• No results found

Zoveel meer dan eten alleen : een onderzoek naar de percepties en betekenissen van voeding en gezondheid binnen de Turks-Nederlandse context in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zoveel meer dan eten alleen : een onderzoek naar de percepties en betekenissen van voeding en gezondheid binnen de Turks-Nederlandse context in Amsterdam"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zoveel meer dan eten alleen

Een onderzoek naar de percepties en betekenissen van voeding en

gezondheid binnen de Turks-Nederlandse context in Amsterdam.

MASTER THESI S CULTURAL AND SOCI AL ANT HROPOLOGY GRADUATE SCHOOL OF SOCI AL SCI ENCES –UNI VERSI TY OF AMSTERDAM

ANIEK MEIJER SCRIPTIEBEGELEIDER: DR. A.J.J. AALTEN

STUDENTNUMMER: 6312837 TWEEDE LEZER: DR. M. VEENIS

EMAILADRES: ANIEKMEIJER1@GMAIL.COM DERDE LEZER: DR. V.A. DE ROOIJ

27 AUGUSTUS 2014 WORD COUNT: 28364

(2)
(3)

Samenvatting

Door middel van dit onderzoek worden percepties van voeding en gezondheid gepresenteerd van een groep Turk-Nederlandse vrouwen, waarvan de meesten tevens moeder zijn. Het verband tussen voeding en gezondheid wordt de laatste jaren steeds vaker benadrukt vanwege een toename in het aantal mensen dat overgewicht of obesitas heeft. Ook kinderen zouden steeds vaker kampen met overgewicht en obesitas en hieraan worden allerlei gezondheidsrisico’s verbonden die zich tijdens de verdere levensduur zouden openbaren. De biomedische benadering, waarin obesitas als een medisch probleem wordt aangekaart is binnen de Nederlandse samenleving dusdanig dominant geworden, dat er een discours over voeding en gezondheid is ontstaan, versterkt door overheidsinstanties waaraan politieke en morele oordelen verbonden zijn. Bepaalde groepen worden als gevolg daarvan

geproblematiseerd op basis van onder andere etniciteit en culturele achtergrond. In Amsterdam is dat specifiek het geval bij de groep met een ‘Turkse etniciteit’ in het stadsdeel Nieuw-West. Gesteld wordt dat onder kinderen uit die specifieke groep, overgewicht en obesitas het meest voorkomt. Binnen het hegemonische discours van gezondheid, is echter geen ruimte voor andere visies op deze kwestie. Er is niets tot weinig bekend over percepties die de groep zelf heeft op gezondheid en voeding als onderdeel van de dagelijkse opvoeding. Dit onderzoek laat Turks-Nederlandse moeders in Amsterdam Nieuw-West aan het woord en laat zien wat voor hen de betekenissen zijn van gezondheid en voeding en hoe deze zich verhouden tot dominante opvattingen over dit onderwerp.

(4)

Voorwoord

Zonder de hulp van verschillende mensen hadden dit onderzoek en deze scriptie niet tot stand kunnen komen. Hierbij wil ik dan graag ook alle vrouwen bedanken die zich hebben opengesteld en mij de gelegenheid gegeven hebben om met hen in gesprek te gaan en hun gastvrijheid tijdens de wekelijkse koffieochtenden en andere bijeenkomsten. Daarnaast bedank ik de vrouwen die mij geholpen hebben om tijdens sommige van de gesprekken als tolk te fungeren.

In het bijzonder wil ik tevens Ismail en Naima van de Stichting Turks Onderwijs Centrum, Hamida van Vrouw en Vaart, Nurcan van gezondheidscentrum Sanitas en Mieke en de ouder coördinatrice van SBO de Kans bedanken voor hun interesse in het onderzoek, de hulp bij het vinden van informanten en het bieden van een platform om in contact te komen met Turks-Nederlandse vrouwen.

Tenslotte bedank ik Anna Aalten die mij het afgelopen jaar heeft begeleidt tijdens het schrijfproces en mij altijd weer de juiste focus wist te geven.

(5)

Inhoudsopgave

1 Inleiding 7

1.1 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie 8

1.2 Onderzoeksvraag 9

2 Turks-Nederlandse moeders in Amsterdam Nieuw-West 11

2.1 Turks-Nederlandse moeders 11

2.2 Amsterdam Nieuw-West 13

2.3 Ontmoeting en contact met de vrouwen 14

2.4 Methodologie 15 2.4.1 Individuele interviews 15 2.4.2 Focusgroep interviews 15 2.4.3 Foto-elicitatie 16 2.4.4 Participerende observatie 17 2.4.5 Informele gesprekken 17

3 Het debat over gezondheid en voeding 18

3.1 Het biomedisch wetenschappelijke perspectief 18

3.1.1 Lichaamsgewicht 18

3.1.2 Voeding 19

3.2 Het kritisch-constructivistische perspectief 21

3.2.1 Het gezonde- versus het ongezonde lichaam 21 3.2.2 Daders en slachtoffers? 22

3.3 Het cultureel ecologische perspectief: obesitas als modern fenomeen 24

3.4 Voeding en culturele diversiteit 25

4 Gezondheid is… 28

4.1 Blij en vrij zijn; spelen en bewegen 29

4.2 Uiterlijk en schoonheid 33

4.3 De subjectieve perceptie van gezondheid 37

5 Voeding: verschillen in percepties 41

5.1 Lekker eten en zoet praten 41

5.2 De fijne kneepjes van de Turkse keuken 42

5.3 Een bredere context 45

5.4 Hoe percepties het verschil kunnen maken 46

5.5 Melk, groenten en fruit 48

5.6 Regelmaat, variatie en met mate 48

(6)

5.7 Voedselbereiding 49

5.8 Afvallen en diëten 50

6 Discours, normen en macht 52

6.1 Probleem van wie? 52

6.2 Een problematische benadering van het lichaamsgewicht 54

6.3 Zwart-wit denken 56

6.4 Abnormaliteit 58

6.5 Beeldvorming en morele oordelen 59

7 Conclusie 62

Geraadpleegde literatuur 65

Overige bronnen 67

Bijlagen:

Bijlage 1: Overzicht informanten 68

Bijlage 2: Afbeeldingen foto-elicitatie 69

(7)

1

Inleiding

Als een meisje uit een typisch Nederlands gezin ben ik opgevoed met het idee dat voeding vooral dient om mijn gezondheid te waarborgen en te voorkomen dat ik ziek zal worden. Zonder ontbijt mocht ik de deur niet uit en in mijn broodtrommel zaten vaak volkoren boterhammen met kaas. Voldoende fruit eten was noodzaak en ik mocht pas van tafel als ik mijn bord met gekookte aardappels, groenten en een stukje vlees netjes had leeggegeten. Wanneer de ‘r’ in de maand zat kregen we een extra

vitaminepilletje bij ons eten. Alleen als mijn ouders écht geen tijd hadden om te koken of als we laat in de namiddag terug kwamen van een dagje bij familie aan de andere kant van het land, mocht het nog wel eens voorkomen dat we patat of pizza aten. Ander ‘ongezond maar lekker’ eten zoals

pannenkoeken waren voornamelijk voor tijdens speciale dagen zoals kinderfeestjes of feestdagen. Mijn broertjes en ik keken altijd uit naar de zaterdagavonden, want dan mochten we gedoucht en in onze pyjama’s naar Top of the Pops of één van de andere populaire programma’s uit de jaren 90 kijken en kregen we allemaal een eigen bakje chips. Doordeweeks werd er nauwelijks gesnoept; een dropje bij de limonade of een biscuitje bij de thee wanneer we uit school kwamen. Regelmatig bewegen vonden mijn ouders van levensbelang en daarom gingen we op de zondag vaak wandelen in het bos. Maar over beweging hoefden ze zich niet teveel zorgen te maken, want naast mijn wekelijkse hockeytrainingen speelde ik zowat elke dag buiten met mijn broertjes en de buurtkinderen.

Wanneer ik met vrienden, kennissen en anderen van dezelfde generatie spreek over dit onderwerp dan komt het beeld wat ik hierboven geschetst heb aardig overeen met dat van hen. Natuurlijk zijn de tijden veranderd, want ik praat over vijftien à twintig jaar terug, maar ook in mijn werk als pedagogisch medewerkster op een buitenschoolse opvang zie ik deze gewoontes terug, zowel in de thuissituatie van de kinderen als in het voedingsbeleid dat wij op de buitenschoolse opvang hanteren. Wat heeft dit te maken met dit onderzoek? In principe erg veel. Dit onderdeel van de typisch Nederlandse eetcultuur is namelijk in grote mate bepalend voor de percepties die er in Nederland heersen over wat er wel of niet gezond is, hoeveel je op een dag van een bepaalde voedingsstof mag eten en welke voedingsmiddelen je juist dient te vermijden. Daarnaast bestaan er allerlei regels en opvattingen over hoeveel er per dag bewogen zou moeten worden. Instanties zoals het

Voedingscentrum hebben hierbij een grote vinger in de pap en deze heersende ideeën zijn inmiddels doorgedrongen tot op allerlei vlakken van het dagelijks leven, zoals op basisscholen en de

kinderopvang.

