Augustus, Apollo en Aeneas.
De rol van Apollo in de Trojaanse afkomstmythe
Robert Lucken, 5782554 01 mei 2020 Prof. Dr. E. A. Hemelrijk Masterscriptie Geschiedenis
Inhoud
Abstract……… 3
Inleiding………. 4
1. Augustus en Aeneas……….. 13
2. Apollo op de Palatijn……… 32
Conclusie………. 58 Bibliografie……….. 64
Afbeelding titelblad: Reconstructie tempel van Apollo op de Palatijn (Boston Jewett 1883).
Abstract
When Octavian catapults into Roman politics he is in dying need of some justification for his rise to power. Beiing Julius Ceasars heir Roman politics were dangerous. Octavian starts to use the mythical past of the Julian family to secure his place. Putting himself in line of his mythical Trojan ancestors, Octavian gained confidence. Besides the legacy of Caesar and the mythical past of the Julii, Octavian also connects himself with the god Apollo. His use of this god is mostly seen as a seperate part of his image building. This thesis will examine in which extent the Trojan past of the Julian house and the Greek god Apollo can coincide. Does Apollo fit in the legend of Aeneas and the mythical foundation past of Rome?
This thesis will try to finds awnsers to these questions by examining the literary sources surrounding this topic which can be devided into ‘historical biographies’ and ‘poetry’. Besides this there will also be an examination of the sources surrounding the building of the temple of Apollo on the Palatine hill. Mostly the temple on the Palatin hill is associated with battle of Naulochus while there is no literary evidence to support that. The Trojan foundation myth that Octavian uses might be the solution tot this prioblem.Augustus benefitted from his associasion with Apollo and the myth of Trojan descendence. Literary sources show that they can been seen together and coincide.
Inleiding
Op negentien jarige leeftijd kreeg Gaius Octavianus eind maart in 44v.Chr. het bericht van een boodschapper dat zijn oudoom Julius Caesar was vermoord. Octavianus die drie maanden hiervoor in opdracht van Caesar in Apollonia was gaan studeren met zijn vriend Marcus Agrippa keerde spoedig huiswaarts. Onzeker over zijn eigen veiligheid stak hij via een omweg de Adriatische zee over waar hij in het stadje Lupiae terecht kwam. Hier hoorde hij meer nieuws over de situatie. In Rome waren rellen uitgebroken en de huizen van Caesars moordenaars waren in brand gestoken. Veel belangrijker voor Octavianus was het nieuws dat het testament van Caesar bekend was gemaakt en hierin werd hij, Gaius Octavianus als eerste erfgenaam genoemd. Ook stond in het testament dat Caesar hem adopteerde als zoon. Op deze manier werd de jonge Octavianus de Romeinse politiek ingezogen.1 Om in de voetsporen van zijn adoptievader te
kunnen treden moest Octavianus de steun krijgen van de aanhangers van Julius Caesar. Hij had een rechtvaardiging nodig om een belangrijke positie in de Romeinse politiek te bekleden. Hij was tenslotte pas negentien jaar en getuige de moord op zijn adoptievader was de Romeinse politiek erg gevaarlijk.
Deze scriptie gaat over die rechtvaardiging die in drie aspecten te verdelen is. Ten eerste beriep Octavianus zich op zijn afkomst. Via zijn ‘vader’ Julius Caesar kreeg Octavianus een plek binnen het Julische huis, een familie die beweerde af te stammen van de Trojaan Aeneas.2 Ten tweede plaatste
Octavianus zich in een rijtje van stadsstichters als Aeneas en Romulus.3 Tot slot
had Octavianus een speciale band met de god Apollo. Met name de laatste twee onderdelen zullen in dit onderzoek aan bod komen. In hoeverre paste de band met Apollo binnen het plaatje van de Julische afkomst en de Trojaanse afkomstmythe? Wat betekenden de Trojaanse afkomstmythe en Apollo voor Octavianus en zijn imago?
1Deze samenvatting is gebasseerd op: Jones 1970, 11. 2 In dit werk de Trojaanse afkomstmythe genoemd. 3 Zie hoofdstuk 2 van deze scriptie.
Ruim anderhalf jaar na de dood van Julius Caesar werd, op 26 november 43 v.Chr., het Tweede Triumviraat opgericht. Hierin werd de belangrijkste politieke macht gedeeld door Gaius Julius Caesar (Octavianus)4, Marcus Antonius en
Marcus Lepidus. Het Tweede Triumviraat was een officiële politieke alliantie die door de senaat was goedgekeurd. De Triumvirs kregen verregaande macht die groter was dan die van de consuls maar een precieze definitie van hun macht kennen we niet. Uit bronnen blijkt dat de situatie geenszins normaal was maar dat de Triumvirs officieel geen absolute macht hadden.5 Uiteindelijk bleek de
verdeling van de macht te lastig te verenigen met de grote ego’s van de drie heren en brak er opnieuw een burgeroorlog uit.6
Octavianus was via zijn adoptievader Julius Caesar toegetreden tot de Julische familie. Deze familie beriep zich erop af te stammen van Aeneas en zijn moeder Venus. De Julii zagen Aeneas als een oer-‐Romein. De nazaten van deze Trojaan zouden Rome gesticht hebben.7 Deze mythe zal ik in dit onderzoek de
Trojaanse afkomstmythe noemen. Afkomst was een belangrijk element binnen het competitieve klimaat van de Romeinse aristocratie. De personen die verwikkeld waren in de machtsstrijd na de dood van Caesar probeerden elkaar af te troeven met hun afkomst of band met de goden. Het sterkst was dit zichtbaar tussen Marcus Antonius die zich vergeleek met Dionysos en Heracles en Octavianus die beweerde Apollo aan zijn zijde te hebben. Zelfs minder edele figuren als Sextus Pompeius claimden een speciale band met de goden te hebben. Sextus Pompeius vernoemde zichzelf naar de god Neptunus omdat hij een vloot leidde bij Sicilië. Hij droeg hierom bij gelegenheden een blauwe mantel.8
In het vroege stadium van de burgeroorlog tegen Brutus probeerde Octavianus de herinnering aan zijn adoptievader Julius Caesar hoog te houden bij
4 De naamvoering van Octavianus is vrij complex. Hij noemde zichzelf na de dood van Caesar, Gaius Julius Caesar. Dit levert verwarring op de met de eerste Julius Caesar dus deze naam zal ik niet gebruiken. Later (in 27 v.Chr.) kreeg Octavianus de eretitel Augustus, waarmee hij onder het brede publiek het meest bekend is. De gebruikelijke benaming voor hem tot 27 v.Chr. is echter Octavianus, een naam die hij zelf niet gebruikte. De rest van de inleiding heb ik ervoor gekozen om hem op deze laatste manier te noemen. In het merendeel van deze scriptie wordt hij echter Augustus genoemd.
