• No results found

Hoofdstuk 2: De receptie van de twee romans in de journalistieke media onderzocht

2.2 De vrouw met de vogelkop

De ontvangst van Van Dullemens roman levert een heel ander beeld op. Over De vrouw met

de vogelkop is dertig jaar na verschijnen nog maar weinig geschreven. In ‘De steriele wereld’

(1981) bespreekt Margreet Janssen Reinen De vrouw met de vogelkop samen met De biecht (1930) van Marianne Philips. Van Dullemen zet zich volgens Janssen Reinen, in tegenstelling tot Philips, in eerste instantie af tegen de stroming van het nieuw realisme, een stroming die in die tijd al geruime tijd aan de gang was. Van Dullemen kiest bewust voor mooie taal en beelden die achter woorden verscholen zijn.

Met Vroeger is dood (1976), waarin zij de aftakeling van haar ouders beschrijft, is volgens Janssen Reinen een keerpunt ontstaan in het werk van Van Dullemen. Een keerpunt dat wellicht samenhangt met haar late bewustwording van sociale omstandigheden en politiek, aldus Janssen Reinen.98 In zowel De vrouw met de vogelkop als De biecht wordt volgens haar de relatie tussen twee vrouwen getekend: ‘Janien en Ina, een eenzijdige gevoelsstroom: de een hulpzoekend, de ander hulpgevend; wel is er een wederzijds gevoel van liefde, misschien ook is het medelijden vanuit Ina?’99 Ondanks het feit dat De vrouw met

de vogelkop bijna vijftig jaar later is verschenen dan De biecht wordt in beide romans tussen

de regels door een aanval gedaan op de psychiatrie: ‘Het is geen vlammend protest, meer een gelaten over zich heen laten storten van de patiënt, en door deze keuze van de schrijfster waarschijnlijk treffender.’100 Janssen Reinen laat dit zien aan de hand van het volgende citaat:

Je moet je emoties toch met iemand kunnen delen? Nu moet ik ze gedwongen delen met Hurwitz. Overdracht noemen ze dat. Maar dan voel ik me daarna zo leeg of ze iets hebben afgepakt: mijn wezenlijke zelf, omdat mijn gevoelens ergens naar toe zijn gegaan waar ze niet thuishoren, waar ze alleen neergelegd worden in schema’s.101

Volgens Janssen Reinen kun je beide boeken op hun waarde schatten als je iets dergelijks in je omgeving hebt meegemaakt: ‘omdat het aspect herkenning ervoor zorgt dat je ziet dat de schrijfsters een moeilijk toegankelijke wereld geloofwaardig open gelegd hebben.’102 Voor anderen zijn de romans waardevol omdat het een beeld geeft van de beleving van een

98 Janssen Reinen 1981: 28 99 Janssen Reinen 1981: 29 100 Janssen Reinen 1981: 29 101 Van Dullemen 1979:54. 102 Janssen Reinen 1981:30.

psychiatrische kliniek van binnenuit en daarom een kennismaking met een afgesloten gebied kan betekenen.

Een feministische tendens

In het artikel ‘Vrouwen en literatuur’ behandelt Maria de Groot de boeken van Hanneke Stamperius en Inez van Dullemen. Stamperius onderzoekt in haar boek Vrouwen en literatuur (1980) een reeks romans van Angelsaksische oorsprong op tendensen die met het feminisme te maken hebben. Zij stelt dat het vooral de herkenbaarheid is die als sleutel fungeert tot hun feministische karakter. Zij zegt: ‘er is allereerst een lange rij romans waarvan het

verhaalschema als volgt kan worden samengevat: de vrouwelijke hoofdpersoon maakt iets mee waardoor ze geconfronteerd wordt met haar eigen zwakheden, maar uiteindelijk ook met haar kracht.’103 Stamperius formuleert vraagstellingen vanuit feministische invalshoek. Door te ‘zoeken naar aard en opvattingen van het personage, en die toetsen aan de eigen

feministische visie, kan men de opvattingen van de auteur onderzoeken en toetsen’. De Groot zegt aan de hand van Stamperius’s definitie van feminisme de vraag kan worden gesteld of het personage wordt beschreven als iemand die op zichzelf een volwaardig menselijk wezen is. Om dat te onderzoeken kan de lezer het personage confronteren met vragen als: ‘waarom handelt ze zoals ze doet; wat is haar houding tegenover haar eigen lichaam, seksualiteit, sekse; hoe en hoe verschillend zijn haar relaties tot vrouwen en mannen; welke macht hebben man en maatschappij over haar; verzet zij zich of past zij zich aan; komen haar opvattingen overeen met haar gedrag; in welke situatie verkeert ze en wat is haar conflict?’104 De vrouw

met de vogelkop is een boek dat Stamperius niet meer heeft kunnen betrekken in haar studie.

