• No results found

Hoofdstuk 3: De thematiek van de twee romans in het perspectief van de realiteit

3.1 Angst en ouderdom in de wetenschap

Ernest Becker scheef in 1973 in De ontkenning van de dood, dat is bekroond met de Pulitzerprijs:

Het vooruitzicht van de dood, heeft Samuel Johnson gezegd, is een prachtig richtpunt voor geestelijke concentratie. De voornaamste stelling van dit boek, dat het nog veel meer betekent: het menselijk dier wordt door niets zozeer in beslag genomen als door het denkbeeld van de dood, de angst ervoor; het is een van de voornaamste bronnen van menselijke activiteit – een activiteit die er grotendeels op gericht is aan de fatale dood te ontkomen, deze te overwinnen door op de een of andere manier te ontkennen dat hij het noodlot van de mens is.136

Becker heeft het over een groeiend aantal zorgvuldige studies die laten zien hoe de angst voor de dood zich bij een kind ontwikkelt en dat zij uitwijzen dat het kind geen besef heeft van de dood tot de leeftijd van drie tot vijf jaar.137 Het kind komt met de tijd tot inzicht komt dat er iets is, wat wordt aangeduid met de dood, dat sommige mensen voor altijd. Ondanks het gebrek aan abstracte ideeën zoals de voorstelling van het absolute niets, heeft het kind zijn

136 Becker 1973 : 30. 137 Becker 1973 : 47.

eigen angsten; het is volkomen afhankelijk van de moeder en voelt zich verloren wanneer zij afwezig is, voelt frustratie als bevrediging hem wordt onthouden en irritatie bij honger en ongemak. Wanneer het kind aan zijn lot zou worden overgelaten, zou zijn wereld instorten, iets wat zijn organisme in zekere zin aanvoelt. Die angst en dat gevoel duidt Becker aan met object-verlies.138 Hieruit voorkomend geldt dat wanneer de moeder haar taak op een warme en berouwbare wijze vervuld heeft, de natuurlijke angsten en schuldgevoelens van het kind zich gematigd zullen ontwikkelen en dat het kind deze gevoelens onder de beheersing van zijn ontwikkelde persoonlijkheid zal kunnen onderbrengen. Volgens Harriet Rheingold is de vernietigingsangst geen onderdeel van de natuurlijke ervaringen van een kind, maar worden deze opgewekt door slechte ervaringen met een moeder die het kind veel onthield.139

Interessant met betrekking tot De vrouw met de vogelkop is, dat het Ina is die haar moeder verliest op jonge leeftijd, niet Janien. Maar Ina heeft haar emoties in tegenstelling tot Janien in grote mate onder controle. Janien, die niet weet wat ze met haar emoties aan moet, zoekt een verklaring voor haar gedrag. Omdat ze veel weet van psychoanalyse is het voor haar een logische verklaring dat haar moeder nooit echt zorg aan haar heeft besteed. Maar in feite gedraagt Janien zich als Saskia. Saskia is immers het kind dat door haar moeder aan haar lot wordt overgelaten: ‘En nu ben ik zelf Saskia, een kwestie van identificatie, zegt Hurwitz. Daarom zit ik nu weer thuis bij mijn ouders. Ik gedraag me als een kind van vier. Als mijn moeder de deur uitgaat ben ik doodsbang, ik ben blij als ik mag afwassen.’140

Angst kan zich bij de mens anders dan bij dieren, ontwikkelen. Dieren hebben angst nodig in orde om te overleven Zo dachten de vroege Darwinianen dat de oermensen die het meest bevreesd waren tegelijkertijd de meest realistische visie hadden op hun eigen situatie in de natuur met als gevolg dat deze oermensen op hun nakomelingen een realisme overbrachten met een hoge overlevingswaarde. Het resultaat hiervan is dat er een menstype is ontstaan dat redenen voor angst verzint, ook als die er niet zijn. Menselijke angsten worden gevormd uit de manier waarop een mens de wereld om hem heen waarneemt. Het is dus in feite de

overlevingsdrang die ervoor zorgt dat een mens angsten ontwikkelt.141

Angst voor de dood zorgt voor veel andere angsten. De angst voor de dood staat in principe gelijk aan de angst om te leven. Iets waar Trui mee te maken krijgt in De grote zaal. Naarmate zij ouder wordt lijken haar (kinderlijke) angsten alleen maar toe te nemen, wat bevestigt dat de dood voor haar met het verstrijken van de tijd steeds dichterbij komt en door

138 Becker 1973: 48. 139 Becker 1973: 48. 140 Van Dullemen 1979:15. 141 Becker 1973: 54.

haar meer gevreesd wordt dan ooit tevoren. Janien is in tegenstelling tot Trui niet zozeer bang voor de dood, maar wel bang in zekere zin om de controle over het leven te verliezen. De controle over haar relatie met Frank, met Saskia en met Ina en over de manier waarop zij behandeld werd door de psychiaters met wie zij te maken kreeg. De gedachte om zelf uit het leven te stappen en dus zelf de controle te hebben over het tijdstip en de wijze van haar eigen dood, bevalt haar wel. Het past volledig bij haar poging om te ontsnappen aan het gewone:

‘Heb je het al gehoord? Mathilde Willink is dood. Ze lag in haar bed in haar jas van sabelbont, met één schouder bloot, alsof ze sliep,’- op een toon alsof Mathilde een zuster van je was. Later had je een soortgelijke reactie bij de dood van Anaïs Nin – die vrouwen die hun eigen leven hadden geleid zonder concessies te doen aan de middelmatigheid, die hun fantasie hadden uitgeleefd tot aan de uiterste grens, die waren lichtbakens in jouw bestaan.142