Persoonlijk heeft het mij tijd gekost om me er bewust van te worden hoezeer mijn eigen

voedingsgewoontes en die van vele andere Nederlanders, beïnvloedt worden door de heersende ideeën binnen de Nederlandse eetcultuur. Ook al ben ik zelf gaan experimenteren met eten, vooral nadat ik op mezelf ging wonen, blijft het idee erachter hetzelfde. Voor mij heeft voeding vooral de functie van het 7 |

(8)

op peil houden van mijn gezondheid en ervoor te zorgen dat ik een goede weerstand heb, zoals ik dat vanuit mijn eigen opvoeding heb meegekregen. Natuurlijk kan ik me ook wel eens laten gaan in het eten van chocolade of ander ‘lekkers’, maar hier staat dan wel weer tegenover dat er de volgende dag of de dag erna extra gezond gegeten of extra bewogen moet worden. ‘De Balansdag’ zoals het Voedingscentrum dit noemt. Op die manier zou voorkomen moeten worden dat mensen aankomen en uiteindelijk overgewicht ontwikkelen. Bovendien spelen ideeën over het Westerse schoonheidsideaal een rol. Gezond en slank zijn lijken bijna synoniemen te zijn als we spreken van het ideale

lichaamsbeeld. Volgens het Voedingscentrum worden mensen gemiddeld gezien namelijk ieder jaar één kilo zwaarder en zo ontstaat ‘het sluipende gevaar van een kilo per jaar’1. Er kan dus wel gesteld worden dat er binnen de Nederlandse samenleving sterke ideeën ontstaan over wat gezond is, niet alleen qua voeding maar ook in bijvoorbeeld lichaamsgewicht en de invulling van de vrije tijd. Op die manier is er in Nederland een discours ontstaan omtrent voeding waarin de gezondheid altijd een zeer grote rol heeft gespeeld.

1.1

Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

De Nederlandse overheid probeert door middel van campagnes en reclamespotjes bewustwording te creëren over gezondheid en voedingsgewoontes en ook door de gemeente Amsterdam wordt de gezondheid van de burger tegenwoordig nauw in de gaten gehouden. Het project ‘Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht’ van de gemeente Amsterdam, tracht om alle Amsterdamse kinderen op een ‘gezond gewicht’ te krijgen. De gemeente stelt dat het probleem van overgewicht en obesitas vooral speelt onder bepaalde ‘etnische groepen’ en in specifieke ‘zware wijken’. De hoogste percentages van overgewicht komen voor onder Turkse kinderen in de stadsdelen Nieuw-West en Zuidoost. Natuurlijk liegen de cijfers er niet om en zijn de Turks-Nederlandse kinderen in Nieuw-West feitelijk gezien zwaarder dan de kinderen die in bijvoorbeeld stadsdeel Centrum wonen (Gemeente Amsterdam, 2013: 1). Maar wordt er bij het kijken naar lichaamsgewicht niet te veel vanuit een Nederlandse perspectief gekeken? Is het eigenlijk wel zo'n groot probleem? En wat zijn percepties omtrent deze issues van de doelgroep zelf? Dit zijn vragen waaraan in het rapport van de gemeente geen aandacht besteed wordt en waarin ik in dit onderzoek wel een antwoord op probeer te vinden.

Om hierop antwoord te krijgen heb ik me er in de eerste plaats bewust van moeten worden waar ik zelf vandaan kom en, zoals ik hierboven beschreven heb, op welke manier ik naar voeding en gezondheid kijk. Ook ik, als antropoloog zijnde, heb even tijd nodig gehad om me daadwerkelijk te realiseren dat voeding binnen verschillende contexten veel meer betekenissen kan hebben dan alleen het gezond houden van het lichaam. Hierbij spelen allerlei sociale en culturele factoren een rol. Dit geldt ook voor gezondheid, hoewel dat in de Nederlandse eetcultuur een sterke connectie heeft met bepaalde normen

1 Voedingscentrum (n.d.). Verkregen op 24-04-2014 van

<http://www.voedingscentrum.nl/nl/mijn-gewicht/gezond-gewicht/balansdag.aspx> 8 |

(9)

die vanuit een dominante visie van het gezonde lichaam gevormd zijn, is dat niet in elke sociale en/of culturele context het geval.

Er is nog niet veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar percepties van gezondheid, opvoeding en voeding binnen de Turkse (eet)cultuur. Echter geeft dit onderzoek niet alleen veel belangrijke

inzichten in de Turkse eetcultuur en de sociale en culturele waarden en normen die de fundering vormen voor het denken over gezondheid, voeding en opvoeding, maar worden er ook belangrijke facetten van het Nederlandse discours rondom gezondheid blootgelegd. Dit biedt een vernieuwend perspectief op de wijze waarover er, door bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam, over overgewicht en obesitas wordt gedacht en op de manieren waarop dit wordt aangepakt.

1.2

Onderzoeksvraag

“Morbide obesitas van kinderen is niets meer of minder dan kindermishandeling. Kinderen die leiden aan morbide obesitas of hard daar naar op weg zijn, vinden vanaf nu een optredende overheid aan hun zijde”

(Gemeente Amsterdam programmaplan aanpak gezond gewicht mei 2013: 2). Overgewicht en obesitas worden door de gemeente Amsterdam als een serieus probleem gezien wat een grote en radicale aanpak vereist. Met bovenstaande uitspraak impliceert de gemeente niet alleen dat zij het als hun verantwoordelijkheid en taak zien om overgewicht en obesitas bij Amsterdamse kinderen aan te pakken, tevens worden ouders van kinderen met overgewicht in (onder andere) deze uitspraak neergezet als de schuldige. Daarnaast wordt in de probleemanalyse van de gemeente gesteld dat de sociaaleconomische status en opleidingsniveau van de ouders, samen met etniciteit een zeer grote factor zijn in het wel of niet hebben van overgewicht of obesitas (ibid: 1).

Het is echter opvallend dat er relatief weinig bekend is over de opvattingen van ouders uit deze specifiek door de gemeente genoemde groepen. Alle gegevens die er over deze groepen zijn, bestaan slechts uit cijfers en zijn veelal gebaseerd op de medische kant van het probleem. Tot nu toe is er weinig tot geen kwalitatief onderzoek uitgevoerd dat ingaat op de percepties van die groepen. Bovendien is er weinig bekend over culturele waarden en normen van verschillende groepen in Amsterdam met betrekking tot gezondheid en voeding. Uiteindelijk wil ik met dit onderzoek dan ook een antwoord geven op de vraag:

“Wat zijn percepties van gezondheid onder Turkse moeders in Amsterdam Nieuw-West en hoe verhouden deze zich tot het dominante gezondheidsdiscours van de gemeente

Amsterdam?”

Deze vraag leidt tot het aan het woord laten komen van de ‘grootste risicogroep’ uit één van ‘de zwaarste wijken van Amsterdam’ en daarmee zal er meer inzicht verkregen worden in hun percepties van gezondheid, voeding en opvoeding. Dit doe ik door om te beginnen, het debat over gezondheid en 9 |

(10)

voeding uiteen te zetten zodat de opinie van instanties zoals de gemeente Amsterdam in een bredere context bekeken kunnen worden. Vervolgens ga ik in op de percepties van de moeders die in mijn onderzoek de hoofdrol hebben gespeeld. Ten eerste zullen percepties van gezondheid en de definiëring van het gezonde kind aan bod komen en daarna ga ik in op de betekenissen en culturele waarde die voeding speelt in het dagelijks leven van de vrouwen, families en hun sociale omgeving. Afsluitend zet ik uiteen hoe discours, normen en macht en daaruit voortkomende dominante visies op gezondheid en voeding in contrast staan tot individuele en culturele percepties daar op.

(11)

2

Turks-Nederlandse moeders in Amsterdam Nieuw-West

In dit hoofdstuk besteed ik aandacht aan de doelgroep van dit onderzoek en licht ik toe waarom de keuze voor deze specifieke doelgroep. Daarnaast beschrijft ik waar het onderzoek zich heeft afgespeeld en welke kwalitatieve onderzoeksmethoden ik gebruikt heb.

2.1

Turks-Nederlandse moeders

Volgens de analyse van de gemeente Amsterdam hebben 30.000 kinderen in Amsterdam te kampen met overgewicht en obesitas. In het pact gezond gewicht, dat eind 2013 gepubliceerd werd, staat

beschreven welke aanpak zij willen hanteren om de gestelde doelen te kunnen bereiken. Het belangrijkste doel dat zij willen realiseren door middel van een ‘krachtige uitvoering’, is om alle Amsterdamse kinderen in 2033 op het ‘dan nationale gemiddelde gewicht te hebben’ (Gemeente Amsterdam, 2013: 3). De gemeente stelt dat hoewel de cijfers van overgewicht en obesitas in Amsterdam een stuk hoger zijn in vergelijking tot de rest van Nederland, er niet in alle Amsterdamse wijken een problematisch aantal kinderen met overgewicht en obesitas is en net zomin is dat bij alle

‘etniciteiten’ het geval. In 2010/2011 waren het de stadsdelen Nieuw-West en Zuidoost waarin de hoogste percentages aan overgewicht en obesitas voorkwamen; zoals dat ik figuur 1 wordt getoond is er bij ongeveer 28% van de kinderen in deze stadsdelen sprake van overgewicht of obesitas. In figuur 2 is te zien dat de ‘Turkse etniciteit’ met kop en schouders uit steekt boven de andere etniciteiten in Amsterdam: bijna 40% van de kinderen met een Turkse etniciteit heeft volgens het onderzoek dat werd uitgevoerd door de GGD, overgewicht of obesitas (Gemeente Amsterdam, 2013: 12).

Naar aanleiding van deze cijfers en het rapport van de gemeente Amsterdam, heb ik als doelgroep van dit onderzoek gekozen voor Turks-Nederlandse vrouwen in Amsterdam Nieuw-West met kinderen en/of kleinkinderen in de leeftijd van 0 tot 25 jaar. In Nieuw-West wonen er 4461 kinderen die in bovengenoemde categorie vallen. Ik verwacht dat hun moeders in de leeftijdscategorie van 25 tot 60 zullen vallen. Een aantal van de 104.000 Turken in Amsterdam valt in deze leeftijdscategorie in Nieuw-West volgens

2 Figuur 1 en 2 zijn overgenomen uit: Gemeente Amsterdam (2013). Amsterdamse aanpak gezond gewicht: beleids- en

uitvoeringsprogramma. Verkregen op 21-05-2014 van < file:///C:/Users/6312837/Downloads/programmaplan_aanpak_gezond_gewicht_-_21_mei_2013_def.pdf>

11 |

(12)

gegevens van de gemeente Amsterdam (2013: 12) (inclusief vaders, alleenstaanden en gezinnen zonder kinderen).

