• No results found

Hoofdstuk 3: De thematiek van de twee romans in het perspectief van de realiteit

3.2 De schrijfsters Jacoba van Velde

Onno Blom schrijft in ‘De eenzaamste mens’ (2010) over het leven van Jacoba van Velde. Hiervoor werd hem toegang verleend tot het persoonlijke archief van Van Velde dat zich deels bevindt in eigen beheer van de erven van Van Velde en deels in de collectie van het Letterkundig Museum in Den Haag:

Een donkere, rusteloze en melancholieke geest waarin de spot vonkte – dat was Jacoba ten voeten uit. Als kind al werd zij geplaagd door verschrikkelijke angstaanvallen en

nachtmerries. Ze huiverde voor de duisternis en durfde niet in slaap te vallen uit angst voor de dood. Haar moeder, broers en zuster Cornelia liepen nachten met haar om. Ze zaten aan haar bed om haar te troosten en gerust te stellen. Tevergeefs. De angst zou haar tot aan haar sterfbed begeleiden.150

Haar vader verlaat het gezin in 1911 waarna hij aan het zwerven slaat. Hij verblijft nog een tijdje in Antwerpen, maar overlijdt drie jaar later als gevolg van ziekte. Van Velde is dan elf jaar. Haar moeder stond er sindsdien alleen voor en verloor ondanks de armoede nooit haar trots. Van Velde deelde dat trotse voorkomen met haar moeder, maar deelde tegelijkertijd de duistere onrust met haar vader. In 1920, zeventien jaar oud, vertrekt ze naar Parijs om daar

149 De Beauvoir 1970:10. 150 Blom 2010: 94.

lessen te volgen aan de dansacademie. Maar ook in Parijs lijdt Van Velde aan hevige angstaanvallen. In een van de weinige interviews die Van Velde ooit gaf vertelt ze over de eerste keer dat ze wordt getroffen door een vlaag van angst:

Op een avond werd ik plotseling overvallen door een hevige paniek, een soort doodsangst die zich manifesteerde als angst voor de duisternis. Ik had het gevoel dat ik van alles wat leefde was afgesneden. Ik durfde niet naar bed te gaan en bleef de hele nacht radeloos door het huis lopen.151

Wel leerde ze om haar angst onder controle te houden nadat zij een Duitse vertaling van

Apologie van Plato in handen kreeg: ‘Daarin stonden uitspraken die een grote rust in mij

teweegbrachten. Ik herinner mij bijvoorbeeld: “Und wenn der Tod ist wie ein iefer Schlaf…?”’152

Als Van Velde negentien is, trouwt ze met de violist Salomon Polak met wie ze ook samen optrad; hij speelde viool, zij danste. In de jaren twintig trad Van Velde samen met haar danspartner Rabanoff op door heel Europa. Ze was succesvol. Eind jaren twintig stopt ze met dansen en in 1931 scheidt ze officieel van Salomon Polak, waarna ze afwisselend bij haar moeder in Den Haag en in Parijs woont. Ook haar broers, die zich beiden toelegden op de schilderkunst, woonden in die tijd in Parijs: ‘Ze hielden stevig vast aan hun idealen, de broers, ook al leverde dat geen cent op. Op de grens van de jaren dertig werden ze uit hun atelier gezet omdat ze de huur niet konden betalen.’153 Dit resulteerde dat haar broers, net als haar vader, een zwervend bestaan leidden.

In 1937 hertrouwt Van Velde met Arnold Clerx met wie zij in Bordeaux een tehuis opent voor kinderen die het slachtoffer zijn geworden van de Spaanse burgeroorlog. Maar door gebrek aan financiële middelen moest het tehuis al snel de deuren sluiten. Haar broer Geer raakte rond dezelfde periode bevriend met schrijver en dichter Samuel Beckett die zich na de oorlog sterk maakten voor het werk van haar broers. Van Velde leert Beckett pas na de bevrijding in 1946 kennen en zij biedt hem aan om zijn werk te vertalen naar het Frans. Er ontstond een innige vriendschap tussen Van Velde en Beckett. Zij waren aan elkaar gewaagd en namen dezelfde houding aan ten opzichte van het leven, maar ook ten opzichte van taal:

151 Blom 2010:97. 152 Bom 2010:98. 153 Blom 2010:99.

Becket zag de taal als een ontoereikend instrument waar hij het desondanks mee moest doen. (…) Jacoba, die Beckett al in 1946 had verteld ook zelf schrijversaspiraties te koesteren, nam dezelfde houding aan. Ook zij toonde zich zwijgzaam in haar commentaren, gaf nauwelijks interviews. Net als Beckett voelde zij zich als schrijver tekortschieten.154

In 1947 publiceerde Van Velde haar eerste verhaal ‘Evasion’ in het Franse tijdschrift Les

Lettres Françaises wat voor een onbekende Nederlander in Frankrijk best een prestatie is. Het

schrijverschap bracht weinig op en als gevolg van armoede besluit Van Velde aan het begin van de jaren vijftig zonder haar man grote delen van het jaar door te brengen in Nederland om daar als vertaalster aan de slag te gaan. Op 2 november 1953 stuurt Van Velde een brief aan de criticus Jan Greshoff:

Mijn man heeft grote moeite met zijn boek waar hij nu al jaren mee bezig is. Hij is nog steeds in Frankrijk en wil in geen geval naar Holland komen. Wat ik wel begrijpen kan. Het is bij alles nog een geluk dat hij bij die kennis wonen kan en dat ik nu zo’n beetje in mijn onderhoud kan voorzien. Hoewel ik het leven in Holland toch wel moeilijk vind. Tenslotte heb ik

ongeveer twintig jaar in Frankrijk geleefd en dan kan je niet meer aan Holland wennen. Daardoor kom het ook dat ik me hier wel eenzaam voel. Maar enfin, klagen heeft geen zin, misschien verandert onze situatie wel gauw.155

In dezelfde enveloppe waarin zij haar brief verstuurde zat ook haar eerste roman, De grote

zaal, die net was verschenen bij Uitgeverij Querido. Een boek dat haar volgens Blom was

aangereikt door het leven, sinds haar eigen moeder ook werd getroffen door een

hersenbloeding en sindsdien niet meer thuis kon wonen en ook haar meubels werden verkocht door de Sociale Dienst omdat zij geen geld had voor de verzorging in het tehuis.156 Er is daarom ook wel beweerd dat Van Velde het boek schreef als persoonlijke aanklacht, maar zelf heeft zij dit altijd stellig ontkend. In een interview met de BRT- radio zegt ze:

Mijn boek is geen sociale aanklacht. In ieder geval was dat niet mijn bedoeling. Wat ik vooral heb willen aantonen is de absurditeit van het leven. Allemaal wachten we om dood te gaan. Of ik nu doodga in een kasteel of in een oudevrouwenhuis – dat maakt niet veel uit. Doodgaan doe je alleen.157

154 Blom 2010:105. 155 Blom 2010:106. 156 Blom 2010:106 157 Blom 2010:108.

Volgens Blom spreekt uit De grote zaal vooral de condition humaine van iedereen, het continue besef van de dood dat de mens met zich meedraagt:

We installeren ons op aarde alsof we eeuwig leven. Als we allen bewust zouden zijn van de kortstondigheid van ons bestaan, zouden we misschien meer gevoel hebben voor onze

medemens. Minder wreed, egoïstisch en hebzuchtig zijn. Wie weet. Misschien ook niet. Als ik denk aan al die mensen die in misère leven, kom ik zo in opstand. 158

Het is vooral machteloosheid die in de woorden van Velde doorklinkt:

Iedere keer probeer ik dat te beschrijven. Onbegrijpelijk dat mensen leven zoals ze doen terwijl we toch allemaal gedoemd zijn, als in een vernietigingskamp. Er bestaat geen hoop er levend af te komen. De meeste mensen willen daar niet over nadenken: we stoppen die gedachten weg. Misschien moeten we dat niet doen.159

Zoals ook uit de receptie blijkt werd de roman De grote zaal goed ontvangen, ook in het buitenland. Maar het feit dat haar debuut zo’n succes was, heeft er tevens voor gezorgd dat Van Velde niet meer in staat was om dit succes te evenaren. Hoewel ze altijd bezig was met iets nieuws, kwam er nooit wat. Tot zij in 1961 Een blad in de wind uitbracht:

Een blad in de wind, haar tweede en laatste roman, verschenen in 1961, is een rijke bron voor

wie meer wil weten over het leven van Jacoba. Maar de roman werd lang niet zo goed ontvangen als haar debuut en haalde ook niet zo’n spectaculaire oplage. De critici waren zeer gemengd in hun oordeel en nogal eens minder te spreken over de stijl. Waar ze de taal van De

grote zaal prezen als treffend, werd de toon van Jacoba’s tweede roman sentimenteler geacht

‘Larmoyant’ noemde Kees Fens Een blad in de wind.160

Van Velde moest het voornamelijk hebben van het vertaalwerk dat ze deed, zo vertaalde ze onder meer het toneelwerk van Samuel Beckett. Een aantal van Beckett’s werken vertaalde zij samen met de eenentwintig jaar jongere Frits Kuipers op wie ze verliefd was en met wie ze een relatie kreeg. Frits was manisch-depressief en Van Velde bleef vooral bij hem uit

medelijden. Zijn situatie verergert na een hersenbloeding en hij raakt aan een kant verlamd en werd getroffen door afasie. In de jaren zestig en zeventig gaat Van Velde gebukt onder de

158 Blom 2010:108. 159 Blom 2010:108. 160 Blom 2010:111.

ziekte van Frits, maar ook haar ‘materiele situatie’ en het relatieve gebrek aan erkenning. Zij is altijd in de schaduw gebleven van haar broers Bram en Geer en Samuel Beckett. Jaloezie lijkt bij Van Velde de kop op te steken zoals blijkt uit de notities die zij maakte in haar

agenda: ‘Lang gesprek met Sam. Hij is goed, vol begrip. Toch zal hij nooit hulp aanbieden.’161 En Over haar broers schrijft zij:

Geer deed heel bezorgd over mij. Ik geloof er niets meer van. Ze hebben met altijd in de misere laten zitten, nooit een helpende hand uitgestoken. Bram niet, Geer niet. Ik was altijd bezorgd over hen, alle onverschilligheid van hun kant proberen goed te praten, nu is het te laat, alle gevoel om hun is bij mij verdwenen. (…) Vanaf dat ze geld gekregen hebben zijn zowel Bram als Geer gieriger geworden dan de rijke mensen waar ze vroeger met zo’n grote verachting over spraken. Hoe komt het dat niemand de comedie van de eenzaamheid van Bram doorziet? De enige mens met wie hij ooit medelijden heeft gehad is zichzelf.162

En wanneer ze bezig is met het vertalen van Ionesco:

Maar ik kan me niet concentreren. Ik ben zo ongelukkig, zo alleen, en zo bezeten van mijn onzekere materiele situatie dat ik alleen nog maar een zeker rust vind in lopen. En als je met mensen bent, kan je je angst bedwingen, in ieder geval niets laten merken, want daar houden de mensen niet van.163

Van Velde was doodongelukkig en haar wereld werd steeds kleiner als ze aan huis gekluisterd raakt. En als de jaren tachtig aanbreken kan Van Velde niet meer voor zichzelf zorgen, ze is aan het dementeren dan. Eerst wordt ze nog thuis verzorgd, maar als ze haar heup breekt is de terugkeer naar huis onmogelijk geworden. Ze ligt met vijf andere dementerende dames op een kamer het verzorgingstehuis Vreugdehof en herkent bijna niemand meer. Van Velde gaat hier snel achteruit en verzorgers vormen een keten aan het bed van Van Velde. Om beurten lazen ze aan haar passages voor uit De grote zaal. Op 7 september 1985 sterft Van Velde, wel eenzaam, maar niet alleen. Net als Trui.

Inez van Dullemen

In een interview met Rosemarie Buikema in Surplus 1988, vertelt Van Dullemen over de drijfveer van haar auteurschap: ‘Ik denk dat de doortocht in z’n grootste en diepste zin een

161 Blom 2010: 119. 162 Blom 2010: 119. 163 Blom 2010:119.

bepalende rol speelt in mijn leven en in mijn schrijven. Dat geldt niet alleen voor de reisverhalen, maar ook voor mijn romans en een boek als Vroeger is dood. Ook daarin een doortocht, een reis naar de ouderdom en naar de dood. Het zijn altijd wel reizen waarover ik schrijf, reizen door de tijd, door herinneringen.’164 Herinneringen aan de Tweede

Wereldoorlog bijvoorbeeld.