Over De vrouw met de vogelkop zegt De Groot het gaat over de jongere Janien die zichzelf in haar psychische crisis beleeft. Volgens De Groot worden haar depressies en angsten ‘intens en geloofwaardig’ beschreven. Daarnaast is er de ik-figuur, Ina, net als Janien een gescheiden vrouw. Beide vrouwen voeren volgens De Groot de strijd om volwaardige menselijkheid als vrouw alleen te verwezenlijken.

Het menselijk tekort, in vrouwelijke verhoudingen vertaald, is van De vrouw met de vogelkop de thematiek. Inez van Dullemen heeft een roman geschreven die bijdraagt tot zelfinzicht van vrouwen en volwassenwording van mensen. Het is een boek dat geen etikettering verdraagt.

103 De Groot 1980: 334. 104 De Groot 1980: 334

Maar in de zin waarin Hannemieke Stamperius ‘feministisch’ definieert, mag de roman mede als zodanig te boek staan105.

Wat vertelt de Bezige Bij?

Veel meer is er niet geschreven over De vrouw met de vogelkop. Zelfs niet op de website van haar uitgever, De Bezige Bij.106 Daar is te lezen dat Van Dullemen in 1949 debuteerde met het boek Ontmoeting met de andere, een toepasselijke titel omdat de ontmoeting met de andere mens overal in haar werk centraal staat, zoals ook de confrontatie met andere landen en culturen. Een brug is gemaakt. Van Dullemen wordt beschreven als een reislustig persoon. Zo verbleef ze voor langere tijd in Spanje en leerde zij in Parijs theatermaker Erik Vos kennen, waar zij later mee trouwde. In 1965 vertrok Van Dullemen met haar gezin voor twee jaar naar de Verenigde Staten, van waaruit zij voor de Volkskrant reisbrieven schreef over de Amerikaanse samenleving. Volgens de website van Bezige Bij leidde dit ook in haar literaire werk tot grotere maatschappelijke betrokkenheid en soberheid. Tegelijkertijd, begon Van Dulleman zich voor haar romans nauwkeurig te documenteren.

De grote doorbraak van Van Dullemen komt in 1976 met Vroeger is dood, een boek over de neergang en de dood van haar ouders. Hiervoor ontving Van Dullemen de Jan Campertprijs. Ook is het boek verfilmd, de verfilming is bekroond met een Gouden Kalf. Vermeld wordt ook dat Van Dullemen in 1989 de Anna Bijnsprijs ontving voor haar oeuvre. Tot dat oeuvre behoorde toen ook al De vrouw met de vogelkop. Waarom is er zo weinig geschreven over deze roman in verhouding tot andere boeken van haar en De grote zaal van Van Velde? Op deze vraag kom ik later terug. Eerst zal ik dieper inzoomen op het feit dat de twee auteurs die ik behandel vrouwelijke auteurs zijn. Verschillende studies hebben namelijk aangetoond dat de vrouwelijke auteur ten tijde van het verschijnen van De grote zaal in 1953 anders werden beoordeeld in de literaire kritiek dan hun mannelijke collega’s. Gold dit nog steeds in 1979 toen De vrouw met de vogelkop verscheen? Verder wil ik nagaan wat deze studies opmerken over Van Velde en Van Dullemen en ga ik op zoek naar een verklaring voor de manier waarop beide romans en beide schrijvers in de literaire kritiek worden

gerecepieerd.

2.3 De ‘damesroman’

105 De Groot 1980: 334.

In Altijd weer vogels die nesten beginnen wijdt Hugo Brems een apart hoofdstuk aan vrouwelijke schrijvers.107 Volgens hem waren er in Nederland inderdaad veel schrijvende vrouwen; vooral oudere en jongere debutanten, waartoe ook Van Velde en Van Dullemen behoorden. Brems brengt die opmerkelijke bloei in verband met de maatschappelijke positie van de vrouwen in het algemeen. Emancipatie gold als een toverwoord in de periode na de Tweede Wereldoorlog:

De wettelijke emancipatie beschouwde men als min of meer voltooid en ook tegenover de mentale en maatschappelijke emancipatie stond men meestal positief. Dat wil zeggen dat men bereid was te erkennen dat mannen en vrouwen weliswaar verschillend maar gelijkwaardig waren, en dat de deelname van vrouwen aan het publieke leven positief kon zijn door hun inbreng van specifiek vrouwelijke waarden en accenten.108

