• No results found

De verbanden tussen opvoeding, ervaren onrechtvaardigheid en Moslim ideologisch gedachtegoed : verschillende etnische groepen in Nederland vergeleken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De verbanden tussen opvoeding, ervaren onrechtvaardigheid en Moslim ideologisch gedachtegoed : verschillende etnische groepen in Nederland vergeleken"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE VERBANDEN TUSSEN OPVOEDING, ERVAREN

ONRECHTVAARDIGHEID EN MOSLIM IDEOLOGISCH

GEDACHTEGOED

VERSCHILLENDE ETNISCHE GROEPEN IN NEDERLAND VERGELEKEN

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

E.P.H. Koppenens 11353481

Dr. I.B. Wissink Amsterdam Juli 2017

(2)

Abstract

This study attempts to get insight in the importance of background factors and parenting in the explanation of the level of experienced injustice and the extent of Islamic ideology of 72 adolescents (N = 72) in the Netherlands who indicated to adhere the religion of the Islam. A high level of experienced injustice and strong adherence to Islamic ideology can be first steps in the process of radicalization. In current study background data like gender, social-economic status (SES), educational level of parents and specific ethnical background were incorporated to investigate their correlation with the level of experienced injustice and Islam ideology. Furthermore, a distinction was made between support and restrictive control in parenting to investigate the correlation with the level of experienced injustice and Islam ideology. This study also investigated if the correlations between support and restrictive control in parenting and the two dependent variables depended on specific ethnical background. To measure the experienced injustice and Islamic ideology the ‘Radicalization Questionnaire’ of Van den Bos, Loseman and Doosje (2009) was used and for measuring support and restrictive control the ‘Parenting Behavior Questionnaire’ (PBQ; Wissink, Deković, & Meijer, 2006) was used. Most significant findings in this study were that the Muslim girls that participated in the current study adhere more strongly to Islamic ideology than the Muslim boys. Furthermore, this study showed that experienced parental support negatively correlates with experienced injustice. This correlation was less strong for Muslim adolescents with a Moroccan

background than for other Muslim adolescents. Finally, experienced restrictive control correlated marginally negatively with the Islamic ideology of the Muslim. These results shed new lights on the experiences and ideals of Muslim adolescents in Netherlands and the possible role that parents play herein.

Samenvatting

Dit onderzoek doet een poging inzicht te krijgen in het belang van achtergrondfactoren en van opvoeding in de verklaring van de mate van ervaren onrechtvaardigheid en moslim

ideologisch gedachtegoed bij 72 jongeren (N = 72) in Nederland, die aangeven de Islamitische godsdienst aan te hangen (verder: moslimjongeren). Een hoog niveau van ervaren

onrechtvaardigheid en een sterke voorkeur voor moslim ideologisch gedachtegoed kunnen eerste stappen in het radicaliseringsproces zijn. Voor huidige studie zijn achtergrondgegevens als geslacht, sociaaleconomische status (SES), opleidingsniveau van ouders en specifieke etnische achtergrond meegenomen om de samenhang te onderzoek met de mate van ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed. Bij de samenhang met opvoeding is

(3)

er onderscheid gemaakt tussen steun en restrictieve controle. Als laatste is gekeken of het verband tussen opvoeding en zowel de mate van ervaren onrechtvaardigheid als de mate van moslim ideologisch gedachtegoed afhankelijk was van specifieke etnische achtergrond. Voor het meten van de mate van de ervaren onrechtvaardigheid en het moslim ideologisch

gedachtegoed is gebruik gemaakt van de ‘Vragenlijst Radicalisering’ (van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009) en voor het meten van de steun en restrictieve controle in de opvoeding is gebruik gemaakt van de ‘Parenting Behavior Questionaire’ (PBQ; Wissink, Deković, & Meijer, 2006). Belangrijke bevindingen waren dat de moslim meisjes die deelnamen aan de huidige studie een sterkere voorkeur voor moslim ideologisch gedachtegoed rapporteerden dan de moslim jongens. Tevens bleek dat ervaren opvoedingssteun een negatief verband vertoonde met de mate van ervaren onrechtvaardigheid. Deze correlatie bleek overigens minder sterk te zijn voor moslimjongeren met een Marokkaanse achtergrond vergeleken met de andere moslimjongeren. Tenslotte hing ervaren restrictieve controle in de opvoeding marginaal negatief samen met de voorkeur voor moslim ideologisch gedachtegoed bij de moslimjongeren. Deze resultaten werpen nieuw licht op de ervaringen en idealen van moslimjongeren en de mogelijke rol die ouders hierin spelen.

(4)

DE VERBANDEN TUSSEN OPVOEDING, ERVAREN ONRECHTVAARDIGHEID EN MOSLIM IDEOLOGISCH GEDACHTEGOED

VERSCHILLENDE ETNISCHE GROEPEN IN NEDERLAND VERGELEKEN De afgelopen jaren is er veel aandacht geweest voor radicaliserende jongeren, met name voor de jongeren die afreisden naar het Midden-Oosten om daar deel te nemen aan de Jihad. De aandacht voor de jihadstrijders en radicalisering is gelijktijdig toegenomen met het conflict in Syrië in de herfst van 2012 (Bakker & de Bont, 2016). In deze periode escaleerde het conflict in het Midden-Oosten, waarbij het Westen meer troepen naar onder andere Irak en

Afghanistan stuurde en sindsdien werd er open gesproken over de ‘War on terrorism’ (Grattan, 2009). Deze aandacht nam toe na de moord op James Foley, op 19 augustus 2014, die als eerste westerse gijzelaar werd onthoofd na jarenlange gijzeling. Later bleek de moordenaar, ook wel bekend als ´Jihad John´ een Britse jongen te zijn (NOS, 2014). Toenmalig Britse Premier Cameron reageerde hier geschokt op. Voor het eerst kwamen de gruwelijkheden van westerse jongeren in Syrië aan het licht. Naast Jihad John, diegene die Foley onthoofde, waren er nog enkele Britse jongeren bij Islamitische Staat (IS) aangesloten met een status als beul. IS is een islamitische beweging die in 2013 tot stand kwam na een fusie van het Irakese IS en het Syrische al-Nursa Front. IS heeft als doel het Kalifaat te stichten in onder andere Irak en de Levant, waar de sharia leidend zal zijn (Kennisbank Terrorisme, 2016).

Ook uit Nederland zijn verschillende jongeren vertrokken naar Syrië om daar te vechten of te helpen. Eén van deze jongeren was de 18-jarige Robbin van Dolderen uit Arnhem. Van Dolderen radicaliseerde in slechts enkele maanden en vertrok uiteindelijk eind 2013 naar Syrië samen met zijn vriend Marrouane (Kouwenhoven & Kamerman, 2013). Na enkele maanden kwam van Dolderen aangeslagen terug, hij was naar Syrië gegaan om te helpen, maar was daar geschrokken van de chaos en het geweld (EenVandaag, 2014). Zijn vriend Marrouane verblijft nog altijd in Syrië en lijkt zich inmiddels volledig toegewijd te hebben aan IS (Revu, 2014). Ook de Utrechtse tiener Zaid Koullis is een Syriëganger. Volgens oud-klasgenoten was hij steeds meer en serieuzer bezig met de islam. Zijn ouders beschreven Koullis echter als een normale Marokkaanse jongen die het in zijn puberteit moeilijk had. Hij had weinig hoop in de toekomst en had moeite met het vinden van een stageplek (Tieleman, 2016). Naast deze indiviuele gevallen staat Delft bekend als

(5)

aantal jongeren in de leeftijd van 16 jaar en ouder is aangesloten. Uit deze jeugdbendes zijn verschillende leden vertrokken naar IS-gebied (Smithuijsen, 2016).

Veel jongeren zijn nog in hun tienerjaren op het moment dat ze besluiten naar IS-gebied te vertekken. Koullis en van Dolderen zaten nog op school en gezien de leeftijd van de jongeren van de jeugdbendes uit Delft kan worden aangenomen dat ook hier een aantal jongeren nog op school zat. De schooljaren zijn belangrijke ontwikkelingsjaren bij jongeren en hier zouden eventueel eerste kenmerken van radicalisering gevonden kunnen worden.

Radicaliserende jongeren zorgden niet alleen voor veel aandacht in de media (door onder andere de afgereisde Nederlandse jongeren) maar ook de wetenschap besteedde er aandacht aan. Zo zijn er artikelen geschreven over radicalisering en zogenaamde ‘foreign fighters’ (d.w.z. westerse jongeren die afreizen naar conflictgebied om daar mee te vechten). Deze aandacht was niet onterecht, aangezien er sinds 2014 ongeveer 4300 Europese jongeren naar IS-gebied zijn vertrokken, onder wie 388 Belgen en 220 Nederlanders (Bakker & de Bont, 2016). De keuze om af te reizen naar IS-gebied vindt doorgaans plaats na een periode van radicalisering. De Nederlandse inlichtingendienst de AIVD verstaat onder radicalisering: “Het (actief) nastreven en/of ondersteunen van diep ingrijpende veranderingen in de

samenleving, die een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde (doel), eventueel met het hanteren van ondemocratische methodes (middel), die afbreuk kunnen doen aan het functioneren van de democratische rechtsorde (effect).” (Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2006).

