• No results found

Een onderzoek naar de aard van populisme : stijl, ideologie of democratieopvatting?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar de aard van populisme : stijl, ideologie of democratieopvatting?"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een onderzoek naar de aard van populisme

Stijl, Ideologie of Democratieopvatting?

“The search for a clear account of populism has all the attractions of a treasure hunt. What could be more satisfying than to hit upon a single theory that could explain such a diverse collection of

movements and ideas?”

Door: Kors Visscher Studentnummer: 10003538 Docent: Annelien de Dijn Datum: 27-06-2013 Aantal woorden: 7.032

(2)

1 Populisme zowel een van de meest gebruikte als minst duidelijke gedefinieerde begrippen uit de politicologie. Het wordt door schrijvers gebruikt om verschillende politieke bewegingen mee te beschrijven, van de Narodniki tot Wilders en van Chavèz tot de Tea Party. Schrijvers gebruiken het woord soms om een ideologie mee aan te duiden, waarvan de inhoud vaak onduidelijk blijft, en soms om een politieke stijl aan te duiden. Door deze conceptuele verwarring heeft een groot deel van de schrijvers die populisme gebruiken als term het opgegeven om tot een overkoepelende definitie te komen. Deze schrijvers onderzoeken alleen nog kleine deelgebieden van het populisme en doen ook geen uitspraken over het grotere begrip. Dit artikel is voornamelijk gericht tegen deze schrijvers.

In dit artikel wordt voorgesteld om populisme niet te zien als een stijl of een ideologie, maar de term wel te blijven gebruiken met een overkoepelende betekenis voor alle populisten. Populisme kan gezien worden als democratieopvatting, die gestoeld is op een Rousseauiaanse visie. Als de term zo gebruikt wordt, is het weer mogelijk om te spreken over de algemene kenmerken van populisme, zonder gebonden te zijn aan tijd en plaats. Op deze manier is het goed te verklaren waarom populistische bewegingen inhoudelijk heel verschillende standpunten aan kunnen hangen. Ook problemen die ontstaan wanneer men populisme definieert als stijl worden weggenomen als populisme gedefinieerd wordt als enkel een democratieopvatting.

Populisme is een belangrijk begrip waar veel over wordt gepubliceerd. Daarom is het niet alleen verwonderlijk, maar ook kwalijk dat er niet meer helderheid bestaat over de definitie. Dit artikel zet het hele debat over populisme in een nieuw licht, door voort te bouwen op het bestaande debat, in de hoop iets bij te dragen aan het begrip over populisme. Een beter begrip van populisme kan namelijk twee op het eerste gezicht tegenstrijdige gevolgen hebben. Ten eerste zal een beter begrip van populisme ertoe leiden dat zowel de gevestigde politiek als de kiezer zich beter kan verweren tegen de populist. Populisme wordt vaak gekenmerkt door een explosieve groei, waarbij het veel kiezers naar zich toe trekt, om vervolgens ofwel te imploderen, ofwel te stabiliseren als gevestigde partij. Een reden dat populistische bewegingen zo explosief kunnen groeien en een grote impact hebben op het politieke debat, is dat zij een andere democratieopvatting onderschrijven dan de gevestigde orde. Zij rekenen vervolgens het gedrag van de gevestigde politicus af naar hun maatstaf. Vaak is te zien dat de gevestigde politicus niet goed weet hoe hij met de populistische verwijten om moet gaan. Als meer duidelijkheid ontstaat over het begrip populisme, zal de gevestigde politicus beter beslagen ten ijs komen.

(3)

2 Het tweede gevolg van een beter begrip van het populisme is dat de kritiek van de populist wellicht serieuzer genomen wordt. Bij de opkomst van Wilders, was de reactie van de politieke elite en de media dat hij een “populist” was, als negatieve term, en dat hij snel weer zou verdwijnen. Pas toen hij langdurig electoraal succes had, begonnen mensen hem serieus te nemen. Nog steeds wordt de fundamentele klacht van het populisme niet duidelijk gehoord, omdat Wilders deze inkleedt in een anti-islamitische retoriek. Als het begrip populisme helder gedefinieerd is, wordt duidelijk dat populisme een serieuze en heel redelijke kritiek uit op de representatieve democratie.

Dit artikel is dus niet voor of tegen populistische bewegingen, maar wel voor duidelijke definities en wil populisme niet weggezet zien worden als iets inherent slechts, alleen omdat er geen duidelijkheid bestaat over de definitie. Om duidelijkheid te scheppen wordt eerst het debat over populisme uiteengezet, waarna het begrip “Rousseauiaanse democratie” wordt toegelicht. Vervolgens zal aan voorbeelden van echte populistische partijen duidelijk gemaakt worden dat deze definitie weerklank vindt in de werkelijkheid. Ten slotte worden conclusies getrokken en volgt discussie over de geldigheid van het artikel en de suggesties voor verder onderzoek.

Er moet nog één opmerking gemaakt wordt, van methodologische aard. In dit onderzoek wordt gekeken naar een herinterpretatie van het debat over populisme om tot een nieuwe definitie te komen. Om aan te tonen dat deze definitie ook werkelijkheidswaarde heeft, wordt gekeken naar populistische bewegingen uit West-Europa in de afgelopen dertig jaar. Hier zijn twee redenen voor. De eerste is dat een afbakening in tijd en plaats noodzakelijk was om praktische redenen. Het principe mutatis mutandis is voor moderne West-Europese populisten makkelijk toe te passen, maar voor bijvoorbeeld de People’s Party uit eind negentiende-eeuws Amerika en de Narodniki van halverwege de negentiende eeuw in Rusland, veel moeilijker en tijdrovender. Een tweede reden is dat de beperking tot moderne West-Europese bewegingen ook een toezegging is aan de ‘fenomenologen’1 in het debat. (Canovan, 1982: 550) Omdat verreweg de meeste onderzoekers denken dat populisme als fenomeen onderzocht dient te worden, wordt in dit artikel eerst duidelijk gemaakt dat de hypothese in ieder geval op gaat voor West-Europa sinds de jaren ’80. Voor vervolgonderzoek is het

1 De term ‘fenomenoloog’ wordt in dit artikel gebruikt zoals ook Canovan het gebruikt in haar artikel Two

Strategies for the Study of Populism uit 1982. Het gebruik van deze term heeft in dit artikel dus niet te maken met aanhangers van de filosofische benadering fenomenologie.

(4)

3 relevant om juist bewegingen uit verschillende tijden en continenten aan te halen, om de algemene geldigheid, die de hypothese claimt, te toetsen.