In een artikel in Trouw (2007) interviewde Arjan Visser Van Dullemen over de rol van De Bijbel. Van Dullemen was in de veronderstelling dat de mens een trap opging, dat de mens zichzelf steeds moest verbeteren en dat ook gebeurde. Maar toen het oorlog werd, zag Van Dullemen alles omvallen:

En later, toen tot mij doordrong wat er gebeurde met vriendjes en vriendinnetjes, met de mensen die werden afgevoerd en vernietigd, wist ik: hier kan geen hogere macht, geen opperwezen, geen God iets mee te maken hebben. Mijn wereld viel in stukken: aan de ene kant stond mijn gelukkige jeugd, tot mijn tiende, elfde jaar, vol ietwat zweverige denkbeelden en aan de andere kant stond het falen van mensen, van de samenleving. Mijn broer, mijn enige kameraadje uit mijn kinderjaren, keerde zich van ons af. Hij meldde zich bij de jeugdstorm.165

De oorlog zorgde ervoor dat in het romantische idee over de mensheid, die haar uiterste best deed de wereld te verbeteren, een deuk was geslagen. Mensen die nog wel in staat zijn zich vast te houden aan iets anders dan ‘de werkelijkheid’, zoals het geloof, benijdt Van Dullemen:

Ik benijd mensen die zo’n sterk geloof hebben dat ze zonder voorbehoud kunnen aanbidden. Zoals katholieken de handen of voeten van Maria kussen, of in het stof gaan voor een beeld van Jezus: ontroerend. Het is vaak alsof ze zich erna echt verlicht, opgeheven voelen. Ik wou dat ik zoiets kon beleven, maar dat is onmogelijk. Mijn rationeel denken zit mij daarvoor te veel in de weg.166

Haar man Erik noemt Van Dullemen enigszins schizofreen. Aan de ene kant een huismoeder die haar zaakjes op orde moet hebben en aan de andere kant iemand die ineens weg moet, iemand die wil uitschieten. Haar moeder schreef ook. Van Dullemen beschrijft de relatie tussen haar ouders waar uiteindelijk weinig van overbleef:

164 Surplus, 1988. 165 Trouw, 2007. 166 Trouw, 2007.

Mijn moeder was schrijfster. Mijn vader vond dat prachtig toen hij haar trouwde – een schrijfstertje, geweldig! – maar later, toen hij moest gedogen dat ze allerlei antroposofische vrienden, schrijvers en dichters in huis haalde, begon dat gevoel te vervagen en trok hij zich terug. Ze leefden in twee werelden, nee het is erger: we leefden op den duur allemaal op ons eigen eiland. Mijn oudste broer koos voor de nazi’s, mijn jongste broer was een nakomertje, mijn ouders konden elkaar niet verdragen en ik ging als een soort trait d’union tussen al die partijen heen en weer.167

Toch zijn haar ouders nooit gescheiden. Van Dullemen heeft geprobeerd om in Vroeger is

dood uit 1976 een beeld te schetsen van haar ouders. Ook hier schetst ze een beeld van haar

moeder dat beduidend lijkt op het personage Janien uit De vrouw met de vogelkop:

Ik weet dat ze veel rondzwierf, tenminste dat vertelde zij altijd. Bij haar ouders voelde zij zich ongelukkig, in het kleine-bourgeois-milieu van mijn grootvader De Wit, die boekhouder was. Zij verbeeldde zich dat zij een ondergeschoven kind was, dat zij verwisseld was geworden. (…) Daarnaast leg ik een jeugdportret van mijn moeder: een smachtend uitdagend gezicht met geschulpte ogen onder een enorme fluwelen hoed: een volwassen geworden Alice in