Het is interessant om ‘radicalisering’ vanuit twee theoretische invalshoeken te bekijken. Allereerst is dit de sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954). Deze theorie stelt dat ieder mens ernaar verlangt bij een groep te horen en dat iedereen zichzelf en anderen categoriseert. Categorisering vindt dus plaats op basis van de groepen en op basis van

vergelijking zowel binnen als tussen groepen (Sidanius, Pratto, van Laar, & Leving, 2004). Dat wil zeggen, men categoriseert zichzelf tot de groep waarmee men zich het meest

identificeert qua opvattingen, vaardigheden, uitstraling, etcetera (Festinger, 1954). Er zal meer vergelijking plaatsvinden tussen mensen die meer op elkaar lijken, dan tussen mensen waarbij grote verschillen bestaan. Mensen zonder gelijke opvattingen kunnen worden afgestoten, waardoor er nieuwe groepen kunnen ontstaan waarnaar vijandigheid kan worden ontwikkeld. Dit gebeurt naar verwachting bij jongeren met radicaal gedachtegoed. Het gaat bij sociale vergelijking dus om (on)gelijkheid tussen mensen en groepsvorming op basis van

(6)

De tweede theoretische invalshoek die hier belicht wordt met betrekking tot het onderwerp ‘radicalisering’ is de deprivatietheorie. Deze theorie stelt dat spanningen zich ontwikkelen wanneer er discrepantie bestaat tussen hoe iets is en hoe iets zou moeten zijn (Bernstein & Crosby, 1980). Er kunnen spanningen ontstaan tussen mensen of groepen wanneer een groep zich benadeeld voelt ten opzichte van een andere groep. Ook dit gebeurt naar verwachting bij jongeren die radicaal gedachtegoed ontwikkelen.

Huidige studie richt zich op de verbanden tussen achtergrondfactoren (geslacht, SES, opleidingsniveau ouders, etniciteit) en opvoeding enerzijds en de mate van ervaren

onrechtvaardigheid en de voorkeur voor inhoudelijk moslim ideologisch gedachtegoed anderzijds. Moslim ideologisch gedachtegoed omvat de specifieke ideologische of religieuze elementen van radicalisering, dit wordt gezien als de inhoudelijke invulling van radicaal gedachtegoed (van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). De mate waarin een jongere moslim ideologisch gedachtegoed aanhangt, is één van de aspecten die een belangrijke indicatie kan zijn voor de mate waarin een jongere is geradicaliseerd (van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009).

Ervaren onrechtvaardigheid is in huidig onderzoek het moeilijk accepteren van jongeren dat de overheid meer aandacht besteedt aan ‘anderen’ terwijl het met de groep waartoe de jongere behoort niet goed gaat (van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). Deze ervaren onrechtvaardigheid is een belangrijk begrip, omdat radicaliseringsprocessen vaak beginnen met daadwerkelijke of vermeende achterstelling (Kruglanski et al., 2014; van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). Eerder onderzoek heeft tevens aangetoond dat

moslimjongeren in Nederland het gevoel hebben dat ze minder krijgen dan anderen en dat ze niet kunnen voldoen aan hoge verwachtingen (van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). Dit is een vorm van ervaren onrechtvaardigheid, waarbij degene die vergelijkt het gevoel heeft niet de bronnen te ontvangen waar hij/zij recht op denkt te hebben (Grant & Brown, 1995). De manier waarop binnen de maatschappij met groepen wordt omgegaan, kan bepalend zijn voor het ervaren van onrechtvaardigheid en dit kan op haar beurt samenhangen met de mate van radicaal gedachtegoed (van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). Om die reden richt huidige studie zich op de mate van ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed.

In de maatschappij wordt er duidelijk gegroepeerd op basis van twee factoren: sociaaleconomische status (SES) en etnische afkomst. In huidig onderzoek zal dan ook naar deze variabelen worden gekeken in samenhang met de variabelen ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed. De vraag is of er samenhang is tussen SES en etnische

(7)

afkomst enerzijds en de mate van ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed anderzijds.

Naast SES en etnische afkomst zal in huidig onderzoek gekeken worden naar de samenhang tussen opvoeding en de mate van ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed. Er is weinig bekend over de invloed van opvoeding op radicaliseringsprocessen, maar het lijkt haast ondenkbaar dat ouders en opvoeding geen invloed hebben op de risicofactoren voor (of beginstadia van) de ontwikkeling van radicaal gedachtegoed (Pels & de Ruyter, 2011). Een aantal Nederlandse jongeren was in hun tienerjaren op het moment dat zij vertrokken naar IS-gebied. Hoewel jongeren in hun tienerjaren vooral beïnvloedbaar zijn door leeftijdsgenoten, zijn zij ook nog altijd beïnvloedbaar door de ouders (Silke, 2008). Om deze reden wordt in huidig onderzoek gekeken naar de verbanden tussen opvoeding en ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed van jongeren.

Voor het afreizen naar IS-gebied vindt doorgaans een periode van radicalisering plaats. Dit proces is beschreven in verschillende modellen waaronder die van Kruglanski, Gelfand, Bélanger, Heriarachchi en Gunaratna (2014) en Van den Bos, Loseman en Doosje (2009). In het model van Kruglanski, et al. (2014) wordt verondersteld dat de eerste stap van radicalisering begint bij individueel verlies van betekenis, waar later sociaal betekenisverlies bijkomt. Van den Bos, Loseman en Doosje (2009) zien dit verlies van betekenis als

waargenomen onrechtvaardigheid, ervaren onzekerheid en groepsdreiging. Aangezien ieder mens streeft naar betekenis, zal betekenis opnieuw worden gezocht: een mogelijkheid om betekenis te vinden is bij een radicale beweging. Vanuit een radicale beweging wordt de mogelijkheid geboden om een enorme hoeveelheid betekenis te verkrijgen (Kruglanski et al., 2014). Eenmaal gericht op een radicale beweging dient de jongere vier stadia te doorlopen tot het eindpunt van radicalisering wordt bereikt: terrorisme. In het eerste stadium wordt passieve steun gegeven aan de beweging ofwel is men vatbaar voor het gedachtegoed. In het tweede stadium wordt actieve steun gegeven aan de radicale beweging en het gedachtegoed dat er wordt nagestreefd. Het derde stadium is het actief aanhangen of participeren in de beweging. Ten slotte is het vierde stadium het actief deelnemen aan de beweging en zelfopoffering wat leidt tot terrorisme (Kruglanski et al., 2014; van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). Uit deze modellen blijkt dat verlies van betekenis en waargenomen onrechtvaardigheid aanzienlijke gevolgen kan hebben waaronder radicalisering.

De wetenschap heeft de afgelopen jaren door de toename van ‘foreign fighters’ en aanslagen gepleegd door ‘homegrown terrorists’ (d.w.z. terroristen die geweld plegen in eigen

(8)

land en tegen eigen volk) gezocht naar redenen voor de verklaring van

radicaliseringsprocessen. Hierbij is een aantal factoren gevonden die allen te maken hebben met het zoeken naar betekenis of verlies van betekenis namelijk: ervaren onrechtvaardigheid, onzekerheid, groepsdreiging, ervaren discriminatie en opzoek zijn naar sociale identiteit (Kruglanski et al., 2014; Schmid, 2013; Silke, 2008; van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). Het blijft echter de vraag of er bepaalde specifieke groepen extra gevoelig zijn voor dit soort ervaringen en of opvoeding daarbij een rol speelt.

Huidig onderzoek heeft zoals gezegd tot doel om meer kennis te verwerven over de verbanden tussen achtergrondfactoren (geslacht, SES, opleidingsniveau ouders, etniciteit) en opvoeding (steun en restrictieve controle) enerzijds en de mate waarin moslimjongeren in Nederland onrechtvaardigheid ervaren en het moslim ideologisch gedachtegoed aanhangen. Er is gekozen voor ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed, omdat dit sleutelbegrippen zijn in met name het begin van het radicaliseringproces (van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). Allereerst wordt gekeken of er een verband bestaat tussen

geslacht, SES en de opleiding van de ouders enerzijds en de ervaren onrechtvaardigheid en de mate van moslim ideologisch gedachtegoed anderzijds van moslimjongeren in Nederland. Ten tweede zal gekeken worden of binnen de groep van moslimjongeren een specifieke etnische achtergrond samenhangt met de mate van het ervaren van onrechtvaardigheid en de mate van moslim ideologisch gedachtegoed. Ten derde wordt gekeken of de genoten

opvoeding binnen de groep van moslimjongeren samenhangt met de mate van ervaren onrechtvaardigheid en het moslim ideologisch gedachtegoed bij deze jongeren. Ten slotte zal gekeken worden of de verbanden verschillen per specifieke etnische groep.

Sociaaleconomische status en opleiding ouders

Over het algemeen wordt de klasse-indeling, verdeeld in lage, midden en hoge SES, in Nederland als onrechtvaardig gezien (van Eijk, 2011). De hiërarchie met niveaus die beter of slechter zijn, is vooral de reden dat de klasse indeling als onrechtvaardig wordt gezien. Deze verschillen kunnen leiden tot diverse gevoelens zoals: woede, minachting en walging, maar ook gevoelens als trots (van Eijk, 2011). Onderzoek naar SES is vooral gericht op etnische minderheden. Er wordt verondersteld dat etnische minderheden zich ongelijk en

onrechtvaardig behandeld voelen ten opzichte van de etnische meerderheidsgroep, ongeacht de SES (Coolsaet, 2015). Dit gevoel van onrechtvaardigheid zou versterkt worden bij groepen die goed geïntegreerd zijn. Uit onderzoek blijkt inderdaad dat etnische minderheden die hogerop komen in de maatschappij vatbaarder zijn voor sociale exclusie en het ervaren van onrechtvaardigheid (Coolsaet, 2016).

(9)

De ‘system justification theory’ kijkt niet enkel naar etnische minderheden, maar naar de gehele samenleving. Deze theorie veronderstelt dat mensen uit lagere sociale klassen zich veelal neerleggen bij het hiërarchische verschil. Hier wordt pas tegen gevochten op het moment dat mensen vinden dat ze in een hogere klasse horen (Sidanius, Pratto, van Laar, & Leving, 2004). Op basis hiervan wordt in huidig onderzoek verwacht dat de moslimjongeren uit de hogere SES-groepen meer onrechtvaardigheid ervaren dan de jongeren uit de lagere SES-groepen.