Waarom de keuze voor moeders en oma’s en niet voor de vaders, opa’s of beide ouders? Ten eerste zijn het vooral de moeders die zich bezig houden met de opvoeding van de kinderen, daarnaast bleek tijdens het onderzoek dat ook de grootouders, met name de grootmoeder, vaak een grote rol spelen. Vaak zijn het de vaders die de kost verdienen en de moeders die thuis blijven en zich bezig houden met het huishouden en het verzorgen van de kinderen. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat ondanks dat de betrokkenheid van vaders in de dagelijkse opvoeding is toegenomen, bijvoorbeeld doordat steeds meer moeders gaan werken, de moeder over het algemeen degene is die de meeste zorg draagt voor de dagelijkse opvoeding van de kinderen. “Although mothers and fathers are equally capable of caregiving (Collins & Russell, 1991), mothers continue to serve as the focal point for parental activity, maintaining responsibility for almost all child-care roles (Baruch & Barnett, 1986; Pleck, 1997), with much of paternal involvement defined in relation to the provider role (Baumrind). Even with both parents employed, mothers still appear to maintain greater responsibility for daily child care than do fathers (Biernat & Wortman, 1991; Families and Work Institute, 2002).” (Moon & Hoffman, 2008: 262). Bovendien hebben veel van de vrouwen die ik tijdens mijn onderzoek gesproken heb nooit de kans gekregen een opleiding te volgen, in tegenstelling tot veel van hun mannen, met als gevolg dat zij huismoeder zijn en geen baan buiten de deur hebben. Natuurlijk geldt dat niet voor iedereen, maar er is nog een tweede factor die belangrijk is voor de keuze van mijn informanten doelgroep, namelijk dat ik vrouwen makkelijker kan bereiken dan mannen. De organisaties waarbinnen ik mijn informanten heb ontmoet, richten zich voornamelijk op vrouwen en waren voor mij daarom toegankelijk. Mannen komen vaker samen in de avonduren, Bijvoorbeeld in de moskee of culturele ontmoetingscentra, aangezien zij overdag vaak aan het werk zijn.. Als vrouw zijnde zou ik daar waarschijnlijk minder snel toegang krijgen. Ten eerste omdat ik niet religieus ben en ten tweede omdat deze organisaties specifiek op mannen zijn gericht en ik daar als vrouw zijnde teveel zou worden opgemerkt of simpelweg geen toegang zou hebben.

De vrouwen die ik tijdens mijn onderzoek gesproken heb, komen van de verschillende migrantengeneraties en het aantal jaren dat ze in Nederland wonen loopt uiteen. Ik heb er bewust voor gekozen om hierin geen onderscheid te maken aangezien dit onderzoek gaat over percepties en ik daar naar mijn mening juist een zo breed mogelijk beeld van kan krijgen door vrouwen met verschillende achtergronden aan het woord te laten. De voorwaarden die ik dus heb gesteld bij de selectie van de informanten is dat zij woonachtig zijn in stadsdeel Nieuw-West en ofwel vanuit Turkije naar Nederland zijn verhuisd, ofwel in Nederland zijn geboren maar dat zij ouders en/of grootouders hebben die vanuit Turkije naar Nederland zijn geëmigreerd. Daarnaast was het natuurlijk van belang dat zij één of meerdere kinderen en/of kleinkinderen hebben aangezien dit onderzoek gaat over de percepties van (groot)moeders.

(13)

2.2

Amsterdam Nieuw-West

Stadsdeel Nieuw-West bestaat uit negen verschillende wijken (zie afbeelding 13) en is, zoals de naam al doet vermoeden, gelegen aan de westkant van Amsterdam (zie afbeelding 24). Na de tweede wereldoorlog vestigden er zich vooral autochtone Nederlanders in het stadsdeel, maar in de jaren ’70 en ’80 was er een toestroom van met name Turkse en Marokkaanse migranten (Jansen, Van Zanen & Migchelbrink, 2012: 27). Volgens gegevens van januari 2013 heeft het stadsdeel een oppervlakte van 32 vierkante kilometer en telt het 141.825 inwoners waarvan 18.023 met

een Turkse herkomst. Turken staan hiermee als derde op het lijstje van het aantal inwoners in Amsterdam Nieuw-West ‘per herkomstgroepering’ waarop Nederlanders met het hoogste aantal inwoners bovenaan staan, gevolgd door de Marokkaanse groepering. Nieuw-West telt 13.009 gehuwde, samenwonende gezinnen met kinderen5. Het aantal minima inkomens ligt in Nieuw-West net iets hoger dan in de rest van de stad. Ongeveer 32% van de Turkse jongeren (0-17) in Amsterdam Nieuw-West leeft in een minimahuishouden.6 Dit is een factor die ik in gedachte houdt tijdens het onderzoek omdat er veelal wordt gesteld, zowel in de literatuur als door de gemeente Amsterdam, dat

er een verband is tussen sociaaleconomische status en overgewicht. Als inwoner van Nieuw-West zie ik deze mengeling van

verschillende culturele achtergronden duidelijk terug. In het park zijn er bij de grasvelden borden geplaatst waarop in verschillende talen (waaronder in het Arabisch en Turks) staat aangegeven dat iedereen bij het verlaten van het park zijn afval moet opruimen. Rond de Sloterplas zie ik iedere dag mannen en vrouwen wandelen of hardlopen, in groepjes of alleen. Veel van de vrouwen die ik voornamelijk overdag zie, dragen een hoofddoek en sommigen van hen ook lange bedenkende kleding met daaronder vaak sportieve schoenen. In mijn straat is er een ruime keuze aan verschillende etenswaren te vinden; een Turkse bakker, een Italiaans restaurant, een Nederlandse bakker, een kebab en durum tentje, een Chinees restaurant en een Surinaams afhaalrestaurant. In de buurt zijn er bovendien verschillende moskeeën en

3 Afbeelding 1 overgenomen van: Gemeente Amsterdam (n.d.). Gemeente Amsterdam, stadsdeel Nieuw-West. Overgenomen op

11-12-2013 van <http://www.nieuwwest.amsterdam.nl/wonen_en/de-9-wijken-van/>

4 Afbeelding 2 overgenomen van: Redactie Nieuw-West (2013) . Evaluatie Huizen van de Wijk – PvdA is trots op bewonersinitiatieven en

houdt vinger aan de pols. Overgenomen op 11-12-2013 van < http://www.pvdaamsterdam.nl/nieuw-west/2013/12/evaluatie-huizen-van-de-wijk-pvda-is-trots-op-bewonersinitiatieven-en-houdt-vinger-aan-de-pols/>

5 Gemeente Amsterdam (2013). Nieuw-West in cijfers. Verkregen op 11-12-2013 van

<http://www.nieuwwest.amsterdam.nl/wonen_en/nw-in-cijfers/>

6 Gemeente Amsterdam, bureau onderzoek en statistiek (2012). Armoedemonitor 2012. Verkregen op 11-12-2013 van

<http://www.os.amsterdam.nl/pdf/2013_armoedemonitor_2012> 13 |

(14)

culturele ontmoetingscentra te vinden. Een aantal van die ontmoetingscentra zijn speciaal gericht op een Turks publiek.

2.3

Ontmoeting en contact met de vrouwen

Om met Turks-Nederlandse vrouwen in contact te komen heb ik mezelf bij de organisaties STOC en Vrouw en Vaart als vrijwilliger aangeboden. STOC is een organisatie die cursussen, lessen en workshops aanbiedt aan zowel Nederlandse als Turks-Nederlandse kinderen en volwassenen. Het centrum bevindt zich in de buurt Slotervaart-Noord7. Vrouw en Vaart is een emancipatiecentrum voor vrouwen in Nieuw-West waar activiteiten worden aangeboden op het gebied van gezondheid,

opvoeding , tuinieren en andere hobby-activiteiten, maar ook debat-middagen, waarbij emancipatie, de rechten van de vrouw en empowerment centraal staan. De organisatie is gevestigd in de buurt Nieuw-West Midden8. Bij beide organisaties heb ik voornamelijk door het geven van Nederlandse

conversatielessen, mijn informanten ontmoet. Daarnaast heb ik contact opgenomen met

dieetadvisering de Groene Appel. Via een folder bij Vrouw en Vaart kwam ik met deze organisatie in aanraking. Nadat ik ze benaderd had voor een gesprek, werd ik door één van de diëtisten uitgenodigd om naar haar spreekkamer op SBO de Kans te komen. SBO de Kans is een basisschool voor speciaal onderwijs in de wijk Geuzenveld-Slotermeer. Via de oudercoördinator van deze school, mocht ik een koffieochtend bijwonen voor moeders van de leerlingen. Tenslotte ben ik via een

voorlichtingsbijeenkomst bij Vrouw en Vaart in contact gekomen met gezondheidscentrum Sanitas, gevestigd in Bos en Lommer. Al deze organisaties vormden bij elkaar het platform voor de ontmoeting met informanten tijdens mijn onderzoek. Doordat ik als vrijwilliger bij deze organisaties binnen kwam, leverde de toegang op zich geen problemen op. Wat het lastiger maakte was het contact met de potentiële informanten; de vrouwen verzamelden zich namelijk op gezette tijden op de hiervoor genoemde locaties en het plannen van afspraken voor interviews buiten die tijden ging vaak moeilijk. Bovendien speelde de taalbarrière een rol, want niet alle vrouwen spreken voldoende Nederlands voor het voeren van een gesprek over gezondheid en opvoeding. Hierbij kreeg ik de hulp van stagiaires die zowel Turks als Nederlands spreken en tijdens de interviews konden helpen vertalen.