5 Appianus, Bellum Civile 4, 2-‐8; Livius, Epit. 120.3; Aug., RG. 1.7; Millar 2002, 243, 255. 6 Millar 2004, 246.
7 Erskine 2001, 17-‐22.
het leger, de ridders en de plebs. Dit was destijds zijn belangrijkste politieke middel. Er werd van hem verwacht dat hij de dood van zijn ‘vader’ zou wreken en dat lukte bij de slag van Philippi in 42 v.Chr.9 In datzelfde jaar werd Caesar na
een stemming binnen de senaat tot god verheven.10 Hiermee werd hij zowel in
Rome als in de Italische steden officieel vereerd. Vanaf dat moment kon Octavianus zich divi filius noemen. Overal doken altaren voor de vergoddelijkte Caesar op, er werd een tempel gebouwd op een prominente plaats in het forum en er werden munten geslagen met de nog te voltooien tempel als afbeelding. Deze munten zijn voor Paul Zanker een duidelijk teken dat de aanhangers van Octavianus erg bezig waren met ‘image building’.11
De benadrukking van Octavianus dat hij de zoon en rechtmatige opvolger van Julius Caesar was maakte hem dus de rechtmatige opvolger van een divus. Dit was het speerpunt van de politieke boodschap die aanhangers van Octavianus bezigden. Voor Octavianus was het vergeleken met de andere Triumviri nog belangrijker om een rechtvaardiging voor zijn positie te hebben. Octavianus was na de dood van Caesar nog een tiener met een relatief eenvoudige afkomst; zijn relatie met Caesar was zijn enige politieke wapen op dat moment. Daarbij kwam nog dat dit politieke wapen voor zijn eigen veiligheid een gevaar kon vormen. Caesar was immers vermoord omdat hij in de ogen van een aantal senatoren teveel macht kreeg.12
Marcus Antonius vergeleek zichzelf ondertussen met Heracles. Zijn familie zou afstammen van een onbekende zoon van Heracles genaamd Anton.13
Antonius was erg content hiermee omdat Heracles zowel een redder (via zijn werken) als een krachtig en mannelijk figuur was. Toen hij in 42v. Chr. als Triumvir een bezoek bracht aan Asia Minor en Athene vond hij daar in de god Dionysos een alternatief dat hij nog beter vond passen bij zijn persoonlijkheid. Vanaf dat moment zou hij zichzelf proberen te verenigen met Dionysos.14
Uiteindelijk was dit geen gelukkige keuze van Antonius. De aanhangers van
9 Vell. Pat., 2.69; Plut., Brut. 24; App., Bc. 4.105-‐138.
10 Millar 2004, 247. 11 Zanker 1990, 35. 12 Grebe 2004, 40. 13 Zanker 1990, 45. 14 Plut., Ant. 4.
Octavianus wisten Antonius met succes zwart te maken door te wijzen op de verwijfde en decadente karaktereigenschappen van Dionysos en Antonius.15
In de jaren voorafgaand aan de slag bij Actium groeide Octavianus in een andere rol in Rome. De divi filius had het charisma en de publieke steun (veteranen, equites en plebs) van Caesar geërfd. Desondanks bleef de figuur Caesar verbonden met de burgeroorlog en met tirannie, het was hierom niet altijd het beste politieke middel. Octavianus kon een andere rechtvaardiging voor zijn positie goed gebruiken. Waar Antonius zich verbond aan Dionysos kreeg Octavianus in deze tijd een openlijke band met Apollo. 16
Een van de vroegste bronnen over Augustus en Apollo is het verhaal van Suetonius over een berucht decadent diner dat Augustus gaf en waar hij verkleed was als Apollo.17 Er kwam veel kritiek op dit diner omdat dit ten tijde van een
groot graantekort plaatsvond. Sextus Pompeius blokkeerde vanaf Sicilië de graantoevoer naar Rome en hierdoor was er een hongersnood ontstaan. Octavianus werd hierdoor spottend uitgemaakt voor Apollo Tortor.18 Een van de
grootste criticasters destijds was niemand minder dan Marcus Antonius, die de namen van de aanwezigen openbaar zou hebben gemaakt. Kortom de eerste bron waarin Octavianus met Apollo gelinkt werd was een schandaal waar Antonius van probeerde te profiteren.19
Ondanks dit schandaal bleef Octavianus aan zijn band met Apollo vasthouden. Het beste voorbeeld daarvan is de bouw van de Apollo tempel op de Palatijn. Octavianus laat in 36 v.Chr. aan de senaat en het volk van Rome weten dat hij een tempel voor Apollo naast zijn huis op de Palatijn ging bouwen. Volgens Robert Gurval was dit als reactie op zijn overwinning op Sextus Pompeius bij de slag van Naulochus in 36 v.Chr. Gurval ziet deze belofte als een openbare expressie van zijn eigen toewijding aan de god en niet zozeer een moment van ‘image building’.20 John F. Miller vindt dat er niet ontkend kan
worden dat er ook een imago element in deze openlijke belofte zat. Miller
15 Griffin 1977, 2; Miller 2009, 28; Zanker 1990, 37. 16 Suet., Aug. 70. Zanker 1990, 48-‐53; Miller 2009, 15-‐17. 17 Suet., Aug.70.
