• No results found

Vragen staat vrij! Een kwalitatief onderzoek naar de vraagbereidheid naar informele zorg onder Haagse hulpbehoevenden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vragen staat vrij! Een kwalitatief onderzoek naar de vraagbereidheid naar informele zorg onder Haagse hulpbehoevenden"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VRAGEN STAAT VRIJ!

Een kwalitatief onderzoek naar de vraagbereidheid naar informele

zorg onder Haagse hulpbehoevenden

Liselotte Hagen

(1599798)

Faculteit Governance and Global Affairs

Management van de Publieke sector

Eerste lezer: Dr. J. Schalk Tweede lezer: Dr. T. Steen

(2)

Voorwoord

Afgelopen zomer was de Universiteit van Leiden op zoek naar enkele studenten die wilden deelnemen aan een capstone project over de vraagbereidheid naar informele zorg in de gemeente Den Haag. Ik was gelijk enthousiast over dit onderwerp, omdat dit onderwerp ook betrekking heeft op mijn bacheloropleiding Sociologie.

In juli 2015 was de kick-off van dit project en maakte ik kennis met het onderzoeksteam. Dit team heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van mijn scriptie. Graag wil ik Mark Reijnders bedanken voor zijn hulp en ondersteuning bij het interviewen van de respondenten. Theanne van Schaik wil ik bedanken voor het ter beschikking stellen van haar interviewmateriaal. Daarnaast wil ik graag Jelmer Schalk bedanken voor zijn fijne begeleiding. Zonder zijn feedback, wijze raad en advies was het schrijven van mijn masterscriptie een stuk lastiger geweest. Ook wil ik Trui Steen bedanken voor haar waardevolle feedback in haar functie als tweede lezer.

Graag wil ik alle (zorg)instanties bedanken die meegewerkt hebben aan dit onderzoek. Daarnaast wil ik graag de respondenten en experts die deelgenomen hebben aan dit onderzoek hartelijk bedanken voor hun openheid en bijzondere verhalen.

Tot slot wil ik mijn ouders en mijn vriend Mark bedanken. Pap en Woes, dank voor het vertrouwen en de steun die jullie mij hebben gegeven. Jullie hebben het mogelijk gemaakt dat ik kon studeren. Mark, bedankt voor jouw geduld en opbeurende woorden. Jij hebt een belangrijke bijdrage geleverd aan het proces door te dienen als sparringpartner en mij af en toe los te weken van mijn scriptie.

Liselotte Hagen

(3)

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 2 1.1 Aanleiding ... 2 1.2 Doelstelling ... 4 1.3 Probleemstelling ... 4 1.4 Deelvragen ... 4 1.5 Maatschappelijke relevantie ... 4 1.6 Wetenschappelijke relevantie ... 5 1.7 Leeswijzer ... 6 2 Theoretisch kader ... 8

2.1 Informele en formele zorg ... 8

2.1.1 Informele zorg ... 8

2.1.2 Formele zorg ... 10

2.2 Drempels en voorkeuren ... 11

2.2.1 Drempels informele zorg ... 11

2.2.2 Voorkeur voor informele of formele zorgorganisatie ... 14

2.2.3 Hypotheses en conceptueel model ... 17

3. Onderzoeksopzet ... 20

3.1 Onderzoeksmethode ... 20

3.2 Onderzoeksinstrument ... 21

3.3 Gemeente Den Haag ... 22

3.4 Selectie van respondenten ... 24

3.5 Operationalisatie ... 28 3.6 Bewerking ... 31 3.7 Validiteit en betrouwbaarheid ... 34 4. Resultaten en analyse ... 37 4.1 Hulpvraag ... 37 4.2 Onderzoekspopulatie ... 37 4.3 Oorzaken vraagverlegenheid ... 41 4.3.1 Privacy ... 41

(4)