*

*

*

*

*

*

*

In het debat over de definitie van populisme zijn drie posities, die deels overlappen. Er zijn auteurs die populisme zien als een ideologie, waar anderen zien het als een stijl. Deze twee posities horen bij elkaar, omdat, hoewel ze inhoudelijk van elkaar verschillen, de auteurs die deze visies aanhangen op zoek zijn naar een overkoepelende definitie van populisme. Daarmee verschillen deze posities gezamenlijk van de derde positie, namelijk dat er geen totale, alomvattende definitie te geven valt van populisme en dat er gekeken moet worden naar verschillende soorten populisme die tot op zekere hoogte los staan van elkaar. Hieronder wordt eerst aandacht gegeven aan de visie dat populisme een stijl is, daarna aan populisme als ideologie en vervolgens wordt uitgelegd waarom er toch gezocht moet worden naar een overkoepelende definitie. Hierbij wordt de fenomenologische positie besproken. Ten slotte wordt een tegenvoorstel gedaan, die zeer nauw verwant is aan de visie van populisme als ideologie.

De meeste auteurs die populisme als stijl zien, zien het niet exclusief als stijl, maar ook als een ideologie. De populistische stijl kan worden samengevat als simpele oplossingen in simpele bewoordingen. (Deiwiks, 2009: 5) Daarbij hoort een vaak emotioneel gekleurd taalgebruik, zoals Wilders opmerkingen over straatterrorisme en de kopvoddentaks. (Hankel, 2009). Hoewel er ontegenzeggelijk populisten zijn die zich hier schuldig aan maken is het de vraag of het niet nodeloos verwarrend is om deze politieke stijl van simpel spreken en aan het volk appelleren met simpele oplossingen voor complexe problemen populistisch te noemen. In het Nederlands zijn twee woorden met een soortgelijke strekking, die niet gebruikt worden om iets anders aan te tonen dan een bepaalde politieke stijl en strategie, namelijk demagogie en volksmennerij. Gezien de conceptuele onduidelijkheid die het populisme omringt, wordt hier voorgesteld om de hierboven beschreven stijl aan te duiden met volksmennerij. Dit woord wordt momenteel voornamelijk gebruikt door classici als vertaling voor het woord ho

demagogos. Een politicus, populist of niet, zou zich schuldig kunnen maken aan

volksmennerij, waarmee verder geen uitspraken gedaan worden over zijn inhoudelijke programma. Omdat er ook binnen het academische debat geen eenheid is over de relatie tussen de stijl populisme, de ideologie populisme en het fenomeen populisme, wordt het

(5)

4 definiëren van deze zaken aanzienlijk vergemakkelijkt door de termen uit elkaar te houden en andere woorden te gebruiken om ze aan te duiden. Demagogie of volksmennerij is een voor de hand liggend alternatief voor de politieke stijl populisme.

Populisme als stijl is niet erg uitgebreid behandeld, om twee redenen. Ten eerste is het een relatief onbelangrijk onderdeel van het debat. Geen enkele auteur stelt voor populisme overkoepelend te definiëren als politieke stijl, de stijl wordt slechts aangehaald als kenmerkend onderdeel van de beweging. Ten tweede is beargumenteerd dat de onduidelijkheid over populisme ten minste deels te wijten is aan het feit dat er meerdere dingen mee bedoeld worden, namelijk een politieke stijl, een ideologie en een fenomeen. Voor gesproken kan worden over één definitie van het begrip, moet eerst duidelijk zijn welk begrip gedefinieerd wordt. Om hier duidelijkheid over te creëren is voorgesteld om de politieke stijl demagogie of volksmennerij te noemen, waardoor hiervoor een eigen definitie gezocht kan worden. Over de mate waarin de politieke stijl hoort bij populisme wordt in dit artikel geen uitspraak gedaan. In dit artikel wordt slechts een nieuwe definitie van populisme voorgesteld.

Een belangrijk deel van de wetenschappers die zich in het debat over populisme mengen beschrijven populisme als ideologie. Hoe deze schrijvers het begrip ideologie definiëren verschilt en blijft vaak onduidelijk. Later in dit artikel wordt ideologie gedefinieerd. Als de definitie op deze plek gegeven zou worden, impliceert dat dat deze groep schrijvers ook deze definitie gebruiken, terwijl dat niet het geval is. Voor dit betoog is deze groep van groot belang, omdat het met name deze schrijvers zijn die populisme wel overkoepelend willen definiëren. Dit artikel sluit dus voor een belangrijk deel aan in deze traditie, maar stelt een andere terminologie voor. De belangrijkste voorbeelden van auteurs die gezocht hebben naar een populistische ideologie zijn Magaret Canovan, Cas Mudde en Paul Taggart. (1999, 2004 en 2002) Deze definities van populisme zijn meestal, met uitzondering van Mudde (2004: 543), een verzameling punten waar populisme aan kan of moet voldoen. Canovan lost het probleem dat er geen sluitende definitie gevonden kan worden op door te stellen dat haar definitie ideaaltypisch is en een beweging dus niet volledig hoeft te voldoen aan de definitie die zij geeft. (1999: 3) Zelfs met deze slag om de arm blijft Canovan onduidelijk over haar precieze definitie. (idem: 4) Taggart is duidelijker en komt met een lijst van zes kenmerken waar populisme aan kan voldoen: een roep om better governance, een verbintenis met the

heartland, een gebrek aan core values, een reactie op een gevoel van crisis, slechts met

(6)

5 schetst het beeld van een ideologie waarvan zowel de inhoud als de vorm afhankelijk zijn van de omstandigheden waarin deze opkomt. Populisme reageert op omstandigheden, maar alleen in het geval van een (vermeende) crisis. De populist wil de politiek niet in, of straalt dat in ieder geval uit, maar doet het om op te komen voor zijn heartland omdat de gevestigde orde het slecht doet.

Volgens Deiwiks, die in een artikel uit 2009 een overzicht geeft van het debat tot dan toe, zijn er twee punten die in alle definities terug komen. (8) Deze punten zijn een nadruk op het volk2 en op een antigroep, waartegen het volk zich moet verweren of afzet. Dit kunnen allochtonen zijn, maar ook een plaatselijke elite of internationale kapitalisten. De inhoud van de antigroep kan dus verschillen, maar het is van doorslaggevend belang dat er een antigroep is (of wordt waargenomen). In het debat is de definitie van populisme stapsgewijs minder uitgebreid geworden, omdat ruime definities als die van Taggart in het veld volledig onbruikbaar zijn. (Idem: 2) Bij de twee punten zoals die in het debat uitgekristalliseerd zijn, sluit dit artikel zich aan. In de volgende paragraaf wordt duidelijk gemaakt waarom het, uitgaande van deze definitie, zinvoller is te spreken van een democratieopvatting dan een minimalistische ideologie. Hieronder wordt eerst uitgelegd waarom het überhaupt zinvol is om een overkoepelende definitie van het begrip populisme te zoeken.