In totaal heb ik dertig informanten geïnterviewd van zowel eerste, tweede als derde generatie Turkse-Nederlanders. Het overgrote deel ervan heeft kinderen en/of kleinkinderen en vijf ervan hebben geen kinderen, bovendien had één van de vrouwen in mijn focusgroepen een Marokkaanse achtergrond. Daarnaast heb ik voor achtergrondinformatie verschillende ‘deskundigen’ op het gebied van voeding en gezondheid gesproken zoals een beleidsmaker van de gemeente Amsterdam. Een uitgebreide weergave van mijn onderzoekspopulatie is te vinden in de bijlage.

7 Stichting Turks Onderwijs Centrum < http://www.turksonderwijscentrum.nl/indexnl.html> 8 Vrouw en vaart: <http://www.vrouwenvaart.nl/>

14 |

(15)

2.4

Methodologie

Tijdens dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van vier verschillende, kwalitatieve onderzoeksmethoden om data te verzamelen namelijk:

1) Individuele interviews 2) Focusgroep interviews 3) Foto-elicitatie

4) Participerende observatie 5) Informele gesprekken

Ik heb mijn informanten geselecteerd via de organisaties waarbinnen ik actief ben geweest op basis van hun culturele achtergrond: eerste, tweede of derde generatie Turkse migranten9. Door middel van het bijwonen van voorlichtingsbijeenkomsten, koffieochtenden, ouderbijeenkomsten en daarnaast het geven van Nederlandse taallessen heb ik mijn netwerk uitgebreid. Hierbij heeft de sneeuwbalmethode tevens geholpen om via de reeds gevonden informanten, in contact te komen met meer informanten. De gebruikte methoden hebben me inzicht gegeven in de rol die opvoeding, voeding en gezondheid spelen binnen de Turks-Nederlandse context.

2.4.1 Individuele interviews

De individuele interviews waren semi-gestructureerd en aan de hand van een thema zoals opvoeding of gezondheid, wat ik introduceerde door middel van een open vraag, heb ik me tijdens deze

interviews laten leiden tot wat de informant aanhaalde tijdens onze gesprekken. Op die manier waren het eerder informele gesprekken dan interviews. De sfeer tijdens de gesprekken vond ik belangrijk omdat de informatie die gedeeld werd tijdens die gesprekken persoonlijk van aard was. Ik heb dus getracht een zo open mogelijke sfeer te creëren en daarbij benadrukt dat alle resultaten anoniem verwerkt zouden worden. In totaal heb ik tien individuele interviews afgenomen. Door middel van deze interviews heb ik onder andere inzicht vergaard in hoe de dagelijkse opvoeding verloopt, wat daarin volgens de moeders belangrijk is, wat beschouwd wordt als gezond en ongezond en heb ik bovendien veel inzicht gekregen in belangrijke aspecten binnen de Turkse (eet)cultuur.

De interviews zijn ofwel opgenomen en getranscribeerd of ik heb er notities van gemaakt. Omdat niet iedere informant akkoord ging met het opnemen van het interview heb ik tijdens die gesprekken aantekeningen gemaakt en deze na het interview direct uitgewerkt.

2.4.2 Focusgroep interviews

Het vinden van een groep informanten voor de focusgroep interviews was voor mij een grote uitdaging. Zoals dat bij de meeste antropologische onderzoeken het geval is, heb ik daarvoor actief moeten zoeken naar manieren waarop ik Turks-Nederlandse vrouwen kon ontmoeten en diepgaander

9 Inclusief vrouwen geboren in Nederland, wat hen dus Turks-Nederlandse vrouwen maakt.

15 |

(16)

contact met ze kon opbouwen. Hierom heb ik veel initiatief genomen in bijvoorbeeld het bijwonen van koffieochtenden voor Turkse vrouwen om zo de gelegenheid te vinden om informeel contact met de vrouwen aan te gaan. In eerste instantie ging dit moeizaam en werd ik door de vrouwen niet direct geaccepteerd binnen hun kring, wat natuurlijk logisch is gezien het feit dat ik zelf geen Turkse achtergrond heb en de taal niet spreek. Bovendien was het mijn rol als onderzoeker die mij nog wel eens in de weg zat; zoals ik later nog verder zal beschrijven leken de vrouwen het hierdoor moeilijk te vinden met mij een gesprek aan te gaan. Uiteindelijk heb ik via de verschillende organisaties vier focusgroepen kunnen samenstellen. Deze groepen heb ik niet zelf samengesteld maar zijn gevormd op basis van de context; de ene groep bestond bijvoorbeeld uit vrouwen van de Turkse koffieochtend en een andere uit moeders van leerlingen van SBO de Kans. Bij iedere aparte focusgroep heb ik opnieuw moeten gaan participeren en observeren om op die manier een deel te worden van die verschillende groepen en zo een basis te kunnen leggen om het gesprek met de vrouwen aan te kunnen gaan. Op die manier bestonden de groepen telkens vanuit het informele kader van de verschillende organisaties waarbinnen ik actief ben geweest wat ervoor zorgde dat de sfeer tijdens de gesprekken informeel van aard was.

De focusgroepen hebben me inzicht gegeven in hoe de verschillende generaties Turks-Nederlandse vrouwen zich tot elkaar verhouden en op welke verschillende manieren zij kijken naar gezondheid en opvoeding en welke sociale en culturele aspecten daarop van invloed zijn. Omdat er niet bij iedere focusgroep unaniem akkoord werd gegaan met de opname van het gesprek, heb ik net als bij de individuele interviews, sommige gesprekken opgenomen en getranscribeerd en tijdens de overige aantekeningen gemaakt. Achteraf bleek de laatste methode tevens beter te werken aangezien het bij een opname moeilijk terug te leiden is welke informant precies wat heeft gezegd.

2.4.3 Foto-elicitatie

Voor het gebruik van de foto-elicitatie als methode tijdens mijn onderzoek heb ik een aantal foto’s geselecteerd waarop kinderen in verschillende situaties worden afgebeeld; bijvoorbeeld lachend, huilend, spelend, rennend en etend. Daarnaast variëren de kinderen in lichaamsgewicht. De foto-elicitatie heb ik gebruikt als aanvulling tijdens een deel van zowel de individuele als de focusgroep interviews. Ik heb gekeken naar reacties van de vrouwen op hoe de verschillende kinderen er uit zien en de betekenissen die daar aan worden gegeven zoals: gezond/ongezond, mooi/lelijk, dik/dun enzovoorts. Dit geldt tevens voor het gedrag en de activiteiten van de kinderen op de foto’s. De foto’s dienden vooral als inleiding voor een gesprek en naar aanleiding van de reacties die de vrouwen gaven kon ik dieper in gaan op thema’s als gezondheid, voeding, beweging en lichaamsgewicht. Vooral wanneer er sprake was van een taalbarrière bleek deze methode een goed hulpmiddel om de

onderwerpen in te leiden en mijn vragen te ondersteunen. De foto’s die ik gebruikt heb voor de foto-elicitatie zijn te vinden in de bijlage.

(17)

2.4.4 Participerende observatie

Observeren en participeren is naarmate het onderzoek vorderde, van steeds groter belang geworden voor het ontdekken van belangrijke elementen en patronen binnen de Turks-Nederlandse (eet)cultuur. Niet alleen hielp het me om meer een onderdeel te worden van de groepen waarbinnen ik me begaf waardoor ik minder gezien werd als een onderzoeker of deskundige over eten en gezondheid, het stelde me tevens in de gelegenheid om het ‘echte’ Turkse eten te zien en proeven en daarnaast kon ik tijdens de informele momenten vaak veel waardevolle gesprekken voeren met de vrouwen om me heen. Het participeren heeft me verder veel inzicht gegeven in het contrast tussen de Nederlandse en de Turkse eetcultuur waardoor ik me meer bewust ben geworden van waar ik zelf eigenlijk vandaan kom. Ik heb onder andere veel geparticipeerd tijdens de koffie ochtenden bij Vrouw en Vaart maar ook heb ik bijvoorbeeld voorlichtingsbijeenkomsten bijgewoond, deelgenomen aan een monitoring vanuit een externe organisatie met als doel inzicht te krijgen in ‘wat er speelt’ bij vrouwen in Nieuw-West, een etentje via STOC en een Turks feestje.

2.4.5 Informele gesprekken

De laatste methode die voor mij zeer waardevol is geweest bij het verzamelen van informatie zijn de vaak korte en informele gesprekken die ik met verschillende vrouwen en mannen voerde tijdens mijn aanwezigheid op bijvoorbeeld STOC of bij de koffieochtenden van Vrouw en Vaart. Ik moet hier echter bij vermelden dat dit in eerste instantie niet een methode was die ik ‘bewust’ wilde inzetten tijdens het onderzoek. Ik wilde uit voornamelijk de individuele- en groepsinterviews mijn data verzamelen. Echter kwam ik tot de realisatie dat deze methoden niet altijd toereikend waren om voldoende diepgaande informatie te verzamelen naarmate mijn band met de informanten beter werd, werden ook de informele gesprekken die ik voerde op de meest uiteenlopende momenten, steeds waardevoller.

(18)

3

Het debat over gezondheid en voeding

Binnen de Nederlandse samenleving zijn gezondheid en voeding sterk aan elkaar gerelateerd. Ziekten en aandoeningen zoals obesitas worden in direct verband gebracht met voedingsgewoonten en de levensstijl. Hierop heeft vooral de biomedische benadering van het lichaam, gezondheid en voeding een grote invloed waardoor een hegemonisch discours bestaat over voeding, waarvan de gezondheid een groot onderdeel is. Vanuit antropologisch perspectief bekeken is er echter een grote variatie in de wijze waarop er naar gezondheid en voeding gekeken wordt. In dit hoofdstuk komen de verschillende benaderingen met betrekking tot deze onderwerpen aan de orde, die waardevol zijn voor dit

onderzoek.