18 Suet., Aug. 70.2 Hiermee wordt gedoeld op het martelen van de satyr Marsyas omdat hij te ambitieus was. Hij won een muziekwedstrijd van Apollo.
19 Miller 2009,17. 20 Gurval 1995, 57-‐58.
vergelijkt het met de beloftetempels die andere succesvolle generaals in Rome lieten bouwen. Aan het eind van de republiek werd het persoonlijke element in tempelbouw steeds belangrijker volgens hem. 21
Er bestaan ook andere theorieën over de bouw van de tempel. Dio en Suetonius vermelden dat Octavianus naar aanleiding van een blikseminslag naast zijn huis de haruspices om hulp vroeg. Deze priesterorde wees Octavianus erop dat de blikseminslag een teken van de god Apollo was. Hierdoor besloot Octavianus een tempel voor Apollo daar te bouwen.22 De tempel en het huis van
Octavianus stonden zodoende zij aan zij, hetgeen de persoonlijke band met Apollo symboliseerde. De band met Apollo vormde voor Octavianus een gewenste toevoeging in de rechtvaardiging van zijn positie als triumvir. Maar het bleef niet enkel bij Apollo. Als lid van de Julische familie liet hij zich ook plaatsen in hun traditie van stadsstichters: Aeneas die Lavinium stichtte en Romulus Rome. 23
De belangrijkste connecties van Aeneas met Rome en Octavianus kwamen van de werken van de zogenaamde Augusteïsche dichters. Dit waren dichters die in de tijd van Augustus in Rome actief waren en al dan niet hun werk lieten inspireren en ondersteunen door Augustus en Maecenas.24 Er zijn ook geluiden
dat deze dichters puur in opdracht van het keizerlijk hof opereerden. 25 Dat is
echter niet met zekerheid te zeggen, al lijkt het voor de hand liggend dat deze dichters niet al te kritisch waren op het keizerlijk regime. Er zijn bronnen die aantonen dat zij rijkelijk beloond werden voor hun werk.26
Het bekendste werk van deze Augusteïsche dichters was de Aeneïs van Vergilius. In dit werk koppelt Vergilius het verhaal van Aeneas met Rome en met name met Augustus. In het verhaal is tevens een belangrijke rol weggelegd voor Apollo die in het verhaal als begeleider van Aeneas optreedt. 27 De Aeneïs van
Vergilius is in de vroege keizertijd het standaardwerk geworden van het verhaal
21 Miller 2009, 21; Orlin 1997, 8-‐9.
22 Dio, 49.15.5 en Suet., Aug. 29.3; Hekster en Rich 2006, 151. 23 Verg., Aen. 1.257-‐296; Grebe 2004, 48.
24 Voor het gemak zal Octavianus in de rest van dit werk aangeduid worden met de eretitel die hij later kreeg: Augustus.
25 Griffin 1984, 189.
26 Suet., Vit. Verg. 12-‐13.,Clarke, (1978) 46-‐54. 27 Miller 2009, 99-‐100.
van Aeneas en daarmee de Trojaanse afkomstmythe. Het is in deze periode dat de mythe bij een breder publiek bekend begon te raken. Keizer Augustus had veel interesse in de mythe omdat hij het verhaal van Aeneas kon gebruiken om zijn eigen uitzonderlijke positie te legitimeren. Door dit te doen werd de mythe steeds bekender en daardoor ook belangrijker.28
De gefabriceerde afkomst van Augustus kon zijn bijzondere positie verklaren en Augustus gebruikte verschillende middelen om dit verhaal aan de man te brengen. Op munten die hij liet slaan, tempels die hij liet bouwen, standbeelden die hij liet maken, kwam steeds het verhaal van de Trojaanse afkomstmythe terug. Door dit verhaal telkens te repeteren in zowel schrift als in visuele representatie begon de Trojaanse afkomstmythe steeds bekender te worden in Rome.29
Er komen hier een aantal dingen samen die mij verwonderen. Ten eerste lijkt het vreemd dat een Romeinse aristocratische familie zich beriep af te stammen van een Trojaan. Had Troje niet de oorlog verloren? Hoe viel dit te rijmen met het militaire karakter van de Romeinse staat? Daarnaast is de keuze van Augustus voor Apollo opvallend. Waarom kiest hij voor een Griekse god? Augustus propageerde dat hij wilde teruggrijpen op Romeinse tradities, in hoeverre paste een van origine Griekse god in deze politieke boodschap? In hoeverre paste de tempel van Apollo binnen de Trojaanse mythe? Kortom, welke rol speelde de Trojaanse afkomstmythe in de legitimatie van de macht van Augustus?