Naast dat er in huidig onderzoek gekeken wordt naar ervaren onrechtvaardigheid wordt er ook naar moslim ideologisch gedachtegoed gekeken. Specifiek over het verband tussen SES en de mate van moslim ideologisch gedachtegoed is niet veel bekend. Wel zijn er enige gegevens bekend over SES en radicaliseringsprocessen, al bestaat er discussie op dit terrein. Er zijn bijvoorbeeld cijfers bekend over geradicaliseerde afgereisde jongeren (wat als eindstadium gezien kan worden van het radicaliseringsproces) die aantonen dat de meeste geradicaliseerde jongeren uit de lage en midden SES-groep kwamen (Bakker & de Bont, 2016).

Aan de andere kant had ongeveer de helft van de geradicaliseerde jongeren hoger onderwijs gevolgd, al dan niet afgemaakt (Bakker & de Bont, 2016). Vrouwen die

radicaliseren zijn veelal goed opgeleid en zij komen vaak uit middenklasse families (Leong, 2015). Daarnaast is verondersteld dat financieel stabiele jongeren oververtegenwoordigd zijn binnen de groep geradicaliseerde jongeren (Yu & Haque, 2016). Deze uiteenlopende

bevindingen bevestigen de onduidelijkheid die bestaat over het verband tussen SES en radicaal gedachtegoed. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat het een kleine en heterogene groep betreft (Silke, 2008). Over de opleiding die de ouders hebben genoten is nog minder bekend. Wel stelden Yu en Haque (2016) zoals beschreven dat financieel stabiele jongeren oververtegenwoordigd zijn en dit zou erop kunnen duiden dat deze ouders hogere opleidingen hebben genoten. De tegenstrijdigheden in de internationale literatuur representeren het belang van diepgaander onderzoek over welke jongeren mogelijk vatbaar zijn voor extreem moslim ideologisch gedachtegoed in Nederland. Ondanks de onduidelijkheid lijken de Nederlandse cijfers erop te wijzen dat vooral jongeren uit lage en midden SES-groepen radicaliseren (Bakker & de Bont, 2016). Op basis van deze kennis wordt dan ook verwacht dat SES negatief samenhangt met moslim ideologisch gedachtegoed (d.w.z. hoe lager de SES, hoe sterker het geloof in moslim ideologisch gedachtegoed).

(10)

Etniciteit

Zoals genoemd is er veel onderzoek gedaan naar etnische minderheden en gevoelens van onrechtvaardigheid. Minderheidsgroepen lijken ook de hoogste mate van

onrechtvaardigheid te ervaren (van Donselaar & Rodrigues, 2008). Onderzoek toont verder aan dat steeds meer Nederlanders negatief staan tegenover andere etniciteiten, met name tegenover moslims (Coenders, Lubbers, te Grotenhuis, Thijs, & Scheepers, 2015; van Donselaar & Rodrigues, 2008; Pels & de Ruyter, 2011). Daarbij zijn laag opgeleiden

overigens in het algemeen wat negatiever over moslims dan hoog opgeleide Nederlanders. De laatste jaren spreken Nederlanders hun negativiteit over moslims eerder en grover uit,

waardoor het ook wellicht lijkt of Nederlanders steeds negatiever tegenover moslims staan (Coenders, Lubbers, te Grotenhuis, Thijs, & Scheepers, 2015). Sinds de eeuwwisseling wordt er bijvoorbeeld openlijker en grover negatief over minderheden gesproken. Vooral de

Marokkaanse groep zou hier last van hebben: deze groep wordt vaak gestigmatiseerd en over hen bestaat veel negatieve beeldvorming (van Donselaar & Rodrigues, 2008). Mede hierdoor hebben Marokkanen klachten over onrechtvaardigheid en discriminatie (van Donselaar & Rodrigues, 2008).

Naast aandacht voor deze groeiende negatieve uitlatingen jegens etnische

minderheden, is er de afgelopen jaren ook meer aandacht voor het etnisch profileren door de politie, en dit betreft vaak de jongere generatie. Met de term ‘etnisch profileren’ wordt verwezen naar het profileren (opsporen) op basis van biologische – raciale – kenmerken (van der Woude & van der Leun, 2013). Het blijkt bijvoorbeeld dat in Amsterdam-Amstelland met name jonge Marokkaanse en Oost-Europese Nederlanders aan worden gehouden door de politie. De politie gaat bij het staande houden vooral uit van onderbuikgevoelens, uiterlijke kenmerken en stereotype beelden van mogelijke verdachten (van der Woude & van der Leun, 2013). In de media is gebleken dat jongeren met een niet-Nederlandse etnische achtergrond hier last van hebben en het gevoel hebben onrechtvaardig behandeld te worden (NRC, 2016; Verschuren, 2016). Vanuit bovenstaande bevindingen volgt de verwachting dat van de moslimjongeren in Nederland met name Marokkaanse jongeren onrechtvaardigheid zullen ervaren.

Verwachtingen met betrekking tot verbanden tussen specifieke etnische achtergrond en de mate van moslim ideologisch gedachtegoed zijn moeilijker te formuleren vanwege een gebrek aan literatuur. Er is wel meer bekend over de specifieke etnische achtergrond en afgereisde jongeren (ookwel het laatste stadium van radicalisering). Sinds september 2014 zijn er zeker 30.000 buitenlanders uit 104 landen naar IS-gebied gereisd om deel te nemen aan

(11)

de strijd van IS (Boutin et al., 2016). De grootste Europese ‘leveranciers’ van jihadisten zijn : België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (Boutin et al., 2016). Uit Nederland zijn sinds 2014 naar schatting 220 jongeren vertrokken. Bijna de helft (41%) van deze jongeren had een Marokkaanse achtergrond. Jongeren met een andere achtergrond zoals Turks, Algerijns, Syrisch, Nederlands en Belgisch volgen op ruime afstand van de jongeren met een Marokkaanse achtergrond. Slechts 13% van de Nederlandse jongeren die afreizen naar IS-gebied had een Turkse achtergrond (Bakker & de Bont, 2016). Op basis van deze cijfers zou gezegd kunnen worden dat de jongeren met een Marokkaanse achtergrond oververtegenwoordigd zijn binnen de groep jongeren die afreizen naar IS-gebied. Het is mogelijk ook zo dat moslimjongeren met een Marokkaanse achtergrond een hogere mate van moslim ideologisch gedachtegoed zullen rapporteren dan moslimjongeren met een andere achtergrond.

Opvoeding

Er is nog weinig bekend over het verband tussen opvoeding en ervaren

onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed. Wel is gevonden dat opvoeding een rol speelt in de mate waarop ervaren onrechtvaardigheid resulteert in het ontwikkelen van gedragsproblematiek. Dat wil zeggen een opvoedstijl waarin ouders de kinderen veel steunden had een modererend (beschermend) effect op het verband tussen de ervaren onrechtvaardigheid en discriminatie en de negatieve uitkomsten die dit met zich mee kan nemen (Simons et al., 2006). Oftewel, de kans op negatieve uitkomsten door het ervaren van onrechtvaardigheid of discriminatie wordt verzwakt bij jongeren die veel steun ervaren van hun ouders. Of jongeren die veel steun ervaren van hun ouders ook minder

onrechtvaardigheid ervaren is niet duidelijk. Het is ook niet duidelijk of dit verschilt per specifieke etnische achtergrond. In huidig onderzoek wordt gehoopt hier meer duidelijkheid over te krijgen.

Tevens is er tot op heden weinig bekend over de samenhang tussen opvoeding en de mate van moslim ideologisch gedachtegoed bij moslimjongeren. Onderzoek van Mouratidou (n.d.) wijst er wel op dat een autoritaire opvoeding, een opvoeding met veel controle richting het kind, samenhing met een sterke mate van fascistisch gedachtegoed bij jongeren. Mogelijk hangen verschillen in opvoeding ook samen met de mate van moslim ideologisch

gedachtegoed. De autoritatieve opvoedingstijl (zowel steun als controle) wordt gezien als de beste op het gebied van verwerven van empathie en het tegengaan van fascisme (Mouratidou, n.d.). Er wordt dus verwacht worden dat een autoritaire opvoeding, oftewel veel controle in de opvoeding samen zal hangen met een sterkere mate van moslim ideologisch gedachtegoed.

(12)

In het algemeen wordt een autoritatieve opvoedstijl gezien als de opvoedstijl waarmee de beste toekomstperspectieven voor het kind dat in westerse samenlevingen opgroeit

verworven kunnen worden (Stewart & Bond, 2002). Uit onderzoek blijkt dat in Nederland families met Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Nederlandse achtergrond hun kinderen opvoeden met over het algemeen een vergelijkbare mate van warmte en controle (Wissink, Deković, & Meijer, 2006). Dat veel warmte niet per definitie betere uitkomsten biedt, bleek uit de bevinding dat jongeren met een Marokkaanse achtergrond meer delinquent gedrag lieten zien naarmate er meer steun gegeven werd tijdens de opvoeding (Wissink, Deković, & Meijer, 2006). Tevens bleek dat restrictieve controle bij jongeren met een Turkse en

Marokkaanse achtergrond samenhing met meer delinquent gedrag. Deze resultaten werden niet gevonden voor jongeren met een Nederlandse en Surinaamse achtergrond (Wissink, Deković, & Meijer, 2006). Gezien het feit dat wordt verondersteld dat de risico factoren van delinquent gedrag ten dele ook gelden voor radicaliseringsprocessen (Silke, 2008), zijn dit interessante bevindingen. Mogelijk bestaat er dus een verband tussen opvoeding en de mate van moslim ideologisch gedachtegoed bij moslimjongeren in Nederland en wellicht zijn deze verbanden afhankelijk van de specifieke etnische achtergrond van de jongeren.