3.1

Het biomedisch wetenschappelijke perspectief

3.1.1 Lichaamsgewicht

Overgewicht ontstaat simpel gezegd door een overvloed aan energie-inname door middel van voedsel en een tekort aan energie-verbranding door middel van beweging. Blijven deze factoren zich voor langere tijd op die manier tot elkaar verhouden dan komt er steeds meer lichaamsvet bij, wat kan leiden tot overgewicht, obesitas en zelfs morbide obesitas. Van Kasteren en Rutten (2008) trekken het wetenschappelijke verband tussen voedselconsumptie, energieverbranding en –opslag echter in twijfel. Dat mensen dikker worden doordat ze te veel eten en te weinig bewegen, zou niet de meest plausibele verklaring zijn voor de toename van overgewicht en obesitas onder de Nederlandse bevolking. Veranderingen in de hormonale regulering of verstoringen van het spijsverteringssysteem zouden tevens een reden kunnen zijn (2008: 17). Binnen de biomedische wetenschap en zoals dit ook gesteld wordt door de GGD, geldt het als een algemene aanname dat obesitas bij kinderen gezondheidsrisico’s met zich mee brengt (Reilly et al., 2003; Schwimmer, Burwinkle & Varni, 2003). Ten eerste zouden kinderen met overgewicht meer kans hebben op psychosociale problemen, daarnaast zou het risico’s met zich mee brengen voor de gezondheid tijdens de verdere levensduur, zoals hartaandoeningen, diabetes en verschillende soorten kanker. Desalniettemin beargumenteren Van Kasteren en Rutten dat de fitheid van het lichaam, veel belangrijker is voor de gezondheidstoestand dan de hoeveelheid vet (2008: 19). In een veelbesproken onderzoek dat vorig jaar gepubliceerd werd in het Journal of American Medical Association,wordt overigens gesteld dat een licht overgewicht geen aantoonbare indicator is voor hart- en vaataandoeningen of diabetes en daarmee voor een grotere kans op

vroegtijdig overlijden (Flegal, Kit, Orpana & Graubard, 2013: 71-82).

Het internationaal meest gebruikte meetinstrument om te bepalen of iemand een gezond gewicht heeft of niet, is ‘the Body Mass Index’ (BMI). De BMI wordt berekend door het

(19)

lichaamsgewicht in kilogrammen, te delen door het kwadraat van de lichaamslengte in meters10. Volgens de standaarden van de BMI heeft een volwassene een gezond gewicht wanneer er sprake is van een BMI tussen de achttien en de vijfentwintig. Bij een BMI onder de achttien wordt er gesproken van ondergewicht en bij een BMI boven de vijfentwintig is er sprake van overgewicht. Bij een BMI hoger dan dertig spreekt men van obesitas, hoger dan vijfendertig betekent morbide obesitas. Kok, Seidell en Meinders (2004) beargumenteren echter dat de BMI-index niet altijd een goede methode is om te bepalen of er sprake is van een gezond of een ongezond gewicht. Er bestaat namelijk een grote variatie in lichaamsbouw waardoor de BMI-index niet toepasbaar is op bijvoorbeeld mensen met een Aziatische achtergrond, kinderen en mensen boven de zestig omdat bij hen de lichaamsverhoudingen anders zijn. Ook houdt de methode geen rekening met verschillen in spiermassa en de romp-been ratio. Bovendien is buik vet ‘gevaarlijker’ dan vet op de heupen. Zij pleiten daarom voor het hanteren van de buikomvangmeting als richtlijn voor het bepalen van een gezond of ongezond gewicht(2004: 2381). In de gemeente Amsterdam wordt de BMI wel als uitgangspunt genomen om te bepalen of een kind een gezond gewicht heeft of niet, echter wordt er gewerkt met afkapwaarden die toepasbaar zijn op de leeftijd en geslacht van een individueel kind11 (Ulijaszek & Lofink, 2003).

3.1.2 Voeding

Het debat over voeding en gezondheid en de toenemende mate waarin er aandacht geschonken wordt aan het dikker worden van ‘de Nederlander’ zorgt ervoor dat voeding en gezondheid inmiddels moeilijk los te zien zijn van elkaar. Binnen de biomedische wetenschappen wordt er dan ook veel onderzoek verricht naar het effect van bepaalde voedingsmiddelen op de gezondheid. Het

Voedingscentrum profileert zich binnen Nederland als de grootste autoriteit op het gebied van advies en voorlichting over voeding en gezondheid en wordt deels gefinancierd door de Rijksoverheid en deels door een aantal grote voedingsproducenten en leveranciers zoals Ahold, Heinz, Douwe Egberts, Kellogs en LU.12 Critici stellen dan ook dat de slogan ‘eerlijk over eten’ wellicht niet helemaal opgaat wanneer het gaat om de objectiviteit en eerlijkheid van het onderzoek naar voeding dat het

Voedingscentrum verricht. Veel van de wetenschappers die verbonden zijn aan onderzoeken welke in opdracht van deze organisatie worden uitgevoerd, zijn namelijk vaak ook werkzaam bij die grote producenten van voedingsmiddelen wat zorgt voor een partijdige manier van onderzoek waarbij vooral commerciële doeleinden een rol spelen. Bepaalde voedingsmiddelen en nutriënten worden als gevolg van onderzoek bestempeld als gezond of juist ongezond, maar volgens Mol (2012) geven de methoden die bij dat soort onderzoeken gehanteerd worden een te eenzijdig beeld. Zij stelt: “Food is enacted as an edible substance registered as an input variable. This gets correlated with an output variable such as long-time survival or the risk of getting an heart-attack, cancer, diabetes or another disease widespread

10 Jorg. (2008). Wat is BMI en hoe bereken ik dit? Verkregen op 02-07-2014 van < http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/diversen/18781-wat-is-bmi-en-hoe-bereken-ik-dit.html>

11 GGD. (2014). Gezondheid in beeld, toelichting en verantwoording. Verkregen op 21-11-2013 van < http://www.ggd.amsterdam.nl/menu-ii/gezondheid-beeld/jeugd/toelichting/>

12 Paul (2011) Hoe objectief & betrouwbaar is het Voedingscentrum? Verkregen op 7-6-2014 van

<http://www.salusi.nl/voedingscentrum-objectief-betrouwbaar/> 19 |

(20)

enough to generate statistically valid outcomes” (2012: 384). Mol (2008) benoemt daarnaast hoe er een aantal jaar geleden gewaarschuwd werd voor cholesterol door onder andere het Voedingscentrum. De inname van cholesterol zou een dusdanig negatief effect hebben op de gezondheid van het

menselijk lichaam, dat de inname zoveel mogelijk beperkt moest worden. Echter is cholesterol voor bepaalde groepen, zoals ‘menstruerende vrouwen’ helemaal niet schadelijk voor de gezondheid, maar uit angst voor een te ingewikkelde boodschap werd de makkelijke weg verkozen boven de waarheid (2008: 21). Door voedsel op deze manier de categoriseren ontstaat er een dichotomie tussen gezond en dus goed voedsel, en ongezond en daardoor slecht voedsel. Overigens wordt betekenis aan specifieke voedingsstoffen toegekend doordat voeding in toenemende mate in verband gebracht wordt met lichaamsgewicht. Ook Seidell stelt in een artikel dat gepubliceerd werd in Trouw13 (2013), dat een verband tussen bepaalde voedingsstoffen en de gezondheid moeilijk vast te stellen is. Voor een accuraat beeld zou er jarenlang onderzoek moeten worden uitgevoerd, wat vaak onhaalbaar is omdat mensen niet bereid zijn zich jarenlang aan een bepaald dieet te houden ten gunste van de wetenschap. Onderzoeken zijn daarom vaak gebaseerd op een periode van enkele weken of maanden waardoor er geen nauwkeurige wetenschappelijke claims gemaakt kunnen worden. Buiten het feit dat biomedisch wetenschappelijke methoden lang niet altijd uitsluitsel kunnen bieden over de mate waarin een bepaald voedingsproduct gezond is of niet, zijn er meerdere manieren om gezond te zijn, ook mensen met een overgewicht kunnen namelijk gezond zijn terwijl een slank persoon ongezond kan zijn. De waarheid over voeding zoals die gepresenteerd wordt door onder andere het Voedingscentrum is, net zoals die van de vrouwen in dit onderzoek, dus slechts één van de vele percepties. Doordat er telkens nieuwe ‘feiten’ worden ontdekt op het gebied van voeding en gezondheid, blijft het debat over dit onderwerp de gemoederen flink bezig houden. Werd pindakaas een aantal jaren geleden nog bestempeld als kankerverwekkend, nu zijn de meningen wat dat betreft inmiddels bijgesteld en wordt juist geclaimd dat dit product allerlei gezonde voedingsstoffen bevat. Overigens wordt betekenis aan specifieke voedingsstoffen toegekend doordat voeding in toenemende mate in verband wordt gebracht met lichaamsgewicht en vetpercentages. Een te hoog lichaamsgewicht zou een risico vormen voor allerlei ziektes en aandoeningen en dit geeft daardoor tegelijkertijd een verklaring voor de waarde die aan voedsel wordt toegekend wanneer het gaat om de gezondheid. Vet en suikers bijvoorbeeld, die door het lichaam worden opgeslagen als lichaamsvet en de gezondheid daarmee negatief kunnen

beïnvloeden, dienen daarom minimaal geconsumeerd te worden. Hierdoor ontstaat een discours over voeding dat vooral een connectie met de biomedische benadering van gezondheid lijkt te hebben.