Methode
Dit onderzoek zal gedaan worden aan de hand van een literatuur-‐ en bronnenstudie. In de bronnen die gebruikt worden valt onderscheid te maken tussen zogenaamde ‘biografische’ en ‘poëtische’ bronnen. De biografieën komen van auteurs als Suetonius, Cassius Dio, Plutarchus. Deze bronnen zullen een
28 Erskine 2001, 23.
houvast bieden om de relevante gebeurtenissen in kaart te brengen.30 Bij de
poëzie bronnen ligt dat iets anders. Dit zijn contemporaine bronnen en geven daarom een goed tijdsbeeld maar hebben niet als doel om een accuraat beeld van de werkelijkheid te geven. Dit zijn bronnen als Vergilius, Ovidius en Horatius. Zij maakten deel uit van een groep schrijvers en dichters die ook wel de Augusteïsche dichters worden genoemd. Hun patroon was Maecenas, iemand die heel dicht bij Augustus stond. De patroon-‐artiest relatie hield vaak in dat de artiest de patroon in zekere zin ophemelde in ruil voor ondersteuning. Dat hoefde niet per se te betekenen dat de artiest geen oprechte bewondering voor de patroon had, maar het plaatste de lofzang wel in een bepaald daglicht. In het geval van de Augusteïsche dichters weten we dat zij financieel gewin hadden bij hun relatie met Maecenas en Augustus. Horatius had bijvoorbeeld een landhuis in Sabina en Vergilius had naast een vermogen van 10 miljoen sestertiën ook een huis in Rome en grondbezit in Campania en Sicilië.31 Na hun dood lieten zij het
grootste deel van hun bezit na aan Augustus.32 Hieruit kan opgemaakt worden
dat zij een bepaalde verplichting richting Augustus voelden die ook hun werk moet hebben beïnvloed. Dat wil niet zeggen dat zij propaganda voerden voor Augustus.
De associatie die nu bestaat met de term propaganda was in de oudheid onbekend. Propaganda zoals we dat nu kennen is vaak sterk georganiseerd met een bijna wetenschappelijke benadering van marktonderzoeken en testcases. Propaganda speelt vaak in op ons ‘vooruitgangs’ denken. Het idee dat door alle (technologische) ontwikkelingen de wereld steeds beter wordt en daarom moet veranderen bestond in de oudheid niet. Sterker nog, er was eerder sprake van een anti-‐vooruitgangs denken. In Rome heerste de opvatting dat het steeds slechter ging ondanks het succes van de staat. Politiek maatschappelijke veranderingen werden gezien als degeneratief. Augustus haakte hierop in door te stellen dat hij terug wilde keren naar traditionele Romeinse waarden.33
30 Vanzelfsprekend is de betrouwbaarheid van de biografen niet volledig. Suetonius en Plutarchus leefden een eeuw later dan Augustus. Cassius Dio leefde twee eeuwen later. 31 Suet., Vit. Verg. 12-‐13.,Clarke, (1978) 46-‐54. Galinsky 1996, 10-‐18.
32 Suet., Vit. Verg 37.
Literatuur
Sinds lange tijd verwonder ik mij over de Trojaanse afkomstmythe. Een verwondering die opnieuw werd aangewakkerd door het artikel van Hekster en Rich uit 2006, Octavian and the thunderbolt. Apollo Palatinus and traditions of
Roman temple building. In dit artikel gaan Hekster en Rich in tegen de algemene
opvatting onder historici dat de Apollo tempel op de Palatijn een geloftetempel was voor de slag bij Naulochus. Zij stellen daar tegenover dat de door Suetonius en Cassius Dio beschreven blikseminslag de aanleiding voor de bouw was. Bij mij ontstond vrij snel de vraag of deze bijzondere totstandkoming van de tempel paste binnen dat andere bijzondere verhaal, de Trojaanse afkomstmythe. Deze invalshoek komt niet voor in de discussie. In deze scriptie onderzoek ik dit probleem. Ik wil kijken in hoeverre de Trojaanse afkomstmythe een rol speelde bij de keuze voor Apollo. Om deze vraag te beantwoorden heb ik eerst onderzocht hoe de Trojaanse afkomstmythe ontstaan is. Waar komt deze mythe vandaan en hoe is deze mythe in Rome beland? Waarom werd deze mythe populair onder het bewind van Augustus? Vervolgens heb ik gekeken naar de relatie van Augustus met Apollo. Door de bouw van de tempel van Apollo te vergelijken met andere bouwwerken zoals de tempel voor Magna Mater en van Mars Ultor, heb ik een patroon ontdekt dat samenvalt met de Trojaanse afkomstmythe.
Een aantal sleutelpublicaties hebben bijgedragen aan deze studie. In de eerste plaats het standaardwerk van Paul Zanker, Augustus und die macht der
Bilder. Ik heb de Engelse vertaling van Alan Shapiro gebruikt. In dit werk
probeert Zanker het totaal aan beelden en beeldvorming te achterhalen dat de Romeinen onder Augustus hebben moeten ervaren. Een ander werk dat ik veel gebruikt heb is het boek: Apollo, Augustus and the poets van John F. Miller. Dit is een studie naar de band van Augustus met Apollo. Miller gebruikt het werk van de Augusteïsche dichters om deze band te duiden.
In het eerste hoofdstuk zal er gekeken worden naar de ontstaansgeschiedenis van de Trojaanse afkomstmythe. Hoe lang bestond deze al? Speelde deze mythe een grote rol in Rome? Op welke manier gebruikt Augustus de mythe voor zijn politiek? Voor het eerste hoofdstuk heb ik veel
gebruik gemaakt van het boek Troy between Greece and Rome. Local tradition and
imperial power van Andrew Erskine. In dit werk bekijkt Erskine op welke manier
de Trojaanse mythe gebruikt werd door Grieken om de Romeinen een plek in hun wereldbeeld te geven. Hij onderzoekt ook hoe de mythe vanuit de Griekse wereld door de Romeinen werd overgenomen. Ook van het boek Aeneas, Sicily
and Rome van Karl Galinsky heb ik veel gebruik gemaakt. Hierin toont Galinsky
dat de mythe waarschijnlijk eerst bij Griekse nederzettingen op Sicilië een rol speelde. Om vervolgens in Rome te belanden. In dit hoofdstuk belicht ik de manier waarop Augustus de Trojaanse mythe kon gebruiken en waarom deze zo gunstig was voor Augustus.
