• No results found

4. Resultaten

4.3 De ervaringen van de studenten/starters

4.3.1 Menging statushouders

Deelvraag: ‘Hoe ervaren de bewoners de menging van statushouders en de studenten/starters?’ Geen van de drie respondenten heeft aangegeven moeite te hebben met de menging met de statushouders. Alle respondenten geven wel aan dat het prettig was geweest als ze waren geïnformeerd over de komst van de statushouders. Koper respondent 9 vertelt dat hij, toen hij voor het eerst hoorde over de komst van deze groep, wel even schrok. Hij was bang dat de waarde van zijn huis minder zou worden. Nu de statushouders er een tijd wonen is hij hier niet meer bang voor, omdat hij geen last van ze heeft en andere studio’s voor dezelfde prijs of meer verkocht worden dan voorheen. Ook huurders respondent 7 en respondent 8 geven aan dat het verstrekken van

48

informatie over de nieuwe bewoners beter had gekund. Respondent 8 zegt hierover:

‘Het was fijn geweest als we geïnformeerd waren over wat statushouders zijn, wie ze zijn en wat ze hier gaan doen. Zodat je een idee hebt met wie je hier gaat wonen, en je weet wat je kan verwachten.’ (Respondent 8, 23.11.2016)

Respondent 8 verteld dat er nu onnodig ruimte gegeven werd voor negatieve en angstige geluiden. Wanneer Stadgenoot alle bewoners voldoende had geïnformeerd was dit volgens haar minder geweest. Een informatiebijeenkomst had volgens haar veel misverstanden weggenomen.

Er zit wel verschil in de mate waarin de respondenten positief tegenover de menging staan en de hoeveelheid dat de respondenten geconfronteerd worden met de menging. Zo vertellen respondent 9 en respondent 8 dat zij het idee om gemengd te wonen met de statushouders prima vinden maar eigenlijk nooit iets van de menging merken. Respondent 9 vertelt dat hij alleen af en toe statushouders in de lift en bij de wasmachine tegenkomt, dan wordt er vaak gegroet. Dit ervaart hij als een positieve ontmoeting maar meer contact hoeft hij ook niet. Hij vertelt dat hij statushouders herkend doordat ze slecht Nederlands praten. Respondent 8 vertelt hoe ze de jongens vanaf de straat in hun kamer ziet en soms met ze in de lift staat, maar ze verder dan dat niks merkt van de menging. Ze heeft ook geen behoefte aan meer contact. Respondent 7 geeft aan dat zij het heel leuk vind om met statushouders in één gebouw te wonen. Dit komt omdat het een groep is waarover ze veel in de krant leest, maar dat door met statushouders samen te wonen in één gebouw de situatie ineens veel tastbaarder wordt. Respondent 7 verteld:

‘Ik vind het leuk dat iets wat onze wereld heel erg bezig houdt, heel tastbaar wordt voor mij. Dat je een Syrische jongen ziet en dat je erachter kan komen wie dat is en wat zijn verhaal is. Wanneer je dit alleen in de krant leest heb je geen idee, maar wanneer je met zo’n jongen spreekt kom je erachter dat het normale mensen zijn die hele heftige dingen hebben meegemaakt.’ (Respondent 7, 23.11.2016)

Respondent 7 vind het daarnaast belangrijk om een bepaalde diversiteit in het gebouw te hebben. Dat er een mogelijkheid is tot uitwisseling tussen verschillende culturen, dat mensen van elkaar kunnen leren. Deze uitwisseling verkleind het onbegrip en vergroot volgens haar het vertrouwen in elkaar.

