• No results found

De invloed van residentiële menging op het integratieproces van statushouders : een case study naar de menging van jongerengroepen met statushouders in De Studio in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van residentiële menging op het integratieproces van statushouders : een case study naar de menging van jongerengroepen met statushouders in De Studio in Amsterdam"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM | Karli Swart

D

E INVLOED VAN RESIDENTIËLE MENGING OP

HET INTEGRATIEPROCES VAN STATUSHOUDERS

Een

case study

naar de menging van jongerengroepen met statushouders in De Studio in Amsterdam

(2)

1

Met dank aan Marco Bontje en alle mensen die zo vriendelijk waren hun ervaringen met mij te delen, en mij te helpen met mijn onderzoek.

(3)

2

Colofon

Bachelor scriptie

Sociale Geografie en Planologie

Student Karli Swart Student ID: 10631798 Bos en Lommerplein 95B 1055AA Amsterdam Telefoon: 0031(0)640608047 Email: karli_swart@live.nl

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Afdeling Sociale Geografie, Planologie en Internationale ontwikkelingsstudies Nieuwe Achtergracht 166

1018 WV Amsterdam

Begeleider

Dr. Marco A. Bontje

(4)

3

‘Bij de Nederlandse integratie lessen heb ik geleerd dat we elkaar moeten begroeten. En ik sta altijd voor het raam en niemand begroet mij. Ik groet iedereen, maar niemand groet mij terug. Snap je?

Respondent 5, 12.11.2016

‘Ik heb het gevoel alsof ik hier alleen met andere vluchtelingen woon, niet met andere studenten.’ Respondent 1, 07.11.2016

(5)

4

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 7

2. Theoretisch Kader ... 13

2.1 Mengen ... 13

2.2 Groepsoverstijgende interactie door mengen ... 14

2.3 Integratie door interactie ... 16

3. Onderzoeksopzet en methodologische verantwoording ... 19

3.1 Onderzoeksopzet ... 19 3.2 Conceptueel model ... 19 3.3 Onderzoeksontwerp ... 20 3.4 De casus ... 20 3.5 Type onderzoek ... 24 3.6 Methoden ... 25 3.7 Operationalisering ... 27 3.7.1 Onderzoekseenheden ... 27 3.7.2 Afhankelijke variabelen ... 28 3.7.3 Onafhankelijke variabelen ... 29 3.8 Response ... 29

3.9 Methoden van analyseren ... 30

3.9.1 De geïnterviewden ... 30

3.9.2 Analyse kwalitatieve interviews ... 32

4. Resultaten ... 35

4.1 De redenen en verwachtingen van de institutionele actoren ... 35

4.1.1 Redenen van het project, De Studio ... 35

4.1.2 De redenen van de menging ... 36

4.1.3 De verwachtingen van de menging ... 36

4.1.4 Uitkomsten van het project ... 37

4.1.5 Uitkomsten van de menging ... 37

4.1.6 Interactie ... 38

4.1.7 Integratie ... 39

4.1.8 De geleerde lessen ... 39

4.2 De ervaringen van de statushouders ... 40

4.2.1 Menging studenten/starters ... 40

4.2.2 Menging statushouders ... 41

4.2.3 Interactie studenten/starters ... 42

4.2.4 Ontbreken interactie studenten/starters ... 43

(6)

5

4.2.6 Positieve effecten op integratie ... 44

4.2.7 Geen effecten op integratie ... 45

4.2.8 Negatieve effecten op integratie ... 45

4.2.9 Aanpassingen situatie ... 47

4.3 De ervaringen van de studenten/starters... 47

4.3.1 Menging statushouders ... 47 4.3.2 Menging studenten/starters ... 49 4.3.3 Interactie statushouders ... 49 4.3.4 Ontbreken interactie ... 50 4.3.5 Interactie studenten ... 50 4.3.6 Aanpassingen situatie ... 50 4.4 Overeenkomsten en verschillen ... 51 4.4.1 Overeenkomsten ... 51 4.4.2 Verschillen ... 52 5. Conclusie ... 54 6. Discussie ... 60 7. Literatuurlijst ... 62 8. Bijlagen ... 66 1. Itemlijsten ... 66 1.1 Institutionele actoren ... 66 1.2 Itemlijst Statushouders ... 67

1.3 Itemlijst Studenten en Starters ... 68

2. Codering ... 69

2.1 Codelijst Institutionele actoren ... 69

2.2 Codelijst Statushouders ... 70

2.3 Codelijst Studenten/starters ... 70

(7)
(8)

7

1. Inleiding

Sinds het voorjaar van 2015 kan er in Europa gesproken worden over een vluchtelingencrisis. Vanaf 2013 is de stroom van migranten die de Middellandse Zee oversteekt richting de Europese Unie sterk toegenomen. Volgens het IOM en de UNHCR kwamen er in 2015 bijna 1 miljoen migranten naar Europa. Veel van deze migranten vluchten voor de huidige politieke of economische situatie in hun thuisland en vragen in Europa asiel aan (IOM, 2015; UNHCR, 2015). Dit betekende voor Nederland dat er in 2015 bijna 60.000 asielzoekers zijn geregistreerd, zie tabel 1 (CBS, 2016). Wanneer vluchtelingen in Nederland asiel aanvragen worden ze geregistreerd en opgevangen. Als na een onderzoek van de Immigratie en Naturalisatiedienst blijkt dat een vluchteling recht heeft op een tijdelijke verblijfsvergunning, krijgen ze een zogenaamde verblijfsstatus. Vluchtelingen met een verblijfsstatus worden ook wel statushouders genoemd, deze term wordt ook in dit onderzoek gehanteerd. Met een verblijfsvergunning mogen statushouders vijf jaar in Nederland wonen en werken. In paragraaf 3.7.1, Onderzoekeenheden, wordt deze groep uitgebreid gedefinieerd. Deze relatief grote toestroom van vluchtelingen met een verblijfsvergunning wordt door het Ministerie van Binnenlandse zaken verdeeld over alle gemeentes van Nederland, die vervolgens verantwoordelijk zijn voor passende huisvesting. Het Ministerie van Binnenlandse zaken heeft besloten dat Amsterdam van 2016 tot 2018 jaarlijks 2400 vluchtelingen met een verblijfstatus moet gaan huisvesten (Gemeente Amsterdam, z.j.).

Tabel 1. Asielaanvragen in Nederland 1990-2015 (aantallen)

Bron: CBS 2016

Door het tekort aan sociale huurwoningen in Amsterdam is het echter niet vanzelfsprekend dat er voor alle statushouders direct een geschikte woning beschikbaar is. Daarnaast is het zo dat statushouders niet de enige groep zijn die in Amsterdam om sociale huurwoningen verlegen zitten. Uit de cijfers van het onderzoek Wonen in Amsterdam 2015 is op te maken dat het huidig beleid de komende jaren zal leiden tot een tekort van 35.000 sociale huurwoningen (Initiatief Betaalbaar Wonen Amsterdam Noord, 2016). In het programma Huisvesting Kwetsbare Groepen 2016-2018 van de gemeente Amsterdam (2015) worden een groot aantal andere groepen genoemd die door een combinatie van sociale, maatschappelijke of medische omstandigheden een urgente vraag naar

(9)

8

woonruimte hebben. Naast deze kwetsbare groepen is er ook nog een andere groep in Amsterdam die een sterk tekort in de woningvoorraad ervaart: studenten. Volgens DUWO had Amsterdam in maart 2015 9.200 studentenwoningen tekort. De verwachting is dat dit tekort voorlopig zal blijven groeien (DUWO, z.j.). Deze tekorten dwingen de stad op zoek te gaan naar nieuwe oplossingen om de grote vraag naar sociale huurwoningen te beantwoorden, en om zijn taak de statushouders te huisvesten uit te voeren.

Onder meer het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (2015) stellen dat het in het verleden te lang duurde voordat statushouders mee konden doen met de Nederlandse arbeidsmarkt. In hun rapport “Geen tijd te verliezen: van opvang naar integratie van asielmigranten” beschrijven zij hoe lessen getrokken kunnen worden uit eerdere ervaringen. Deze vluchtelingen/migranten crisis is immers niet de eerste die Nederland meemaakt. Zo werden er in 1994 meer dan 50 duizend asielverzoeken ingediend,zie tabel 1 (CBS, 2016). Slechts één op de drie in Nederland verblijvende statushouders tussen de 15 en de 64 jaar heeft een betaalde baan. Veel statushouders zijn hierdoor permanent afhankelijk van een bijstandsuitkering. Dit heeft als gevolg dat menselijk kapitaal verspild wordt en de bijstand onnodig wordt belast (WRR, 2015). Wat er in dit onderzoek onder menselijk kapitaal wordt verstaan, wordt uitgelegd in de paragrafen 2.2, Groepsoverstijgende interactie door mengen, en 3.6, Operationalisering. Om dit in de toekomst te voorkomen moet de integratie van statushouders in de Nederlandse samenleving versneld en verbeterd worden. Dit kan door statushouders zo snel mogelijk uit de COA-opvang te geleiden naar een eigen plek in de Nederlandse samenleving, en zo snel mogelijk werk aan te bieden. Daarnaast roept het rapport op om statushouders zoveel mogelijk te verspreiden en te mengen met andere groepen bewoners. Op deze manier wordt ruimtelijke concentratie voorkomen en ervoor gezorgd dat statushouders dezelfde voorzieningen gaan gebruiken als andere bewoners. Door de genoemde krapte op de woningmarkt zijn deze wensen om de integratie te stimuleren via menging echter moeilijk te verwezenlijken (WRR, 2015).