13 Pronk, I. (2013). Nederland is in de ban van ‘De Voedselzandloper.’ Verkregen op: 21-06-2014 van

< http://m.trouw.nl/tr/m/nl/4468/Schrijf/article/detail/3526148/2013/10/13/Nederland-is-in-de-ban-van-De-Voedselzandloper.dhtml?originatingNavigationItemId=15>

20 |

(21)

3.2

Het kritisch-constructivistische perspectief

“In our own increasingly “healthist” and body-conscious culture, the politically correct body for both sexes is the lean, strong, androgenous, and physically “fit” form through which the core cultural values of autonomy, toughness, competitiveness, youth, and self-control are readily manifest (Pollitt 1982). Health is increasingly viewed in the United States as an achieved rather than an ascribed status, and each individual is expected to “work hard” at being strong, fit, and healthy. Conversely, ill health is no longer viewed as accidental, a mere quirk of nature, but rather is attributed to the individual’s failure to live right, to eat well, to exercise, etc. We might ask what it is our society “wants” from this kind of body”

(Scheper-Hughes & Lock, 1987: 25).

3.2.1 Het gezonde- versus het ongezonde lichaam

In de theorie over ‘The Three Bodies’ , gaan Schepher-Hughes en Lock in op de verschillende percepties van het individuele en het collectieve lichaam en hoe deze weerspiegeld worden in de samenleving. ‘The individual body’ is het lichaam in zijn fysieke verschijning en tevens de individuele ervaring die elke persoon heeft als een embodied zelf. Het is het bewustzijn van het eigen fysieke ‘zijn’ apart van alle anderen. ‘The social body’ is het lichaam als afspiegeling van de samenleving. Het sociale lichaam representeert de natuur, cultuur en samenleving als een organisch werkend geheel of juist een geheel waarin zich verstoringen voordoen en andersom (1987: 7). Ten slotte benoemen Scheper-Hughes en Lock ‘body politics’ waarbij lichamen zowel op collectief als individueel niveau worden gereguleerd, gecontroleerd en gedisciplineerd. Een samenleving schrijft normen en waarden voor waaraan individuen zich moeten conformeren. Wanneer een samenleving ‘gevaar’ dreigt te lopen, bijvoorbeeld met betrekking tot de publieke gezondheid dan wordt er ingegrepen (ibid: 26). Het onderscheid tussen het individuele lichaam en het collectieve lichaam is volgens Evans (2006) zeer belangrijk wanneer er gekeken wordt naar obesitas als een medische aandoening. In haar kritiek op de biomedische benadering van ziekte en gezondheid en in het bijzonder van obesitas, maakt zij gebruik van Foucaults theorieën van ‘biopower’ en ‘governmentality’ om te kunnen beargumenteren dat de biomedische benadering een dominant discours is, wat gecreëerd wordt door epidemiologische methoden zoals de body mass index die niet zozeer verklaringen bieden voor ziekte en gezondheid, maar eerder van normaliteit en abnormaliteit. De populatie, de massa ofwel het collectieve lichaam, wordt als uitgangspunt genomen en het individu verdwijnt daarbij volledig (2006: 263-264).

De normen en ideeën over wat gezond is en wat niet, zijn volgens Armstrong (1995) vooral te wijten aan de mate waarin de biomedische wetenschap zich steeds verder mengde in het dagelijks leven van de ‘normale’ bevolking. Met het ontstaan van besmettelijke ziekten verschoof de aandacht van de daadwerkelijke openbaring van een ziekte bij een individuele patiënt naar het risico van ziekten voor een gehele populatie. Hierdoor ontstond problematisering van het normale, stelt Armstrong. Dit kwam voort uit de bewustwording van de constante bedreiging van de gezondheidstoestand waarin mensen verkeren. Deze staat, door Armstrong benoemt als een ‘onzekere staat tussen gezondheid en ziekte’, bracht de opvatting met zich mee dat de gezondheidstoestand van een gezonde populatie 21 |

(22)

constant in gevaar is. Dit leidde tot de behoefte om de gezondheid van individuen en populaties zichtbaarder te maken door ze te surveilleren en te controleren, met de toenemende bemoeienis van het medische vakgebied op allerlei vlakken van het gewone leven tot gevolg (1995: 395). Ook de

gezondheidstoestand van het kind kwam hierdoor in toenemende mate centraal te staan. Armstrong stelt: “The siginificance of the child was that it underwent growth and development: there was therefore a constant threat that proper stages might not be negotiated that in its turn justified close medical observation” (ibid: 396). Armstrong benoemt echter hoe een dergelijk systeem van surveillance problematisch kan zijn: “The individual trajectory only exists in a context of general population trajectories: the child was unique yet uniqueness could only be read from a composition which summed the uniqueness of all children.” Abnormaliteit is relatief stelt Armstrong dus, want het kan slechts worden afgeleid aan de hand van gegevens van anderen. Het lichaam van het kind wordt niet langer gezien als een op zichzelf staand gegeven maar beoordeeld aan de hand van de context, namelijk die van de normale populatie (ibid: 396).

In Nederland werd het eerste consultatiebureau opgericht rond 1901, met als doel om beter zicht te krijgen op de gezondheid en ontwikkeling van kinderen vanaf de geboorte. Deze breidden zich al snel uit naar de rest van het land. Bakker (2005) stelt: “[Het lijkt] gerechtvaardigd te spreken over ‘medicalisering’ van het kinderleven. Er was sprake van een zich uitbreidende bemoeienis van de medische beroepsgroep met kinderen en hun opvoeding en verzorging, maar ook van een toename van het gebruik van medische terminologie in de beschrijving van de hoedanigheden en eigenschappen van kinderen.” (2005: 12). De plannen die gemaakt zijn door de gemeente Amsterdam om de aantallen in overgewicht en obesitas terug te dringen, zijn hiervan een indirect gevolg. ‘The body politic’ plakt hier het label ‘ongezond’ op het individu en de groepen wanneer zij niet voldoen aan de norm die gesteld wordt in de biomedische wereld, namelijk: een BMI tussen de achttien en de vijfentwintig. Met de opkomst van de postindustriële samenleving heeft de biomedische wetenschap een hegemonische positie verworven in het medicaliseren van het lichaam en is daarmee bepalend voor wat een gezond lichaam is en wat niet (ibid: 27).Sobal (1995) stelt: “Medicalization of obesity occurs as various interests jointly make claims to define fatness as sickness” (1995: 81). Dit zegt veel over de manier waarop iemand met obesitas wordt gezien door anderen binnen de samenleving. Niet alleen wordt het lichaam gezien als ongezond omdat het niet aan de medische normen voldoet, ook zijn er allerlei morele kwesties aan verbonden.

3.2.2 Daders en slachtoffers?

Medicalisering en problematisering van bepaalde fenomenen door de biomedische wetenschap zorgen tevens voor morele en politieke oordelen met betrekking tot het lichaam. Het stigma is tweeledig: het is lang niet alleen een kwestie van de gezondheidstoestand van het lichaam, maar het wordt

doorgetrokken naar de karaktereigenschappen van een persoon. Iemand die te dik is zou een gebrek

(23)

aan zelfcontrole en discipline hebben (Dagevos & Munnichs 2007: 64). Vogel en Mol (2014) stellen dat controle en rationaliteit tegenover overdaad en verlangen staan wat de ‘relatie met voeding’ ingewikkeld maakt, vooral voor hen die proberen af te vallen. Zij deden onderzoek onder Nederlandse vrouwen die probeerden af te vallen en daarbij de nadruk legden op het ervaren, toestaan en genot van voeding. De participanten in de studie ervaren dat zij zichzelf gemakkelijker kunnen controleren wanneer ze zichzelf toestaan te genieten van wat ze eten. In plaats van een hele doos bonbons, hadden zij door het gebruiken van deze ‘methode’ genoeg aan één chocolaatje. De keuze om voedsel te eten waarvan bekend is dat het niet gezond is, kan dus heel bewust gemaakt worden. Maar juist dat bewustzijn zorgt ervoor dat het eten in de Nederlandse eetcultuur grotendeels draait om controle, variatie en daarmee gezondheid (2014: 305-317).

Te midden van alle verleidingen die te vinden zijn in de obesogene samenleving, wordt je geacht zelfcontrole te tonen en te kiezen voor een gezonde levensstijl. Niet langer zijn we namelijk overgeleverd aan de experts op het gebeid van gezondheid, maar zijn we patiënten die zelf kiezen voor gezondheid (Maher, Fraser & Wright, 2010: 5). Om een toename van het lichaamsgewicht te

voorkomen, is het individu verantwoordelijk voor wat er het lichaam in gaat, en wat er vervolgens verbrand wordt. Wordt er op dagelijkse basis niet voldoende bewogen dan zal de persoon in kwestie ook de energie inname moeten beperken. De ouder of opvoeder is degene die verantwoordelijkheid draagt voor de gezondheidstoestand van zijn of haar kind. In het geval van kinderen met overgewicht of obesitas geldt vaak dat daar de ouders; in de meeste gevallen de moeder, als schuldige wordt aangewezen. Het ‘probleem’ wordt geïndividualiseerd en op die manier kan er gemakkelijk een dader worden aangewezen. Ook Moffat (2011) beargumenteert dit: “This neo-liberal emphasis on individual responsibility is popular because it emphasizes personal control over illness rather than requiring major changes in industrial practices, in the economy, or in the government” (2011: 210). Daarnaast stelt Moffat dat het probleem vanuit verschillende kanten bekeken moet worden en dat er naast de individualisering van obesitas ook nog een andere oorzaak is voor de problematisering en

medicalisering van het fenomeen. De begrippen overgewicht en obesitas worden volgens haar te vaak als één begrip gehanteerd terwijl er wel degelijk een groot verschil tussen zit. Bovendien stelt ook zij, dat het hebben van obesitas niet per definitie hoeft te betekenen dat iemand inderdaad ziek is (2011: 7).