Negatieve ervaringen met de menging komen, volgens de drie respondenten, tegenwoordig niet meer voor. Respondent 9 kan zich echter wel wat incidenten herinneren die zich in de zomer van 2015 voor hebben gedaan, toen alle bewoners er nog maar net woonden. Zelf heeft hij geen last gehad van deze incidenten maar hij vertelt dat de verhalen erover zich snel door het gebouw verspreidden. Hij hoorde dat de statushouders regelmatig in hun ramen zaten en vrouwen en meisjes op straat en in het park nafloten. Maar ook dat de statushouders regelmatig vreemden binnen lieten zodat zij in de trappenhuizen konden slapen. Respondent 9 vertelt dat door deze geruchten zijn gevoelens jegens de statushouders iets waren verkoeld. Tegenwoordig hoort hij niks negatiefs meer over de statushouders, daardoor is zijn houding tegenover de groep weer positief. Respondent 7 vertelt over een negatieve ervaring die ze zelf heeft meegemaakt met de statushouders. In de zomer van 2016 lag zij in bikini met een vriendin in het park voor De Studio. Die

49

middag zijn zij meerdere keren nagefloten en nageroepen door een groepje Eritrese statushouders. Dit gaf haar een vervelend en onveilig gevoel. Respondent 7 benadrukt hier wel bij dat dit een momentopname was en het haar algehele ervaring van samenwonen met statushouders niet heeft aangetast.

4.3.2 Menging studenten/starters

De drie respondenten geven aan dat ze het prettig vinden om met andere studenten en starters te wonen. Zo vertelt respondent 8 dat zij het fijn vindt dat ze zich geen zorgen hoeft te maken als ze een keer een feestje geeft omdat haar buren dit ook af en toe doen. Ze vertelt dat het handig is dat iedereen op haar gang ongeveer hetzelfde leven heeft en daardoor niet zo gauw zeurt over overlast. Daarnaast vertelt respondent 8 dat ze denkt dat De Studio haar opgeruimde uiterlijk te danken heeft aan de starters. Doordat er niet alleen maar studenten wonen heeft het gebouw geen rommelige uitstraling, zoals ze dat bij andere studentenhuisvestingen wel eens ziet. Het verhaal van respondent 9 komt hiermee overeen. Hij vindt het prettig dat hij omringt is door andere starters die hun eerste huis hebben gekocht en elke ochtend vroeg op moeten. Door ook met studenten in één gebouw te wonen hangt er volgens hem een prettige energieke sfeer maar zonder dat hij overlast heeft van feestende studenten naast zich. Doordat de starters en studenten in hun eigen helften van het gebouw wonen hebben ze geen last van elkaar.

4.3.3 Interactie statushouders

Deelvraag: ‘In hoeverre vindt er interactie plaats tussen de statushouders en de andere bewoners van De Studio?’

Van de drie respondenten heeft respondent 7 de meeste interactie met de statushouders. Ze vertelt hoe ze een keer, op uitnodiging van een groepje Syrische statushouders, met wat andere studenten is wezen eten bij één van de statushouders thuis. Het groepje had een bericht geplaatst op de Facebook site van De Studio met de vraag of er buren wilden komen eten om kennis te maken. Respondent 7 liep toen zelf al een tijdje met het idee dat ze graag contact met deze groep wilde. Ze legt uit dat ze zelf niet goed wist hoe ze contact moest maken, en dat deze Facebook post een uitkomst bood:

‘Ik vond het stom dat er allemaal statushouders in mijn gebouw woonden maar ik die nooit sprak, en niks van hen af wist. Het leek me heel leuk om ze te leren kennen en meer van ze te weten, maar ik vond het ook moeilijk hoe je daar mee begint, moet je dan gewoon aanbellen? Dat zou ik raar vinden. Dus ik vond het heel leuk dat ze zelf het initiatief namen.’ (Respondent 7, 23.11.2016)

Ze vertelt dat, hoewel ze het leuk zou vinden meer contact te hebben met de statushouders, het contact sinds het etentje weer is verwaterd. Wanneer ze de Syrische jongens bij de lift tegenkomt maakt ze een kort praatje, en als Facebook vrienden liken ze elkaars berichten, maar verder dan dit gaat de interactie niet. Deze interactie is harmonieus, informeel en onregelmatig. Ze geeft haar eigen drukke schema als reden voor de onregelmatigheid, ze heeft geen tijd om meer initiatief in de relatie tussen haar en de statushouders te stoppen. Er waren volgens haar wel momenten geweest om meer interactie te hebben, zoals een borrel die de VvE had georganiseerd, waar ze niet bij is geweest omdat ze andere dingen te doen had. Zoals al eerder is genoemd hebben respondent 9 en