Een mogelijke oplossing om de met de krapte op de woningmarkt om te gaan en statushouders zo snel mogelijk van een woning te voorzien om zo het integratieproces op gang te brengen, is het residentieel mengen van verschillende bevolkingsgroepen. Wat er in dit onderzoek onder residentieel mengen wordt verstaan wordt uitgelegd in de paragraaf 3.7.3, Onafhankelijke variabelen. Mengen van statushouders en een andere bevolkingsgroep zou om twee redenen wenselijk kunnen zijn. Ten eerste krijgen op deze manier verschillende groepen een kans op een woning. Statushouders behoren momenteel tot de groep ‘urgenten’ op de woningmarkt. Dit houdt in dat zij voorrang krijgen boven andere wachtenden op een sociale huurwoning. Door menging zullen de beschikbare woningen niet geheel ingenomen worden door statushouders, maar zal er ook nog ruimte zijn voor Nederlanders die op zoek zijn naar een sociale huurwoning. Dit leidt waarschijnlijk ook tot meer draagvlak voor de huisvesting van statushouders onder de Nederlandse bevolking. Met Nederlanders wordt, in dit onderzoek, iedereen met een Nederlands staatsburgerschap bedoeld. Wanneer een project als statushouders-project wordt gepresenteerd levert dit over het algemeen meer problematiek onder bewoners in de buurt op dan wanneer de woningen als jongerenwoningen worden gelabeld (Platform 31, 2016). Ten tweede verwachten overheden dat wanneer je grote getalen statushouders bij elkaar huisvest dit niet bevorderlijk is voor de integratie (WRR, 2015). Desondanks worden er op dit moment een aantal nieuwe complexen gebouwd om de grote hoeveelheid statushouders te huisvesten. In het rapport van de

(10)

9

WRR (2015) wordt gesteld dat interactie met Nederlanders een belangrijk bijdrage levert aan de integratie van statushouders. Wanneer je grote getalen statushouders afzonderlijk huisvest wordt de mogelijkheid tot interactie met Nederlanders belemmerd. Door statushouders te mengen met andere Nederlanders wordt verwacht dat de onderlinge interactie wordt gestimuleerd.

Op beleidsniveau wordt het mengen van verschillende etnische en sociaaleconomische groepen vaak gezien als een remedie tegen segregatie en een drijvende kracht voor integratie (Gemeente Amsterdam, 2016a, Ministerie van VROM, 1997; VROM-raad, 2006). Daarentegen is de wetenschap nog niet tot consensus gekomen over de causale relatie tussen diversiteit door menging, groepsoverstijgende interactie en integratie. Er zijn onderzoeken die een positieve relatie vinden (ODPM. 2005a in Koutrolikou, 2012; Veldboer, et. al. 2010). Maar andere onderzoeken vinden geen bewijs voor de relatie tussen diversiteit, groepsoverstijgende interactie en integratie (Gijsberts & Dagevos 2007; Oliver & Wong, 2003; Tunstall & Fenton, 2006;). In hoofdstuk 2, Theoretisch kader, wordt hier verder over uitgeweid.

Het huidige woningaanbod, voornamelijk kleine woningen, en het stedelijke imago van Amsterdam zorgen ervoor dat er grotendeels jonge alleenstaande statushouders in Amsterdam geplaatst worden, zie tabel 2. Door overeenkomsten in de levensfase en leefritme wordt er veelal voor gekozen om deze groep bij nieuwe woonprojecten ‘natuurlijkerwijs’ te mengen met andere jonge Nederlanders als studenten en starters (Gemeente Amsterdam, 2016d; Platform 31, 2016; ). De groep jonge Nederlanders is erg divers. In dit onderzoek wordt alleen gefocust op de groepen starters en studenten, maar ook binnen deze groepen is geen sprake van homogeniteit. De overeenkomstige kenmerken binnen deze groepen zullen verder behandeld worden in hoofdstuk 3, Onderzoeksopzet en Methodologische Verantwoording.

Tabel 2. Amsterdamse (voormalig) statushouders naar huidige leeftijd en instroomjaar in Nederland, 1 januari 2016 (aantallen)

Bron: Gemeente Amsterdam, 2016b

Een groot aantal onderzoeken geeft aan dat menging met studenten niet bevorderlijk is voor de mate van sociale menging en groepsoverstijgende interactie in een buurt (Allison, 2006; Hubbard, 2008; Munro et. al. 2009). De redenen waarom studenten niet bevorderlijk zijn voor een sociale menging in een buurt wordt behandeld in hoofdstuk 2, Theoretisch Kader. Buiten dat er geluiden vanuit de wetenschap zijn dat studenten vaak niet bevorderlijk zijn voor sociale menging in het algemeen is er nog maar weinig bekend over de menging van statushouders en studenten. Over de

(11)

10

gevolgen van de menging van deze specifieke groepen is nagenoeg geen wetenschappelijk onderzoek te vinden.

Toch heeft de gemeente Amsterdam ervoor gekozen om in de komende tien jaar 1.000 tijdelijke woningen te realiseren waar jonge Nederlanders als studenten en starters samen komen te wonen met statushouders (Het Parool, 2016). Op deze manier moet de vraag naar betaalbare studenten- en starterswoningen en sociale huurwoningen voor een kwetsbare groep beantwoord worden. Daarnaast verwacht de gemeente dat het samenwonen met Nederlandse leeftijdsgenoten de integratie van de statushouders zal bevorderen (Gemeente Amsterdam, 2015). Ten tijde van dit onderzoek zijn op twee plekken in de stad soortgelijke plannen uitgevoerd; in De Studio van woningcorporatie Stadgenoot en het complex Riekerhaven van woningcorporatie De Key. Het eerste voorbeeld wordt als casus gebruikt in dit onderzoek.

In De Studio is er sprake van een geclusterde artificiële mengvorm van studenten, starters en statushouders. In dit onderzoek staat een geclusterde mengvorm voor een vorm waarbij verschillende bewoners groepen afgezonderd van elkaar in het gebouw wonen, zie figuur 1. Artificiële of een van bovenaf gestuurde menging, houdt in dat de bewoners er niet bewust voor hebben gekozen om met een andere bewoners groep samen te wonen, maar dat de menging kunstmatig is. De menging van de verschillende groepen is, in het geval van deze casus, door Stadgenoot bedacht en uitgevoerd. De vorm van de menging wordt verder toegelicht in paragraaf 2.1, Mengen. De casus zal verder uiteengezet worden in paragraaf 3.3, Onderzoeksontwerp.

Deze specifieke vorm van artificieel geclusterd mengen met Nederlandse jongeren en statushouders maakt het De Studio een interessante casus. Uit het WRR rapport (2015) kwam naar voren dat een vertraagde integratie negatieve gevolgen heeft voor Nederland. Vandaar dat het interessant is om te onderzoeken wat deze vorm van menging voor effect heeft op de integratie van statushouders. Zodat bij soortgelijke projecten gekeken kan worden hoe de menging vormgegeven zou moeten worden ter bevordering van de integratie. Een andere belangrijke reden waarom er voor deze casus is gekozen, is dat de auteur er zelf woont. Door in het gebouw te wonen is de interesse gewekt om een scriptie te schrijven over de specifieke menging tussen studenten/starters en statushouders. Zelf woonachtig zijn in de casus die onderzocht wordt kan bias opleveren in een onderzoek, omdat er hoogstwaarschijnlijk al aannames zijn gemaakt en hypotheses bedacht zijn over de mogelijke uitkomst. Naast dat woonachtig zijn in de onderzochte casus bias oplevert heeft het ook positieve gevolgen gehad voor het onderzoek. Alle pogingen om de bias te verkleinen zijn opgenomen in hoofdstuk 3, Onderzoeksopzet en Methodologische Verantwoording. Alle positieve en negatieve gevolgen van deze bias zijn opgenomen in hoofdstuk 6, Discussie. De andere redenen waarom dit een interessante casus is worden in hoofdstuk 3, Onderzoeksopzet en Methodologische Verantwoording, behandeld.

Het onderzoek

Het effect van de menging op de groepsoverstijgende interactie en de integratie van de statushouders is op individueel niveau, binnen één flat en de nabije omgeving, onderzocht. Hierbij is getracht de persoonlijke beleving in beeld te brengen. Door op een laag schaalniveau naar de uitwerking van deze processen te kijken, kan de complexiteit van de situatie goed weergegeven

(12)

11

worden (Jarvis, 2007). Daarnaast kunnen fricties en ongelijkheden beter belicht worden. In de huidige wetenschappelijke literatuur is weinig informatie te vinden over de effecten van menging en hebben of het ontbreken van interactie specifiek op de integratieprocessen van statushouders, gemengd met studenten en andere jongeren groepen. Dit tekort aan wetenschappelijk onderzoek tracht dit onderzoek te verkleinen.