In het tweede hoofdstuk wordt onderzocht hoe de band van Augustus met Apollo tot stand kwam en hoe Augustus deze band gebruikte. De bouw van de Tempel voor Apollo op de Palatijn staat hierin centraal omdat deze tempel de band van Augustus met Apollo het sterkst tot uiting bracht. In dit hoofdstuk zijn het hierboven genoemde werk van Hekster en Rich en dat van Miller belangrijk geweest. Miller gelooft dat de tempel de kenmerken heeft van een geloftetempel terwijl Hekster en Rich proberen te beargumenteren dat de slag bij Naulochus geen rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de tempel. Ik volg Hekster en Rich in hun argumentatie met betrekking tot de slag bij Naulochus. Ik volg Hekster en Rich niet bij het aanwijzen van de blikseminslag als reden voor de bouw van Apollo. Ik probeer aan te tonen dat de blikseminslag een ingang bood voor Augustus om de tempel voor Apollo te bouwen maar dat de keuze voor Apollo bij Augustus zelf lag.
Bij het bestuderen van Augustus valt op dat er in de literatuur relatief weinig gesproken wordt over de angst die Augustus gevoeld moet hebben tijdens zijn carrière als triumvir en keizer. Vanaf het moment dat Augustus in de voetsporen van zijn adoptievader Julius Caesar trad was hij zijn leven onzeker. Door deze onzekerheid en mogelijke angst in te zien zijn bepaalde keuzes van Augustus makkelijker te begrijpen. De motivatie om zijn imago te verbeteren moet erg groot geweest zijn. Dat hij daar strategisch mee om moest gaan lijken daardoor vanzelfsprekend. Augustus moest zijn imago verdedigen.
1. Augustus en Aeneas
Om te onderzoeken in hoeverre de band van Augustus met Apollo paste binnen de Trojaanse afkomstmythe moeten we een helder beeld krijgen van die afkomstmythe. Waarom is deze mythe van belang voor Augustus? Wat doet Augustus hiermee? En in hoeverre was deze mythe bekend in Rome en daarbuiten voor de tijd van Augustus? Wat was de relatie tussen Augustus en Aeneas? Bij de bespreking van de mythe zal ik de versie van Vergilius als leidraad nemen. Dit doe ik omdat het een contemporain werk is en omdat in dit werk een duidelijke relatie tussen Augustus en Aeneas terug te vinden is.34
De periode waarin Augustus opkomt in de Romeinse politiek werd gekenmerkt door dreiging en gevaar. Het gevaar van de heersende burgeroorlog en de dreiging van politieke intriges. Augustus moest met name aan het begin van zijn politieke carrière constant op zijn hoede zijn. Als erfgenaam en opvolger van Julius Caesar was Augustus zich zeer bewust van deze levensbedreigende situatie. Zijn jonge leeftijd en gebrek aan ervaring maakte het des te moeilijker voor hem. Een van de eerste dingen die hij deed als triumvir was de deïficatie van Caesar in 42 v.Chr. Door Caesar tot god te verheffen kon hij zich Divi Filius noemen en hiermee benadrukte hij de rechtvaardiging van zijn positie. Na de wraak op de moordenaars van Caesar, bij de slag van Phillipi in 42 v.Chr. en het verslaan van Sextus Pompeius bij de slag van Naulochus in 36 v.Chr. was het gevaar nog niet geweken. De sterkste politieke tegenstanders van het tweede triumviraat waren uit de weg geruimd maar nu begon de onvermijdelijke strijd tussen de triumvirs onderling.35
Binnen deze politieke constellatie was het voor Augustus van belang om een zo sterk mogelijke positie te creëren. Niet alleen militair, maar ook voor zijn politieke carrière. De Trojaanse afkomstmythe bood hem een andere ingang voor de rechtvaardiging van zijn macht en positie. Via de vergoddelijkte Caesar kon Augustus zich beroepen af te stammen van Venus en Aeneas die gezien werd als de eerste belangrijke stadstichter in de Julische familie en de voorvader van
34 Wilhelm 1992, 130-‐136. 35 Jones 1970, 11-‐12.
Romulus en Remus. Aeneas kreeg hierdoor het imago van een soort oer Romein. Wat was de oorsprong van deze mythe en in hoeverre maakte Augustus er gebruik van?