Toch bestond er nog steeds een essentialistische visie op de vrouw en de vrouwelijke natuur. In De vrouw. Haar natuur, verschijning en bestaan (1951) gaat F.J.J. Buytendijk uit van de lichamelijke verschijningsvorm van man en vrouw, ‘een biologisch verschil, dat

uiteenlopende bestaanswijzen in de wereld meebrengt’:

In dat opzicht is de man het onproblematisch menselijke, opgericht, veroverend, bestemd om te grijpen, met een naar buiten gerichte dynamiek. De vrouw daarentegen is het andere, zoals de leliën des velds, die niet arbeiden, maar zorgeloos bloeien in volkomen schoonheid. Door haar lichamelijke verschijningswijze is de vrouw ook van nature gericht op zorg, op

moederlijkheid, verzoening en warmte.’109

Dit biologische verschil tussen de man en vrouw zorgt er volgens Buytendijk voor dat de man en vrouw verschillende taken zijn toebedeeld in het leven. De man neemt de harde taak op zich om in te grijpen in de wereld, daar verandering in te brengen. De vrouw hoeft louter zorgeloos te bloeien, mooi te wezen en zorg uit te dragen. Volgens Brems is niet alleen het kritische discours over romans van vrouwen doortrokken van deze visie, maar is dit

hardnekkige punt ook terug te vinden in het werk van de vrouwelijke auteurs zelf. De

kritische receptie van literatuur van vrouwen lijkt te zijn doordrongen van zo’n visie ondanks

107 Brems 2009: 171. 108 Brems 2009: 171. 109 Brems 2009: 171.

het feit dat er sinds de uitvallen van Ted ter Braak naar de ‘damesromans’ een verandering in de mentaliteit heeft plaatsgevonden:

Wanneer men weet dat het aandeel prozaboeken van vrouwen tussen 1945 en 1960 gemiddeld ruim twintig procent van het totaal bedroeg, dan moet men vaststellen dat zij behoorlijk vertegenwoordigd zijn bij de bekroonden met de belangrijkste literaire prijzen in dezelfde periode.110

In de literaire kritiek kreeg vrouwenproza niet significant minder aandacht en werden negatieve kritieken niet vaak expliciet in verband gebracht met het geslacht van de auteur. Toch, zegt Brems, staat daar een hele serie strategieën tegenover, die wel aantonen dat proza van vrouwen globaal als secundair en minderwaardig wordt beschouwd wanneer deze wordt gemeten aan de impliciet mannelijke literaire norm.

‘De schrijvende vrouw en de kritiek’

Dat er rond de eeuwenwisseling een opmerkelijke stijging plaatsvindt in de deelname van vrouwelijke auteurs aan de cultuur en het literaire bedrijf valt ook Maaike Meijer op in haar essay over Annie Romein Verschoor met als ondertitel: ‘De schrijvende vrouw en de kritiek’. De toename van vrouwelijke auteurs lijkt ook volgens Meijer samen te gaan met de opkomst van het feminisme. Maar, schrijft zij, de toename van vrouwelijke schrijvers leidde niet tot gelijke acceptatie en waardering. De vrouwelijke auteurs hadden daarnaast weinig inspraak over de manier waarop hun succes werd gereconstrueerd: ‘We kunnen dit proces samenvatten als de constructie van de “damesroman”. Elk nieuw boek werd door de kritiek van lieverlede in deze pseudo-categorie gestopt, dan wel ertegen afgezet.’111 Het is volgens Meijer dan ook ‘cynisch’ dat het juist een vrouw is geweest die dit rampzalige literair-historische beeld in een uitgebreide studie heeft bevestigd. De vrouw in kwestie was een van de weinige vrouwelijke literatuurcritici in de jaren twintig en dertig, Annie Romein-Verschoor. Zij schreef

Vrouwenspiegel, een studie die tot voor kort het beeld bepaalde van de literatuur geschreven

door vrouwen in de periode 1880-1935. Volgens Meijer moet deze ‘grafsteen’ worden weggerold en moet dezelfde periode opnieuw worden bestudeerd om een rechtvaardiger en vollediger en interessanter beeld te krijgen.