Onderzoeksdoelen

Doordat de menging in De Studio niet spontaan is ontstaan is het één van de doelen van dit onderzoek om te onderzoeken met welke beweegredenen en met welke verwachtingen van de institutionele actoren (woningcorporatie Stadgenoot, de gebiedsbeheerder en de Vereniging Van Eigenaren) dit project tot stand is gekomen. Twee andere doelen van dit onderzoek behelzen de exploitatie van hoe het artificieel geclusterd mengen van statushouders en studenten/starters in De Studio invloed heeft op de mate van interactie tussen de beide groepen. Het vierde doel is om te kijken of de effecten van menging en het hebben of ontbreken van interactie uitwerking heeft op het integratieproces van statushouders, en zo ja, wat voor uitwerking. Het laatste doel streeft er naar om de verwachtingen van de institutionele actoren van doel 1 te vergelijken met de uitkomsten van doel 2, 3 en 4 om zo te kunnen zeggen of deze verwachtingen zijn uitgekomen of niet, en waarom.

De centrale probleemstelling

Veel Nederlands beleid is gebaseerd op het voorkomen van segregatie en het stimuleren van de integratie door het mengen van diverse bevolkingsgroepen. Zoals gezegd is er echter geen unanimiteit binnen de wetenschap over de relatie tussen menging, groepsoverstijgende interactie en integratie, deze discussie wordt verder toegelicht in hoofdstuk 2, Theoretisch Kader. Bovendien blijkt uit meerdere onderzoeken dat specifiek de groep studenten niet bevorderlijk zou zijn voor de sociale menging. Desondanks is er bij De Studio en een aantal andere, toekomstige, projecten gekozen voor een situering waarbij studenten, andere jongerengroepen en statushouders bij elkaar wonen. met het idee dat juist die menging bijdraagt aan de integratie van de statushouders. In dit onderzoek wordt onderzocht hoe deze menging effect heeft op een laag schaalniveau, dat van een flat en de nabije omgeving. Er wordt gekeken naar het effect van de menging op de groepsoverstijgende interactie tussen twee specifieke groepen, studenten/starters en statushouders. Uiteindelijk wordt onderzocht worden hoe de menging en het hebben of ontbreken van interactie effect heeft op de integratie van statushouders. Uit de vier, in de inleiding genoemde onderzoeksdoelen, is de volgende onderzoeksvraag ontstaan:

‘Op welke manier(en) draagt het mengen van studenten/starters en statushouders in De Studio bij aan de processen van integratie van laatstgenoemde groep?’

Het doel

In dit onderzoek worden bestaande theorieën over het mengen van bevolkingsgroepen, het effect ervan op groepsoverstijgende interactie en integratie, en de rol van studenten in zo’n menging aan de hand van een nieuwe situatie, de menging van studenten/starters en statushouders, toegepast. Het gebrek aan wetenschappelijke consensus over de relatie tussen het mengen van verschillende bevolkingsgroepen, groepsoverstijgende interactie en integratie is een reden waarom er gekozen is voor dit onderwerp. Met de conclusies uit dit onderzoek wordt geaspireerd de bestaande literatuur

(13)

12

over deze onderwerpen te verrijken en een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke discussie over de relatie.

Naast de wetenschappelijke relevantie is het ook van maatschappelijk belang om deze relatie te onderzoeken. De maatschappelijke kwestie dat statushouders zo snel mogelijk moeten integreren en daarmee zou gauw mogelijk op een goede manier gehuisvest worden, in combinatie met een krappe sociale woningmarkt is een van de redenen waarom er gekozen is voor dit onderwerp. Er is er nog weinig bekend over de gevolgen van de menging van de specifieke groepen studenten/starters en statushouders, terwijl deze menging wel op verschillende plekken verwezenlijkt wordt. De conclusies van dit onderzoek zouden gebruikt kunnen worden bij de ontwikkeling van nieuwe projecten waarbij statushouders en studenten/starters gemengd worden. De conclusies kunnen bijdragen aan het besef wat voor effect deze menging op de bewoners kan hebben.

Leeswijzer

Als eerst zal in dit paper het theoretisch kader aan bod komen, hierin wordt als eerste het proces van mengen uiteengezet. Binnen deze uiteenzetting wordt onderscheid gemaakt tussen het artificieel en het spontaan mengen en het gespikkeld en het geclusterd mengen. Daarnaast wordt uitgelegd hoe groepsoverstijgende interactie voort kan komen uit deze menging en vervolgens wordt toegelicht hoe menging en interactie effect kunnen hebben op het integratieproces van statushouders. Na het theoretisch kader volgt de onderzoeksopzet waarin de methodologische verantwoording wordt behandeld. In dit onderdeel wordt ook behandeld onder welk type onderzoek dit paper valt, de operationalisering van de verschillende begrippen en processen, en welke methoden er gebruikt zijn. In de methodologische verantwoording wordt ook besproken hoe de onderzoeksresultaten zijn geanalyseerd. Daaropvolgend worden de resultaten behandeld. Tot slot wordt deze scriptie afgesloten met de conclusie en discussie.

(14)

13

2. Theoretisch Kader

Dit hoofdstuk vormt het theoretische raamwerk waarbinnen het onderzoek uitgevoerd is. De processen van menging, interactie en integratie worden aan de hand van wetenschappelijke literatuur gespecificeerd en uitgelegd.

2.1 Mengen

In de inleiding werd al kort besproken wat er in dit onderzoek onder mengen wordt verstaan. Het betreft het mixen van de residentie, de woonplaats, van bewoners met verschillende sociaaleconomische en etnische achtergronden.

Het mengen van bevolkingsgroepen met verschillende etnische en sociaaleconomische achtergronden is al jaren een strategie dat door overheden wordt ingezet om segregatie te voorkomen en integratie te bevorderen (Gemeente Amsterdam, 2016a, Ministerie van VROM, 1997; VROM-raad, 2006; Ostendorf et. al. 2001). Het idee is dat doordat mensen dichtbij elkaar wonen groepsoverstijgende interactie gemakkelijker plaatsvindt. Deze interactie zou er voor zorgen dat groepen gebruik kunnen maken van elkaars kapitalen en daardoor hun eigen kapitaal kunnen vergroten. In dit onderzoek wordt gekeken naar de verschillende kapitalen die een mens kan bezitten en ontwikkelen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen sociaal, menselijk en economisch kapitaal, de verschillende kapitalenworden verder toegelicht in de paragrafen 2.3, Integratie door interactie, en 3.6, Operationalisering.

In het verleden richtte beleid zich voornamelijk op het mengen van de fysieke ruimte met als doel groepen met verschillende sociaaleconomische achtergronden te mengen in een buurt of stad. Dit werd gedaan door middel van het mixen van sociale en particuliere huurwoningen met koopwoningen, en woningen van verschillende groottes. Later heerste er echter het idee dat de enkel technische verbeteringen van de woningvoorraad niet meer voldeden. Beleid wat er enkel naar streefde om economische diversiteit teweeg te brengen was niet genoeg. Er was een meer uitgebreidere aanpak nodig om buurten sociaal-cultureel heterogener te maken. In 1997 schreef het Ministerie van VROM over de gemengde wijken strategie, hierbij moest de vestiging van bewoners met meer sociaal, cultureel en economisch kapitaal sociale isolatie en uitsluiting tegengaan en integratie bevorderen. Het bleek echter dat groepen die over relatief veel sociaal, menselijk en/of economisch kapitaal bezitten zich moeizaam lieten verleiden om naar buurten te verhuizen met relatief veel mensen die over minder kapitaal bezitten (Gijsberts & Dagevos, 2007). Het werd duidelijk dat mensen graag naar mensen trekken met dezelfde sociaal economische karakteristieken als zij (Dekker & Bolt, 2005). Hoewel uit een aantal onderzoeken is gebleken dat het voornemen van residentieel mengen niet steevast uitmondt in een gemengde buurt, blijft het een populaire strategie op beleidsniveau (Gemeente Amsterdam, 2016a).

De vorm van mengen die hierboven wordt beschreven wordt in dit onderzoek artificieel mengen genoemd. Mariën & De Smet (2010) schrijven in het boek Interculturaliteit dat artificieel of van bovenuit gestuurd staat voor plannen die vanuit de hoogste niveaus, bijvoorbeeld de overheid of een woningcorporatie, gecontroleerd en opgelegd worden. De menging wordt van bovenaf

(15)

14

gecreëerd, en is in zekere zin kunstmatig. Het artificieel mengen enkel op basis van etniciteit om de integratie van een bepaalde etnische groep te vergroten wordt in Nederland eigenlijk niet meer gedaan. In de jaren 70 werd deze vorm van beleid als discriminatoir afgewezen. Sindsdien worden sociaaleconomische verschillen als uitgangspunt voor beleid en plannen gebruikt. De enige uitzondering hierop is de toewijzing van woningen door gemeenten aan statushouders (Gijsberts & Dagevos, 2007). Volgens Mariën & De Smet (2010) staat tegenover artificieel mengen het spontane proces van menging, wat van onderop ontstaat. Wanneer mensen zelf beslissen naar een bepaalde buurt of flat te verhuizen waar ook mensen van een andere bevolkingsgroep wonen is er sprake van een spontane menging.