De meeste auteurs die onderzoek doen naar populisme gebruiken op dit moment geen overkoepelende definitie. Deze auteurs woorden door Canovan de fenomenologen genoemd. In plaats daarvan spreken ze van een specifieke vorm van populisme zoals radical right-wing

populist parties (Betz, 1993: 413 en Rydgren en Ruth, 2011: 175) neopopulists (March, 2007:

63) new populism (idem en Učeň, 2007: 50) en European populism (Jones, 2007: 37). Door deze toevoeging kunnen de auteurs op zoek gaan naar definities en verklaringen, zonder dat ze zich af moeten vragen of deze algemene geldigheid hebben voor andere soort populisme. Opvallend is dat ook Canovan, die in de vorige alinea nog werd aangehaald als voorbeeld voor een aanhanger van de omvattende theoretische methode, in 1982 een artikel geschreven heeft waarin ze een betoog schrijft voor de fenomenologische benadering. (550) Canovan legt uit dat, hoewel een sluitende theoretische definitie natuurlijk beter is, het vooralsnog niet gelukt is om met deze definitie te komen. (idem: 552) Om het debat weer op gang te krijgen, stelt ze daarom voor om toch onderzoek te doen naar populisme, maar dan vanuit een

2 In dit artikel wordt de term people vertaald met het woord volk. Het volk mist echter enkele nuances die

people wel uitdrukt. De term heeft drie kernbetekenissen: volk als soeverein, volk als natie en het gewone volk

tegenover de elite. In het Engels duidt ‘people’ ook nog individuen in het algemeen aan. Deze betekenis kleurt het gebruik van het woord voor Engelstaligen. (Canovan, 2004: 248)

(7)

6 fenomenologische benadering. Hoewel Canovan later bij gedraaid is, legt ze in dit artikel uiterst helder uit wat het probleem is met de overkoepelende definitie en wat het voordeel is van de fenomenologische benadering.

De fenomenologische benadering heeft veel nuttig onderzoek opgeleverd en bijgedragen het begrip op verschillende deelgebieden. De discussie over een overkoepelende definitie van populisme is nog steeds, meer dan dertig jaar na Canovans betoog voor fenomenologie, niet afgerond. Kan hieruit geconcludeerd worden dat de jonge Canovan gelijk had? Dat populisme een ondefinieerbare term is? Canovan geeft in haar artikel zelf al aan dat de fenomenologische oplossing een conceptueel zwaktebod is. (1982: 550) Populisme is een kernbegrip uit de moderne politicologie. Daarom moet alles op alles gezet worden om toch tot een definitie te komen, of in ieder geval meer consensus te bereiken. In het debat over populisme begint langzaam een consensus te ontstaan over de kernpunten van populisme, het volk en de antigroep. Als consensus ontstaat over de kern van populisme, is de stap naar een geaccepteerde definitie relatief klein. Het is niet alleen een kwestie van academische prestige, maar ook van praktische voordelen. Op dit moment bestaat er een uitgebreide literatuur over neopopulisten in Latijns-Amerika en over rechts-radicale populisten in Europa. Deze twee debatten staan echter volledig los van elkaar en staan ook los van de historische literatuur over de eerdere populisten. Als al deze debatten aan elkaar gekoppeld kunnen worden, door een overkoepelende definitie, levert dit een schat aan informatie op over het algemene begrip populisme. Deze overkoepelende definitie moet niet, zoals tot nu toe geprobeerd is, gegeven worden als ideologie of politieke stijl, maar als democratieopvatting.

* * * * * * *

Over de inhoud van het begrip populisme als ideologie bestaat consensus op twee punten: een nadruk op het volk en het bestaan van een antigroep. Dit wordt de minimalistische ideologie van het populisme genoemd. Deze ideologie komt vaak voor naast een tweede, meer inhoudelijke ideologie, zoals nationalisme, racisme of liberalisme. (Stanley, 2008: 99-100) Ook Canovan, Taggart en Mudde zijn het alle drie eens over een opvallend aspect van de populistische ideologie, namelijk het gebrek aan kernwaarden (core values). (Visscher, 2011: 5) Dit levert de vraag op of het hebben van kernwaarden niet de essentie van een ideologie is. Anders verwoord, is het niet een noodzakelijke voorwaarde van een ideologie om kernwaardes te hebben? Volgens Michael Freeden, een gerenommeerde auteur op het gebied van ideologie, is dat wel het geval. (Freeden, 1998: 749) Over het begrip ideologie bestaat een

(8)

7 literatuur waarbij de theoretische literatuur over populisme in het niet valt. In dit artikel wordt de definitie van Blattberg gevolgd, die stelt dat een ideologie een programmatische visie op de betekenis en ordening van de kernbegrippen van het politieke debat is. (2009: 2) Volgens deze definitie voldoen liberalisme en socialisme wel, en populisme niet aan de eisen om een ideologie genoemd te kunnen worden. Wat de specifieke kernbegrippen in een politiek debat ook zijn, een omvattende doctrine als het liberalisme, waarin ook een mensbeeld, een economische logica en een moraal zitten, zal de kernbegrippen kunnen ordenen van belangrijk (bijvoorbeeld vrijheid) naar minder belangrijk (solidariteit) en van betekenis kunnen voorzien, bijvoorbeeld door er nut aan toe te kennen. Natuurlijk is er over liberalisme niet volledige eensgezindheid over de precieze betekenis. Maar er is wel een zekere geschiedenis, een zekere bereidheid om in de liberale traditie te staan, en er zijn zekere kernwaarden die alle liberalen bindt. (Canovan, 2002: 243) Dit is niet het geval voor populisme, hoewel de vorm van het woord suggereert dat het verwant is aan socialisme, fascisme en conservatisme. Gegeven de twee punten van consensus, kan het populisme dan, ongeacht het debat, de kernbegrippen ordenen en betekenis geven? Duurzaamheid, bijvoorbeeld? Nee, niet als populisme niets meer is dan een nadruk op het volk en het bestaan van de antigroep.

Wat het populisme doet is het opleggen van een frame, een kader waardoor ieder debat potentieel teruggebracht kan worden tot de kernbegrippen van het populisme. In het geval van duurzaamheid zou een populist, afhankelijk van de situatie, kunnen stellen dat het volk duurzaamheid wil, en de internationale corporaties (de antigroep) niet, of juist dat het volk goedkope, maar niet-duurzame energie wil en de grachtengordelelite (de antigroep) deze af wil pakken. Het enige onderscheid dat populisten kunnen maken is tussen wat het volk wil en wat het volk niet wil. Populisme voert alles terug tot een kwestie van legitimiteit. Dit komt door het wereldbeeld van de populist, waarin het volk de macht behoord te hebben. (Kaltwasser, 2011: 128) Het volk, of de algemene wil (volonté général) is de enige vorm van legitimiteit, waarmee het volk niet alleen tegenover de pluralisten staat (idem: 195) maar ook tegenover de elitisten. (Visscher, 2011: 4) Elitisten hebben een vergelijkbaar wereldbeeld waarin de wereld is opgedeeld in twee homogene groepen, namelijk de elite en het volk, maar daarin is de elite “goed” en het volk “slecht”. Dit verschilt op twee manieren van de populisten. Ten eerste zien populisten het volk juist als goed en de antigroep als slecht, maar daar zit ook meteen het tweede verschil. De antigroep hoeft niet noodzakelijkerwijs de elite te zijn, het kunnen ook arme immigranten of internationale corporaties zijn. (Deiwiks, 2009: 3) Pluralisten verwerpen het homogene wereldbeeld van zowel de elitstisten als de populisten

(9)

8 voor een heterogeen wereldbeeld waarin veel verschillende en constant wisselende groepen strijden om de macht. Dit wereldbeeld is diametraal tegenovergesteld aan de populisten, en hier komt dan ook het probleem met populisme vandaan. De reden dat populisme gezien wordt als een gevaarlijke beweging door velen en als een uiterst democratische beweging door sommigen, is dat het afhankelijk is van het wereldbeeld van de waarnemer hoe populisme overkomt. (Kaltwasser, 2011: 185) Een radicale democraat zal populisme zien als een goedbedoelde poging om de wereld rechtvaardiger te maken, terwijl een meer constitutioneel ingestelde democraat zijn grootste angst belichaamd ziet in de populist.