4.3.3 Andere drempels ... 47

4.4 Zorgvoorkeuren ... 49

4.4.1 Wederkerigheid ... 49

4.4.2 Mentoring ... 52

4.4.3 Overige redenen voor voorkeuren... 54

4.5 Analyse ... 57 5. Beleidsaanbevelingen ... 62 6. Conclusie ... 65 Literatuur ... 68 Bijlagen ... 72 Bijlage 1: Vragenlijst ... 72

(5)

Tabellen en figuren

Figuur 1. Vrijwilligerswerk in internationaal perspectief ... 10

Figuur 2. Drempels en voorkeuren ... 11

Figuur 3. Drempels (informele) zorg ... 12

Figuur 4. Voorkeur voor informele of formele zorgorganisatie ... 15

Figuur 5. Conceptueel model ... 19

Tabel 1. Aantal respondenten en experts per onderzoeksmethode ... 22

Tabel 2: Aantal respondenten en experts en onderzoeksmethode per organisatie ... 27

Tabel 3. Aantal respondenten per achtergrondkenmerk ... 38

Tabel 4. Resultaten privacyoverwegingen ... 42

Tabel 5. Resultaten maatschappelijke overtuiging ... 45

Tabel 6. Resultaten wederkerigheidsprincipe ... 50

Tabel 7. Resultaten mentoring ... 53

(6)

Samenvatting

Diverse gemeenten hebben zich de afgelopen jaren ingezet om een gedegen informeel zorgaanbod te ontwikkelen om de verwachte toename naar informele zorg op te vangen. Tegen de verwachting in blijkt nu dat het aanbod van informele zorg groter is dan de gestelde vraag. Deze tendens is ook opgemerkt door de gemeente Den Haag, die het antwoord zoekt op de vraag waarom niet alle informele zorgvragen aan informele zorginstanties worden gesteld. In dit onderzoek wordt het antwoord op deze vraag gezocht in vraagverlegenheid en zorgvoorkeur. Op basis van een onderzoek naar onder andere sociologische en psychologische literatuur zijn een viertal hypotheses opgesteld. Uit literatuuronderzoek blijkt dat de wens naar onafhankelijkheid een belangrijke oorzaak is van vraagverlegenheid. Bovendien zijn er twee redenen gevonden voor een mogelijke zorgvoorkeur; het wederkerigheidsprincipe voor formele zorg en de behoefte aan mentoring voor informele zorg.

De vier hypotheses zijn getoetst door middel van semigestructureerde interviews en een focusgroep met hulpbehoevenden en experts. Uit de interviews en de focusgroep blijkt dat er in de gemeente Den Haag hulpbehoevenden zijn die hun hulpvraag niet willen, durven of kunnen stellen aan informele zorgorganisaties. De wens naar onafhankelijkheid is een reden waarom hulpbehoevenden hun zorgvraag niet willen of durven stellen aan informele zorgverleners. Sommige hulpbehoevenden weten echter niet waar zij informele hulp kunnen vragen. Dit is een belangrijke reden voor het niet kunnen vragen van informele hulp, wat niet werd verwacht op basis van het literatuuronderzoek. Uit de interviews en de focusgroep is gebleken dat een deel van de respondenten de voorkeur geeft aan formele hulp. De hulpvragen aan informele hulpverleners blijven hierdoor achter. De hypotheses over de zorgvoorkeur zijn niet bevestigd in dit onderzoek. Het feit dat formele hulpverleners opgeleid zijn en gehouden zijn aan wettelijke voorschriften, zijn redenen voor een formele zorgvoorkeur. Persoonlijke aandacht gegeven door informele zorgverleners kan een reden zijn voor een informele zorgvoorkeur. Een beperking van de onderzoeksresultaten is dat zij niet representatief zijn voor alle zorgbehoevenden in de gemeente Den Haag. Op basis van deze onderzoeksresultaten kunnen wel beleidsaanbevelingen aan de gemeente worden uitgebracht. De eerste aanbeveling is om huisartsen niet alleen het voorportaal te laten zijn van formele, maar ook van informele hulp. Dit komt de vindbaarheid van informele hulp ten goede. De tweede aanbeveling is om ruchtbaarheid te geven aan het feit dat vrijwilligers in de gemeente de mogelijkheid krijgen om getraind te worden voor de hulp die zij geven. Op deze manier kan de zorgvoorkeur beïnvloed worden.