De Trojaanse afkomstmythe in de Griekse wereld
Om een breder begrip te krijgen van de totstandkoming van deze mythe, moeten we kijken hoe het verhaal zich voor de tijd van Augustus en de Julii ontwikkelde. Dat is niet eenvoudig. De bronnen van voor de keizertijd over dit onderwerp zijn schaars. Wat we hebben bestaat voornamelijk uit fragmenten uit werk van eerdere auteurs die tijdens de keizertijd zijn verzameld omdat de Trojaanse mythe onder keizer Augustus een opleving kende. Door de dominante positie van de Julii zijn deze citaten waarschijnlijk gekleurd. 36
Doordat er uit de republikeinse tijd weinig over is over de Trojaanse afkomstmythe, leggen veel historici de nadruk op het werk van Dionysius van Halicarnassus en andere Griekse auteurs. Hellenistische schrijvers probeerden de Romeinen namelijk te incorporeren in hun eigen wereldbeeld. Dat is iets wat gebruikelijk was in de Griekse wereld. 37 Doordat Grieken allerlei kolonies
stichtten rondom de Middellandse-‐Zee ontstonden er netwerken tussen moeder-‐ en dochtersteden en bestonden er veel familiebanden over lange afstanden. Wanneer Grieken in aanraking kwamen met een onbekend volk probeerden zij deze te plaatsen binnen hun wereldbeeld dat bestond uit deze netwerken. De incorporatie in het Hellenistische wereldbeeld kon gebeuren op basis van geschiedenis of op basis van mythen, hier werd weinig onderscheid in gemaakt. De Scythen zouden bijvoorbeeld nakomelingen zijn van Herakles en een monsterlijke moeder, wat hun barbaarsheid zou verklaren. Door deze verhalentraditie werden uitheemse volken minder intimiderend en gaf het de Grieken een rechtvaardiging voor hun expansiedrift. 38
Zoals gezegd is het werk van Dionysius van Halicarnassus een belangrijke bron. Hij geloofde in de Aeneas mythe als oorsprong van Rome. Het paste bij zijn
36 Erskine 2001, 16-‐18, 23-‐27. 37 Cornell 1995, 59.
idee dat Romeinen eigenlijk Grieks waren, iets wat hij dikwijls probeerde aan te tonen.39 De stichter van Troje, Dardanos kwam volgens hem uit Arkadië en
daarmee waren de Trojanen van Griekse bloede. 40 Dionysius zag zichzelf
ongetwijfeld als ontwikkelde Griek; we moeten in ogenschouw nemen dat hij zelf ook uit Asia-‐Minor kwam en het voor hem belangrijk kon zijn dat Asia-‐Minor als Grieks werd gezien en niet als barbaars. In de Aeneïs van Vergilius wordt Dardanos ook gekoppeld aan de Trojanen. Hier komt Dardanos echter niet uit Arkadië maar uit Etrurie, in het huidige Italië.41 Volgens Galinksy was dit nodig
om Aeneas ‘Romeinser’ te maken.42 Hiermee kwam er een nadruk te liggen op
het idee dat Aeneas terug naar zijn roots in Italië ging.43
Naast Dionysius van Halicarnassus waren er in de Griekse wereld meer auteurs die de afkomst van de Romeinen verbonden aan Troje. Zover bekend is de vroegste bron over de stichting van Rome van Hellanicus van Lesbos (5e
eeuw v.Chr.). Hij schrijft dat het Aeneas was die Rome gesticht heeft en de stad vernoemd heeft naar een Trojaanse vrouw.44 Er bestond ook een verhaal dat
Rome gesticht zou zijn door een van de zonen van Odysseus en de nimf Circe. Dit weten we door citaten van Xenagoras in het werk van Dion. Hal. Waarschijnlijk komt dit verhaal voort uit een passage van de Theogonie van Hesiodus die zegt aan de ene kant dat Aeneas de zoon van Anchises en Afrodite is maar aan de andere kant ook dat de kinderen van Odysseus heersers van de ‘Tyrrheners’ zijn. 45 Volgens Thucydides waren er Trojaanse vluchtelingen in Sicilië
aangekomen die daar onder andere de steden Eryx en Segesta hebben gesticht. Aeneas wordt hier niet genoemd maar in de 5e eeuw v.Chr. zijn door Siciliaanse
schrijvers verhalen over reizende Trojanen beschreven zoals blijkt uit passages van Thucydides en Pausanias.46 Opvallend genoeg koppelt Cicero aan het einde
van de republiek de stichting van Segesta wel aan Aeneas.47 Erich Gruen denkt
39 Erskine 2001, 26.
40 Dion. Hal., Ant Rom 1.61-‐2. 41 Verg. Aen 3.167, 7.207.
42 Galinsky 1969 222; Gruen 1992, 7; Wilhelm1992, 129-‐131.
43 Het was voor de Romeinse lezer van de Aeneïs wellicht makkelijker voor te stellen van een Trojaan af te stamen als deze zelf roots had in Italië.
44 (FGrH 4 F84.); Cornell 1975, 16-‐27. 45 Hes. Theog 1008-‐10; Gruen 1992, 9. 46. Thuc., 6.2.3; Paus. 5.25.6; Gruen 1992, 15. 47 Cic., II verr.4.72.
dat toen de Romeinen gebieden in ‘Grieks’ Italië gingen veroveren ze in contact kwamen met de verhalen van Trojanen op Sicilië. Het zou goed kunnen dat het in deze periode de gehelleniseerde Sicilianen waren, die Rome via Aeneas in de Helleense wereld incorporeerden.48 Aeneas kwam volgens de Aeneïs ook eerst
aan op Sicilië alvorens hij naar de Tyrreense kust zou reizen.49
Een ander bekend voorbeeld van Griekse incorporatie van Romeinen in hun wereldbeeld is het verhaal van Lycophron van Chalcis, een Griekse dichter uit de 3e eeuw v.Chr., die schreef dat Aeneas samen met Odysseus naar Italië
reisde en dat Aeneas de grootvader van Romulus en Remus was.50 Een probleem
bij deze voorstelling van zaken was dat het chronologisch overduidelijk niet klopte. Er zaten namelijk een aantal eeuwen tussen de datering van de oorlog van Troje en de stichting van Rome volgens Plutarchus51 We weten van
Plutarchus dat de Griek Diocles van Peparethus met de simpele oplossing kwam dat Aeneas niet de grootvader van Romulus was, maar een verre voorvader. Een dochter uit de lijn van Aeneas baarde uiteindelijk Romulus en Remus volgens hem. Deze oplossing werd overgenomen door de Romeinse Fabius Pictor en zijn versie werd de basis voor het traditionele verhaal van de stichting van Rome door Romulus. 52
De link van Rome met Troje werd dus gelegd door Griekse schrijvers die niet per se geïnteresseerd waren in de geschiedenis van Rome maar verhalen schreven over Griekse reizigers en Rome wilden incorporeren in hun Griekse wereld. Daarnaast gaan deze verhalen niet alleen over Aeneas maar soms bijvoorbeeld ook over Odysseus. De Romeinen hadden binnen de Griekse wereld dus al hun plek gekregen voordat Dionysius van Halicarnassus hierover schreef.53 48 Gruen 1992, 15. 49 Galinsky 1969, 64. 50 Lycophron, Alexandra 1226-‐1282.