50

respondent 8 weinig interactie met de statushouders, op wat korte ontmoetingen in de lift en de wasruimte na. Deze contacten waren harmonieus, informeel en onregelmatig. Beide respondenten verklaren dit gebrek door hun eigen drukke leven en doordat ze weinig behoefte hebben aan het hebben van interactie. Respondent 9 licht toe:

‘Eerlijk gezegd heb ik al genoeg vrienden, daarom ben ik niet zo geïnteresseerd in meer contact met de statushouders. Ik werk vijf dagen in de week en moet ook nog tijd vinden om te sporten en mijn vrienden en familie te zien. Hoewel ik het best leuk zou vinden de statushouders, maar ook mijn Nederlandse buren te leren kennen, ik heb er gewoon geen tijd voor.’ (Respondent 9, 26.11.2016) Respondent 9 en respondent 8 kunnen zich geen conflictueuze interactie met de statushouders herinneren. De conflictueuze interactie die Respondent 7 in de zomer in het park heeft ervaren is voor haar niet representatief voor het algemene contact die zij normaal met de statushouders ervaart.

4.3.4 Ontbreken interactie

Wat respondent 8 voornamelijk opvalt in de interactie met de statushouders, is het ontbreken van interactie. Zo beschrijft zij een aantal situaties waarbij statushouders in de lift niet groeten of dat ze niet aangekeken wordt in het washok:

‘Gister bijvoorbeeld in het washok stonden er twee Eritrese jongens hun was te doen en toen ik binnenkwam keken ze niet om, terwijl andere mensen dat normaal wel doen. En dan voel ik mij ook niet echt geroepen om heel enthousiast Haaaii te roepen.’ (Respondent 8, 23.11.2016)

Ook respondent 7 beschrijft de interactie met sommige statushouders als onverschillig. Ze vertelt dat een aantal jongens de deur niet voor je open houden, de lift niet tegenhouden of je niet aankijken wanneer je ze tegenkomt. Ze zegt hier wel bij dat veel studenten en starters dit ook niet doen, dus dat dit niet een algemeen beeld van de statushouders schetst.

4.3.5 Interactie studenten

Respondenten geven ook aan dat interactie tussen hen en de andere studenten en starters in De Studio ook niet regelmatig voorkomt. Alle drie de respondenten vertellen dat ze een klein aantal buren van gezicht kennen en met een enkele naaste buur wel eens een gesprek hebben gevoerd. Dit komt volgens de drie respondenten door dezelfde redenen als bij de statushouders; ze hebben het zelf te druk om nieuwe contacten te maken en daarnaast ook geen behoefte om nieuwe mensen te ontmoeten.

4.3.6 Aanpassingen situatie

Op de vraag of de situatie in het gebouw aangepast moet worden antwoorden de drie respondenten nee. Voor alle respondenten is de situatie goed. Alle drie geven ze aan dat een gespikkelde menging van de statushouders door het gebouw heen niet veel zal veranderen omdat ze op dit moment ook nauwelijks interactie hebben met de buren op hun gang. Respondent 7 is de enige respondent die aangaf meer contact te willen met de statushouders. Ze denkt dat een initiatief vanuit de statushouders of de studenten zelf het beste werkt omdat je dan direct mensen bij elkaar heb die

51

oprecht geïnteresseerd in elkaar zijn.

4.4 Overeenkomsten en verschillen

Deelvraag: ‘In hoeverre komen de ervaringen van de bewoners van De Studio overeen met de verwachtingen en doelstelling van de institutionele actoren vooraf?’

4.4.1 Overeenkomsten

In de interviews met de studenten/starters en statushouders kwamen een aantal ervaringen overeen met de verwachtingen en de indrukken die de institutionele actoren van de menging en de interactie in De Studio hadden.