(7)

2

1 Inleiding

De gemeente Den Haag heeft het afgelopen jaar flink geïnvesteerd in het verzorgen van een uitgebreid netwerk aan vrijwilligers en is voornemens dit de aankomende jaren te blijven doen.1 De gemeenteambtenaren hebben bemerkt dat het aanbod van informele zorg gearrangeerd door vrijwilligers groter is dan de gestelde informele hulpvraag. Deze tendens wordt ook onderschreven in andere Nederlandse gemeenten (Linders, 2010). De vraag is echter waarom de bereidheid om de informele hulpvraag te stellen niet zo groot is. Een indicatief antwoord op deze vraag zal gegeven worden in deze scriptie. Op basis van dit indicatieve antwoord worden beleidsaanbevelingen gedaan aan de gemeente Den Haag om de vraagbereidheid naar informele zorg onder haar burgers te vergroten. Het onderwerp van deze scriptie wordt in de inleiding geïntroduceerd aan de hand van de volgende onderdelen: de aanleiding voor dit onderzoek, de doelstelling die in dit onderzoek wordt nagejaagd, de probleemstelling, de deelvragen op basis waarvan de probleemstelling beantwoord zal worden, de maatschappelijke relevantie van dit onderzoek en tot slot de wetenschappelijke relevantie.

1.1 Aanleiding

Al jaren zijn de zorgkosten in Nederland torenhoog (Linders, 2010; Grootegoed, 2012; Kwekkeboom, 2012; Steyaert, 2012). Vanaf 2000 zijn de zorgkosten gestegen van 46,9 miljard euro naar 94,2 miljard euro.2 Deze stijging is meer dan een verdubbeling. Dat betekent dat 15,6% van het Bruto Binnenlands Product wordt uitgegeven aan zorg in Nederland. Nederland had in 2010 na de Verenigde Staten relatief gezien de hoogste zorgkosten ter wereld.3 Om de zorgkosten te beteugelen heeft de overheid de afgelopen jaren verschillende hervormingen doorgevoerd in het zorgstelsel. Eén van deze hervormingen is de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007. Binnen de Wmo worden zorgbehoevenden gestimuleerd om zo min mogelijk beroep te doen op publiek gefinancierde zorg en een groter beroep te doen op het eigen netwerk (Linders, 2010). De focus werd dus verschoven van formele zorg, oftewel professionele zorg, naar informele zorg. Informele zorg is onderverdeeld in mantelzorg en zorg door vrijwilligersorganisaties. In 2014 gaven ongeveer vier miljoen mensen mantelzorg en bijna één miljoen Nederlanders waren actief als vrijwilliger in de zorg.

1 Gemeente Den Haag, ‘Actieprogramma Informele Zorg 2015-2018’, op:

http://www.denhaag.nl/home/bewoners/gemeente/document/Actieprogramma-informele-zorg.htm (bezocht op 17 december 2015).

2 Deze bedragen zijn afkomstig van zorgrekeningen en zijn inclusief particuliere uitgaven. 3 Rabobank (2014), ‘Grootschalige hervormingen zorgstelsel in 2015’, op:

https://economie.rabobank.com/publicaties/2014/september/grootschalige-hervormingen-zorgstelsel-in-2015/ (bezocht op 15 september 2015).

(8)

Bij de berekening van het aantal informele hulpverleners is uitgegaan van een brede definitie (de Klerk, de Boer, Plaisier, Schyns en Kooiker, 2015). Deze definiëring wordt toegelicht in het theoretisch kader van deze scriptie.