Het is duidelijk dat er in de kennis over de achtergronden van ervaren onrechtvaardigheid en van moslim ideologisch gedachtegoed bij moslimjongeren in Nederland nog veel gaten zitten. Ervaren onrechtvaardigheid wordt gezien als belangrijk beginpunt voor het ontwikkelen van radicale gedachten, maar er is weinig bekend over welke moslimjongeren kwetsbaar zijn voor deze ontwikkelingen en ervaringen (Bakker & de Bont, 2016; Kruglanski et al., 2014). Moslim ideologisch gedachtegoed wordt gezien als een

belangrijk aspect dat een indicatie geeft van de mate van radicalisering van jongeren (van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009).

In huidig onderzoek is daarom allereerst gekeken of er een verband bestaat tussen de SES en de opleiding van de ouders enerzijds en de mate van ervaren onrechtvaardigheid en het moslim ideologisch gedachtegoed van de jongeren met een moslim achtergrond

anderzijds. Ten tweede is gekeken naar de vraag: ‘In hoeverre zijn de mate van ervaren onrechtvaardhigheid en moslim ideologisch gedachtegoed afhankelijk van de specifieke etnische achtergrond van moslimjongeren?’. Ten slotte is gekeken hoe opvoedingssteun en -controle een rol spelen in de verklaring van de mate van ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed bij moslimjongeren in Nederland. Hierbij wordt tevens gekeken of het verband wellicht nog afhankelijk is van de specifieke etnische achtergrond van de moslimjongeren.

(13)

Methode Participanten

De oorspronkelijke dataset bestond uit 1005 deelnemers. De deelnemers waren afkomstig van 18 verschillende middelbare scholen en een MBO opleiding uit voornamelijk de Randstad en een jongerencentrum in Almere-Buiten. Uit de dataset zijn de deelnemers geselecteerd die op de vraag: “Ben jij gelovig?” hadden geantwoord met “Ja, mijn godsdienst is Islamitisch”. Deze jongeren (die de islamistische godsdienst aanhingen) worden in huidige thesis dus als ‘moslimjongeren’ aangeduid. Dit gaf een onderzoeksgroep van N = 81

deelnemers. Niet al deze deelnemers hadden de vragenlijst volledig ingevuld. In huidig onderzoek is ervoor gekozen om de deelnemers te verwijderen die enkel de

achtergrondgegevens en de vragen over opvoeding hadden ingevuld. Hierdoor zijn 9 deelnemers uit de onderzoeksgroep verwijderd, waardoor de uiteindelijk gebruikte onderzoeksgroep N = 72 deelnemers bevatte (die dus allen de islamitische godsdienst aanhingen).

De onderzoeksgroep met een islamitische achtergrond bestond uit meer mannelijke dan vrouwelijke deelnemers, namelijk 43 jongens en 29 meisjes (59.7% jongens versus 40.3% meisjes). De jongeren waren tussen de 14 en 24 jaar oud met als gemiddelde leeftijd M = 17.4 jaar, SD = 2.53. De deelnemers hadden diverse specifieke etnische achtergronden, de meeste deelnemers (n = 24; 33.3%) hadden een Marokkaanse achtergrond, n = 18 deelnemers (25.0%) hadden een Turkse achtergrond, n = 4 (5.6%) hadden een Nederlandse achtergrond en 26 deelnemers (36.1%) hadden een andere etnische achtergrond. De meeste deelnemers volgden een opleiding op VMBO/MBO niveau n = 43 (59.8%), n = 7 (9.7%) volgden een HAVO opleiding op een middelbare school en n = 20 (27.8%) volgden een VWO/WO opleiding.

Materiaal

De algehele vragenlijst die is gebruikt voor huidige studie bestond naast

demografische vragen uit verschillende delen: opvoeding, moslim ideologisch gedachtegoed, ervaren onrechtvaardigheid, ervaren discriminatie, delinquent gedrag en

persoonlijkheidspathologie. Voor huidig onderzoek zijn naast de achtergrondgegevens enkel de delen opvoeding, moslim ideologisch gedachtegoed en ervaren onrechtvaardigheid gebruikt.

Etnische achtergrond jongeren

De specifieke etnische achtergrond van de jongeren is bepaald aan de hand van het geboorteland van de jongere zelf, van de moeder en/of van de vader. Om de specifieke

(14)

etnische achtergrond te bepalen is in de eerste plek gekeken naar het geboorteland van de jongere zelf. Wanneer de jongere in Nederland was geboren dan is vervolgens gegekeken naar het geboorteland van de moeder om de specifieke etnische achtergrond te bepalen. Enkel in het geval dat geboorteland van moeder ook Nederland was, is gekeken naar het geboorteland van vader om de specifieke etnische achtergrond van de jongere te bepalen. Dus in het geval dat de jongere en de moeder in Nederland waren geboren en vader in Marokko dan werd de specifieke etnische achtergrond van de jongere als Marokkaans beschouwd.

Er is gekozen de specifieke etnische achtergrond in drie groepen te delen:

Marokkaans, Turks, en anders, om zo drie groepen van ongeveer gelijke grootte te hebben. Tot de groep ‘anders’ behoorde ook de groep jongeren met een Nederlandse achtergrond. Sociaaleconomische status (SES)

Om de SES te bepalen zijn bij het Sociaal en Cultureel Planbureau de meest recente statusgegevens opgevraagd, dit waren de statusggevens van 2014. De statusscores worden berekend aan de hand van het gemiddelde inkomen in een wijk, het percentage mensen met een laag inkomen, het percentage laag opgeleiden en het percentage dat niet werkt. Aan de hand van de vier cijfers van de gerapporteerde postcode van de jongeren zijn de statusscores gekoppeld aan de wijken waarin de jongeren woonden (Sociaal Cultureel Planbureau, 2015). Opleiding ouders

In de vragenlijst is gevraagd naar het hoogste niveau van opleiding van zowel vader als moeder. Er kon gekozen worden uit basisonderwijs, middelbaar onderwijs, MBO, HBO, WO, anders en weet ik niet. Voor de analyses is ervoor gekozen om de categoriën ‘anders’ en ‘weet ik niet’ te verwijderen (d.w.z. deze jongeren kregen een missende waarde op deze variabele).

Opvoeding: Restrictieve controle en steun

Uit de ‘Parenting Behavior Questionnaire’(PBQ) zijn twee subschalen gebruikt om steun en restrictieve controle van de opvoeding te meten (Wissink, Deković, & Meijer, 2006). De subschaal steun meet de warmte en responsiviteit van ouders naar hun kind met 10 items die beantwoord werden met een vijfpuntschaal lopend van nooit (1) tot erg vaak (5), met een Cronbach’s alfa van .91. Een voorbeelditem is: “Hoe vaak geven je ouders je het gevoel dat je met alles bij hen terecht kan?”, hierbij geeft een lage score aan dat er weinig steun is en een hoge score dat er veel steun is. De andere subschaal is restrictieve controle. Deze meet strictheid en discipline en wordt ook gemeten met 10 items die werden beantwoord met een vijfpuntschaal lopend van nooit (1) tot erg vaak (5) met een Cronbach’s alfa van .87. Een voorbeelditem is: “Hoe vaak hebben je ouders strenge regels waar je je aan moet houden?”,

(15)

hierbij geeft een lage score aan dat er weinig restrictieve controle is en een hoge score geeft aan dat er veel restrictive controle is.

Ervaren onrechtvaardigheid

Voor het meten van de mate van ervaren onrechtvaardigheid is dit deel van de Vragenlijst Radicalisering gebruikt (van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). Deze totale vragenlijst bestaat oorspronkelijk uit 122 items. De schaal ervaren onrechtvaardigheid bestaat uit 20 items die beantwoord werden met een vijfpuntsschaal van helemaal oneens (1) tot helemaal eens (5) met een Cronbach’s alfa van .89. Een voorbeelditem uit de vragenlijst is: “Het maakt me boos als ik denk aan hoe ik word behandeld vergeleken met anderen in

Nederland.” Hierbij betekent een lagere score een lagere mate van ervaren onrechtvaardigheid en een hogere score een hogere mate van ervaren onrechtvaardigheid. In deze subschaal zijn 8 items gespiegeld. Een voorbeelditem dat gespiegeld is is: “Ik denk dat ik in mijn leven

hetzelfde behandeld word als iedereen.” Moslim ideologisch gedachtegoed

Uit de Vragenlijst Radicalisering is tevens het deel over moslim ideologisch

gedachtegoed gebruikt. Deze schaal meet het inhoudelijke ideologische gedachtegoed als één van de zes aspecten van radicalisering. Deze subschaal bestaat uit 22 items en geeft de mate van moslim ideologisch gedachtegoed van een jongere weer. De items werden beantwoord met een vijfpuntschaal van helemaal oneens (1) tot helemaal eens (5) met een gevonden Cronbach’s alfa van .81(van den Bos, Loseman & Doosje, 2009). Een voorbeelditem uit de vragenlijst is: “Ik denk dat er alleen een mooie wereld kan bestaan als iedereen Moslim zou zijn.” Hierbij betekent een lage score minder sterke aanhang aan moslim ideologisch

gedachtegoed en een hoge score een sterkere aanhang aan moslim ideologisch gedachtegoed. In deze subschaal zijn 9 items gespiegeld. Een voorbeelditem hiervan is: “Ik vind dat

Moslims hun kinderen volgens Nederlandse normen en waarden moeten opvoeden.” Procedure

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een dataset uit 2015 verkregen door studenten van de UvA onder begeleiding van dr. I.B. Wissink. De ouders gaven via een ‘passive informed constent’ procedure (d.w.z. ouders kregen een brief met informatie over het onderzoek met mogelijkheid om deelname van hun kind te weigeren, wanneer ouders

vervolgens niet lieten weten dat hun kind niet mee mocht doen aan het onderzoek werd er verondersteld dat zij toestemming gaven voor deelname) toestemming voor anonieme deelname van hun kind indien deze minderjarig was. De jongeren zelf gaven vervolgens via een ‘active informed constent’ procedure (d.w.z. de jongeren kregen een brief met informatie

(16)

over het onderzoek en deze moest vervolgens getekend worden ter bevestiging dat zij toestemming gaven voor deelname aan het onderzoek) ook toestemming voor hun deelname aan het onderzoek.