110 Brems 2009: 175. 111 Meijer 1993: 682.

Een rode draad in de beschouwingen van Romein-Verschoor is haar opvatting dat het literair-realisme ‘echt-vrouwelijk’ is. Romein-Verschoor concludeert zelfs dat de vrouwelijke auteurs geen richting gaven aan het literaire leven en dat zij zelfs als navolgers nog faalden:

Zonder bekommernis om stijl en voorbeeld, gebruikt zij, overtuigd zichzelf te zijn, de door mannen geschapen vorm zo goed mogelijk om haar gedachten en gevoelens te uiten en buit als geen ander de sinds de oorlog (WO I) toenemende stijl- en normen-loosheid uit, zowel om tot een direkter en oprechter uitdrukking van haar wezen te komen als om in de literatuur een plaats op te eisen voor de al te vrouwelijke mededeelzaamheid, die tot nu toe slechts in de damesroman, aan de theetafel en in het artistencafé een uitlaat vond.112

Meijer noemt dit een literair essentialisme waarbij de vrouwelijke auteur zo lijkt het de personificatie wordt van afbraak van stijl, norm en traditie. Toch werd Vrouwenspiegel in de kritiek van haar tijd, maar ook nog in 1977 als de heruitgave verschijnt geprezen. In 1937 krijgt Romein-Verschoor de dr. Wijnaendts Franckenprijs voor haar studie. De jury was nogal verdeeld en wees naast vele deugden ook veel ‘onbillijkheden’ aan:

De minderheid der commissie maakte bovendien bezwaar tegen de onverdraagzame en ongemotiveerde-hooghartige wijze, waarop over verschillende verdienstelijke schrijfsters de staf is gebroken. Tenslotte verliezen de eindconclusies van mevr. Romein veel van hun waarde, door dat zij zich willekeurig heeft beperkt tot de door vrouwen geschreven romans en niet alleen de feministische gegevens in mannenromans, maar zelfs dichteressen als Helene Swarth en vooral Roland Holst buiten beschouwing laat.113

Annie Romein lijkt duidelijk inzet te zijn van een politieke strijd om de vrouwenliteratuur. Een nieuwe visie op de opkomst van vrouwenliteratuur wordt gegeven door Van Boven, die volgens Meijer met haar proefschrift Een hoofdstuk apart (1992), Vrouwenspiegel definitief tot een historisch document maakt.114

Negatieve beeldvorming rondom de ‘damesroman’

Erica van Boven laat in haar proefschrift Een hoofdstuk apart uit 1992 zien dat er in de eerste decennia van de twintigste eeuw een negatieve beeldvorming ontstond rondom de

‘damesroman’ en hoe daardoor het idee versterkt werd dat vrouwelijke auteurs tot een aparte

112 Meijer 1993: 687. 113 Meijer 1993: 688. 114 Meijer 1993: 688.

categorie hoorden. De ‘damesroman’ is een curieus begrip volgens Van Boven: de connotatie die het begrip in 1992 met zich meedroeg was die van ‘vervaardigde pulplectuur-voor-

vrouwen’.115 Op dat moment werd de ‘damesroman’ ook niet meer beschouwd als literair genre. Dat was wel anders in de eerste decennia van de twintigste eeuw toen het begrip dat ook werd gebruikt als synoniem van triviale lectuur, uitgebreid aandacht kreeg binnen de literaire kritiek: ‘De term “damesroman” is in de periode tot 1930 te vinden in alle literaire tijdschriften en komt nog tientallen jaren daarna in handboeken voor: zo wijdt Willem Asselbergs in 1951 in Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden er een apart

hoofdstuk aan. 116 Dat ‘damesroman’ een negatieve kwalificatie inhoudt is algemeen bekend. Een vrouw die schrijft is per definitie geen kunstenares. Want: ‘de begrippen ‘dame’ enerzijds en ‘kunst’ of ‘literatuur’ anderzijds zijn van oudsher onverenigbaar.’117 En de oorspronkelijke betekenis van ‘dame’ is volgens het Woordenboek der Nederlandsche taal tweeledig: “Dame’ duidt enerzijds op klasse, stand, sociale status: een dame is een vrouw uit de aanzienlijke stand. Anderzijds verwijst ‘dame’ naar het bezit van bepaalde eigenschappen: een dame is een vrouw van zekere uiterlijke beschaving.’118 In het voorwoord van haar proefschrift verklaard Van Boven waarom zij het nodig achtte onderzoek te doen naar vrouwelijke auteurs in de Nederlandse literatuur:

Het woord ‘damesroman’ heeft een klank die eerder een ironische reactie oproept dan uitnodigt tot nader onderzoek. Sinds de jaren dertig hebben deze romans de naam onbenullig, langdradig en huisbakken te zijn, te balanceren op de rand van de triviaalliteratuur, de

voorlopers te zijn van de bouquetreeksproza en een bepaald type steekromans. De enige studie die eraan is gewijd, Vrouwenspiegel (1936) van Annie Romein-Verschoor, bevestigt met tal van voorbeelden het beeld van een genre waaraan literair weinig te beleven valt. Daarmee leek het laatste woord over dit verschijnsel gezegd.119