Uit onderzoek is gebleken dat de bereidheid om informele hulp te verlenen groter is dan de bereidheid om informele hulp te ontvangen (Linders, 2010). Dat is opvallend, aangezien in het (landelijke) beleid vooral aandacht is gegeven aan het verzorgen van het hulpaanbod van informele zorg (Tonkens, van Bochove & Verplanke, 2014). Gedacht werd dat het leveren van voldoende hulpaanbod juist het probleem zou zijn, omdat de bereidheid om hulp te geven de afgelopen decennia afgenomen zou zijn (de Boer, 2007). Nu blijkt dat het (beleids)probleem voornamelijk ligt bij het vragen van hulp aan informele hulporganisaties door hulpbehoevenden. De Wmo is erop gericht om hulpbehoevenden zoveel mogelijk de zorg binnen het eigen netwerk te laten organiseren. Uit onderzoek is gebleken dat zorgbehoevenden het lastig vinden om de hulpvraag te stellen binnen het eigen netwerk (Linders, 2010). Dat zou ertoe kunnen leiden dat hulpbehoevenden de zorg die zij nodig hebben niet krijgen of onverminderd zorg blijven vragen aan professionals. De Wmo zal dan niet slagen. Om ervoor te zorgen dat de Wmo wél slaagt is het van belang te ontdekken waarom hulpbehoevenden niet alle informele hulpvragen willen of durven stellen aan informele hulpverleners. Een mogelijke reden zou vraagverlegenheid kunnen zijn. De oorzaken van vraagverlegenheid lopen binnen de wetenschap zeer uiteen, waardoor het onduidelijk is wat de oorzaak van vraagverlegenheid is. Zo schrijven Roe, Whattam, Young en Dimond (2011) dat het vragen van hulp door hulpbehoevenden kan worden gezien als een aanval op hun privacy. Linders (2010) en Addis en Mahalik (2003) beschrijven juist dat een hulpbehoevende geen hulp wil vragen als hij of zij het gevoel heeft niets terug te kunnen doen voor de hulpgever. Een mogelijke andere reden voor de lage vraagbereidheid naar informele zorg zou de zorgvoorkeur kunnen zijn. Uit onderzoek van de Boer (2007) is gebleken dat hulpbehoevenden de voorkeur geven aan formele zorg. Dat zorgbehoevenden deze voorkeur hebben bij bijvoorbeeld het uitvoeren van een niertransplantatie is geen probleem, maar er zijn ook zorgvragen waar vrijwilligers net zo goed mee kunnen helpen als professionals (van Bochove en Verhoeven, 2014), bijvoorbeeld het bieden van hulp in het huishouden en bij de administratie. Om de Wmo te laten slagen is het van belang dat hulpbehoevenden deze informele zorgvragen gaan stellen aan informele hulpverleners.

Hoewel het onderzoeken van een verborgen zorgvraag een lastige materie is, zal in deze scriptie onderzocht worden of vraagverlegenheid en de zorgvoorkeur mogelijke oorzaken kunnen zijn

(9)

alleen informele zorg die verstrekt wordt door vrijwilligers in oogschouw te nemen en geen mantelzorg. Hiervoor is gekozen om een goede vergelijking te kunnen maken tussen formele en informele zorg. De verwachting is dat informele hulp die verstrekt wordt door vrijwilligers meer lijkt op professionele hulp dan mantelzorg. Mantelzorg wordt vaak verstrekt door familie, buren, vrienden of kennissen (Linders, 2010). Een zorgvrijwilliger kan voor de hulpbehoevende een onbekende zijn, evenals een zorgprofessional voor de hulpbehoevende een onbekende kan zijn (de Boer en de Klerk, 2013).

De redenen voor vraagverlegenheid en zorgvoorkeuren worden getoetst aan hulpbehoevenden wonend in de gemeente Den Haag.

1.2 Doelstelling

Met dit onderzoek wordt gepoogd inzicht te krijgen in de oorzaken van vraagverlegenheid onder Haagse burgers met een hulpbehoefte en in het verschil van voorkeuren voor formele zorg en voor informele zorg gearrangeerd door vrijwilligersorganisaties.