De menging van verschillende groepen kan een velerlei ruimtelijke vormen aannemen. Van der Velden et. al. (2016) gebruiken de begrippen gespikkeld en geclusterd mengen om de twee vormen te beschrijven. Deze begrippen worden ook bij dit onderzoek toegepast. Gespikkeld mengen staat hierbij voor een menging per kamer. Verschillende groepen kunnen hierbij direct naast elkaar wonen. Geclusterd mengen staat voor een menging die per vleugel of per verdieping is geregeld. Bij een geclusterde mengvorm wonen groepen verder van elkaar afgezonderd dan bij de gespikkelde menging, zie figuur 1.

Figuur 1. Twee verschillende mengvormen.

Gespikkeld Geclusterd

Bron: Auteur

2.2 Groepsoverstijgende interactie door mengen

In dit onderzoek staat interactie voor groepsoverstijgende interactie. Alle situaties waarin, volgens dit onderzoek, interactie plaatsvindt zijn momenten waarbij twee of meer mensen of groepen externe invloeden uitoefenen en/of ondergaan. Interactie is in dit onderzoek opgenomen omdat integratie niet direct in relatie staat met het mengen van verschillende bevolkingsgroepen. Een belangrijke tussenstap is dat er interactie plaatsvindt of ontbreekt tussen de groepen waardoor het

(16)

15

integratieproces beïnvloed kan worden (Bakens et. al. 2014; Gijsberts & Dagevos 2007). Of het mengen van verschillende bevolkingsgroepen echter daadwerkelijk groepsoverstijgende interactie als gevolg heeft is niet evident.

Binnen de wetenschap is nog geen overeenstemming over het bestaan en de werking van de relatie tussen menging en groepsoverstijgende interactie. Enkele onderzoeken die een positieve relatie vinden tussen het mengen van verschillende bevolkingsgroepen en interactie schrijven deze relatie toe aan de nabijheid die menging veroorzaakt (ODPM. 2005a in Koutrolikou, 2012; Veldboer, et. al. 2010). Volgens Veldboer, et. al. (2010) leidt menging van verschillende bevolkingsgroepen tot groepsoverstijgend en interetnische interactie. Deze menging kan plaatsvinden in een arbeidssituatie, op scholen, op sportverenigingen maar ook door middel van wonen. Een belangrijke reden waarom menging op buurtniveau tot groepsoverstijgende interactie zou leiden is dat verschillende etniciteiten dichtbij elkaar zijn (Veldboer et.al. 2010). Deze nabijheid leidt tot interactie wat vervolgens weer kan leiden tot een versterking van het integratieproces en uiteindelijk de vergroting van het sociaal en menselijk kapitaal van minderheden. Samengevat staat menselijk kapitaal voor de persoonlijke vaardigheden, kennis en ervaringen van een mens. Sociaal kapitaal heeft betrekking op de structuur en de hoeveelheid van sociale relaties. Naast sociaal- en menselijk kapitaal is er ook nog economisch kapitaal waar het hebben van een baan en geld onder valt (Engbersen, 2002). De verschillende kapitalen zullen verder worden toegelicht in de paragrafen 2.3, Integratie door interactie, en 3.6, Operationalisering

Onderzoeken die geen relatie vinden tussen het mengen van verschillende bevolkingsgroepen en groepsoverstijgende interactie wijten dit onder andere aan de verandering van schaalniveau waarop de sociale levens zich afspelen (Pinkster, 2008; Gijsberts & Dagevos, 2007). Pinkster (2008) schrijft in haar onderzoek De Sociale Betekenis van de Buurt dat de directe woon- en leefomgeving niet meer het schaalniveau is waarop sociale levens zich afspelen. Dit zorgt ervoor dat mensen minder behoefte hebben aan interactie met hun buren. En dat daarom het residentieel mengen van verschillende bevolkingsgroepen weinig tot geen effect heeft op de interactie tussen die groepen. Daarnaast is er ook aangetoond dat fysieke nabijheid niet vanzelfsprekend leidt tot sociale interactie (Gijsberts & Dagevos, 2007). Veldboer, et. al. (2010) schrijven dat groepsoverstijgende interacties zich vooral voordoen in situaties waarin het contact intensief, ongedwongen en onvermijdelijk is, zoals op school of een werkplek. Anders dan op de arbeidsmarkt of binnen een opleiding, hebben mensen op de woningmarkt meer kans om elkaar te ontlopen, waardoor interactie vaker uitblijft (Veldboer, et. al. 2010). Gijsberts en Dagevos (2007) geven nog een andere reden waarom de contactintensiteit binnen gemengde buurten niet groot is. Volgens de auteurs is dit te wijten aan de bewoners met relatief veel sociaal, menselijk en/of economisch kapitaal. Niet iedereen uit deze groep staat even open voor interactie met sociaal, menselijk en/of economische zwakkere buren. Een voorbeeld van een specifieke groep met relatief veel sociaal, menselijk kapitaal, die niet altijd openstaat voor interactie met andere groepen, zijn studenten. Een redelijk aantal onderzoeken toont dat de aanwezigheid van studenten in een buurt niet bevorderlijk is voor de sociale menging en groepsoverstijgende interactie (Allison, 2006; Hubbard, 2008; Munro, et. al. 2009). Het overgrote deel van de sociale activiteiten en contacten van studenten vindt onderling met andere studenten plaats. Hierdoor leven studenten, ondanks de residentiële menging, toch gesegregeerd van de niet-studenten (Allison, 2006; Munro, et. al. 2009). Deze segregatie wordt vergroot door het verschil in

(17)

16

levensritme met de niet-studenten (Hubbard, 2008). Dat zorgt ervoor dat ondanks dat studenten over relatief veel sociaal en menselijk kapitaal beschikken, de buurt hier niet van kan profiteren (Dantzig, 2014; Hubbard, 2008). Een ander kenmerk dat ervoor zorgt dat de aanwezigheid van studenten weinig positieve gevolgen heeft voor een buurt, is de korte woonduur in een wijk. Doordat studenten regelmatig maar voor een korte tijd een woning bewonen, wordt het vaak als onbelangrijk beschouwd om contacten op te bouwen binnen de buurt (Hubbard, 2008). Dit komt door de snel veranderende levensfase waarin ze verkeren.

2.3 Integratie door interactie

Terwijl menging volgens de wetenschappelijke literatuur niet per definitie tot interactie leidt, is de relatie tussen integratie en interactie wel veelvuldig door de wetenschap bewezen en bejubeld (Dagevos, 2001; Dagevos et. al. 2006; Gijsberts & Dagevos, 2005; Scheffer, 2000; Van der Laan Bouma-Doff, 2005). Het begrip integratie kan simpelweg uitgelegd worden als een proces waarbij zowel de binnenkomende partij als de ontvangende partij zich aanpast aan de ander. Op deze manier ontstaat er een samensmelting tussen bijvoorbeeld twee personen of bevolkingsgroepen. Daarmee verschilt het begrip integratie aanzienlijk van het begrip assimilatie, waarbij de aanpassing slechts van één kant komt (Devlin & Rosenberg, 2006). In dit onderzoek gaat het over het integratieproces, in het specifiek van vluchtelingen met een verblijfstatus. Wanneer integratie bij deze groep onderzocht wordt volstaat een simpele definitie als de bovenstaande niet meer. Er is echter geen eenduidige maatstaf waarlangs de kenmerken van een persoon gelegd kunnen worden en die vervolgens bepaalt wat de mate van integratie is. Binnen dit onderzoek wordt de mate van integratie door middel van de hoeveelheid sociaal, menselijk, en economisch kapitaal onderzocht. Hiervoor is gekozen omdat bij veel wetenschappelijk onderzoek naar integratie kenmerken worden genoemd die onder één van de drie kapitalen geschaard kunnen worden.

Veldboer, et. al. (2010) over het belang van sociale netwerken bij integratie in een samenleving. Sociale netwerken gaan over het hebben van interactie met andere mensen, het is een onderdeel van het sociaal kapitaal. Een ander onderdeel van sociaal kapitaal is de toegang die een persoon heeft tot belangrijke informatie (Veldboer, et. al. 2010). Deze informatie kan bijvoorbeeld bestaan uit tips over hoe je het snelst iets gedaan kan krijgen bij de gemeente of welke universiteit goed is. Wanneer er contacten buiten de eigen groep gelegd worden krijgen nieuwkomers een betere oriëntatie op de ontvangende samenlevingen wordt het sociale kapitaal versterkt (Scheffer, 2000). Via sociale netwerken kunnen stille sociale codes uit de omgeving aangeleerd worden. Deze stille codes vertegenwoordigen verschillend geaccepteerd gedrag en omgangsvormen en vallen onder het menselijk kapitaal. Hoe meer codes aangeleerd worden en des te beter mensen zich kunnen handhaven en het ‘spel’ kunnen meespelen, hoe meer men als geïntegreerd worden beschouwd (Veldboer, et. al. 2010). Maar de relatie tussen hoeft relatie niet positief te zijn. Wanneer er negatief contact is kunnen er negatieve associaties gelegd worden aan de codes en kan de integratie afgeremd worden (Veldboer, et. al. 2010). Het effect van negatieve of ontbrekende interactie wordt verderop uitgebreider uiteengezet. Menselijk kapitaal bestaat ook uit vaardigheden zoals het kunnen schrijven en spreken van de Nederlandse taal. Maar ook, bijvoorbeeld, weten welke houding en sociale vaardigheden van pas komen in een baan. Diverse onderzoeken stellen een samenhang vast tussen het hebben van interactie met Nederlanders en het beheersen van de Nederlandse taal,

(18)

17

plus het opdoen van kennis van bepaalde gedragsregels (Van der Laan Bouma-Doff, 2005; Gijsberts & Dagevos, 2005). Deze kennis en vaardigheden zijn nauw verwant aan het integreren in een land (Veldboer, et. al. 2008).