Ouderdom

Simone de Beauvoir schrijft in haar essay De ouderdom (La vieillesse) uit 1970 over de aspecten van ouderdom:

Welk een verontwaardiging en opschudding heb ik niet veroorzaakt toen ik, in het slot van De

druk der omstandigheden dit taboe schond. Aanvaarden dat ik op de drempel van de

ouderdom stond, was beweren dat hij op alle vrouwen loert, dat hij er al vele in zijn greep heeft. Vriendelijk of woedend hebben veel mensen, en vooral bejaarde mensen, mij

herhaaldelijk verzekerd dat de ouderdom helemaal niet bestaat. Sommige mensen zijn minde jong dan andere, dat is alles.143

Volgens De Beauvoir is ‘ouderdom’ een schandelijk geheim waar men niet over hoort te spreken. Afgezien van gespecialiseerde werken is er omrent 1970 weinig geschreven over ouderdom.144. Ouderen worden in de praktijk niet beschouwd als een aparte categorie zoals kinderen en jongeren waarvoor bijvoorbeeld speciale televisieprogramma's of boeken voor bestemd zijn. Voor bejaarden zijn die er niet. Volgens De Beauvoir worden bejaarden op vrijwel alle gebieden gelijkgeschakeld met jongere volwassenen, maar lijkt men bejaarden te beschouwen als vertegenwoordigers van een vreemd ras wanneer het aankomt op de

142 Van Dullemen 1979:44. 143 De Beauvoir 1970:7. 144 De Beauvoir 1970:7.

economische situatie.145 Omdat zij geen enkele economische macht vormen, beschikken bejaarden niet over de middelen om hun rechten te den gelden:

(…): het is in het belang van de uitbuiters de solidariteit te breken tussen de werkers en hen die niet langer produktief zijn: dan hebben de niet-werkers niemand om hen te verdedigen. De mythen en clichés, door het burgerlijk denken in omloop gebracht, proberen de bejaarde voor te stellen als de ander.146

Door hun verwording staan ze buiten de mensheid en dat maakt dat men ouderen zonder gewetensbezwaren het minimum kan weigeren dat nodig wordt geacht voor een menswaardig bestaan. Dat vonnis wordt zo ver doorgedreven dat wij het tegen onszelf keren, wij weigeren immers onszelf te herkennen in de grijsaard die we ooit zullen zijn. De volwassene gedraagt zich alsof hij nooit oud zal worden en wanneer de tijd daar is, wanneer van een werknemer verwacht wordt met pensioen te gaan, zal hij of zij alsnog verbaasd zijn ondanks dat deze datum van tevoren al vaststond.147

Een duidelijker besef hebben we volgens De Beauvoir van de dood, omdat deze op de loer ligt in elke fase van het leven en we er soms ternauwernood aan ontkomen. Dit is het belangrijkste verschil tussen de angst voor ouderdom en de angst voor de dood. Oud worden is niet een kwestie van een ogenblik, zoals doodgaan. Daarnaast zijn de doden niets, het werpt verder geen problemen op zoals ouderdom dat doet:

Met 20 of 40 denken dat je oud bent, is denken dat je een ander bent. Er schuilt iets

afschrikwekkends in iedere metamorfose. Als kind was ik ontsteld en zelfs bang als ik besefte dat ik op een dag veranderen zou in een groot mens. Maar het verlangen jezelf te blijven wordt op jonge leeftijd veelal gecompenseerd door de aanzienlijke voordelen van de status van de volwassenen. Ouderdom daarentegen lijkt een soort onheil: zelfs bij mensen die goed

geconserveerd heten springt de lichamelijke aftakeling die de ouderdom met zich meebrengt in het oog.148

Schoonheid en jeugd gaan vaak samen net als lelijkheid en ouderdom. Dit moet ook de reden zijn dat men in Nambikwara in India maar één woord kent voor 'jong en mooi' en ook maar

145 De Beauvoir 1970:8. 146 De Beauvoir 1970:9. 147 De Beauvoir 1970:9. 148 De Beauvoir 1970:10.

één woord voor 'oud en lelijk'.149 De Beauvoir pleit voor erkenning van het besef dat de 'jong en mooi' en 'oud en lijk' zich in dezelfde persoon ophouden. Volgens haar zullen we namelijk niet weten wie we zijn, als we niet weten wie we zullen zijn; een noodzakelijk kwaad als dat het totale mens-zijn in de weg staat. Besef zou een licht werpen op het uitbuitingssysteem waarin de oude mens, die niet meer kan voorzien in zijn eigen behoeftes, als een last wordt beschouwd.

In 1970 was ouderdom nogal een taboe zegt De Beauvoir. Maar om onze situatie te verbeteren – de grijsaard schuilt immers in ons allemaal – moeten wij erkennen dat wij op een dag ook oud zijn. Nu wordt de bejaarde nog te vaak beschouwt als ‘de ander’. In De grote

zaal is dit eigenlijk precies wat Helena doet. Zij wil niet geconfronteerd worden met wat haar

wellicht in de toekomst ook te wachten staat en het is deze ontkenning die er volgens De Beauvoir voor zorgt dat het taboe rondom ouderdom in stand gehouden wordt.

3.2 De schrijfsters