1.3 Probleemstelling

Zijn er burgers in Den Haag met een hulpvraag die zij niet stellen aan informele vrijwillige zorgorganisaties in de gemeente Den Haag, en zo ja, wat zijn daar de oorzaken van? 2) Vragen deze burgers wel hulp aan formele zorgorganisaties, en zo ja, waarom?

1.4 Deelvragen

Om de probleemstelling uiteindelijk te kunnen beantwoorden zijn twee deelvragen opgesteld.

1. Hoe kan onderzocht worden of er mensen met een zorgvraag zijn en waarom zij eventueel geen steun inroepen van een informele zorgorganisatie of enkel hulp inroepen van een formele zorgorganisatie?

2. Wat kan de gemeente Den Haag doen om ervoor te zorgen dat de (verborgen) vraag naar informele hulp verstrekt door vrijwilligersorganisaties en het aanbod van informele hulp verstrekt door vrijwilligersorganisaties beter op elkaar aansluiten?

1.5 Maatschappelijke relevantie

In Nederland hebben ongeveer 4,5 miljoen mensen een lichte tot zware lichamelijke en/of psychische beperking. Een deel van deze hulpbehoevenden woont in een zorginstelling. Het andere deel is aangewezen op thuishulp. De verwachting is dat steeds meer mensen in de toekomst aangewezen zijn op thuishulp, omdat de toelatingsmaatstaven voor het wonen in een zorginstelling vele malen strenger worden vanwege de bezuinigingen in de zorg. In het kader

(10)

van de Wmo zal steeds meer zorg voor de thuiswonende hulpbehoevende vanuit het netwerk van de hulpbehoevenden zelf worden georganiseerd. Het beroep op informele hulp zal dus groter worden. Ook mensen die geen beperkingen hebben, kunnen zorg nodig hebben, bijvoorbeeld mensen in een sociaal isolement of met financiële problemen (de Boer en de Klerk, 2013). Ook van deze mensen wordt verwacht dat zij de benodigde zorg zoveel mogelijk binnen het eigen netwerk regelen.

Als hulpbehoevenden ondanks de Wmo de voorkeur geven aan formele zorg en belemmeringen voelen om zorg aan informele instanties te vragen, dan bestaat de kans dat hulpbehoevenden onnodig hulp vragen aan formele zorginstanties of helemaal geen hulp ontvangen in het kader van de bezuinigingen. Als geïdentificeerd wordt of mensen inderdaad liever hulp vragen aan een formele zorgorganisatie en waarom, en wat de drempels zijn om een beroep te doen op informele hulp, dan kunnen deze belemmeringen en drempels misschien worden weggenomen. Daarnaast kan naar aanleiding van dit onderzoek gekeken worden hoe de informele zorg voor hulpbehoevenden het best gecoördineerd kan worden om deze groep zo goed mogelijk te bereiken en te bedienen. Bij het wegnemen van de eventuele bezwaren en het verbeteren van de coördinering van informele zorg zijn zowel de samenleving als de onderzoekspopulatie gebaat. De zorg voor hulpbehoevenden kan georganiseerd worden binnen het eigen netwerk met een eventuele aanvulling van zorg door professionals. Hulpbehoevenden krijgen op deze manier de zorg die zij nodig hebben. Door het minder grote beroep op publiek gefinancierde zorg kan er collectief bespaard worden op de zorgkosten.