De dataverzameling verliep klassikaal, vooraf kreeg de klas een korte instructie over het doel en verloop van het onderzoek. Vervolgens werd de vragenlijst online afgenomen. Ondanks dat de jongeren in groepsverband zaten, vond er onderling geen overleg plaats. Naast de docent was er ook een onderzoeker van de UvA aanwezig voor het beantwoorden van eventuele vragen. Er bestond ook de mogelijkheid om de vragenlijst thuis online in te vullen via de Elektronische Leeromgeving (ELO). De meeste jongeren konden de vragenlijst echter binnen één lesuur invullen. Dit onderzoek was voorafgaand goedgekeurd door de ethische commissie van de faculteit Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde. Data analyse

De verkregen data zijn samengevoegd en verwerkt in het programma Statistical Programme for the Social Science (SPSS), de versie 24. In SPSS zijn alle analyses voor huidig onderzoek uitgevoerd.

Om te kijken of er een verschil was tussen de verschillende specifieke etnsiche achtergronden en geslacht in de gemiddelde mate van ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed is allereerst een multivariate variantieanalyse (MANOVA) analyse uitgevoerd met geslacht en specifieke etnische achtergrond als factoren en de mate van ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed als afhankelijke variabelen.

Voor het beantwoorden van de overige onderzoeksvragen is een hiërarchische regressie analyse uitgevoerd. Per afhankelijk variabele (ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed) is één hiërarchische regressie-analyse uitgevoerd. Voor ervaren onrechtvaardigheid zijn op de eerste stap van de regressie analyse de

achtergrondvariabelen ingevoerd. Dit waren: geslacht, specifieke etnische achtergrond, opleiding van de ouders en de SES. Voor de specifieke etnische achtergrond zijn 2 dummy variabelen aangemaakt, namelijk Marokkaans (versus de overige 2 groepen) en Turks (versus de overige 2 groepen) . Op de tweede stap zijn de opvoedingsvariabelen steun en restrictieve controle toegevoegd. Om te analyseren of de effecten van opvoeding afhankelijk waren van specifieke etnische achtergrond, zijn op de derde stap de interacties tussen de

opvoedingsvariabelen en de specifieke etnische achtergronden (2 dummy-variabelen) toegevoegd. Voor het berekenen van interacties op de laatste stap zijn de

(17)

voor de regressie analyse voor moslim ideologisch gedachtegoed. Voorafgaand aan de hiërarchische regressie analyse zijn ook correlatie-analyses uitgevoerd.

Resultaten Beschrijvende gegevens

Allereerst zijn de beschrijvende statistieken van de onderzoeksvariabelen weergeven. In Tabel 1 staan de gemiddelden en standaarddeviaties weergegeven van de belangrijkste variabelen uit dit onderzoek. Statusscore (SES van de wijk) en opvoeding (zowel steun als restrictieve controle) waren in huidig onderzoek onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabelen waren de mate van ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch

gedachtegoed. Tabel 1

Beschrijvende statistieken van de statusscore, de opvoeding steun en restrictieve controle, ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed

Schaal M SD N Statusscore Opvoeding Steun Restrictieve controle Ervaren onrechtvaardigheid Moslim ideologisch gedachtegoed

.134 3.597 2.554 2.829 3.344 1.123 .954 .897 .611 .502 67 72 72 65 69 Noot. Statusscores lopen van -3.13 tot en met 2.01 en hoe hoger de score hoe beter de SES van de wijk.

Variantie-analyse: verschillen in gemiddelden

Etnische en sekseverschillen in de mate van ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed zijn getest met een 3 (etniciteit) x 2 (sekse) MANOVA. Tabel 2 toont de gemiddelden per etniciteit en geslacht op ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed. Bij de MANOVA is voldaan aan de voorwaarden van

homogeniteit met de Levene’s F-toets. De multivariate resultaten lieten zien dat er alleen sprake was van een significant sekseverschil in de afhankelijke variabelen F(2, 59) = .950, p = .029, λ = .938 (en geen etnisch verschil of interactie tussen etniciteit en sekse). De univariate resultaten lieten zien dat het significante sekseverschil alleen gold voor de mate van moslim ideologisch gedachtegoed F(1, 59) = 7.592, p = .008. De gemiddelden laten zien dat Moslim jongens een minder sterke mate van moslim ideologisch gedachtegoed (M = 3.228, SD =

(18)

.524) rapporteerden dan moslim meisjes (M = 3.493, SD =.419). De gemiddelden op ervaren onrechtvaardigheid verschilden niet significant van elkaar.

Tabel 2

Gemiddelde scores voor moslimjongeren met een Marokkaanse, Turkse of andere achtergrond op ervaren onrechtvaardigheid en moslim ideologisch gedachtegoed

Marokkaans Turks Anders Totaal

J M J M J M J M Ervaren onrechtvaardigheid 2.960 2.975 2.740 2.921 2.825 2.635 2.855 2.790 Moslim ideologisch gedachtegoed 3.280 3.776 3.186 3.640 3.279 3.235 3.228 3.493 Verbanden tussen onderzoeksvariabelen

In Tabel 3 zijn de correlaties te zien tussen alle continue variabelen die voor huidig onderzoek zijn gebruikt. Opvallend is dat er in huidig onderzoek geen significante correlatie is gevonden tussen de mate van ervaren onrechtvaardigheid en de mate van moslim

ideologisch gedachtegoed. Het enige significante verband was de negatieve correlatie tussen steun verkregen gedurende de opvoeding en de mate van ervaren onrechtvaardigheid. Of, met andere woorden, hoe meer steun jongeren hebben ervaren in hun opvoeding, hoe minder onrechtvaardigheid zij ervaren. Een marginaal significant verband is gevonden tussen restrictieve controle tijdens de opvoeding en de mate van moslim ideologisch gedachtegoed, ook deze correlatie is negatief. Oftewel, meer opvoedingscontrole hing samen met een minder sterke mate van moslim ideologisch gedachtegoed.

Tabel 3

Correlaties tussen de continue variabelen

(1) (2) (3) (4)

1. Statusscore 2. Opvoedingssteun 3. Opvoedingscontrole

4. Ervaren onrechtvaardigheid 5. Moslim ideologisch gedachtegoed

.052 -.054 .173 .158 -.046 -.308* .110 .146 -.230† .114 Noot. *p < .05, † p = .057

(19)

Regressie-analyse voor de verklaring van ervaren onrechtvaardigheid

Om de verbanden te toetsen tussen geslacht, opleiding van de ouders, SES

(statusscore), specifieke etnische achtergrond, opvoeding en de interactie tussen opvoeding en specifieke etnische achtergrond enerzijds en ervaren onrechtvaardigheid anderzijds is een hiërarchische regressie analyse uitgevoerd. Voor deze analyse werd uitgevoerd zijn de variabelen van opvoeding (steun en restrictieve controle) gecentreerd rond het gemiddelde. Deze gestandaardiseerde variabelen zijn gebruikt in stap 3 van de analyse, waarbij interactie effecten aan het model werden toegevoegd. In stap 1 werden de achtergrondvariabelen meegenomen. Dit bleek een significant model F(6, 32) = 2.608, p = .036. In stap 2 zijn de opvoedingsvariabelen steun en restrictieve controle aan het model toegevoegd, dit model bleek marginaal significant F(2, 30) = 3.002, p = .058. Ten slotte zijn de interactie effecten (opvoeding x specifieke etnische achtergrond) toegevoegd wat eveneens een significant model bleek te zijn F(4, 26) = 4.201, p = .010. Gezien de significante resultaten van het laatste model, is dit derde model gebruikt om de resultaten te interpreteren (zie Tabel 4). Tabel 4

Hiërarchische lineaire regressieanalyse ervaren onrechtvaardigheid

Schaal β R² Change F change

1. Achtergrondgegevens Geslacht

Sociaal economische status Opleiding moeder Opleiding vader Marokkaans Turks 2. Opvoeding Steun Restrictieve controle 3. Interactie Marokkaans x opvoedingssteun Marokkaans x opvoedingscontrole Turks x opvoedingssteun Turks x opvoedingscontrole .248 .139 -.259 -.247 -1.101 -1.921* -.685** .118 1.773* -.622 1.200* .583 .328 .116 .215 2.608* 3.138 4.109* Noot. * p < .05, ** p < .01

(20)

2 2,5 3 3,5 Laag Hoog Er va re n onr ec ht va ar di ghe id Opvoedingssteun Marokkaans Turks Anders

Uit de resultaten van de regressie analyse (model 3) bleek dat, wanneer gecontroleerd wordt voor de andere variabelen in het model, moslimjongeren met een Turkse achtergrond significant afweken bij het ervaren van onrechtvaardigheid van de overige moslimjongeren b² = -1.921, t = -2.411, p = .023. Dit resultaat werd echter niet gevonden bij de MANOVA, en in combinatie met het feit dat de interactie met de Turkse achtergrondvariabele

(dummy-variabele) ook significant is (zie boven) is het beter om dit effect niet te interpreteren en voor de interpretatie in plaats daarvan te kijken naar het interactie-effect.