Naast het ontwikkelen van menselijk kapitaal, zoals het opdoen van kennis, ervaringen en vaardigheden, kan een sociaal netwerk ook het economisch kapitaal van iemand vergroten. Contacten kunnen bijvoorbeeld informatie over werk opleveren. Uit onderzoek blijkt dat wanneer mensen met minder economisch kapitaal contact hebben met mensen met meer economisch kapitaal dit hun arbeidsmarktpositie verbetert. (Dagevos, 2001; Dagevos et. al. 2006). Naast van het ontwikkelen van sociaal en menselijk kapitaal wordt ook het ontwikkelen en verwerven van economisch kapitaal als een grote stap in de richting van integratie gezien (WRR, 2015; Reinsch, 2000; Algan, et. al., 2012).

De verschillende kapitalen versterken elkaar dus onderling (Overtveldt, 2015). Zo heeft het hebben van een groot sociaal netwerk niet enkel effect op het economische kapitaal, maar kan het hebben van een baan ook iemands sociale netwerk vergroten. Evenals dat het beschikken over veel verschillende vaardigheden, kennis en ervaring. Oftewel menselijk kapitaal heeft een positieve samenhang met het hebben van economisch kapitaal, zoals het hebben van een baan en voldoende financiële middelen. Uit eerder onderzoek kan dus gesteld worden dat interactie tussen verschillende bevolkingsgroepen het sociale, menselijke en economische kapitaal vergroot en daarmee het integratieproces versterkt (Dagevos, 2001; Dagevos et. al. 2006; Gijsberts & Dagevos, 2005; Scheffer, 2000; Van der Laan Bouma-Doff, 2005). Groepsoverstijgende interactie zou dus theoretisch gezien een instrument kunnen zijn om de integratie van minderheden te bevorderen. Zoals hiervoor als is genoemd hoeft de relatie tussen interactie en integratie niet altijd positief te zijn. Er zijn ook situaties waarbij het hebben van contact een remmend effect heeft op de integratie. Wanneer er negatieve interactie is, zoals een ruzie of een misverstand, kan dit voor een grotere kloof tussen groepen zorgen (Veldboer et. al 2010). Daarnaast komt er in een aantal onderzoeken naar voren dat wanneer er tussen gemengde groepen geen interactie is, dit juist remmende gevolgen voor integratie kan hebben (Veldboer & van der Graaf, 2010; Wessendorf, 2013). Wanneer er weinig interactie is tussen groepen die wel in elkaars buurt wonen of werken kan dit leiden tot negatieve sentimenten tegenover integreren en de andere groep(en). Door sentimenten als ‘het heeft toch geen zin, we krijgen toch geen kans’ kunnen de hindernissen alleen maar meer uitvergroot worden (Veldboer, et. al. 2010). Het ontbreken van groepsoverstijgende interactie kan dus ook negatieve gevolgen hebben voor de integratie.

De kapitalen geven een beeld van de integratie van een persoon, maar zijn niet alomvattend omdat integratie een zeer complex proces is. Er zijn aspecten van integratie die bij het gebruik van de kapitalen om integratie te onderzoeken, buiten de boot vallen. Om het integratieproces specifieker te bekijken is de dimensie informele integratie toegevoegd. Via deze dimensie wordt er gekeken naar de mate waarin iemand zich ergens ‘thuis voelt’. Traditionele maatstaven van integratie, als het spreken van de taal en het hebben van een baan etc. kijken onvoldoende naar ervaringen van statushouders zelf. Integratie gaat niet alleen over de bekwaamheid om te kunnen meedraaien in een samenleving maar ook fundamenteel over of iemand zich emotioneel verbonden voelt met de

(19)

18

omgeving en zich veilig voelt daarin (Yuval-Davis, 2006; Valentine et. al., 2009). In dit onderzoek worden deze gevoelens informele integratie genoemd.

Thuis voelen, en dus informele integratie, kan volgens Duyvendak (2011) onderverdeeld worden in drie dimensies. Ten eerste is dat het gevoel van fysieke en mentale veiligheid. Wanneer iemand zich veilig voelt kan hij zich ontspannen en voelt hij zich op zijn gemak. Ten tweede is dit de familiariteit met de omgeving. Hiermee wordt bedoeld hoe goed iemand zijn omgeving kent. Ten derde noemt hij de mate waarin iemand zichzelf durft te zijn en te uiten. Wanneer iemand zichzelf durft te uiten en te zijn kan dit uiteindelijk leiden tot wederzijdse identificatie met andere mensen in de omgeving. Zo kan iemand zich uiteindelijk ook een onderdeel gaan voelen van een collectieve identiteit, en zich bijvoorbeeld Nederlander gaan voelen. Voordat iemand zich ergens echt thuis voelt moeten van alle hiervoor genoemde dimensies, aspecten aanwezig zijn. De kapitalen en dimensie informele integratie zijn verder toegelicht in paragraaf 3.7.2, Afhankelijke variabelen.

(20)

19

3. Onderzoeksopzet en methodologische

verantwoording

3.1 Onderzoeksopzet

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: ‘Op welke manier(en) draagt het mengen van studenten/starters en statushouders in De Studio bij aan de processen van integratie van laatstgenoemde groep?’. Deze vraag is opgedeeld in vijf deelvragen waarmee hij vervolgens stap voor stap beantwoord is.

Om te onderzoeken waarom en met welke verwachtingen het woonproject De Studio tot stand is gekomen is de volgende deelvraag gesteld: ‘Waarom en met welke verwachtingen over het effect ervan op het integratieproces van de statushouders, hebben de institutionele actoren van het woonproject in De Studio ervoor gekozen om statushouders te mengen met studenten/starters?’. Het doel van deze deelvraag is om te onderzoeken met welke beweegredenen de verschillende bewonersgroepen zijn gemengd. En daarnaast om te exploreren wat de verwachtingen van de verschillende institutionele actoren zijn over de effecten van de menging op het integratieproces van de statushouders.

Het doel van de volgende deelvragen is om te onderzoeken hoe de bewoners, de statushouder en de studenten/starters, van De Studio de menging, en de eventuele interactie die daarbij komt kijken, ervaren. De deelvragen die hierover gesteld zijn: ‘Hoe ervaren de bewoners de menging van statushouders en de studenten/starters?’ en ‘In hoeverre vindt er interactie plaats tussen de statushouders en de andere bewoners van De Studio?’

Verder is bekeken op welke manieren de menging van de twee bovengenoemde groepen en de eventuele interactie die daaruit voortkomt effect heeft op het integratieproces van de statushouders. Daarom luidt de volgende deelvraag: ‘Op welke manieren heeft de menging en de interactie, of het ontbreken ervan, tussen studenten/starters en statushouders effect op het integratieproces van laatstgenoemden?’

Om uiteindelijk de verwachtingen van de institutionele actoren te vergelijken met de ervaringen van de bewoners van De Studio is de laatste deelvraag toegevoegd: ‘In hoeverre komen de ervaringen van de bewoners van De Studio overeen met de verwachtingen en doelstelling van de institutionele actoren vooraf?’ Deze deelvraag is via een vergelijking van de antwoorden op de eerdere deelvragen beantwoord.

3.2 Conceptueel model

In de hoofd- en deelvragen worden een aantal relaties verondersteld en begrippen genoemd. Deze relaties en begrippen zijn weergegeven in figuur 2 als een conceptueel model. Met het beantwoorden van de hoofdvraag wordt ingegaan op het gehele causale model. De pijlen vertegenwoordigen deelvragen van dit onderzoek. Ze geven de verwachting van een mogelijke

(21)

20

relatie tussen het artificieel geclusterd mengen van studenten/starters en statushouders en het integratieproces van statushouders weer. Binnen die relatie wordt er verwacht dat interactie tussen die twee groepen een essentiële rol speelt. De relatie tussen het residentieel mengen, de groepsoverstijgende interactie en het integratieproces wordt verwacht causaal te zijn, oftewel een oorzaak-gevolg relatie. In dit onderzoek wordt geëxploreerd of deze relatie, in de casus De Studio, bestaat en of deze positief of negatief werkt.

Figuur 2. Conceptueel model

Bron: Auteur

Dit onderzoek beperkt zich tot de menging, het hebben of ontbreken van interactie en de gevolgen hiervan op de integratie. Er zijn echter vele andere factoren die een rol kunnen spelen bij het hebben bij deze processen. Zo hoeft het ontbreken van interactie niet direct in relatie te staan met hoe het woonproject is opgezet. Dit geldt evengoed voor wanneer er wel interactie is. Een persoon kan bijvoorbeeld sociaal sterk aangelegd zijn, of juist niet. Het is echter niet binnen het bereik van dit onderzoek om alle factoren op te nemen.