1.6 Wetenschappelijke relevantie

Voor zover bekend is niet eerder onderzocht of mensen daadwerkelijk de voorkeur geven, onder bepaalde condities, aan formele zorg, zoals de Boer (2007) beweert. Wel is al eerder onderzoek gedaan naar de drempels voor het vragen van informele hulp aan onder andere vrijwillige zorgorganisaties. Zo bleek onder andere dat mensen het lastig vinden om hulp te vragen als zij het gevoel hebben niets terug te kunnen doen voor de vrijwilliger (Addis & Mahalik, 2003; Linders, 2010). Deze drempel zou bij formele hulp een minder grote rol van betekenis kunnen spelen, omdat een professional betaald wordt voor de gegeven hulp. Anderzijds blijkt uit het onderzoek van Kerckhaert en de Ruig (2013) over schuldhulpverlening dat mensen met financiële problemen liever geen hulp vragen aan een dergelijke formele organisatie. De hulpbehoevenden gaven aan meer op zoek te zijn naar mentoring in het kader van hun financiële problemen, omdat zij veronderstellen bij deze vorm van hulp meer grip te kunnen houden op de eigen situatie (Kerckhaert en de Ruig, 2013). Begeleiding is typisch een veel gezien type

(11)

zorg onder vrijwilligers organisaties, bijvoorbeeld de vele maatjesprojecten die vrijwilligersorganisaties aanbieden (Uyterlinde, Lub, de Groot & Sprinkhuizen, 2009). Wat dat betreft zou men kunnen verwachten dat een hulpbehoevende de voorkeur zal geven aan een informele zorgorganisatie.

De bewering van de Boer (2007) kan op basis van de bestaande literatuur niet worden onderzocht, omdat de bestaande wetenschappelijke literatuur hier niet eenduidig over is. In dit onderzoek wordt de uitspraak van de Boer getest. Daarnaast is het wetenschappelijk interessant om de zorgvoorkeur en de drempels om informele zorg aan vrijwilligersorganisaties te vragen te combineren in een onderzoek. Dit is voor zover bekend nog niet eerder gedaan. Door deze combinatie kan een indicatief antwoord worden gegeven waarom hulpbehoevenden soms geen hulp aan vrijwilligersorganisaties willen, kunnen of durven vragen. Op basis van dit indicatieve antwoord kan een advies uit worden gebracht aan de gemeente Den Haag. De wetenschappelijke literatuur die gebruikt wordt om een indicatief antwoord te kunnen geven op deze vraag is afkomstig uit verschillende disciplines in de wetenschap. De oorzaken voor vraagverlegenheid en de zorgvoorkeur kunnen onder andere gevonden worden in de sociologische en psychologische literatuur. De gevolgen van vraagverlegenheid en de zorgvoorkeur kunnen leiden tot een beleidsprobleem. Dit beleidsprobleem kan beschreven worden aan de hand van bestuurskundige literatuur. De literatuur uit deze verschillende disciplines zou op basis van dit onderzoek aangevuld kunnen worden. Daarnaast levert dit onderzoek een bijdrage aan de methodologische wetenschap, omdat mensen met eventuele verborgen hulpvraag slim benaderd zijn en vervolgens zijn betrokken in dit onderzoek. Voor zover bekend is deze methode nog niet eerder toegepast. De methodologie van dit onderzoek wordt uiteengezet in hoofdstuk drie van deze scriptie.

1.7 Leeswijzer

In deze paragraaf wordt de leeswijzer van dit onderzoek gepresenteerd. De leeswijzer is bedoeld als ondersteuning voor de lezer bij het lezen van de scriptie. In hoofdlijnen wordt aangegeven wat er in welk hoofdstuk wordt besproken.

Het theoretisch kader bestaat uit een literatuuronderzoek op basis van sociologische, psychologische en bestuurskunde literatuur. Uit dit literatuuronderzoek vloeien een viertal hypotheses voort die betrekking hebben op de mogelijke oorzaken van vraagverlegenheid en mogelijke argumentaties voor een bepaalde zorgvoorkeur. In hoofdstuk drie wordt vervolgens de onderzoeksopzet gepresenteerd. Aspecten die daarbij aan bod komen zijn onder andere de

(12)

onderzoeksmethode, het onderzoeksinstrument, de selectie van de respondenten en de operationalisatie van de gebruikte theoretische concepten. In hoofdstuk vier worden de resultaten van het onderzoek besproken aan de hand van de doelstelling. Vervolgens worden de onderzoeksresultaten in de analyse in perspectief geplaatst. Op basis van de onderzoeksresultaten worden in hoofdstuk vijf enkele concrete beleidsaanbevelingen gedaan aan de gemeente om de vraagbereidheid naar informele zorg onder Haagse burgers te vergroten. Afsluitend wordt in hoofdstuk zes de conclusie gepresenteerd en wordt antwoord gegeven op de probleemstelling. Daarnaast worden beperkingen van dit onderzoek benoemd en worden enkele aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek.