Er zijn veel “verklaringen” voor populisme geweest. Deze worden, los van bijvoorbeeld socio-economische omstandigheden in de werkelijkheid, voornamelijk gezocht in inherente spanningen in de representatieve democratie. Voorbeelden hiervan zijn Canovan met haar verlossende (redempitive) en pragmatische (pragmatic) gezicht van de democratie (1999: 9), de spanning tussen liberalisme en democratie, waar Canovan tegen ageert (idem: 10) en Mény en Surel met hun spanning tussen de algemene wil en het constitutionalisme (Kaltwasser, 2011: 194). Hoewel niet al deze spanningen een even plausibele verklaring bieden, is het opvallend dat populisme zozeer gezien wordt als inherent aan democratie dat het wel een

pathology of democracy genoemd wordt. (Taggart, 2002: 80) Populisme wijst in zekere zin op

al deze spanningen tegelijkertijd. Dit komt door de democratieopvatting die populisme is. ‘The main point is that populist ideology is at odds with pluralism and, consequently, populism assumes that once ‘the people’ have spoken, nothing should constrain the implementation of its will. In other words, populism is a sort of democratic extremism, which is not shared by actors and parties that defend the existence of constitutional limits on the expression of the general will.’ (Kaltwasser, 2011: 195)

Hoewel Kaltwasser nog spreekt van een populistische ideologie, klopt het dat ze populisme ziet als een soort democratisch extremisme, dat niet gedeeld wordt door de gevestigde politieke en intellectuele orde. Waar de elite, politiek of intellectueel, zeker in West-Europa doorgaans een pluralistisch wereldbeeld heeft en de representatieve democratie onderschrijft, heeft de populist dat niet. Het volk is de soeverein en alles wat de algemene wil hindert is, per definitie, onrechtmatig en ondemocratisch. Men zou deze democratieopvatting populistisch kunnen noemen, maar dat heeft twee nadelen. Ten eerste lijkt het dan een cirkelredenering: een populistische beweging is een beweging met een populistische democratieopvatting. Ten tweede houdt populisme dan de negatieve connotatie die de term voor veel mensen heeft. Het

(10)

9 is daarom beter om de populistische democratieopvatting historisch te gronden in een eerdere democratieopvatting, die ermee overeenkomt, waar de negatieve connotatie minder aan kleeft. Populisten hebben, zoals we hebben gezien, een sterke nadruk op het homogene volk als soeverein, tegenover de antigroep. Deze visie komt overeen met de Rousseauiaanse visie op democratie, maar dan veel minder genuanceerd. Rousseau ziet de algemene wil, de volonté

général, als enige bron van soevereiniteit. Deze is ondeelbaar en onontvreemdbaar. Hoe de

algemene wil precies benaderd moet worden blijft onduidelijk, want het is meer dan de som van de individuele willen van ieder lid van het volk. Theoretisch gezien is de algemene wil dus niet te behalen door stemming, maar praktisch gezien is de wil van de meerderheid de beste indicatie voor de algemene wil, mits aan een aantal voorwaarden voldaan is. Rousseau stelt dat er plaats moet zijn voor afwijkende meningen, maar niet nadat de algemene wil bekend is gemaakt, omdat het hebben van meningen die afwijken van de algemene wil zou leiden tot een deling in het volk, dat, als soeverein, ondeelbaar is. Deze ondeelbaarheid van het volk staat haaks op het pluralistische beeld van de gevestigde actoren. (Deiwiks, 2009: 3) Deiwiks stelt ook dat populisten Rousseau’s wereldbeeld van een ondeelbaar volk onderschrijven en niet het pluralistische wereldbeeld van de representatieve democratie. Voor populisten is de algemene wil belangrijker dan constitutionele beperkingen. (Mudde, 2004: 543) De algemene wil is de enige legitieme autoriteit, dus kan niets, ook geen grondwet, de algemene wil inperkingen of verplichtingen opleggen. De visie dat de antigroep in het populisme niet altijd de elite hoeft te zijn, ligt in lijn met de ondeelbaarheid van het volk en de soevereiniteit. Als de algemene wil bekend is gemaakt, bijvoorbeeld bij monde van een charismatische populistische leider (Kaltwasser, 2011: 191) zou, volgens de logica van de populisten, die een (zwaar) versimpelde versie van die van Rousseau is, het volk weer één moeten worden en is alle oppositie uit den boze. Dit houdt in dat niet alleen de elite tegenover het gewone volk staat, maar dat iedere vorm van verdeeldheid in het volk verwerpelijk. Het idee dat de soeverein ondeelbaar is (bij Rousseau), komt dus overeen met het bestaan van de antigroep (bij populisten).

Een tweede belangrijk punt is de onontvreemdbaarheid van de soevereiniteit. (Urbinati, 2006: 62) Bij verkiezingen van representatieve vertegenwoordigers draagt het volk zijn macht over aan deze vertegenwoordiger. Deze kan vervolgens met de macht doen wat hij wil, binnen het kader van de wet, en hoeft pas bij de volgende verkiezingen rekenschap af te leggen over zijn daden. (Manin, 1997: 177). Volgens Rousseau is dit niet juist, of eigenlijk, niet mogelijk. Men kan zijn soevereiniteit niet afstaan, de algemene wil is, of is niet. (Rousseau, 1923 [1762]: 83)

(11)

10 Rousseau ziet het afdragen van soevereiniteit als de grootste fout in representatieve democratieën, niet de verkiezingen an sich. Met verkiezingen zou het volk echter moeten delegeren, dus het uitvoeren van de algemene wil op moeten leggen aan een kleinere groep mensen, die een mandaat meekrijgen van het volk, dat ook weer ingetrokken kan worden. (Urbinati, 2006: 62) Dat ook populisten soevereiniteit onontvreemdbaar vinden blijk uit een uitspraak van Kaltwasser die stelt dat populisten representatie niet alleen overbodig vinden, maar zelfs verlangen naar een politiek systeem waarin representatie niet meer gebruikt wordt. (2011: 188) Opvallend genoeg stelt Taggart juist dat populisten niet strijden tegen representatie als zodanig, maar tegen de complexiteit van de instituten die hier bij horen. (2002: 67) Het feit dat populisten niet verzetten tegen representatie als zodanige kan echter verklaard worden door een verschil in omstandigheid tussen de moderne populist en Rousseau. Rousseau ging er van uit dat zijn ideale staat een stadstaat zou zijn, zoals het achttiende-eeuwse Genève. In grotere staten ziet hij democratie sowieso niet echt voor zich, omdat het ondeelbaar en onontvreemdbaar houden van de soevereiniteit nauwelijks kan in grotere staten. De massademocratie zoals die in de late negentiende en vroege twintigste eeuw is opgekomen, is niet te vergelijken met Rousseau’s ideale staat. Taggarts vaststelling dat populisten zich voornamelijk richten op de complexiteit van representatie kan dus samengaan met Kaltwassers opmerking dat populisten streven naar een wereld zonder representatie. Praktisch gezien willen populisten de complexiteit verminderen, maar idealiter zouden zij representatie geheel af willen schaffen.