3.3 Onderzoeksontwerp

De hiervoor genoemde hoofd- en deelvragen zijn via een single case study design onderzocht. Bij een single case study wordt diep ingegaan op één specifieke casus (Bryman 2012). Er is voor gekozen om dit onderzoek binnen een case study uit te voeren omdat op deze manier de ware beleving van de menging en de effecten ervan op de bewoners op een zeer laag schaalniveau bekeken kan worden. De case die hierbij gebruikt wordt is het woonproject De Studio in Amsterdam, figuur 3 voor de locatie van De Studio binnen Amsterdam. Voordat het type onderzoek en de methoden uitgelegd worden zal eerst de casus nader toegelicht worden.

3.4 De casus

De Studio is gerealiseerd in het voormalig Gemeentelijk Administratie Kantoor (vanaf nu: GAK-gebouw) in Amsterdam. Dit gebouw werd in 1960 geopend en was toen een van de grootste en modernste kantoorgebouwen in Nederland. In 2005 verhuisde de Gemeentelijke Administratie afdeling en kwam het GAK-gebouw leeg te staan (Platform 31, 2016). Het GAK-gebouw heeft een aantal jaren leeggestaan, maar is tussen 2011 en 2015 getransformeerd tot appartementencomplex (Gemeente Amsterdam, 2016c). Sinds het voorjaar van 2015 wordt het GAK gebouw weer gebruikt en heeft het de nieuwe naam De Studio gekregen.

(22)

21

Figuur 3. Locatie De Studio

Bron: OpenStreetMaps (2016)

Bij het woonproject De Studio zijn diverse actuele onderwerpen gecombineerd die eerder in deze scriptie zijn benoemd. Zoals het creëren van betaalbare huisvesting voor studenten en starters en het huisvesten van statushouders. Tegenwoordig wordt er over twee verschillende delen van De Studio gepraat. Part I werd als eerste gerealiseerd en biedt woonruimte aan ongeveer 300 studenten en starters, koop en huur, huisvest verschillende kleine bedrijven en beschikt over een horecafunctie. Part II werd in het voorjaar van 2015 is opgeleverd en huisvest ongeveer 250 studenten/starters en 26 statushouders (Gemeente Amsterdam, 2016c). De focus van dit onderzoek ligt op Part II van De Studio en haar nabije omgeving. Part II is te verdelen in twee helften, waarvan één helft van het gebouw bestaat uit koopwoningen, onder beheer van AM, die veelal aan starters en studenten zijn verkocht. De andere helft bestaat uit huurwoningen onder beheer van Stadgenoot die bijna volledig aan studenten en starters zijn verhuurd (Platform 31, 2016). De studenten en de starters zijn een erg heterogene groep, de leeftijden, opleidingsniveaus, inkomens en afkomst verschillen flink. Verder beschikken alle studenten en starters over een Nederlands staatsburgerschap. Op de onderste twee verdiepingen onder beheer van Stadgenoot zijn statushouders gehuisvest, zie figuur 4.

In De Studio wonen enkel alleenstaande mannelijke statushouders die gezamenlijk een gemiddelde leeftijd van 22 jaar hebben. De statushouders hebben verschillende etnische achtergronden, de meerderheid komt uit Syrië of Eritrea en een klein aantal komt uit Nepal, China of Irak. De statushouders woonden, ten tijde van dit onderzoek, anderhalf jaar geclusterd op de eerste twee verdiepingen. De hurende studenten en de starters wonen geclusterd over de andere verdiepingen. Waarbij de starters op de bovenste vier verdiepingen wonen en de studenten op de zes verdiepingen daaronder (Platform 31, 2016). Vandaar dat in dit onderzoek over een geclusterde menging wordt gepraat, deze vorm van menging wordt verder toegelicht in hoofdstuk 2, Theoretisch Kader.

(23)

22

Figuur 4. Verdeling eigendomssituatie Part II. Waarbij koop in rood, sociale huur studenten en starters in groen en sociale huur statushouders in blauw.

Bron: Auteur

Doordat de bewoners van De Studio niet bewust gekozen hebben om met andere bewonersgroepen in een gebouw te gaan wonen kan gesproken worden over een artificiële mengvorm in deze casus. De statushouders zijn in De Studio komen te wonen omdat de gemeente Amsterdam ze die plek heeft aangewezen. Voor hen was er geen mogelijkheid tot het kiezen van de woonplek. In Nederland wordt artificieel mengen enkel nog toegepast bij toewijzing van woningen door gemeenten aan statushouders. Het artificieel mengen enkel op basis van etniciteit om de integratie van een bepaalde etnische groep te vergroten wordt in Nederland niet meer gedaan. In de jaren 70 werd deze vorm van beleid als discriminatoir afgewezen. Sindsdien worden sociaaleconomische verschillen als uitgangspunt voor beleid en plannen gebruikt (Gijsberts & Dagevos, 2007). Ook de studenten en starters hebben er niet bewust voor gekozen om met statushouders in één pand te gaan wonen. Pas na de oplevering van het gebouw en nadat de grootste groep starters en studenten was ingetrokken werd duidelijk dat er ook statushouders in het gebouw gehuisvest zouden worden. Er is in deze casus dus geen sprake van een spontane menging waarbij bewoners zelf hebben gekozen om met een andere groep bewoners in één gebouw te wonen en waarbij de menging door de tijd heen zo gegroeid is. De begrippen spontane menging en artificiële menging zijn verder toegelicht in hoofdstuk 2, Theoretisch Kader.

(24)

23

Naast dat de ervaringen met de menging, de interactie of het ontbreken ervan, in De Studio is onderzocht, is er ook gekeken naar hoe de respondenten de menging en interactie ervaren in de nabije omgeving en in gemeenschappelijke ruimtes in het gebouw. De horecafunctie in Part I, Part I en het aangrenzende park vallen onder de nabije omgeving van De Studio. Part II heeft een aantal gemeenschappelijke ruimtes, waaronder de entree waar zich ook de liften bevinden, de wasmachineruimte op de begane grond en de fietsenstalling. Alle bewoners hebben een sleutel van de gemeenschappelijke entree, fietsenstalling, wasmachineruimte, hun eigen verdieping en studio. Bewoners kunnen niet vrijuit naar een andere verdieping gaan. Verder beschikt Part II over een Facebook pagina waar bewoners elkaar kunnen vinden voor het uitwisselen van post pakketten en het organiseren van activiteiten.

Een aantal verklaringen liggen ten grondslag aan de keuze voor deze specifieke casus. Voor dit onderzoek is het van belang dat de bewoners er lang genoeg wonen om een mening te kunnen vormen over de menging en interactie binnen het gebouw, en wat voor effect dit heeft op de integratie. Alle statushouders wonen ten tijde van het onderzoek anderhalf jaar in De Studio. Er is hierdoor voldoende tijd geweest voor de statushouders om te wennen aan deze woonsituatie en contacten op te doen. Daarnaast is de menging met specifiek studenten en starters interessant. Zoals in de inleiding en het theoretisch kader is beschreven. De aanwezigheid van studenten in een buurt zou niet bevorderlijk zijn voor de sociale menging en samenhang. Het effect van deze specifieke kenmerken van deze groep is interessant om te onderzoeken. Omdat er bij huidige en toekomstige projecten die alleenstaande jonge statushouders huisvesten, veel wordt gemengd met studenten. Dit wordt bij veel projecten gedaan omdat de menging van personen in dezelfde levensfase als positief wordt gezien en zodat een project niet bekend komt te staan als statushouders-project maar als een jongerenproject (Platform 31, 2016). Het label ‘jongerenproject’ zou minder negatieve connotatie uit de buurt opleveren. Verder maakt de geclusterde mengvorm de casus interessant. Als blijkt dat deze vorm gunstig of ongunstig werkt voor de integratie van statushouders kan daar bij toekomstige projecten rekening mee gehouden worden. Als laatst is de artificiële vorm van menging die in het gebouw interessant. Deze vorm van menging is bij nieuwe projecten relatief gemakkelijk na te bootsen.

Een andere belangrijke reden waarom De Studio als casus is gekozen, is omdat de auteur van dit onderzoek er zelf woont. Dit kan bias opleveren voor het onderzoek, maar zorgt ook voor extra voorkennis. Hoewel er een kans is dat de onderzoeker vooraf al aannames en hypotheses heeft gevormd over de uitkomst, is getracht dit te voorkomen door de interviews goed voor te bereiden en de interviewvragen door te nemen met een onafhankelijke beoordelaar. Daarnaast is er kritisch gelet op de manier waarop het onderzoek werd geïntroduceerd aan de verschillende respondenten en hoe de vragen werden gesteld. Door hier kritisch op te letten werd getracht te voorkomen dat de respondent de verwachte richting in werd gestuurd. De interviews zijn opgenomen, met goedkeuring van de respondenten, en vervolgens getranscribeerd. Hierdoor is de bias bij het verzamelen en vastleggen van de informatie zo klein mogelijk gehouden, hetgeen voor een zo objectief en onafhankelijk mogelijke analyse zorgt.