Er werd ook een significant verband gevonden tussen steun tijdens de opvoeding en ervaren onrechtvaardigheid b² = -.685, t = -3.469, p = .002. Dit significante resultaat laat zien dat hoe meer steun jongeren hebben ervaren gedurende de opvoeding hoe minder

onrechtvaardigheid wordt ervaren, maar dit effect bleek afhankelijk te zijn van de specifieke etnische achtergrond van de moslimjongeren en om die reden moet gekeken worden naar het interactie-effect. Voor alle moslimjongeren gold dat de ervaren steun tijdens de opvoeding samengaat met minder ervaren onrechtvaardigheid, dit verband lijkt echter sterker te zijn voor moslimjongeren met een Turkse of andere achtergrond dan voor moslimjongeren met een Marokkaanse achtergrond (zie Figuur 1). In Figuur 1 zijn de verbanden tussen

opvoedingssteun en ervaren onrechtvaardigheid weergeven per specifieke etnische groep. Dit is gedaan door de gegevens te verdelen met behulp van een ‘median split’ op ouderlijke steun en vervolgens te berekenen wat de gemiddelde score op onrechtvaardigheid was per

specifieke etnische groep.

(21)

Regressie-analyse voor de verklaring van moslim ideologisch gedachtegoed

Om verbanden te toetsen tussen geslacht, specifieke etnische achtergrond, SES, opleiding ouders, opvoeding en de interactie tussen specifieke etnische achtergrond en

opvoeding enerzijds en de mate van moslim ideologisch gedachtegoed anderzijds is wederom een hiërarchische regressie analyse gedraaid. Bij deze analyse zijn weer de gestandaardiseerde (gecentreerd op het gemiddelde) variabelen voor opvoedingssteun en –controle in de

interacties (stap 3) gebruikt. Hierbij bleek alleen model 2 marginaal significant (model 1: F(6, 34) = .883, p = .518, model 2: F(2, 32) = 2.992, p = .064, model 3: F(4, 28) = 1.928, p = .133). Om die reden worden hier de resultaten van model 2 weergeven (zie Tabel 5). Uit de gegevens bleek dat restrictieve controle een marginaal significant verband vertoonde met de mate van het moslim ideologisch gedachtegoed b² = -.326, t = -1.924, p = .063. Hierbij blijkt sprake te zijn van een negatief verband, oftewel, een meer restrictieve controle in de

opvoeding ging samen met een minder sterke mate van moslim ideologisch gedachtegoed. Tabel 5

Hiërarchische regressie analyse op moslim ideologisch gedachtegoed

Schaal β R² Change F change

1. Achtergrondgegevens Geslacht

Sociaal economische status Opleiding moeder Opleiding vader Marokkaans Turks 2. Opvoeding Steun Restrictieve controle -.030 .284 .084 -.184 .281 .196 .171 -.326†† .135 .136 .883 2.992† Noot. † p = .064, †† p = .063. Discussie

In dit onderzoek is gezocht naar factoren die mogelijk een verklaring bieden voor het ervaren van onrechtvaardigheid en het ontwikkelen van moslim ideologisch gedachtegoed bij jongeren in Nederland die aangaven dat hun godsdienst islamitisch was (verder:

(22)

zoals specifieke etnische achtergrond en SES. Daarnaast is er gekeken naar de steun en restrictieve controle die moslimjongeren ervaren in hun opvoeding.

Een eerste opvallend resultaat uit huidig onderzoek was dat er geen samenhang tussen het ervaren van onrechtvaardigheid en de mate van moslim ideologisch gedachtegoed is gevonden. Veel geradicaliseerde jongeren ervaarden in de beginstadia van het

radicaliseringsproces een gevoel van onrechtvaardigheid. Daarnaast wordt een hoge mate van moslim ideologisch gedachtegoed gezien als een belangrijk onderdeel van radicalisering (Kruglanski et al., 2014; van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009).

Dat er geen samenhang is gevonden zou kunnen komen, doordat de vragenlijst waarmee moslim ideologisch gedachtegoed in huidig onderzoek is gemeten zich niet enkel richt op extreem radicale gedachten, maar juist op de trots en het belang van de subcultuur van de Islam (van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). Dit moslim ideologisch gedachtegoed wordt in de gebruikte vragenlijst gezien als radicaal gedachtegoed en als bepalende dimensie voor ontvankelijkheid van radicalisering bij een jongeren (van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). Slootman en Tillie (2006) zien dit inhoudelijk gedachtegoed echter slechts als deel van radicaal gedachtegoed. Slootman en Tillie (2006) voegen hieraan toe dat iemand die radicaal gedachtegoed aanhangt, 1) gelooft dat de Islam onder vuur ligt, 2) dat verzet tegen burgerlijke machthebbers, die bijgedragen hebben aan de marginalisering, gerechtvaardigd is, 3) dat de Islam superieur is en leidraad zou moeten zijn in de samenleving en in de politiek en 4) dat een ware gelovige hier een actieve rol in zou moeten spelen.

Het zou ook kunnen dat wanneer radicaal gedachtegoed als moslim ideologisch gedachtegoed geïnterpreteerd wordt, het wellicht een indicatie is van de mate van separatie/segregatie (als acculturatiestrategie) in plaats van extreem moslim ideologisch gedachtegoed. Seperatie is wanneer migranten de nieuwe cultuur zo goed als vermijden en zich richten op de eigen cultuur met eigen mensen (Berry, 1997). Hierin zouden mensen met een moslim achtergrond dus meer gefixeerd zijn op eigen gedachten en ideologiën en deze nog nastreven. Hiermee moet rekening worden gehouden bij de interpretatie van de resultaten omtrent de mate van moslim ideologisch gedachtegoed.

Ervaren onrechtvaardigheid

Bij jongeren die geradicaliseerd zijn, is het proces zoals reeds aangegeven vaak gestart met het ervaren van onrechtvaardigheid. Ervaren onrechtvaardigheid wordt bij de start van het radicaliseringsproces dan ook als een sleutelbegrip gezien (Kruglanski et al., 2014). Er is echter minder bekend over het ontwikkelen en voorkomen van het ervaren van

(23)

moslimjongeren met een Turkse achtergrond meer onrechtvaardigheid ervoeren dan de overige moslimjongeren. De Marokkaanse moslimjongeren lieter echter het hoogste ruwe gemiddelde zien op ervaren onrechtvaardigheid, al was dit verschil niet significant.

Een aspect dat het ervaren van onrechtvaardigheid bij moslimjongeren mogelijk kan verminderen is het verkrijgen van steun tijdens de opvoeding. Steun tijdens de opvoeding houdt in dat ouders onder andere hun kind proberen te begrijpen, responsief zijn naar het kind en affectie tonen naar het kind (Wissink, Deković, & Meijer, 2006). Andere onderzoekers hebben al gesuggereerd dat opvoedingssteun, ook wel warmte genoemd, een beschermend effect zou kunnen hebben tegen de negatieve uitkomsten die onrechtvaardigheid en

discriminatie met zich mee brengen (Simons et al., 2006). Hiermee wordt bedoeld dat opvoedingssteun de effecten kan verzwakken, een jongere die steun (warmte) ervaart van de ouders zal dus in mindere mate de negatieve uitkomsten laten zien. Uit huidig onderzoek blijkt tevens dat opvoedingssteun samen gaat met het ervaren van minder onrechtvaardigheid. Hoe meer steun moslimjongeren krijgen tijdens hun opvoeding, des te minder ervaren zij onrechtvaardigheid. Deze samenhang zou verklaard kunnen worden, doordat steunende ouders de stress en woede terugdringen die ervaren onrechtvaardigheid of discriminatie teweeg brengen (Simons et al., 2006).

Het verband tussen opvoedingssteun en het ervaren van onrechtvaardigheid bleek volgens de resultaten van de huidige studie te verschillen in sterkte, afhankelijk van de specifieke etnische achtergrond van de moslimjongeren. Het negatieve verband tussen opvoedingssteun en het ervaren van onrechtvaardigheid (oftewel het ogenschijnlijke ‘beschermende’ effect) bleek het minst sterk in de Marokkaanse groep. Dus, alhoewel opvoedingssteun in alle etnische achtergronden samenging met minder ervaren van onrechtvaardigheid, bleek dit in minder mate het geval te zijn bij moslimjongeren met een Marokkaanse achtergrond. Dit zou kunnen komen, doordat moslimjongeren met een Marokkaanse achtergrond mogelijk wat anders reageren op opvoedingssteun dan jongeren met andere etnische achtergronden. Zo is bijvoorbeeld ook bekend dat moslimjongeren met een Marokkaanse achtergrond meer delinquent gedrag lieten zien, wanneer er meer

opvoedingssteun werd ervaren (Wisskink, Deković, & Meijer, 2006). Bij andere etnische achtergronden gaat opvoedingssteun juist vaak samen met minder delinquent gedrag

(Wissink, Deković, & Meijer, 2006). Een andere mogelijkheid om dit verschil te verklaren, is wellicht het feit dat de relatie met de ouders bij moslimjongeren met een Marokkaanse achtergrond van groter belang is dan de specifieke opvoedingsstijl (Deković, Janssens, & As, 2003; Kuperminc, Blatt, Shahar, Henrich, & Leadbeater, 2004).