Natuurlijk is de democratieopvatting van Rousseau uitgebreider en genuanceerder dan hierboven weergegeven. Er zijn bibliotheken volgeschreven over de juiste interpretatie van Rousseau, maar in deze discussie wil dit stuk zich niet mengen. Uitgaande van de basisprincipes van Rousseau, de ondeelbaarheid en onontvreembaarheid van soevereiniteit, is getoond dat de minimalistische ideologie van populisten overeenkomt met Rousseau’s democratieopvatting. Het feit dat Rousseau hiervoor vereenvoudigd is, is legitiem, omdat populisten geen wetenschappers zijn die zich verdiepen in de fijnere nuances van Rousseau’s denken. Sterker nog, populisten zijn zich, waarschijnlijk en meestal, helemaal niet bewust van hun Rousseauiaanse wortels. (Mudde, 2004: 546) In de volgende paragraaf wordt aangetoond dat populisten, zoals hierboven is voorgesteld, wel een duidelijke Rousseauiaanse democratieopvatting onderschrijven, door in interviews en andere primaire bronnen te kijken naar verwijzingen naar deze democratieopvatting.

(12)

11 Om aan te tonen dat West-Europese populistische partijen van de afgelopen dertig jaar inderdaad een Rousseauiaanse democratieopvatting delen, wordt in partijprogramma’s, interviews en beginselverklaringen gekeken naar verwijzingen naar deze democratieopvatting. Hierbij wordt gekeken naar de twee punten van consensus binnen de definitie, zoals Deiwiks deze weer heeft gegeven: een nadruk op het volk en het bestaan van een antigroep. (2009: 8) Effectief zal eerst gekeken worden naar een nadruk op democratie, vervolgens naar de nadruk op het volk en de volkssoevereiniteit en ten slotte naar het bestaan van een antigroep en een negatieve aandacht voor factievorming.

Het eerste punt waar naar gekeken wordt is de vraag of populisten zichzelf inderdaad beschouwen als (de meest) pure democraten. Omdat populisten een andere democratieopvatting aanhangen dan de gevestigde politieke orde, beschouwen zij zich als meer democratisch. Een voorbeeld hiervan zien we in een interview met Geert Wilders, de leider en het enige lid van de Partij Voor de Vrijheid (PVV) in Nederland. Hij stelt dat zijn standpunten weliswaar sterk geformuleerd zijn, maar dat zijn partij door en door democratisch is. (Hylarides, 2009: 5) Hiermee bevestigt Wilder het beeld dat populisten zichzelf zien en representeren als democraten. Een ander voorbeeld is te vinden in het verkiezingsprogramma van de PVV uit 2012. Hierin staat dat ‘[d]e burger moet meer te zeggen hebben. Ons kroonjuweel heet het bindend referendum. Hete hangijzers leggen we graag voor aan de bevolking.’ Hier wordt een meer (direct) democratische maatregel gepresenteerd als ‘kroonjuweel’. Directe democratie speelt ook een grote rol bij de Freiheitliche Partei Österreichs en de Schweizerische Volkspartei. (o.a. Parteiprogramm FPÖ, 2011: onder Law and Justice: 4 en Parteiprogramm SVP, 2011: 4, 6, 12 en 61) In het bijzonder de SVP legt de nadruk op directe democratie. Opvallend hieraan is dat bij de andere partijen die onderzocht zijn de roep om meer directe democratie een vernieuwende maatregel is, terwijl het bij de SVP juist een conservatieve maatregel is, waarbij ze zich afzetten tegen de centralisatie die de afgelopen twintig jaar aan een opmars bezig is. Het Front National stelt dat het directe democratie in de grondwet moet worden opgenomen, en toont zo niet allen haar voorkeur voor directe democratie, maar brengt dit ook als een vernieuwende maatregel. (2012: 7)

De nadruk op het volk zien we mooi terug in de beginselverklaring van het Vlaams Belang, een Belgische Vlaams-nationalistische partij en beweging. (Beginselverklaring, 2013) Hier staat bijvoorbeeld dat de staat de belangen van het volk moet dienen en niet andersom. (Onder

(13)

12 Grondslagen3) Tevens is de partij ‘erg terughoudend en kritisch ten opzichte van de Europese Unie met haar bureaucratie en haar bemoeizucht op domeinen waar de soevereiniteit van het volk zou moeten primeren.’ (Onder Identiteit: 3. Europa) In deze beide passages is duidelijk te zien dat het Vlaams Belang verwijst naar Rousseauiaanse begrippen als soevereiniteit van het volk en het primaat van het volk. Door te stellen dat het belang van het volk gediend moet worden door de staat, stelt het Vlaams Belang het volk voor en boven de staat. De staat moet niet gezien worden als het belangrijkste onderdeel van de samenleving, maar als een instantie waaraan het volk het nastreven van zijn belangen delegeert. Soevereiniteit van het volk is natuurlijk duidelijk Rousseauiaans, omdat Rousseau zelf ook spreekt over het volk als de soeverein. (Rousseau, 1923 [1762]: 22) Een ander voorbeeld waarin het Vlaams Belang zich letterlijk van Rousseau’s vocabulaire bedient, is als zij spreken over het feit dat de politiek geen doel op zich is, maar slechts een instrument is om het algemeen belang mee na te streven. (Beginselverklaring, 2013: onder Waarden en Normen: 3. Subsidiariteit en een politiek in het algemeen belang) Rousseau ziet het algemeen belang als datgene wat de algemene wil nastreeft. (Akkerman, 2010: 256) Ook de SVP is op dit punt duidelijk Rousseauiaans. Een goed voorbeeld is de zin: “The people are the supreme authority in our nation, and they alone decide which direction it will go in.” (Parteiprogramm SVP, 2011: 7) Door te stellen dat het volk de ‘supreme authority’ zijn, schaart de SVP zich aan de Rousseauiaanse zijde. Het volk is niet een bron van legitieme macht, het is de legitieme macht. Dat de SVP het volk echt ziet als hoogste autoriteit blijkt uit de opmerking dat uitspraken van de gerechtelijke macht die ingaan tegen de wil van het volk, onacceptabel zijn, omdat ‘citizens, not the courts, should decide’ (idem: 16) en misschien nog wel duidelijker uit het feit dat de partij, naast een partijprogramma ook een Vertrag mit dem Volk heeft. Dit is een document alle vertegenwoordigers van de partij trouw zweren aan het volk en de standpunten van de SVP. (Vertrag mit dem Volk, 2011)De FPÖ stelt in het partijprogramma dat er geen staatsbelang bestaat, anders dan het volksbelang. (Onder Security: 10) Niet alleen het staatsbelang delft het onderspit tegen het volksbelang, ook het internationale recht mag nooit tegen het volksbelang ingaan. (Onder Law and Justice: 6) Ook Wilders verwijst naar het primaat van het volk, hoewel hij dit minder duidelijk doet dan zijn Vlaamse en Zwitserse collega’s. Zo stelt hij dat hij voorstander is van referenda, omdat die het volk meer macht geven dan verkiezingen. (Hylarides, 2009: 8) Neem bijvoorbeeld ook de volgende uitspraak, in het verkiezingsprogramma uit 2006: ‘In onze optiek zijn het de burgers, hun instituties en