De Studio betreft een representatieve case, dit houdt in dat een case iets kan zeggen over een grotere groep waarvoor deze representatief is (Bryman, 2012). In dit onderzoek staat de menging van studenten/starters en statushouders ten behoeve van het ondersteunen van het

(25)

24

integratieproces centraal. In Amsterdam en de rest van Nederland zijn er plannen om meer van dit soort projecten te realiseren, waarvan er een aantal opgeleverd zijn ten tijde van dit onderzoek. Uiteraard verschillen dergelijke projecten op sommige vlakken, maar ze bevatten dezelfde, hiervoor genoemde, achterliggende doelen en hoofdingrediënten. Voor deze woonprojecten kan De Studio als leerproject dienen. Bij deze representatieve of exemplifying case, is het belangrijk om op te merken dat er gebruik wordt gemaakt van een single case study opzet. Statistische generalisatie over alle woonprojecten waarbij statushouders en studenten/starters gemengd worden is daarom niet mogelijk, hoewel het een typische casus is. Onderzoeksresultaten zijn echter wel degelijk relevant, omdat dit type onderzoek streeft naar analytische generalisatie. Dit houdt in dat het onderzoek kan bijdragen aan nieuwe inzichten en theorieën (Bryman, 2012).

Wanneer dit onderzoek een negatieve relatie tussen deze vorm van menging, deze specifieke groepen en de integratie van statushouders vindt, zoals het vanuit sommige literatuur verwacht wordt, betekent dit dat er kritisch gekeken moet worden naar de nieuwe projecten. Wanneer dit onderzoek echter een positieve relatie gevonden wordt, zou deze vorm van menging een oplossing kunnen zijn voor twee grote problemen. Namelijk de krapte op de sociale woningmarkt en de integratie van een grote groep statushouders. In dit laatste geval valt te adviseren dergelijke woonprojecten op meer plekken uit te voeren.

Idealiter had dit onderzoek bestaan uit een vergelijkende case study tussen het woonproject in De Studio en een woonproject dat het mengen van studenten en statushouders anders aanpakt, zoals het woonproject bij Riekerhaven. Bij het woonproject STARTblok Riekerhaven leven 250 studenten intensief samen met 250 statushouders, via een buddyproject hebben de bewoners regelmatig contact met elkaar. De mengvorm van dit project is gespikkeld en alle bewoners zijn er bewust met een andere groep gaan wonen. Hoewel een vergelijking tussen twee projecten niet binnen het bereik van deze scriptie ligt, valt aan te raden mogelijk vervolgonderzoek op een dergelijke manier vorm te geven. Dit onderzoek kan en zal enkel uitspraken doen over de situatie in De Studio en woonprojecten met een zelfde soort situatie.

3.5 Type onderzoek

Het onderzoek kan onder het exploratieve type geschaard worden. Een explorerend onderzoek is een tussenvorm tussen beschrijvend en toetsend onderzoek (Bryman, 2012). Het gaat verder dan het enkel beschrijven van een fenomeen maar streeft er niet naar om hypotheses te toetsen. Over het effect van menging op de integratie van sociaaleconomische en etnische minderheden is wetenschappelijk onderzoek te vinden. Maar zoals in de inleiding en in het theoretisch kader is besproken, is er nog geen wetenschappelijke consensus over hoe de relatie tussen deze variabelen precies werkt. Daarnaast is er nog geen diepgaand onderzoek gedaan naar hoe het artificieel geclusterd mengen van studenten/starters en statushouders effect heeft op het integratieproces van de laatstgenoemde groep. Vandaar dat er is gekozen voor een explorerende case study. Er is hierbij nog geen sprake van het testen van theorieën of hypothesen, maar er is een verkennend onderzoek uitgevoerd, binnen één case (Yin, 2013).

(26)

25

De relatie, die in de probleemstelling geïntroduceerd is, is onderzocht aan de hand van semi-gestructureerde interviews. De concepten zijn niet enkel gebruikt om de rol van het mengen in De Studio te beschrijven. De concepten zijn ook, middels empirisch onderzoek, toegepast op de specifieke casus. In het onderzoek zijn twee verschillende concepten/theorieën geëxploreerd: of menging bij deze casus ook daadwerkelijk leidt tot interactie en of deze interactie effect heeft op het integratieproces van de statushouders. Op deze manier kan het onderzoek een bijdrage leveren aan de wetenschappelijke discussie over het effect van menging van studenten/starters en statushouders op groepsoverstijgende interactie en het integratieproces van de laatstgenoemde groep. Daarnaast kunnen de conclusies van dit onderzoek meegenomen worden wanneer er in de toekomst projecten met een soortgelijke vorm van menging en doelstellingen verwezenlijkt worden.

3.6 Methoden

Het onderzoek is door middel van kwalitatieve onderzoeksmethoden uitgevoerd. De deel- en hoofdvragen zijn beantwoord aan de hand van semi-gestructureerde diepte-interviews met verschillende actoren. Bij deze relatief flexibele vorm van interviewen heeft de onderzoeker een lijst met onderwerpen en vragen die behandeld zullen worden maar is er ook genoeg ruimte voor de geïnterviewde om enigszins ‘af te dwalen’ bij het geven van een antwoord (Bryman,2012). Hoewel dit maakt de interviews moeilijker maakt om te coderen, levert het wel rijkere informatie op dan bij gesloten interviews of enquêtes. Semi-gestructureerde diepte-interviews kunnen meer inzicht geven in hetgeen wat onderzocht wordt, daarnaast geeft het ruimte voor het inbrengen van nieuwe perspectieven. Doordat er gebruik wordt gemaakt van een itemlijst zijn de resultaten wel met elkaar te vergelijken. Op voorhand is deze itemlijst opgesteld zie bijlage 1.

In dit onderzoek zijn een aantal institutionele actoren geïnterviewd die bij De Studio betrokken zijn en studenten/starters en statushouders die in De Studio woonachtig zijn (de lijst met wie, wanneer geïnterviewd is, is te zien in bijlage 3). De interviews zijn op verschillende locaties afgenomen. De interviews met de studenten/starters en statushouders zijn allemaal in een thuissituatie afgenomen. Op deze manier werd getracht de respondent op zijn of haar gemak te laten voelen en het gevoel te geven dat zij vrijuit konden spreken. Twee van de drie interviews met de institutionele actoren zijn op een werklocatie in een privé ruimte afgenomen, en één in een thuissituatie.

Door de open structuur van semi-gestructureerde interviews hebben respondenten de mogelijkheid om uit te wijden over onderwerpen en punten die zij belangrijk vinden en waar zij veel kennis van hebben. Een ander voordeel van deze onderzoeksmethode is dat respondenten onderwerpen kunnen opperen die zij belangrijk achten, maar die van te voren niet bedacht waren. Op deze manier kan er vollediger informatie gewonnen worden. Bovendien is het voor dit onderzoek van belang dat er onafhankelijke meningen, inzichten en perspectieven wat betreft de gevolgen van de menging verzameld worden. Het afnemen van interviews past hier goed bij. Enkele nadelen van deze methode zijn onder andere dat het afnemen van semi-gestructureerde diepte-interviews erg tijdrovend is. Dit had als gevolg voor deze scriptie dat er een duidelijk limiet zat aan het aantal interviews dat afgenomen kon worden. Een eigenschap van deze methode die erg gunstig bleek voor het interviewen van de groep statushouders was de mogelijkheid om het vertrouwen van de respondent te winnen. Deze onderzoeksmethode laat het toe om onderwerpen te bespreken die niet direct relevant zijn voor het onderzoek maar wel de respondent een gevoel van veiligheid geven. Omdat het onderzoek ook enkele gevoelige onderwerpen betreft is een wederzijdse

(27)

26

vertrouwensband essentieel. Daarnaast kunnen bij deze methode de interviewvragen wordt uitgelegd en verhelderd worden wanneer een respondent een vraag niet begrijpt. Omdat de interviews in het Nederlands zijn afgenomen met mensen die deze taal nog niet volledig vaardig zijn is dit van belang

Hieronder zullen de methoden per deelvraag verder uitgelegd worden.

De eerste deelvraag van dit onderzoek luidt: ‘Waarom en met welke verwachtingen over het effect ervan op het integratieproces van de statushouders, hebben de institutionele actoren van het woonproject in De Studio ervoor gekozen om statushouders te mengen met studenten/starters?’. Om deze deelvraag te beantwoorden zijn er interviews afgenomen met verschillende institutionele actoren. Vanwege zijn betrokkenheid op het beleidsniveau bij het bedenken en ontwikkelen van het woonproject is er voor gekozen om met adviseur Wonen Niels van Schaik van Stadgenoot een interview af te nemen. Hij heeft veel inzicht kunnen bieden in wat de verwachtingen en doelstellingen van de menging in De Studio waren. Wat betreft de verwachtingen en doelstellingen over de menging op een meer operationeel niveau zijn tevens een bestuurslid van de VvE, Jesse Meester, en de gebiedsbeheerder, Henk Dokter, geïnterviewd.