(24)

Het verschil zou ook te maken kunnen hebben met het veranderde gezinsleven in veel Marokkaanse gezinnen tijdens en na de economische crisis in de jaren tachtig. Hierbij waren veel gezinnen met een Marokkaanse achtergrond getroffen, waarbij de vader door schaamte afwezig of zwak werd (Crimesite, 2014). Kinderen uit deze gezinnen werden niet meer met het gebruikelijke gezag en discipline opgevoed, maar kregen het rijk voor zich alleen. Negatieve gevolgen als gevolg van criminaliteit gaf sommige jongeren de status die ze verlangden (Crimesite, 2014).

Moslim ideologisch gedachtegoed

Uit de resultaten van huidig onderzoek naar moslim ideologisch gedachtegoed blijkt dat moslim meisjes in grotere mate moslim ideologisch gedachtegoed (of separatie)

rapporteren dan moslim jongens. Dit is een opvallend verschil gezien het feit dat meer jongens dan meisjes naar IS-gebied zijn vertrokken, wat als eindpunt van radicalisering kan worden gezien (Boutin et al., 2016; Peresin, 2015). Het kan natuurlijk zo zijn dat meisjes wel meer moslim ideologische gedachten hebben, maar ondanks deze gedachten niet kiezen voor een leven in het Kalifaat oftewel IS-gebied en dus hier in Nederland blijven. Daarnaast blijkt dat meisjes bewuster en consequenter met het geloof bezig zijn (Slootman & Tillie, 2006), maar dat meisjes onzichtbaar kunnen zijn, doordat zij veel minder op de voorgrond treden dan jongens. Over de jongens is bijvoorbeeld ook veel meer negatieve beeldvorming door het rondhangen op straat (Slootman & Tillie, 2006). Het zou dus kunnen zijn dat moslim meisjes onder de radar blijven ten opzichte van moslim jongens die over radicale gedachten

beschikken.

Het feit dat in huidig onderzoek moslim meisjes een sterkere mate van moslim ideologisch gedachtegoed rapporteren dan moslim jongens is een opvallende bevinding. Zeker nu Buijs veronderstelt dat er zich een emancipatie met betrekking tot radicalisering van meisjes lijkt te voltrekken (Buijs, 2002 in Slootman & Tillie, 2006). Huidig onderzoek geeft een aanwijzing dat er wellicht ook aandacht moet zijn voor mogelijke

radicaliseringsprocessen bij meisjes. De kans op radicalisering bij moslim meisjes wordt namelijk even groot geacht als bij moslim jongens (Slootman & Tillie, 2006). Dit is des te meer van belang wanneer in ogenschouw wordt gehouden dat deze meisjes ook een grote rol spelen in de opvoeding van de volgende generatie moslimjongeren in Nederland.

Opvoeding lijkt ook samen te hangen met het moslim ideologisch gedachtegoed van de onderzochte moslimjongeren in Nederland. Zo blijkt uit huidig onderzoek dat restrictieve controle door ouders (licht) samenhangt met minder moslim ideologisch gedachtegoed bij moslimjongeren in Nederland. Dit komt niet overeen met het onderzoek van Mouratidou

(25)

(n.d.) waarin wordt verondersteld dat een autoritaire opvoedstijl samengaat met meer extreme (fascistischere) denkbeelden bij jongeren. Bij een autoritaire opvoeding ligt de nadruk op (restrictieve) controle en vindt er weinig steun en warmte plaats in de opvoeding. De combinatie van controle en steun (warmte) tijdens de opvoeding is echter van groot belang. Hierdoor ontstaat een opvoedstijl die neigt naar een autoritatieve opvoedstijl, deze opvoedstijl lijkt de beste toekomstperspectieven te bieden voor jongeren die opgroeien in de Westerse samenleving (Stewart & Bond, 2002).

Aan de andere kant stelt Bovenkerk in zijn boek dat jongeren met een Marokkaanse achtergrond juist meer delinquent gedrag laten zien door een gebrek aan controle, discipline en gezag (Crimesite, 2014). Delinquent gedrag komt volgens Bovenkerk vooral voor, doordat kinderen het rijk alleen hadden. Op het moment dat dit niet het geval is, dan is het juist goed voor de toekomst van de jongeren. Dit zou mogelijk kunnen verklaren waarom restrictieve controle negatief samenhant met de mate van moslim ideologisch gedachtegoed bij

moslimjongeren, gezien het feit dat wordt gedacht dat risico factoren voor delinquent gedrag ook gelden voor radicaal gedrag (Silke, 2008). Tevens is in huidig onderzoek enkel gekeken naar de effecten van de losse aspecten van opvoeding, dit zou het onverwachte resultaat omtrent het verband tussen restrictieve controle en de mate vanmoslim ideologisch

gedachtegoed kunen verklaren. In vervolgonderzoek zou het dan ook interessant zijn om te kijken naar de verschillende opvoedstijlen en moslim ideologisch gedachtegoed in plaats van enkel naar de losse aspecten van opvoeding.

Huidig onderzoek lijkt desalniettemin aan te geven dat ouders door middel van opvoeding wellicht invloed kunnen hebben op het ervaren van onrechtvaardigheid bij hun kinderen en op de mate waarin zij moslim ideologisch gedachtegoed aanhangen. Dit biedt mogelijke handvatten in preventie van de voedingsbodem voor radicalisering, aangezien het ervaren van onrechtvaardigheid wordt gezien als een belangrijke eerste stap richting

radicalisering. Dit wordt al geprobeerd door middel van het programma Weerbaar opvoeden tegen radicalisering. Een programma gericht op moeders, om hen weerbaarder te maken en kennis te verschaffen over de onderwerpen die met radicalisering te maken hebben (van Wonderen & Capel, 2017). Hierin is het belangrijk om niet enkel op de jongens, maar ook op de meisjes te richten. Meisjes hebben namelijk een even grote kans om te radicaliseren, laten in huidig onderzoek meer moslim ideologisch gedachtegoed zien en lijken een emancipatie door te maken met betrekking tot radicalisering (Buijs, 2002, in Slootman & Tillie, 2006).

Als het ervaren van onrechtvaardigheid kan worden verminderd is het mogelijk dat de voedingsbodem voor extreem moslim ideologisch gedachtegoed wordt verzwakt. Niet alleen

(26)

ouders van moslimjongeren in Nederland kunnen overigens wat aan deze voedingsbodem doen, de gehele samenleving kan hier een belangrijke rol in spelen. Zo zou het helpen als Nederlanders zonder migratie-achtergrond de negatieve stereotypes en clichés loslaten en ze Nederlanders die de Islamitische godsdienst aanhangen met een meer open blik benaderen (Demant & de Graaf, 2010). Daarnaast zou de overheid een belangrijke rol kunnen spelen. Met huidig beleid stelt de overheid zich eerder op als vijand dan vriend van jongeren die de Islamitische godsdienst aanhangen, wat de frustratie van deze jongeren alleen maar vergroot (Terpstra, 2017). Er zou juist geïnversteerd moeten worden in goed jongerenwerk. Er moet geluisterd worden naar deze jongeren, in plaats van ze te bestraffen en te ondervragen (Terpstra, 2017). Ook medewerkers van Nederlandse gemeenten en veiligheidshuizen zien heil in een preventief beleid, ofwel het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering (Konings, 2017; Mollink, 2017). Dit gebeurt ook al in veel gemeenten in de vorm van

primaire aanspreekpunten, korte lijnen tussen partners, persoonsgerichte aanpak en in gesprek blijven met ouders (Konings, 2017; Mollink, 2017).

Limitaties en vervolgonderzoek

Dit onderzoek kan als een goede eerste stap worden gezien in het verkrijgen van inzicht in de relatie tussen opvoeding en de ervaringen van onrechtvaardigheid en mogelijk extreem gedachtegoed bij moslimjongeren. Het onderzoek heeft echter ook enkele limitaties waarmee bij de interpretatie van de resultaten en bij vervolgonderzoek rekening dient te houden. Allereerst is huidig onderzoek gebaseerd op een erg kleine onderzoeksgroep van slechts 72 moslimjongeren, van wie een aantal niet de volledige vragenlijst heeft ingevuld. Op basis van deze gegevens is het lastig sterke conclusies te trekken en zeer significante

verbanden te ontdekken. Zeker wanneer de onderzoeksgroep opgesplitst werd in de drie groepen met specifieke etnische achtergronden moeten de resultaten met terughoudendheid begrepen worden. Ten tweede is SES gemeten aan de hand van de wijk en de cijfers van de postcode; dit beslaat een groot gebied. Hiermee was de kans groter dat er binnen de wijk verschillen in SES waren die in huidig onderzoek niet mee zijn genomen. Ten derde is ‘radicalisering’ in deze tijd een gevoelig onderwerp. Er kan worden afgevraagd of de moslimjongeren die de vragenlijst hebben ingevuld volledig inzage hebben gegeven in hun (mogelijk extreem) gedachtegoed. Tenslotte is er met de gebruikte vragenlijst slechts beperkt inzicht verkregen in de opvoeding die de jongeren hadden genoten. Er waren enkel gegevens bekend over de verkregen steun en restrictieve controle. Andere belangrijke aspecten van de opvoeding, zoals autoritatieve controle en de kwaliteit van de ouder-kind relatie zijn niet meegenomen in huidig onderzoek (Wissink, Deković, & Meijer, 2006). Een laatste belangrijk

(27)

punt dat in gedachten moeten worden gehouden bij huidig onderzoek is dat het om cross-sectionele data gaat, en hierbij kunnen geen oorzaak – gevolg conclusies worden getrokken.

Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook om verder te kijken naar de (longitudinale) invloed van opvoeding (a.d.h.v. verschillende opvoedstijlen en de kwaliteit van de relatie tussen ouders en kinderen) op de belangrijke aspecten van

radicaliseringsprocessen. Dit is van belang, omdat onderzoek heeft gesuggereerd dat ouders met een moslim achtergrond in de Westerse cultuur, zo ook in Nederland, worstelen met het opvoeden van hun kinderen. De eigen normen en waarden staan soms op gespannen voet met die van de Nederlandse cultuur en dit kan voor hen veel opvoedingsonzekerheid geven, met name op het gebied van steun en controle (Neervens, 2014). Daarnaast dient er niet alleen gefocust te worden op radicalisering als geheel, maar op de aspecten die samen radicalisering vormen; inhoudelijk gedachtegoed, ‘wij-zij’ denken, legitimiteit van de Nederlands

autoriteiten, superioriteitsgevoelens, betrokkenheid bij de samenleving en attitude ten aanzien van radicaal en terroristisch gedrag (van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). Tevens zou vervolgonderzoek zich moeten richten op de fases die aan radicalisering voorafgaan. Hierbij kan naast ervaren onrechtvaardigheid gedacht worden aan onzekerheid, groepsdreiging en sociale identiteit; dit zijn allemaal aspecten die kunnen leiden tot radicalisering (Kruglanski et al., 2014; Schmid, 2013; Silke, 2008; van den Bos, Loseman, & Doosje, 2009). Met een dergelijk onderzoek naar de voorfasen van radicalisering zou er gekeken kunnen worden naar waar de problemen liggen en wat ongeruste ouders hier mogelijk aan kunnen doen. Ouders, ongeacht welke achtergrond dan ook, zijn een belangrijke factor in het leven van jongeren en willen er graag alles doen om hun kinderen een goede toekomst te geven (Neervens, 2014).

Referenties

Bakker, E., & de Bont, R. (2016). Belgian and Dutch jihadist foreign fighters (2012-2015): Characteristics, motivations, and roles in the war in Syria and Iraq. Small Wars & Insurgencies, 27(5), 837-857.

Bernstein, M., & Crosby, F. (1980). An expirical examination of relative deprivation theory. Hournal of Experimental Social Psychology, 16(5), 442-456.

Berry, J. (1997). Immigration, acculturation, and adaptation. Applied Psychology, 46(1), 5-68. Boutin, B., Chauzal, G., Dorsey, J., Jegerings, M., Paulussen, C., Pohl, J., . . . Zavagli, S. (2016). The

foreign fighters phenomenon in the European Union: profiles, threats & policies. 1-149. Bouwman, J., Horvers, J., Simons, A., & van Houten, J. (2015). Radicaal gedachtegoed bij niet-moslim

(28)

Brondole, E., Kelly, E., Coakley, V., Gordon, T., Thompson, S., & Levy, E. (2005). The perceived ethnic discrimination questionnaire: Development en preliminary validation of a community version. Journal of Applied Social Psychology, 35(2), 335-365.

Coenders, M., Lubbers, M., te Grotenhuis, M., Thijs, P., & Scheepers, P. (2015). Trends in

etnocentrische reacties onder de Nederlandse bevolking, 1979-2012. Mens en Maatschappij, 90(4), 405-433.

Coolsaet, R. (2015). Wat drijft de Syriëstrijder? Samenleving en Politiek, 4, 4-13.

Coolsaet, R. (2016). Facing the fourth foreign fighters wave: what drives Europeans to Syria, and to IS? Insights from the Belgian case. Egmont Paper, 81.

Crimesite. (2014, oktober 9). Marokkaanen in Europa, crimineel in Nederland. Opgehaald van Crimesite: http://www.crimesite.nl/marokkaan-in-europa-crimineel-in-nederland/ De kennis van nu. (2015, augustus 15). Crisis Griekenland straalt af op Turkse en Marokkaanse

Nederlanders. Opgehaald van De kennis van nu: https://dekennisvannu.nl/site/artikel/Crisis-Griekenland-straalt-af-op-Turkse-en-Marokkaanse-Nederlanders/7329

Dekovic, M., Janssens, J., & As, N. (2003). Family predictors of antisocial behavior in adolescence. Family Process, 42(2), 223-235.

Demant, F., & de Graaf, B. (2010). How to counter radical narratives: Dutch deradicalization policy in the case of Moluccan and Islamic radicals. Studies in Conflict & Terrorism, 33(5), 408-428. EenVandaag. (2014, 3 13). Jihadist Robbin 18 uit Arnhem thuis uit oorlog Syrië. Opgehaald van

EenVandaag:

http://www.eenvandaag.nl/binnenland/49863/jihadist_robbin_18_uit_arnhem_thuis_uit_oo rlog_syri_

Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Humas Relations, 7(2), 117-140. Grant, P., & Brown, R. (1995). From ethnocentrism to collective protest: respons to relative

depriviation and threat to codial identity. Social Psychology Quarterly, 58(3), 195-211. Kennisbank Terrorisme. (2016, oktober 28). Islamitische Staat (ISIS/ISIL). Opgehaald van Kennisbank

Terrorisme: https://kennisbankterrorisme.nctv.nl/organisatie/islamitische-staat-in-irak-en-al-sham-isis

Konings, M. (2017). Het anti-radicaliseringsbeleid binnen Veiligheidshuizen. Een onderzoe naar de praktische vormgeving en ervaringen van betrokkenen en professionals. Universiteit van Amsterdam: Masterscriptie.

Kouwenhoven, A., & Kamerman, S. (2013, 12 28). Van vrolijke rapper tot jihadist. Dag mam, ik ga naar Syrië. Opgehaald van NRC: https://www.nrc.nl/nieuws/2013/12/28/van-vrolijke-rapper-tot-jihadist-dag-mam-ik-ga-na-1329730-a66708

(29)

Kruglanski, A., Gelfand, M., Bélanger, J., A., S., Heriarachchi, M., & Gunaratna, R. (2014). The psychology of radicalization and deradicalization: How significance quest impacts violent extremism. Advances in Political Psychology, 35-93(1), 69-.

Kuperminc, G., Blatt, S., Shahar, G., Henrich, C., & Leadbeater, B. (2004). Cultural equivalence and cultural variance in longitudinal associations of young adolescent self-definition and interpersonal relatedness to psychological and school adjustment. Journal of Youth and Adolescence, 33(1), 13-30.

Leong, D. (2015). Why ISIS appeals to muslim women in Western Countries: Need for counter message. S. Rajaratnam School of International Studies (RSIS) Commentary, 136.

Mollink, C. (2017). Het anti-radicaliseringbeleid binnen gemeenten in Nederland. De verschillen met betrekking tot signalering en preventie van radicaliserende jongeren. Universieteit van Amsterdam: Masterscriptie.

Mouratidou, E. (sd). The interplay between early childhood rearing experiences, empathy, and the development of fascist attitudes in adolescence and early adulthood: An attempt to explain the revival of political fascism in Greece from a parental transmission perspective.

Amsterdam: Faculty of Social and Behavioural Sciences, University of Amsterdam. Neervens, L. (2014, november). Opvoeden binnen twee culturen. Verschillen tussen Nederlandse

ouders enerzijds en Turkse en Marokkaanse ouders anderzijds in opvoedingsdoelen, ouder-kind relatie, ouderlijke controle en generatiolene verschillen.

NRC. (2016, oktober 3). Agenten zitten met hun onderbuik vaker mis dan goed. Opgehaald van NRC.nl: https://www.nrc.nl/nieuws/2016/10/03/agenten-zitten-met-hun-onderbuik-vaker-mis-dan-goed-4584532-a1524680

Pels, T., & de Ruyter, D. (2011). De relatie tussen opvoeding, socialisatie, ontwikkeling en

radicalisering: overzicht van en hiaten in de beschikbare kennis. Pedagogiek, 31(2), 117-133. Peresin, A. (2015). Fatal attraction: Western muslimas and ISIS. Perspectives on Terrorism, 9(3),

21-38.

Revu. (2014, 7 23). Arnhemse IS strijder: 'Nederland komt zeker aan de beurt'. Opgehaald van Revu: http://revu.nl/nu-in-revu/arnhemse-isis-strijder-nederland-komt-zeker-aan-de-beurt/ Saroglou, V., & Galand, P. (2004). Identities, values, and religion: A study among Muslim, other

immigrant, and native Belgian young adults after the 9/11 attacks. Identity, 4(2), 97-132. Schmid, A. (2013). Radcalisation, de-radicalisation, counter-radicalisation: A conceptual discussion

and literature review. ICCT Research Paper, 97.

Sidanius, J., Pratto, F., van Laar, C., & Leving, S. (2004). Social dominance theory: its agenda and method. Political Psychology, 25(6), 845-880.

Silke, A. (2008). Holy warriors expolring the psychological processes of Jihadi radicalization. European Journal of Criminology, 5(1), 99-123.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat in dit onder- zoek de koppeling van de BASAM-DJI en de gedetineerdensurvey op afdelings- niveau wordt onderzocht, zijn alleen PIW’ers uit het gevangeniswezen van be- lang,

2.2.1.Wat is risico en welke vormen van risico worden onderscheiden ... Wat is risicoverslaggeving en welke wet- en regelgeving bestaat er in Nederland voor beursgenoteerde

Concluderend zijn er bij Nederlandse pensioenfondsen wel verbanden aan te tonen tussen het aantal toezichthoudende bestuurders (en in een enkel geval het totale aantal

This type of disaster is kind of expected in opencast mining where surface water may spill over into the daylight workings, but it can also influence underground workings when

Kan er in de gevallen van de Centraal-Mediterrane en West-Afrikaanse migratieroutes gesteld worden dat de bestaande spanning tussen de ‘externe dimensie’ en de aard van de

laughter and audible breath sounds, which could play a role in dialogue. Our aim in this paper is to shed some light on the variability of NVVs. The descriptive aims of study

One survey had a general focus on NCAs’ methods of communication on safety of medicines, and contained questions about current practices related to DHPCs, NCA communications,