3 Een aantal verkiezingsprogramma’s en beginselverklaringen heeft geen paginanummering. In dat geval wordt

(14)

13 instellingen die als geheel de staat vormen en de staatsmacht uitoefenen.’ (Wilders, 2006) De soevereiniteit van het volk is terug te zien in het feit dat Wilders de burgers gelijkstelt aan de staat. Het volk is de soeverein. Hiermee gaat Wilders verder dan een normale radicale democraat en sluit hij zich duidelijk aan bij Rousseau, omdat het volk niet alleen de bron van soevereiniteit is, maar ook de soeverein zelf. Wilders onderschrijft hier niet alleen de soevereiniteit van het volk, maar ook de ondeelbaarheid van dit soevereine volk.

In het bovenstaande citaat zit, naast de verwijzing naar de soevereiniteit van het volk, ook een duidelijke verwijzing naar de ondeelbaarheid van het volk, omdat Wilders spreekt over ‘de burgers […] als geheel’. Dit komt goed overeen met Rousseau’s nadruk op het volk als ondeelbare eenheid. Wilders verwijst hier vaker naar, zoals in zijn interview in Contemporary

Review. Hierin stelt hij bijvoorbeeld dat een reden om uit de VVD te stappen het

ondemocratische gehalte van de partijcongressen was. ‘Eighty per cent of people present at these meetings had special interests.’ (Hylarides, 2009: 6) Special interests staan tegenover het algemeen belang. Juist op een zogenaamd democratische bijeenkomst als een partijcongres, zouden mensen geen specifieke deelbelangen moeten nastreven, maar het algemeen belang in zicht moeten houden. Rousseau keerde zich ook sterk af van facties, met hun deelbelangen. Minder evident, maar niet minder sterk is de relatie tussen Wilders en Rousseau’s democratieopvatting als Wilders spreekt over zijn afkeer van het poldermodel. Hierin ligt de nadruk op compromissen, die tussen de verschillende partijen bereikt worden. Wilders is hier fel op tegen. Dit is te verklaren vanuit zijn Rousseauiaanse democratieopvatting, omdat een compromis uitgaat van deelbelangen. Men weegt meerdere deelbelangen af en wisselt zaken uit om tot iets te komen dat voor alle partijen acceptabel is. In een Rousseauiaanse democratieopvatting dient de algemene wil gevonden te worden, en is het irrelevant of minderheden het daar mee eens zijn, omdat er geen minderheden meer bestaan als de algemene wil bekend is gemaakt. Dit punt komt ook duidelijk naar voren bij andere populistische partijen, zoals de FPÖ (Parteiprogamm FPÖ, 2011: onder Education, Science, Art and Culture: 5 en Cosmopolitanism and Independence: 3) en het Front National. Een treffend voorbeeld is de ondertitel van het verkiezingsprogramma: ‘Le voix du peuple, l’esprit de le France’. (2012) Het is belangrijk om te wijzen op een subtiel punt dat niet verloren mag gaan. Het Front National spreekt niet namens het volk, maar met de stem van

het volk. Er is dus niet zozeer sprake van representatie, als van personificatie. Het volk kan

(15)

14 Er zijn legio voorbeelden te geven, zoals ook op pagina zeven, waar letterlijk wordt aangehaald dat de republiek één en ondeelbaar is.

Het laatste punt waar naar gekeken wordt is de antigroep. Voor de PVV en het Vlaams Belang geldt allebei dat ze een duidelijke antigroep hebben waar ze zich constant tegen afzetten, namelijk respectievelijk de Islam en de Franstalige Belgen respectievelijk. Maar er zijn nog duidelijkere verwijzingen, waaraan te zien is dat de antigroep echt past binnen de Rousseauiaanse democratieopvatting. Zo stelt het Vlaams Belang dat immigranten (inwijkelingen) zich dienen aan te passen aan de cultuur en de wetten in Vlaanderen. (2011 onder Immigratie: 7) Hier worden mensen met een andere cultuur gezien als potentiële bedreiging. Hiermee stuit het Vlaams Belang op een probleem dat Rousseau al voorzag, namelijk het claimen van een algemene wil in een cultureel niet homogene samenleving. (Schmitt, 1988: 13) In het partijprogramma van de FPÖ staat iets soortgelijks. In zover als minderheden een ‘integral part of our nation4’ zijn, zijn ze iets positiefs. (2011 onder Homeland, Identity and Enviroment: 4) Hiermee omzeilt de FPÖ het probleem van meerdere culturen in een homogeen volk. Niet alle minderheden zijn antigroepen, slechts die minderheden die zich niet integraal tot het ondeelbare volk horen. Wilders stelt in het eerder genoemde interview dat ‘[t]he political elite […] doesn't care about the people.’ (Hylarides, 2009: 8) Hiermee laat hij de elite zien als antigroep, die zijn eigen belangen nastreeft en niet die van het volk. Ook in het programma van de SVP wordt de politieke elite beschuldigd van alle kwaads: ‘Unlike parliament, the people will elect their government without selfserving, petty-minded scheming, party-political intrigues and agreements reached in smoke-filled rooms.’ (Parteiprogramm, 2011: 16)

Gegeven dat de definitie van populisme zoals die is ontstaan uit jarenlange wetenschappelijke discussie inhoudelijk juist is, en populisme dus gezien moet worden als de nadruk op het volk en het bestaan van de antigroep, wordt aan de hand van de bovenstaande voorbeelden duidelijk dat populisten inderdaad een bepaalde Rousseauiaanse visie delen. Rousseau’s daadwerkelijk visie op de maatschappij was veel meer omvattend en genuanceerder dan hierboven is weergegeven, maar is toch terug te brengen tot twee kenmerken die het meest opvallend en kenmerkend zijn voor Rousseau: de macht is het volk, ondeelbaar en onrepresenteerbaar. Het feit dat macht niet gerepresenteerd kan worden, komt direct overeen

4 ‘nation’ wordt in deze context gebruikt in de betekenis van ‘volk’ en niet ‘land’ of ‘natiestaat’. Dit is te zien

(16)

15 met de nadruk op het volk. Populisten zien het volk als de enige legitieme basis van macht, en claimen om deze macht terug te geven aan het volk, omdat zij het volk zijn.