Ten eerste wordt door alle geïnterviewde respondenten de menging met personen die in dezelfde levensfase zitten inderdaad als geen probleem gezien. Puur het samenwonen in hetzelfde gebouw met een andere bewoners groep in ongeveer dezelfde leeftijdsgroep en levensfase wordt als vrij positief beschouwd. De doelstelling om verschillende jongerengroepen bij elkaar in een gebouw te laten wonen stond al aan het begin van het project vast. Het mengen zou onder andere bijdragen aan de leefbaarheid in het gebouw. De verwachting was dat het de sfeer in het gebouw interessanter zou maken, diverse slechte eigenschappen van specifieke groepen zou minimaliseren en dat groepen in dezelfde levensfase sneller aansluiting met elkaar zouden vinden door overeenkomstige kenmerken. Deze verwachting wordt door twee respondenten uit de studenten/starters-groep bevestigd en door drie respondenten uit de statushouders-groep. De andere drie respondenten van de laatstgenoemde groep geven aan geen moeite te hebben met de menging, maar er ook geen positieve effecten van te ervaren.

Ten tweede verwachtten Van Schaik en Dokter dat de statushouders het samenwonen met andere statushouders als prettig ervaren. Dit is inderdaad het geval. Vijf statushouders geven aan zeer regelmatig harmonieuze interactie te hebben met andere statushouders in het gebouw. Ook het vermoeden van Van Schaik dat de menging van de statushouders niet alleen maar positieve effecten heeft, wordt bevestigd door enkele statushouders. Zo ervaren vier respondenten dat, ondanks ze het ook erg prettig vinden om buren te hebben die bijvoorbeeld Arabisch spreken, het hun integratie afremt.

Ten derde komt het beeld van het gebrek aan groepsoverstijgende interactie, die de institutionele actoren kregen toen de bewoners er al woonden, overeen met de ervaring van de geïnterviewde respondenten. Van beide respondentgroepen vinden alle geïnterviewden dat weinig groepsoverstijgende interactie plaatsvindt. In de volgende paragraaf 4.4.2, Verschillen, worden de verschillende redenen voor dit gebrek uitgelegd.

Ten vierde is uit de interviews met alle zes de statushouders gebleken dat zij denken dat de geclusterde menging een stigmatiserende werking heeft. Ook dit is in overeenstemming met de verwachtingen van de drie institutionele actoren, die zij na de oplevering van De Studio gevormd hebben.

52

Tenslotte komt de ervaring van twee statushouders, dat de menging en het ontbreken van interactie geen effect heeft op hun integratieproces, overeen met de verwachtingen van Meester en Van Schaik. Deze overeenkomst wordt echter nog toegelicht in paragraaf 4.4.2 Verschillen, omdat het niet volledig aansluit op alle verwachtingen en ervaringen van de andere respondenten.

4.4.2 Verschillen

Naast dat er een aantal overeenkomsten waren tussen de verwachtingen en doelstellingen van de participerende institutionele actoren en de ervaringen van de geïnterviewde bewoners kwamen er ook een aantal verschillen naar voren.

Ten eerste werd duidelijk uit vier interviews met de statushouders dat er vrij regelmatig conflictueuze interactie wordt ervaren tussen een aantal studenten/starters en statushouders. Uit het interview met Jesse Meester kwam naar voren dat de sfeer tussen de verschillende groepen in De Studio tegenwoordig aangenaam is. Daarnaast vertelt Van Schaik hij verwachtte dat wanneer mensen elkaar op een dagelijkse basis tegenkomen dit vertrouwen in elkaar schept. Voor de hiervoor genoemde vier statushouders gaat dit niet op. Voor twee statushouders zorgt het regelmatige weerzien van een aantal studenten/starters juist voor een groeiende achterdocht en wantrouwen in die groep.

Ten tweede wordt de verwachting van Henk Dokter, dat het mengen van studenten en statushouders een positieve bijdrage levert voor de integratie van de laatstgenoemde groep, niet onderbouwd door de ervaringen van de statushouders. Daarnaast corresponderen de verwachtingen van de andere institutionele actoren ook niet met de verwachting van Dokter. Wat verder opvalt is dat vier respondenten vertellen dat de menging en de daaruit volgende ontbrekende interactie een negatief effect heeft op hun integratieproces. Dit is een uitkomst die geen van de institutionele actoren had verwacht.