51 Timeaus dacht dat er bijna 4 eeuwen tussen zaten met zijn datering van de Trojaanse oorlog in 1184 en de stichting van Rome in 814. Gruen 1992, 20; Erskine 2001, 139-‐140. 52 Plut., Rom. 3.1-‐3; Gruen 1992, 20. Voor een uitgebreider verslag over de Griekse incorporatie van Rome zie Gruen, Culture and national Identity in republican Rome,( New York1992)hoofdstuk 1.
Diplomatiek gebruik van de Trojaanse mythe
Het lijkt erop dat de Romeinen ontvankelijk waren voor hun ‘incorporatie’ in de Griekse wereld. Gruen vindt dat bijvoorbeeld de komst van Venus Erycina en Magna Mater in Rome aantonen dat de Romeinen gewillig ‘Trojaanse’ culten over wilden nemen. Tijdens de tweede Punische oorlog in 217 v.Chr. werden twee nieuwe goden in Rome geïntroduceerd: Venus Erycina uit Sicilië en Magna Mater uit Asia Minor. Historici als Gruen proberen deze godinnen te plaatsen binnen de Trojaanse afkomstmythe, een verband dat reeds in de oudheid werd gelegd door onder andere Thucydides.54 Toch is niet iedereen overtuigd van deze connectie
omdat er ook bronnen zijn die geen melding maken van een Trojaans element. Livius vermeldt dat na de nederlaag tegen Hannibal, de Sibillijnse boeken geraadpleegd werden en dat er tempels op de Capitool gebouwd moesten worden voor Venus Erycina en voor Mens.55 Livius zegt niets over de eventuele
Trojaanse afkomst van Venus Erycina, Mens of Magna Mater.
De Trojaanse connectie wordt dan ook pas echt sterk door het werk van de Augusteïsche dichters. 56 Net op het moment dat Augustus zichzelf in een
Trojaanse bloedlijn plaatste, maakten deze dichters de connectie van Magna Mater met Troje. In hoeverre Augustus een rol hierin speelde is niet bekend maar er zijn wel aanwijzingen dat hij de Trojaanse mythe aan zichzelf wilde koppelen. Dit zien we bijvoorbeeld terug in de iconografie van het Forum
Augustum waar we aan het eind van dit hoofdstuk verder op ingaan.57
Toen Rome een grote macht werd was de gedeelde afkomstmythe een belangrijke diplomatieke ingang voor de steden in de Hellenistische wereld. Het was gebruikelijk om bij diplomatieke betrekkingen een verwantschap aan te tonen. Dit kon op basis van werkelijke afkomst zoals bij Griekse koloniale moeder-‐ en dochtersteden gebeurde maar ook door middel van een gedeelde mythologische oorsprong. In de Griekse wereld maakte dit geen wezenlijk
54 Thuc. 6.2.3; Diodoros; Gruen 1990, 11-‐14. 55Livius, 22.9.7-‐11, 22.10, 23.30.13-‐14, 23-‐31.9.
Orlin 1997, 175-‐6; Erskine juist niet eens met dit idee, Erskine 2001 199.
56 Ovid., Fasti, 4.872-‐6; Verg., Aen. 10.218-‐55, 9.82-‐106, 2.788, 9.77-‐122, 10.156-‐8, 10.218-‐55. Price 2008, 388; Beard 1996, 165.
verschil. Het ging erom dat beide partijen elkaars rol in de Oecumene erkenden.58
Er zijn verschillende bronnen waarbij de Trojaanse afkomstmythe bij diplomatieke onderhandelingen naar voren komen. Van Pausanias weten we bijvoorbeeld dat toen Pyrrhus, de koning van Epiros in de 3e eeuw v.Chr., de Griekse stad Tarente hielp in hun strijd tegen de Romeinen, hij een anti Trojaans sentiment probeerde op te roepen. Het is tevens een van de vroegste bewijzen dat de Trojaanse afkomstmythe in een diplomatieke zaak gebruikt werd.59
‘While the ambassadors were speaking the memory of the fall of Troy accured to Pyrrhos, and he hoped for a similar outcome in this war, for he who was a descendant of Achilles would be campaigning against the colonists of the Trojans’.60
Een ander voorbeeld is Plutarchus. Na de tweede Macedonische oorlog droeg de succesvolle Romeinse generaal Titus Quincitus Flamininus een schild en een gouden krans op aan het heiligdom in Delphi. Hierbij werden volgens Plutarchus twee inscripties toegevoegd die herinnerden aan de Trojaanse afkomstmythe.61
‘ O sons of Zeus who take pleasure in swift horsemanship, o Tyndaridai princes of Sparta, Titus descendant of Aineias, has presented a very splendid gift to you, he who won freedom for the children of Greece’.