Het bestaan van de antigroep lijkt slecht te passen binnen Rousseau’s visie, omdat Rousseau juist stelde dat het volk ondeelbaar is. Het kernpunt hier is dat er niet één specifieke antigroep is, maar dat populisten iedere vorm van afwijking van het volk, niet van de meerderheid, maar van dat ondefinieerbare volk, zien als dreiging voor het functioneren van de maatschappij. Omdat het volk ondeelbaar is, hoort iedere afwijkende groep dus niet bij het volk. Hierdoor plaatst een groep die afwijkt zichzelf buiten de macht.

* * * * * * *

In de voorgaande paragraaf is aangetoond dat populisme als Rousseauiaanse democratieopvatting inderdaad weerklank vindt in de werkelijkheid. Is hiermee de stelling van het artikel, namelijk dat populisme een Rousseauiaanse democratieopvatting is, aannemelijk gemaakt? Om de stelling aannemelijk te maken, moeten drie standpunten weerlegd worden, namelijk dat van de fenomenologen, dat van de schrijvers die populisme zien als stijl en dat van de schrijvers die het zien als ideologie.

De fenomenologen zijn die schrijvers die het theoretische debat over één overkoepelende definitie achter zich gelaten hebben om onderzoek te kunnen doen naar specifieke populistische bewegingen. Dit heeft als grote voordeel dat, waar de theoreten eindeloos heen-en-weer discussiëren, zij daadwerkelijk kennis vergaren over hun onderzoeksgebied. Dat dit onderzoek beperkt blijft tot een bepaalde soort populisme, zoals neopopulisme (in Latijns Amerika) of radicaal rechts populisme (in Europa), wordt voor lief genomen. Eerder in het artikel is duidelijk gemaakt dat dit gezien kan worden als een conceptueel zwaktebod, omdat het begrip populisme hiermee nooit gedefinieerd kan worden. Om de fenomenologen tegemoet te komen, werden in dit artikel alleen moderne West-Europese populistische partijen behandeld. Er is aangetoond dat al deze bewegingen passen binnen de definitie van populisme als Rousseauiaanse democratieopvatting met een nadruk op het volk en het bestaan van een antigroep. Dit betekent echter niet dat de fenomenologen perse fout zitten. Er is namelijk alleen gekeken naar bewegingen waarvan zij ook zouden zeggen dat ze iets met elkaar te maken hebben. Dit kan gezien worden als zwakke plek in dit onderzoek. Er zit evenwel een reden achter. Om de sceptici mee te leiden in de gedachtegang, wordt eerst op kleine schaal aangetoond dat de definitie werkt. In vervolgonderzoek kan aangetoond worden dat populisme als democratieopvatting ook werkt als het wordt toegepast op andere casus. Deze

(17)

16 kunnen dan verder liggen in tijd, zoals de Poujadisten uit 1950, in plaats, zoals de Tea Party in de VS, of allebei, zoals bijvoorbeeld de Narodniki uit het Rusland van 1870.

De zelfde kritiek is te geven vanuit de andere twee groepen wetenschappers die weerlegd zijn in dit artikel, die populisme als ideologie dan wel als stijl zien. Hiertegen valt evenwel dezelfde verdediging in te brengen, dus deze discussie wordt niet meer aangehaald. Populisme als ideologie is het standpunt die het dichtst ligt bij de stelling die in dit artikel verdedigd wordt. De definitie die in het debat over de ideologie populisme is uitgekristalliseerd, is overgenomen in dit artikel, maar vanuit een andere invalshoek. Door populisme te blijven zien als een ideologie, is het namelijk moeilijk te verklaren dat populisme zo veelvormig is. Dit is een probleem waar veel schrijvers dan ook mee worstelen. De oplossingen die hiervoor verzonnen zijn, duiden er echter allemaal op dat populisme eigenlijk geen ideologie is. Populisme wordt nu gezien als een ‘dunne’ ideologie, als een ideologie zonder kernwaardes. In dit artikel is beargumenteerd dat het aannemelijker is om te spreken van een democratieopvatting dan van een ‘dunne’ ideologie. Als populisme gezien wordt als democratieopvatting, zijn de problemen van de ideologische definitie opgelost, zonder dat het kind met het badwater weggegooid is; de definitie van volk en antigroep wordt overgeheveld. Ten slotte zijn er auteurs die populisme zien als politieke stijl. Door die definitie worden ook politici als Blaire en Chirac populistisch. Hierdoor wordt populisme een containerbegrip, waar heel veel politieke partijen, figuren en bewegingen onder vallen. Hierdoor werd binnen deze groep schrijvers ook wel gesproken van gradaties waarin een persoon of een campagne populistisch was. In dit artikel wordt voorgesteld om het begrip populisme te scheiden van deze politieke stijl. Hoewel veel populisten zich ongetwijfeld bedienen van deze specifieke politieke stijl, is het voor het onderzoek naar beide fenomenen beter om ze gescheiden te houden. Daarbij bestaat er een woord in het Nederlands, en in de meeste andere (Europese) talen, waarmee deze politieke stijl goed omschreven wordt, namelijk demagogie. Er wordt geen inhoudelijk argument aangedragen tegen de schrijvers die populisme zien als politieke stijl, slechts een praktisch argument dat het helderder is om twee begrippen te gebruiken om deze twee, fundamenteel verschillende, maar overlappende fenomenen te beschrijven. De fenomenen zijn fundamenteel verschillend in die zin dat het ene een stijl en de ander een democratieopvatting beschrijft, maar overlappend in hun onderzoeksobject, omdat populisme zich goed leent voor demagogie.

(18)

17 De mogelijke zwakte van dit onderzoek is dat er niet is aangetoond dat populistische partijen met een verschillende ideologie, die fenomenologisch niet bij elkaar horen, toch onder de definitie van de Rousseauiaanse democratieopvatting vallen. Hiervoor zijn praktische redenen aangevoerd. De gepresenteerde herinterpretatie van de ideologische definitie kan in vervolgonderzoek wel getest worden aan alle mogelijke populisten, contemporain en historisch. Dan zal blijken dat deze definitie niet alleen veel praktische voordelen heeft om duidelijkheid te scheppen in het debat, maar ook daadwerkelijk een sluitende, alomvattende definitie geeft van het begrip populisme.