Ten derde sluit de hoop van Dokter en Van Schaik, dat betrokken bewoners of de VvE ontmoetingen tussen de bewoners gaan organiseren, niet aan met de ervaringen van de drie respondenten uit de studenten/starters groep, en ook niet met drie respondenten uit de groep statushouders. Deze zes respondenten beweren dat de bewoners dit zelf niet zullen gaan doen omdat ze er geen tijd voor hebben of geen behoefte hebben aan meer interactie. Een bijkomend noemenswaardige tegenstelling is dat Meester vertelt dat de VvE een ontmoeting heeft georganiseerd, met als doel dat de statushouders en de studenten/starters elkaar konden ontmoeten. Maar dat alle zes de statushouders beweren dat er nog nooit een ontmoeting is georganiseerd. Van de studenten/starters respondentengroep verteld alleen respondent 7 over een borrel van de VvE waar ze over gehoord had, maar niet naar toe was gegaan omdat ze geen tijd had. De andere twee respondenten vertellen ook dat zij zich geen evenement kunnen herinneren die de VvE georganiseerd had. Dit zou kunnen komen doordat er te weinig geïnformeerd was.

Tenslotte geven de drie respondenten uit de studenten/starters groep en drie geïnterviewde statushouders aan dat de woonsituatie niet de enige reden is voor het ontbrekende interactie tussen de groepen. De drie institutionele actoren zien, zoals in de vorige paragraaf 4.4.1, Overeenkomsten, uiteen is gezet, dat er nauwelijks groepsoverstijgende interactie is in De Studio. Zij geven hier de geclusterde menging en het tekort aan gemeenschappelijke ruimte als redenen voor. Volgens de zes

53

bewoners uit de andere respondentgroepen zijn er echter nog een andere redenen voor dit gebrek aan interactie te bedenken. Een aantal overkoepelende kenmerken van studenten en starters worden als verklaring genoemd. Dit zijn het drukke leven van de studenten en starters en het gebrek aan behoefte aan interactie met personen buiten de bestaande vriendenkring om. Eén geïnterviewde statushouder geeft ook het gebrek aan evenementen dat de VvE organiseert en de stedelijke cultuur in Amsterdam als redenen voor het ontbrekende interactie. Dat de respondenten een aantal andere redenen kunnen noemen voor het ontbreken van interactie zorgt er ook voor dat vier statushouders en de drie studenten/starters denken dat een gespikkelde mengvorm weinig zal veranderen aan de situatie. Aangezien dit er niet automatisch voor zal zorgen dat de studenten en de starters dan behoefte krijgen om contact te leggen met hun buren.

54

5. Conclusie

Dit onderzoek streeft ernaar een bijdrage te leveren aan de stadsgeografische discussie omtrent het residentieel mengen van verschillende bevolkingsgroepen. Aan de hand van een single case study zijn de verwachtingen van een aantal betrokken institutionele actoren vergeleken met de ervaringen van bewoners. Het betreft een eerste exploratie van een nog weinig onderzochte menging tussen jonge statushouders, studenten en starters. Er wordt is gericht onderzocht hoe de menging effect heeft op de groepsoverstijgende interactie tussen de groepen en integratie van de eerstgenoemde groep.

Uit de geanalyseerde literatuur blijkt dat er geen wetenschappelijke consensus is over wat voor effect de menging van verschillende bevolkingsgroepen op deze groepen heeft. Ondanks het gebrek aan bekrachtiging vanuit de wetenschap, is het residentieel mengen van groepen met sociaaleconomische en etnische kenmerken al jaren een populaire strategie op beleidsniveau in Nederland.

Sinds het hoogtepunt van de vluchtelingencrisis in 2015 heeft Amsterdam de taak om, tot tenminste 2018, jaarlijks 2400 statushouders gaan huisvesten. De gemeente besteed deze taak uit aan verschillende woningcorporaties. Onder andere door het tekort aan sociale huurwoningen in de stad wordt er, door deze corporaties, op verschillende locaties voor gekozen om statushouders te mengen met andere groepen die dringend om een woning verlegen zitten. Zoals in het geval van de onderzochte case study, met studenten en andere jongerengroepen. Naast het tekort aan sociale