De tweede en derde deelvraag onderzoeken de ervaring van de studenten/starters en de statushouders over de menging en de groepsoverstijgende interactie binnen De Studio: ‘Hoe ervaren de bewoners de menging van statushouders en de studenten/starters?’ en ‘In hoeverre vindt er interactie plaats tussen de statushouders en de andere bewoners van De Studio?’ Ook deze deelvragen zijn aan de hand van semi-gestructureerd interviews beantwoord. Om te analyseren hoe de bewoners tegenover de menging en de interactie binnen De Studio staan zijn zowel de studenten/starters als statushouders geïnterviewd. Daarnaast zijn beide groepen ondervraagd over hoe zij de groepsoverstijgende interactie in het gebouw ervaren. Hierbij wordt de studenten/starters groep als controlegroep gebruikt om de ervaringen van de statushouders te onderbouwen of te betwisten.

De vierde deelvraag luidt: ‘Op welke manieren hebben de menging en de interactie, of het ontbreken ervan, tussen studenten/starters en statushouders effect op het integratieproces van laatstgenoemden?’. Deze vraag is ook beantwoord door middel van semi-gestructureerde diepte-interviews met de statushouders.

Als laatste is er een vergelijking gemaakt tussen de uitkomsten van de hier voorgenoemde deelvragen. De deelvraag die hierbij beantwoord wordt luidt: ‘In hoeverre komen de ervaringen van de bewoners van De Studio overeen met de verwachtingen en doelstelling van de institutionele actoren vooraf?’. Na afloop van alle interviews is het van belang om inzicht te verkrijgen in de verschillen en de overeenkomsten, in de verwachtingen en de ervaringen van de verschillende respondenten groepen.

Zoals al eerder is vermeld zijn alle interviews afgenomen aan de hand van itemlijsten. Ondanks dat de itemlijsten per respondentengroep verschillen zijn er een aantal overkoepelende thema’s. Zo wordt in elk interview de relatie tussen de menging in De Studio en de interactie tussen de verschillende bewoners behandeld. De complete itemlijsten zijn te vinden in bijlage 1. Uiteindelijk

(28)

27

zijn de afgenomen interviews getranscribeerd en vervolgens gecodeerd op verschillende relevante thema’s. Vanwege de privacygevoelige informatie van de interviews, is er voor gekozen de getranscribeerde interviews niet in dit document toe te voegen. Vervolgens zijn de verwerkte interviews geanalyseerd en verwerkt in het empirische gedeelte van deze scriptie, zie hoofdstuk 4, Resultaten.

3.7 Operationalisering

Voordat de interviews zijn afgenomen zijn eerst de verschillende begrippen, processen en onderzoekseenheden die in de deel- en hoofdvragen staan geoperationaliseerd. Door dit te doen wordt duidelijk wie en wat er onderzocht wordt. Het is een manier om de abstracte begrippen en processen concreet te maken.

3.7.1 Onderzoekseenheden

Statushouders

De groep statushouders is erg heterogeen. Dé statushouder bestaat niet. Toch zijn er enkele kenmerken te vinden die overeenkomen binnen deze groep. Een statushouder is altijd een vluchteling die een verblijfsvergunning toegewezen heeft gekregen. Een vluchteling, volgens het vluchtelingenverdrag uit 1956, is iemand die in zijn thuisland gegronde vrees heeft voor vervolging (Overheid.nl, z.j.). In zijn of haar thuisland kan de vluchteling geen bescherming krijgen tegen deze vervolging. Vandaar dat iemand vlucht naar een ander land en daar asiel aanvraagt. Wanneer de reden voor vluchten door de Integratie en Naturalisatie Dienst van Nederland als gegrond wordt gezien krijgt de vluchteling een verblijfstatus. Een verblijfstatus behelst volgens de IND (z.j.) een tijdelijke verblijfsvergunning van vijf jaar. Wanneer de situatie in het land van herkomst, binnen die vijf jaar, als veilig wordt beschouwd kan de vergunning ingetrokken worden. Wanneer het land van herkomst onveilig blijft gedurende die vijf jaar kan de statushouder een aanvraag tot naturalisatie indienen. Na goedkeuring van deze aanvraag wordt het Nederlanderschap officieel toegekend en kan er een Nederlands paspoort aangevraagd worden (IND, z.j.). De tijdelijke verblijfsvergunning geeft de vluchteling toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Een vluchteling met een verblijfsstatus wordt ook wel een statushouder genoemd.

Studenten en Starters

De andere groep bewoners in De Studio zijn starters en studenten. Hoewel dit zeer heterogene groepen zijn, kan toch een algemene definitie worden gegeven, welke in dit onderzoek gehanteerd wordt.

Volgens woningcorporatie Stadgenoot (z.j. a) is een student iemand die een voltijd studie volgt aan een MBO, HBO of WO instelling in de stadsregio Amsterdam. Alleen deze studenten maken kans op het verkrijgen van een campuscontract en daarmee een studentenwoning in Amsterdam.

Starters zijn mensen die op de koopwoningmarkt nog niet eerder een woning hebben gehad en nog niet eerder hoofdbewoner van een huis is geweest (CBS, z.j.). De woning in De Studio is dus zijn/haar eerste woning.

(29)

28

Institutionele actoren

De institutionele actoren in dit onderzoek opereren op verschillende schaalniveaus. De belangrijkste institutionele actor in dit onderzoek is de Amsterdamse woningcorporatie Stadgenoot. De kerntaak van het bedrijf is volkshuisvesting, waarbij financiële continuïteit een randvoorwaarde is en inkomsten en uitgaven in balans moeten zijn (Stadgenoot, z.j. b). Stadgenoot is de partij die de statushouders in De Studio heeft geplaatst. Partijen die op een operationeler schaalniveau met De Studio verbonden zijn de gebiedsbeheerder van Stadgenoot die het gebied waaronder De Studio valt beheerd, en een bestuurslid van de VvE.

3.7.2 Afhankelijke variabelen

Integratieproces

In dit onderzoek bestaat het integratieproces uit het ontwikkelen van de volgende kapitalen en dimensies. Het ontwikkelen van de kapitalen gaat in gradaties. Wanneer iemand zijn of haar kapitalen aanvult en versterkt heeft dit een positief effect op het integratieproces. Maar wanneer dit proces voltooid is valt niet te zeggen. In dit onderzoek betekent het ontwikkelen van de onderstaande kapitalen en dimensies als een ontwikkeling in het integratieproces.

Sociaal kapitaal

Onder sociaal kapitaal valt iemands sociale netwerk. Hoe groter en breder iemands netwerk is, hoe sneller iemand het integratieproces zal doorlopen. De hoeveelheid contact die iemand onderhoudt met zijn of haar netwerk beïnvloedt het integratieproces waardoor dit soepeler of juist stroever verloopt. Naast het sociale netwerk van een persoon valt ook de mate van toegang tot belangrijke informatie onder het sociale kapitaal. Wanneer een persoon toegang heeft tot belangrijke informatie betekent dit dat het integratieproces soepeler verloopt (Engbersen, 2002).

Menselijk kapitaal

Menselijk kapitaal wordt onderverdeeld in kennis, ervaring en vaardigheden. Kennis van de breed geaccepteerde Nederlandse omgangsvormen, en de Nederlandse cultuur versoepelt het integratieproces, -evenals het spreken en schrijven van de Nederlandse taal. Vaardigheden, ervaring en kennis worden versterkt door het volgen van een opleiding. Vandaar dat het volgen van een opleiding ook bij menselijk kapitaal is opgenomen (Veldboer, et. al. 2010).

Economisch kapitaal

Onder economisch kapitaal wordt het hebben van een baan en het beschikken over financiële middelen geschaard. Het hebben van een baan en financiële middelen versterken het sociaal en menselijk kapitaal. Ze vergemakkelijken het integratieproces (Gijsberts & Dagevos, 2007).

Informele integratie

Het ‘informele’ integratieproces bestaat uit gevoelens van thuis voelen in de omgeving waar men woont en kan via de volgende dimensies onderverdeeld worden: familiariteit met een plaats, de mate waarin iemand zichzelf durft te zijn en de gevoelens van mentale en fysieke veiligheid (Duyvendak, 2011). Informele integratie is een subjectief begrip dat wellicht minder goed te onderzoeken is dan of iemand een baan heeft of niet.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij het beleggen van de begeleiding door de gemeente, kunnen samenwerkingsverbanden aangegaan worden met partijen zijn die gespecialiseerd zijn in het bieden van ondersteuning

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

Vaak speelt bijvoorbeeld de financiële verantwoordelijkheid voor familie in het thuisland een rol; statushouders sturen dan geld, ondanks hun eigen beperkte financiële

gemeenten, nutsbedrijven en sociale partners als Schuldhulpmaatje, lokale formulierenbrigades, Humanitas en het Nibud. Deze methode van Euro-Wijzer III richt zich specifiek op

Met woningcorporaties en andere betrokkenen zullen wij afspraken maken over de huisvesting van statushouders in de gemeente Gooise Meren, waarbij we oog hebben voor een

The optimal model parameters are found to be those that give the best possible representation for true patient behaviour during the first 24 hours (i.e., 1440 minutes) given

• Waar moeten klantmanagers van een gemeente rekening mee houden als het gaat om begeleiding naar onderwijs?..

In tabel 1 wordt voor een aantal RWZI’s, de maximale snelheid naar de navolgende reactor- ring weergegeven (ingaande stroom).. Bij de berekening van de snelheid is uitgegaan van RWA