Er is in dit artikel niet getracht om populisme in een beter daglicht te zetten, maar enkel om licht te werpen op één van de meest onduidelijke begrippen uit de moderne politicologie. Of populisme een pathologie van de democratie is of niet is afhankelijk van de context waarin het opkomt. Van belang is wel om te begrijpen dat populisten niet noodzakelijk slecht zijn. Zij hebben enkel een fundamenteel andere opvatting over de werking van de democratie. In een land waarin alle partijen een soortgelijk systeem van gematigde representatieve democratie en gematigd kapitalisme voorstaan, is de populistische stem een verfrissend, maar ook gevaarlijk, alternatief.

Een tweede zaak die duidelijk moet zijn is dat in dit artikel niet getracht is een samenvatting of analyse van Rousseau’s werk te geven. Er wordt ook niet beargumenteerd dat Rousseau een populist was, of een sympathie voor populisten zou voelen. In veel aspecten kunnen populisten gezien worden als de nachtmerrie van Rousseau, maar dat valt niet binnen het bereik van dit paper. De vergelijking met Rousseau wordt getrokken omdat populisten werken vanuit een vergelijkbare democratieopvatting. Bij gebrek aan een betere aanduiding voor deze opvatting wordt het in dit artikel de Rousseauiaanse democratieopvatting genoemd. In vervolgonderzoek naar populisten kan gezocht worden naar een toepasselijkere naam, zo niet in het belang van populisten, dan toch in het belang van Rousseau.

(19)

18

Literatuurlijst

Blattberg, C. (2009) ‘Political Philosophies and Political Ideologies’. Patriotic Elaborations:

Essays in Practical Philosophy

Betz, H.-G. (1993) ‘The New Politics of Resentment: Radical Right-Wing Populist Parties in Western Europe’. Comparative Politics 25(4) 413-427

Canovan, M. (1982), ‘Two Strategies for the Study of Populism’. Political Studies, 30: 544-552

Canovan, M. (1999), ‘Trust the People! Populism and the Two Faces of Democracy’.

Political Studies, 47: 2-16

Canovan, M. (2004). ‘Populism for political theorists?’. Journal of Political Ideologies, 9(3) 241-252

Dahl, R.A. (1956) A Preface to Democratic Theory Chicago (University of Chicago Press) Deiwiks, C. (2009) ‘Populism’. Living Reviews in Democracy 1-9

Freeden, M. (1998) ‘Is Nationalism a Distinct Ideology?’ Political Studies 46(1) 748-765 Jones, E. (2007) ‘Populism in Europe’. SAIS Review, 27(1) 37-47

Kaltwasser, C. R. (2012) ‘The Ambivalence of Populism: Threat and Corrective for Democracy’. Democratization 19(2) 184-208

March, L. (2007) ‘From Vangaurd of the Proletariat to Vox Populi: Left-Populism as a ‘Shadow’ of Contemporary Socialism’. SAIS Review, 27(1) 63-77

Manin, B. (1997). The Principles of Representative Government. Cambridge (Cambridge University Press)

Mudde, C. (2004), ‘The Populist Zeitgeist’. Government and Opposition, 39: 542–563 Rousseau, J. J. (1762) Of The Social Contract, Or Principles of Political Right. In: Rhys, E. (1923) Philosophy and Theology: Rousseau’s Social Contract, Etc. Oxford (Magdalen College) 1-123

Rydgren, J. en Ruth, P. (2013) ‘Contextual explanations of radical right-wing support in Sweden: socioeconomic marginalization, group threat, and the halo effect’. Ethnic and Racial

Studies 36(4) 711-728

Schmitt, C. (1988) The Crisis of Parliamentary Democracy. Cambridge, MA: MIT Press Stanley, B. (2008) ‘The Thin Ideology of Populism’. Journal of Political Ideologies 13(1) 95– 110

(20)

19 Taggart, P. (2002), ‘Populism and the Pathology of Representative Politics’. Mény, Y. en Surel, Y., Democracies and the Populist Challenge. New York (Palgrave)

Učeň, P. (2007) ‘Parties, Populism, and Anti-Establishment Politics in East Central Europe’.

SAIS Review, 27(1) 49-62

Urbinati, N. (2006). Representative democracy: principles and genealogy. Chicago (University of Chicago Press)

Visscher, K. (2011) ‘Een Herwaardering van Populisme’. Ongepubliceerd: Universiteit van Amsterdam

Bronvermelding

Auteur onbekend, ‘Beginselverklaring: Het Vlaams Belang’. Vlaamsbelang.org: http://www.vlaamsbelang.org/beginselverklaring/. Laatst geraadpleegd: 27-06-2013

Auteur onbekend (2011) ‘Parteiprogramm in English’. FPÖE.at: http://www.fpoe.at/dafuer-stehen-wir/partei-programm/. Laatst geraadpleegd: 27-06-2013

Auteur onbekend (2011) ‘Vertrag mit dem Volk’. Svp.ch:

http://www.svp.ch/g3.cms/s_page/80720/s_name/vertagvolkertagvolk Auteur onbekend (2011) ‘Parteiprogramm in English’. Svp.ch:

http://www.svp.ch/g3.cms/s_page/83750/s_name/parteiprogramm Auteur onbekend (2012) Hun Brussel, ons Nederland

Marine Le Pen (2012) Mon Projet: la voix du peuple, l’esprit de la france

Hankel, A. (2009) ‘Wilders wil belasting heffen op dragen van hoofddoek’. Elsevier.nl: http://www.elsevier.nl/Politiek/nieuws/2009/9/Wilders-wil-belasting-heffen-op-dragen-van-hoofddoek-ELSEVIER246108W/. Laatst geraadpleegd: 27-06-2013

Hylarides, P. (2009) ‘Interview With Geert Wilders’. Contemporary Review 291(1692) 1-10 Wilders, G. (2006) Verkiezingspamflet

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is, vergeleken met de Nederlandse context van de kranten zoals uitgelegd in paragraaf 1.6, niet gek dat De Telegraaf als relatief rechtse krant een rechtse invulling geeft

Samenvattend kunnen we populisme dus omschrijven als een dunne ideologie of wereldbeschouwing waarin de kloof tussen volk en elite centraal staat, en waarin het volk als

Het zou een indrukwekkend evenement worden waar de Nederlandse sporters eer konden inleggen, de eenheid der arbeiders aan de wereld zou worden getoond, SAI en IVV waren akkoord,

En el último sector se aplican las teorías de los viejos y nuevos movimientos sociales a varios movimientos estudiantiles de América Latina, es decir, el

Keywords: sustainable adaptive plans; deep uncertainty; meta-models; robust decision making; adaptive policymaking; adaptation tipping points; adaptation pathways; dynamic

how investment choices are made (Miller & Wesley, 2010)), but none scholar has conducted research on how impact is measured, due to the relatively new status of impact

Therefore, these tools use a discrete global time step and the buffering of values at these steps to implement a time delay, making the simulation either inaccurate because

heterogeniteit is volgens Johnson (1995) de mate waarin plegers controle willen hebben over hun partner, waarbij controlerende plegers vaker man zijn, vaker en ernstiger geweld