en:
‘It is fitting son of Leto, that this golden crown, which is given by the great commander of the descendants of Aineias, should sit on your ambrosial locks, Apollo, grant to the divine (theios) Titus the glory due to his prowess’.62
58 Erskine 2001, 135,197. 59 Erskine 2001, 157. 60 Pausanias, I.112.11. 61 Erskine 2001, 41. 62 Plutarchus, Flam. 12.6.
Aangezien Plutarchus vermeldt dat het Flamininus zelf was die deze inscriptie liet optekenen gaan veel historici ervan uit dat de Trojaanse afkomstmythe al in de vroege 2e eeuw v.Chr. een rol speelde.63 Volgens Erskine echter lijkt het
onwaarschijnlijk dat Flamininus deze tekst zelf opgesteld heeft. Hij vindt het moeilijk te geloven dat Flamininus over zichzelf zou zeggen dat hij goddelijk was (theios). Het lijkt Erskine waarschijnlijker dat de Grieken die deze inscripties maakten een tekst opschreven waarvan ze dachten dat die Flamininus zou bekoren. Als we Plutarchus, die veel connecties had met hooggeplaatste Romeinen, moeten geloven geeft de bron wel aan dat in de Griekse wereld de Trojaanse afkomstmythe enigszins bekend was. In tegenstelling tot wat Dion. Hal. ons wil doen geloven.64
Concluderend zien we dat er vanaf de 5e eeuw v.Chr. Griekse bronnen zijn
die vermelden dat Aeneas betrokken was bij de stichting van Rome. In de Ilias zelf vinden we aanwijzingen dat Aeneas over de Trojanen zal heersen na de oorlog maar die passages geven geen direct verband met de stichting van Rome.
65 De Trojaanse afkomstmythe werd door Romeinen voor zover wij weten in de
republiek weinig gebruikt, al zijn er wat bronnen die suggereren dat de mythe gebruikt werd bij diplomatieke betrekkingen met Grieken, voornamelijk in de Troas. Het is niet duidelijk of dit op initiatief van de Romeinen was.66
Dichterbij Rome
Etruskische vaasafbeeldingen vanaf de 6e eeuw v.Chr. met afbeeldingen van
Aeneas en Anchises zijn aanleiding voor een discussie onder historici en archeologen of de Aeneas mythe via de Etrusken in Rome terecht is gekomen. Het is vooralsnog niet helemaal duidelijk of de Etrusken zelf deze mythe kenden
63 Erskine 2001, 41. ( ook de discussie onder historici).
64 Die stelde namelijk dat veel Grieken in zijn tijd niet bekend waren met de Trojaanse afkomstmythe. Of dat de aankomst van Aeneas in Italië zelfs ontkend werd. Dion. Hal, I.45.42., Dion. Hal, I. 53.4. Erskine 2001, 41. Zonder bekendheid van de mythe was het gebruik ervan in diplomatieke zin niet te verwachtten.
65 Bij de beschrijving van het gevecht tussen Aeneas en Achilles in de Ilias, zegt Poseidon dat Aeneas niet in Troje zal sterven en dat hij en zijn nakomelingen de over de Trojanen zullen regeren. Ilias, 20.156-‐352.
of dat zij louter in opdracht van Grieken die vazen maakten of dat Griekse pottenbakkers deze maakten in opdracht van de Etrusken.67
Afb. 1. Etruskische vaas (470 v. Chr.) met afbeelding van Aeneas, Anchises en Ascanius. Rechts op de afbeelding Creüsa, de vrouw van Aeneas.
Afb. 2. Etruskische zwarte vaasafbeelding (ca 480 v. Chr.). Fragment uit Ilias. Aphrodite werpt haar mantel over Aeneas. Martin von Wagner museum L793.
Erika Simon schrijft dat op mythische afbeeldingen op Etruskische spiegels regelmatig namen te zien waren. Het valt haar op dat deze namen dikwijls op de Dorische manier geschreven werden. Deze vorm van uitspraak werd tijdens koorzang in het theater in Athene gebruikt. Zij denkt daarom dat de verhalen uit het Atheense theater zijn weg vonden naar de Etrusken.68 Dit betekent dat de
67 Discussie hierover zie Bömer 1951, Schauenburg 1960, Alföldi 1971, 284 Galinsky 1992, 97. Cornell 1995.
Etrusken wel degelijk de Aeneas mythe kenden. En de mythe via de Etrusken in Rome terecht kan zijn gekomen.
Afb. 3. Etruskische spiegel met Apollo en Dionysos. 4e eeuw v. Chr. Berlijn.
Ook op andere plekken rondom Rome komen we de Trojaanse afkomstmythe tegen. Vanaf de 4e eeuw v.Chr. werden Romeinse magistraten jaarlijks in
Lavinium geïnaugureerd met een offer ter ere van de Trojaanse voorouder. Opvallend is dat de bronnen die we hier over hebben niets melden over Aeneas maar alleen over de Penates en soms Vesta.69 Deze traditie kan het gevolg zijn
van een vredesverdrag tussen de steden Rome en Lavinium.70 Dionysius
Halicarnassus meldt dat Timaeus in een passage geschreven had dat de Penates die in Lavinium werden vereerd bestonden uit ijzeren en bronzen caducei en een Trojaanse aardewerken vaas.71 Timaeus zou dit van de lokale bevolking
hebben overgenomen.72
69 Asc. Scau 18-‐19; Servius. Ad Aen 2.296; Macrob 3.4.11; Galinsky 1969, 146. 70 Livius 8.11.15; Galinksy 1969 147.
71 Caducei is een staf van Apollo met twee omwonden slangen als symbool van verzoening. Werd veel gebruikt door handelaren en boodschappers. Vaak te zien bij afbeeldingen van Hermes (Mercurius).