Overgewicht is echter niet slechts het gevolg van individuele keuzes, zo stellen Dagevos en Munnichs (2007) maar ook omgevingsfactoren op micro- en macroniveau moeten in achting genomen worden. Deze factoren zijn echter diffuus en moeilijk definieerbaar omdat deze afhankelijk van de persoon, op verschillende vlakken voorkomen. Voorbeelden zijn: sociale omgeving, eetcultuur, school en buurt (2007: 66). Mol (2008) beargumenteert bijvoorbeeld hoe mensen een bepaalde keuze wellicht wel willen maken, maar dat omgevingsfactoren de persoon niet altijd in staat stellen om de keuze daadwerkelijk te kunnen maken. Een ongezonde levensstijl is dus absoluut niet altijd een kwestie van

(24)

een bewust keuze voor die levensstijl maar het gevolg van andere factoren die het leven van de persoon een rol spelen (2008: 59).

Swierstra stelt daarnaast dat het inkomen en daarbij behorende zorgen of stress van ouders belangrijk zijn omdat dit vaak het verschil maakt tussen het wel of niet kunnen betalen van een sportclub, of een fiets om op naar school te gaan. Daarnaast is fastfood vaak goedkoper dan groenten en fruit (2011: 33). Hoewel dat laatste niet altijd het geval is in Nederland, kan het inkomen en/of opleidingsniveau wel een rol spelen bij het maken van keuzes voor gezonde of ongezonde voeding. Wanneer beide ouders genoodzaakt zijn fulltime te werken, wordt er wellicht vaker voor een ‘makkelijke’ maaltijd gekozen die minder gezond is, zoals afhaalmaaltijden en kant-en-klaar

gerechten. Ook McNaughton stelt dat omgevingsfactoren zeer belangrijk zijn in de ontwikkeling van overgewicht en dat deze zeker niet genegeerd mogen worden. Bovendien stelt ze dat er vaak al sprake is van stigmatisering bij mensen die obesitas hebben omdat ze óók in een andere marginale groep vallen door bijvoorbeeld een lage economische status. Tevens haalt ze een ander belangrijk punt aan; de zichtbaarheid van obesitas. Veel problemen zoals alcoholisme kunnen privé gehouden worden maar met obesitas kan dat niet. Dit is een extra factor die mensen met obesitas nog kwetsbaarder maakt (2011: 186).

3.3

Het cultureel ecologische perspectief: obesitas als modern fenomeen

“Throughout most of human history, weight gain and fat storage have been viewed as signs of health and prosperity. In times of hard labour and frequent food shortages, securing adequate food intake to meet requirements has been the major nutritional concern.”

(WHO, 2000: 1)

Overgewicht en obesitas bij kinderen (en volwassenen) is een fenomeen dat voorkomt in voornamelijk postmoderne en geïndustrialiseerde samenlevingen. Met de komst van machines, auto’s en computers is veel van het lichamelijke werk dat eerst door de mens werd verricht, overgenomen door machines. Het aantal mensen dat overgewicht of obesitas heeft, is de afgelopen jaren enorm gestegen en de omvang van het probleem begint de ‘traditionele problemen’ als ondervoeding zelfs te overstijgen. Het fenomeen wordt zelfs beschreven in termen van ‘globesitas’ en ‘the obesity epidemic’ (Dagevos & Munnichs, 2007: 12; WHO, 2000: 14).

Brown en Konner (1987) beschrijven als één van de eersten binnen de antropologie, hoe obesitas een ‘probleem’ is geworden binnen de moderne samenleving. Zij stellen dat er grofweg twee oorzaken te onderscheiden zijn voor het ontstaan van overgewicht, namelijk een evolutionaire en een cross-culturele. Vanuit een evolutionair perspectief bekeken, zou het menselijk lichaam zich

biologisch gezien hebben aangepast aan de leefomstandigheden. Doordat jagers en verzamelaars vroeger vaak moesten zien te overleven in tijden van schaarste, is het menselijk lichaam nu in staat om 24 |

(25)

vet reserves op te slaan. Hierdoor heeft de mens hedendaags een grotere kans om dik te worden aangezien schaarste in moderne Westerse samenlevingen nauwelijks meer voorkomt (Brown en Konner, 1987: 30). Dit wordt ook wel beschreven als de obesogene samenleving waarbinnen voedsel in overvloed is en er nog maar weinig lichamelijk werk verricht hoeft te worden (Ulijaszek & Lofink, 2003: 342; Dagevos en Munnichs, 2007: 11-13)

Echter zijn niet alleen de biologische kenmerken van het menselijk lichaam hier een factor, ook culturele waarden en normen die de mens hanteert met betrekking tot eten spelen een grote rol (Brown & Konner, 1987: 31). Dit is wat zij het cross-culturele perspectief noemen. In veel

samenlevingen zijn door modernisatie en ‘westernisatie’ de eetgewoonten veranderd van een gezond en mager dieet naar een dieet wat veel vetten bevat en waarvan de mens gemakkelijk aankomt in gewicht (ibid: 33). Een ander aspect dat betrekking heeft op cultuur is de symbolische waarde die vet heeft in sommige culturen. In de meeste westerse culturen is het ideale lichaamsbeeld slank en fit en wordt overgewicht gestigmatiseerd. Dit wordt versterkt door middel van dieetproducten en

afvalprogramma’s. Echter staan vet en overgewicht in veel samenlevingen en culturen juist gelijk aan vooruitgang en welzijn (ibid: 39).

3.4

Voeding en culturele diversiteit

Dat mensen eten is een feit, maar hoe mensen eten dat kan tussen, maar ook binnen verschillende samenlevingen sterk verschillen. Voeding en percepties van voeding zijn een belangrijk onderdeel van het menselijk bestaan en kunnen dan ook op vele manieren onderliggende (culturele) waarden

weerspiegelen die niet direct met voeding te maken hebben. Volgens Fischler (1988) is voeding het meest populaire en ideale middel om controle over het lichaam en daarmee de identiteit te hebben. Dit komt voort uit het idee dat bepaalde eigenschappen van de voeding die we consumeren, worden overdragen naar het lichaam en dus een potentieel positief effect hebben op het lichaam en de

identiteit, Fischler noemt dit incorporatie. Als voorbeeld benoemt hij hoe er onder kannibalen het idee bestond dat de positieve eigenschappen van de gegeten persoon, overgenomen zouden worden door middel van het eten die persoon (1988: 280). Een ander voorbeeld daarvan is de opkomende populariteit van het zogenaamde ‘clean-eating’ en de ‘superfoods’ in Nederland. Deze

voedingsmiddelen zouden een veel groter positief effect op de gezondheid hebben, in vergelijking tot andere ‘gewone’ voedingsmiddelen wat terug is te zien aan bijvoorbeeld een mooiere huid, dikker haar en een slanker lichaam14. Daarnaast is voeding niet alleen onderdeel van de individuele, maar ook van de collectieve identiteit stelt Fischler, het bindt mensen en stelt ze in staat een groep te vormen die een eetcultuur en bijbehorende gebruiken en gewoontes met elkaar deelt. De manier van eten en

voedselbereiding zijn volgens hem een centraal aspect van de collectieve identiteit waarbij een groep

14 Haselen van, I. (n.d.). Gezonde Voeding: Wat Is CleanEeating? Verkregen op 18-05-2014 van < http://www.ingevanhaselen.nl/wat-clean-eating/>

25 |

(26)

bovendien een bepaalde mate van ‘otherness’ ervaart en zich kan onderscheiden van een andere groep door de verschillen in eetcultuur. (ibid: 280). Fischler benoemt overigens dat, hoewel mensen

omnivoren zijn en zij daarom voedingsstoffen kunnen halen uit zowel plantaardige als dierlijke bronnen dit tegelijkertijd een paradox oplevert, wat hij de ‘omnivore’s paradox’ noemt. Enerzijds kan de mens namelijk in verschillende omstandigheden overleven en zich gemakkelijk aanpassen aan een nieuwe omgeving wat de mens vrijheid en autonomie biedt. Maar, stelt Fischler, deze vrijheid heeft ook een keerzijde. Mensen kunnen namelijk niet overleven op één enkel voedingsmiddel en moeten dus altijd zorgen voor een variatie aan verschillende voedingsmiddelen om de gezondheid van het lichaam in stand te houden (ibid: 278). Ook Harris (1985), benoemt hoe de mens zich kan voeden met bijna alles wat er in de natuur te vinden is. Toch wordt niet alles beschouwd als eetbaar. Binnen verschillende samenlevingen en culturen verschillen de normen en regels over wat als eetbaar en niet eetbaar beschouwd wordt. Zo eten wij in Nederland geen hondenvlees maar doen ze dat in China bijvoorbeeld wel. Binnen de Islam, de religie die ook door veel van mijn informanten wordt aangehangen, geldt varkensvlees als onrein. Harris, die tevens de grondlegger is van het cultureel materialisme, verklaart dit aan de hand van onderliggende betekenissen van voeding die vaak ontleent worden aan de materiële en ecologische context waarin een samenleving zich bevindt, oorspronkelijk heeft bevonden (maar na migratie wellicht niet meer bevindt), en de historische ontwikkelingen inclusief de opkomst van het kapitalisme die zich hebben voorgedaan. Een voorbeeld hiervan is dat de productie van flesvoeding voor pasgeborenen in veel Westerse landen, enorm is gestegen vanwege het gemak en de reden dat vrouwen de zorg voor hun baby hierdoor gemakkelijker kunnen overlaten aan iemand anders, terwijl flesvoeding in veel Afrikaanse landen als ‘niet goed’ gezien wordt omdat deze melk vaak met water moet worden aangemaakt. Omdat het water in Afrika meestal niet schoon genoeg is om te drinken, wordt daar daarom juist de voorkeur gegeven aan natuurlijke moedermelk (1985: 16). Bovendien stelt Harris net als Fischler dat voeding en de manier waarop er met voeding wordt omgegaan, een representatie is van culturele diversiteit. Door naar voeding te kijken, kan een completer beeld gekregen worden van bepaalde rituelen, waarden en normen die binnen en tussen samenlevingen en culturen heersen.