Van Boven benadrukt dat het haar er niet om gaat om een nieuwe visie op damesromans te presenteren en dat haar onderzoek geen pleidooi voor herwaardering en eerherstel zal zijn. Ze heeft niet de romans zelf als object van onderzoek gekozen, maar de beeldvorming daarover zoals die is ontstaan in de literaire kritiek. Predicaten zoals ‘vrouwenroman’ en ‘damesroman’ suggereren dat vrouwelijke auteurs een literaire eenheid vormen en het doel van haar boek is

115 Van Boven 1992: 134. 116 Van Boven 1992: 134. 117 Van Boven 1992: 148. 118 Van Boven 1992: 148. 119 Van Boven 1992:7.

te achterhalen hoe deze predicaten ontstaan. Hoe komen in de literaire kritiek van 1898 tot 1930 de categorieën ‘vrouwenroman’, ‘damesroman’ en ‘romanschrijvende vrouwen’ tot stand, wat betekenen ze en wat zijn de gevolgen voor het proza geschreven door vrouwen.120

Volgens de literaire kritiek is de opkomst van vrouwelijke auteurs te verklaren aan de hand van een maatschappelijk verschijnsel, de vrouwenbeweging. Deze zorgt ervoor dat de romans van vrouwen meer dan die van mannen in een maatschappelijk kader worden

geplaatst.121 Bij het ontstaan van ‘de vrouwenroman’ spelen twee factoren een belangrijke rol. Ten eerste de literaire, culturele en ethische vernieuwing van Tachtig met zijn eis van

bevrijding van het individu, die de vrouw volgens Annie Romein-Verschoor de mogelijkheid bood om met individuele verlangens voor de dag te komen. Ten tweede de vrouwenbeweging die de weg plaveide voor veel vrouwen om zich te bewegen in het openbare leven en

inhoudelijk een prikkel gaf tot het schrijven van romans.

Wat opvalt, volgens Van Boven, is dat de meeste handboeken, letterkundige overzichten en monografieën die aandacht besteden aan de vrouwelijke auteurs van na de eeuwwisseling, ze tezamen bespreken en dat de romans daarbij vaak een groepsetiket krijgen opgeplakt zoals ‘de moderne Tendenz-roman’, ‘vrouwenboeken’, ‘de damesroman’ of de moderne vrouwenroman’.122 Zo behandelt Herman Robbers in De Nederlandse literatuur na

1880 (1922) steeds eerst de mannelijke en daarna, groepsgewijs, de vrouwelijke auteurs.

Rationeel noemt hij het om soms de chronologische volgorde los te laten om de vrouwelijke auteurs gezamenlijk te bespreken. W.L.M.E. van Leeuwen bespreekt in Naturalisme en

romantiek (1935) wel de vrouwelijke en mannelijke auteurs door elkaar, maar beschouwt

vrouwelijke auteurs wel degelijk apart, zoals de volgende opmerking laat zien: ‘Top Naeff (geb. 1878) is een der beste Nederlandse “schrijfsters”’123. Het onderscheid tussen mannen- en vrouwenliteratuur impliceert ook dat het sekseverschil domineert boven al het andere en dat de sekse-identiteit bepalend is voor de gehele identiteit die een tweedeling zou

rechtvaardigen. In Meer dan één engel (1989) schrijft Anja Meulenbelt: ’Dat vrouwen schrijven als vrouwen, dat wil zeggen, dat onze waarnemingen gefilterd worden door onze voorafgaande ervaringen, levensstijlen, is een tamelijk acceptabele opvatting.’124 Een opvatting die volgens Van Boven niet onomstreden is zoals de vele debatten en discussies aantonen. 120 Van Boven 1992:7. 121 Van Boven 1992:105. 122 Van Boven 1992: 15. 123 Van Boven 1992: 15 124 Van Boven 1992: 289

Volgens Van Boven hebben de jongere critici nog andere dan literair-historische overwegingen om de romans te onderscheiden, te vinden in de woorden van Van Leeuwen:

het proza van vrouwen onderscheidt zich omdat het alle minpunten van het achterhaalde realisme in zich verenigt. ‘Vrouwenromans’ vormen ook een aparte categorie vanwege de vele fouten die eraan kleven. Zwaarlijvigheid en stijlloosheid bijvoorbeeld zijn in de ogen van de jongere critici karakteristieke gebreken van het proza van vrouwen.125