Wonderland die op de een of andere manier haar droomleven continueerde, altijd op zoek naar het extreme, het absolute. In die tijd moest zij haar liefdesavonturen te boek hebben gesteld als een soort Francoise Sagan uit de jaren rondom 1920, zij, de dochter van een boekhouder, die door haar schoonheid en haar passie het artiestenwereldje van die tijd werd binnengezogen.168

Ook schreef ze over hun aftakeling. Haar vader had te kampen met vaatkramp in zijn hoofd en werd daardoor ‘haast waanzinnig’. Hij is opgenomen geweest in een psychiatrische kliniek en later in een verzorgingstehuis. Toen haar moeder ook niet langer thuis kon blijven is zij ‘in een pension gestopt’ zoals Van Dullemen dat formuleert waar ze ‘werd getiranniseerd door een of andere dame’. Vroeger is dood bracht wel het een en ander teweeg:

Een verhaal over de neergang, over het wegstoppen van ouderen in tehuizen, over de tragedie van het langzaam wegebben – kennelijk zeer herkenbaar want ik kreeg veel brieven van mensen die al lezend voelden dat ze niet alleen waren met hun zorgen, hun verdriet. Ik vind

167 Trouw, 2007.

het fantastisch als dat het effect van mijn boeken kan zijn, maar ik schrijf in eerste instantie voor mezelf.169

Ondanks haar succes had Van Dullemen er moeite mee om zichzelf erkenning te geven. In

Surplus vertelt Van Dullemen ook over de haken en ogen van het kunstenaarschap: ‘Ik heb er

de grootst mogelijke moeite mee mezelf een schrijfster te noemen. Ik doe dat ook bijna nooit. Pas toen ik voor de Volkskrant ging schrijven, en later voor De Tijd, kon ik voor mijn gevoel met recht benoemen wat ik deed: ik schreef stukjes voor de krant.’170 Het is wellicht een reden geweest voor Van Dullemen om niet eerder over haar eigen leven te schrijven. Al blijkt dat er toch veel raakvlakken zijn met het leven van Van Dullemen, haar ouders en de personages in

De vrouw met de vogelkop. Zo komt het karakter van Janien overeen met dat van haar moeder

en belandt ze net als haar vader vroeger in een psychiatrische instelling. Haar broer, haar enige maatje, sluit zich aan bij de Jeugdstorm. De tegenstelling van de blonde Janien en de donkere Ina kan hiervoor symbool staan. Haar man Erik noemde haar ooit schizofreen wat bijna ook niet anders kan als je bent opgegroeid in een omgeving vol met tegenstrijdigheden, zoals Van Dullemen. Toch durfde ze het pas onlangs aan om over haar leven te schrijven.

In de roman Twee rivieren (2015), schrijft Van Dullemen – inmiddels negentachtig – over haar leven en haar relatie met Erik. Over deze roman zegt Van Dullemen: ‘Dit is mijn laatste boek. Ik vind het goed zo.’171 In dit boek spreek Van Dullemen openlijk over haar ouderdom. Een onderwerp dat zij eerder nog niet had aangesneden, omdat zij van mening was daar weinig lezers voor te kunnen interesseren. Zij schrijft over haar buitenbaarmoederlijke zwangerschap op achtentwintigjarige leeftijd, die haar bijna het leven kostte en haar

onvruchtbaar maakte. Hierover zegt zij: ‘Ik heb dat altijd als privé gezien. Daar ging ik niet over schrijven.’ Op de vraag van de journaliste waarom nu dan wel, antwoordt Van

Dullemen: ‘Omdat ik mijn leven nu als geheel overzie. Daar horen ook de nare dingen bij.’172

3.2 Conclusie

In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat de romans van beide auteurs voor een deel gebaseerd zijn op hun eigen leven. Zo speelde angst in het leven van Jacoba van Velde misschien zelfs nog wel een grotere rol dan zij beschrijft in De grote zaal. Van Velde is terug te vinden in zowel Helena als in Trui. Net als Van Dullemen lijkt ook Van Velde twee

169 Trouw, 2007. 170 Surplus, 1988.

171 NRC Handelsblad, 2015. 172 NRC Handelsblad, 2015

persoonlijkheden te bezitten. Een daarvan is avontuurlijk, creatief, begaafd en lijkt op Helena,