Er is relatief weinig bekend over wat er zich binnen de doelgroep Turkse ouders en kinderen precies afspeelt met betrekking tot ideeën, standpunten en belevingen omtrent gezondheid en voeding. Uit onderzoek door Dijkshoorn, Nierkens, en Nicolaou (2008) is gebleken dat bepaalde culturele factoren een bijdrage zouden kunnen leveren aan het ontwikkelen van overgewicht bij volwassenen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. De hoge waarde die gastvrijheid heeft bijvoorbeeld, waardoor er bij iedere maaltijdbereiding rekening gehouden wordt met onaangekondigde gasten en er daarom vaak te veel eten wordt bereidt. Maar ook het aanpassen aan het levensritme waarbij de maaltijden op een andere tijd worden genuttigd dan men gewend is. Omdat eten een sociale

gebeurtenis is, gaven sommige vrouwen in dit onderzoek aan zowel met hun kinderen als met hun man (die later thuis komt van zijn werk) de avond maaltijd mee te eten (2008: 625-630).

(27)

Nicolaou et al. Verrichtten in 2009 een kwalitatief onderzoek onder Turkse en Marokkaanse migranten in Nederland waarbij sociale en culturele invloeden centraal stonden in het onderzoeken van de eetgewoonten. Ze kwamen tot de conclusie dat de Nederlandse cultuur en de cultuur van het land van herkomst met elkaar in conflict zijn. Terwijl het in het land van herkomst vanzelfsprekend is om het eten dat overblijft aan de armen of aan buren te schenken, is dat in Nederland ongewoner, wat ervoor zorgt dat het gezin met het eten blijft zitten. Omdat het tegen de culturele principes ingaat om eten te verspillen en dus weg te gooien, wordt er uiteindelijk vaak meer gegeten dat nodig (2009: 232-241).

(28)

4 Gezondheid is…

De vraag wat een gezond kind nu precies is, is niet eenvoudig te beantwoorden. Gezondheid is een complex begrip en kan beschreven worden in onder andere biomedische, maatschappelijke en sociale termen met ieder een eigen visie en benadering van het concept gezondheid. Hierdoor is het moeilijk te bepalen waar de grens wordt getrokken tussen een gezond kind en een ongezond kind, aangezien daar vanuit verschillende hoeken tal van factoren op van invloed op lijken te zijn en het begrip gezondheid dus niet eenduidig, maar zeer complex maakt. De dominante invloed van de biomedische wereld, medicalisering en daaruit voortkomende standaarden en categorieën scheppen echter een scherpe dichotomie tussen ziekte en gezondheid en deze normatieve benadering van het concept gezondheid heeft zich inmiddels uitgespreid naar allerlei domeinen van de dagelijkse samenleving wat is terug te zien in het discours dat hedendaags binnen de verschillende domeinen wordt gehanteerd. Binnen het basisonderwijs wordt er bijvoorbeeld gesproken van een ‘ongezonde’ taalontwikkeling en binnen de jeugdzorg wordt er gekeken naar in hoeverre de opvoedingssituatie ‘gezond’ is voor het kind. Het is hier niet langer de fysieke gezondheid die centraal gesteld wordt maar factoren zoals een veilige omgeving en de mogelijkheid voor het kind om zich te kunnen ontwikkelen zoals hij of zij dat behoord te doen worden aangekaart.

Door de World Health Organization wordt gezondheid als volgt gedefinieerd: “Health is a state of complete physical, mental, and social well-being and not merely the absence of disease or infirmity” (Huber et al., 2011: 1). Machteld Huber is een Nederlandse huisarts en onderzoeker, en is van mening dat de definitie van gezondheid zoals deze in 1948 is opgesteld door de WHO, verouderd en achterhaald is. De definitie is opgesteld in de tijd van idealisme en vertrouwen in de wetenschap en is daarom te statisch voor de huidige tijd waarin mensen steeds ouder worden en kampen met

chronische ziekten, beargumenteert zij. Volgens de definitie van de WHO zou er, stelt Huber,

waarschijnlijk geen enkel individu op deze wereld zijn dat volledig gezond is. Wanneer iemand zich in een complete staat van welbevinden bevindt of niet, is zo eenduidig als de huidige definitie doet vermoeden, want iemand met een chronische ziekte kan alsnog een hoge kwaliteit van leven hebben. Daarnaast is Huber van mening dat de definitie medicalisering versterkt. Om een optimale

welzijnstoestand te bereiken is namelijk medische behandeling nodig en zo is er altijd wel iets nieuws te verzinnen dat behandeld zou moeten worden om optimaal gezond te zijn en te blijven. Huber pleit dan ook voor meer nadruk op de veerkracht en de subjectieve ervaring van het individu waarbij iemand toch gezond kan zijn, ook al is er sprake van een ziekte (ibid: 3).

Een voorbeeld van de normatieve benadering van gezondheid en zieke zoals die door medici gebruikt wordt is de Body Mass Index (BMI). Aan de hand daarvan wordt bepaald of er sprake is van

ondergewicht, een gezond gewicht, overgewicht, obesitas of morbide obesitas door middel van een berekening van het aantal kilogrammen per vierkante meter lichaamsmassa. Een waarde tussen de

(29)

achttien en vijfentwintig betekent een gezond gewicht en alles wat daaronder of daarboven zit, is niet gezond. In dat geval wordt gesteld dat de gezondheid niet optimaal is aangezien het lichaamsgewicht niet voldoet aan de standaarden die daarvoor zijn opgesteld. Wijkt de waarde nog verder af van de norm dan is er in medische termen sprake van obesitas of morbide obesitas en dus van een

(levensbedreigende) ziekte. De persoon in kwestie voldoet dan overduidelijk niet aan de eisen die de WHO stelt aan een toestand van complete gezondheid aangezien de fysieke gezondheidstoestand allerminst optimaal te noemen is. Volgens de beredenering van Huber zou er ter aanvulling ook in beschouwing genomen moeten worden welke andere factoren er in het leven van deze persoon spelen die de gezondheid en het welzijn eventueel wel ten goede komen. Hoewel gezondheid en ziekte in medische termen wellicht gemakkelijk zijn te benoemen, betreft het hier slechts een normatieve en simplistische benadering van de gezondheid als een holistisch maar ook eenzijdig gegeven waarbij het één; de fysieke gezondheidstoestand binnen het kader van de normatieve benadering, direct het ander betekent, namelijk; geen complete staat van gezondheid. Maar daarbij worden persoonlijke percepties oftewel subjectieve ervaringen, veelal buiten beschouwing gelaten.

Dit is de kern van wat er in dit hoofdstuk centraal staat; welke determinanten spelen er voor de Turks-Nederlandse moeders een rol in de definiëring van gezondheid? Waar ligt volgens hen de grens tussen gezondheid en ziekte en welke factoren spelen hierbij de belangrijkste rol? Uit de gesprekken die ik voerde met de vrouwen blijkt namelijk dat zij de gezondheid van hun kinderen en de definiëring van wat een gezond kind is, plaatsen in een breed en complex kader. Medische definities hebben daarin weliswaar een aandeel maar de grootste aandacht gaat uit naar de context waarvan het kind deel uitmaakt en welke in wisselwerking staat met het welzijn van het kind. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een holistische benadering van het begrip gezondheid. Anders dan binnen het dominante discours over gezondheid, wordt er door de vrouwen betekenis gegeven aan determinanten die binnen dit dominante discours niet zo gauw als ‘gezondheid’ benoemd zouden worden.

4.1

Blij en vrij zijn; spelen en bewegen

De vrouwen benoemen tijdens de interviews veelal hoe belangrijk zij het vinden dat hun kind gelukkig is. Volgens hen draagt dit bij aan een goede gezondheidstoestand en staat dit geluk en de gezondheid in wisselwerking met elkaar. Onderstaande uitspraak illustreert dit:

Fatma: “Als je gezond bent dan kun je je ook gelukkig voelen. Maar als je ziek bent dan kan je je niet zo gelukkig voelen. Dus het is eigenlijk een beetje hetzelfde”

Dit geluk als onderdeel van de gezondheid bestaat volgens de vrouwen uit verschillende aspecten zoals hieronder wordt beschreven:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Binnen één samenwerkingsverband is gekozen voor een variant hierop, het matrixmodel, waarbij niet één centrumgemeente als gastheer optreedt, maar waar de gastheerfunctie voor de

Zij is geen samenvatting van het voorgaande (dat is met deze veelheid aan gegevens welhaast onmogelijk) en evenmin een conclusie in de strikte zin van het woord. Aan

Overigens laat de figuur zien dat de gemiddelde schaal niet alleen wordt bepaald door het aantal instellingen, maar ook door meer organische groei door fluctuaties in

In dit paper gaan we voor ieder van deze waarden na in hoeverre deze zijn gerealiseerd in Groningen en Amsterdam, en vooral hoe zij zich verhouden tot de G1000’en in Amersfoort,

6 Veel leden van medezeggenschapsraden (ruim 70%) geven aan dat binnen de overheids- of semi-overheidssector het thema agressie en geweld tegen medewerkers door externen

Een andere vorm van maatschappelijke schade vloeit voort uit het collegegeldkrediet. Het collegegeldkrediet is een lening die wordt afgesloten om het collegegeld

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

Om inzicht te krijgen in wat er in de wetenschappelijke literatuur al bekend is over (het voorkomen van) agressie en geweld tegen werknemers (al dan niet met een publieke taak)