(13)

2 Theoretisch kader

Sommige gemeenten hebben het afgelopen jaar flink geïnvesteerd in een uitgebreid netwerk aan vrijwilligersorganisaties (Tonkens, van Bochove & Verplanke, 2014). Op dit moment is het aanbod van hulp geboden door vrijwilligers groter dan de vraag naar hulp van vrijwilligers (Linders, 2010). Dit zou veroorzaakt kunnen worden door vraagverlegenheid: niet iedere hulpbehoevende lijkt het gemakkelijk te vinden om hulp te vragen (Linders, 2010). Een andere oorzaak zou de zorgvoorkeur kunnen zijn. Volgens de Boer (2007) geven Nederlanders de voorkeur aan formele zorg. Dat zou ook een reden kunnen zijn waarom zij geen informele zorg vragen.

Naar de redenen voor vraagverlegenheid en de onderbouwing van de zorgvoorkeur is in deze scriptie een literatuurstudie gedaan op basis van voornamelijk sociologische en psychologische wetenschappelijke literatuur. De bevindingen van deze literatuurstudie worden gepresenteerd in dit hoofdstuk. Om een gedegen vergelijking te kunnen maken tussen de voorkeur voor formele zorg of informele zorg, zal eerst het verschil tussen beide zorgtypen uitgelegd worden. Vervolgens zullen eventuele drempels voor het vragen van hulp beschreven worden. Daarna worden vanuit verschillende wetenschappelijke benaderingen mogelijke verklaringen voor de zorgvoorkeur beschreven. Tot slot worden de hypotheses die voortvloeien uit de literatuurstudie gepresenteerd.

2.1

Informele en formele zorg

Simpel gezegd heeft iemand die zorg behoeft drie mogelijkheden: geen zorg, informele zorg of formele zorg. De keuze van een hulpbehoevende kan afhangen van bijvoorbeeld de behoefte, vraagbereidheid en zorgvoorkeur (de Boer, 2007; Linders, 2010).

Er bestaat geen eenduidigheid over hoe de begrippen informele en formele zorg gedefinieerd kunnen worden. In deze paragraaf worden deze begrippen uitleggen en wordt het onderscheid zo duidelijk mogelijk gemaakt.

2.1.1 Informele zorg

Informele zorg kan uitgevoerd worden door mantelzorgers en vrijwilligersorganisaties (de Boer & de Klerk, 2013). Mantelzorg en zorgvrijwilligers zijn niet eenduidig te definiëren. De Boer en de Klerk (2013) hebben verschillende definities voor deze begrippen omschreven. Een mogelijke definitie die zij voor zorgvrijwilligers geven, luidt als volgt: “vrijwilligers die onbetaald en onverplicht werkzaamheden verrichten in georganiseerd verband voor anderen die zorg en ondersteuning nodig hebben en met wie zij –bij de start- geen persoonlijke relatie

(14)

hebben” (p. 10). In dit onderzoek zal deze definitie gehanteerd worden voor zorgvrijwilligers, omdat in deze definiëring ook aandacht wordt besteed aan de vraagkant van vrijwillige zorg. Deze vraagkant staat in dit onderzoek centraal. Hoeveel zorgvrijwilligers er precies zijn in Nederland is lastig te bepalen. Het is sterk afhankelijk van welke definitie er wordt toegepast om zorgvrijwilligers te definiëren. In het onderzoek van de Klerk, et al. (2015) wordt een ruim begrip van zorgvrijwilligers gehanteerd. Volgens dit onderzoek waren in 2014 bijna één miljoen Nederlanders actief als vrijwilliger in de zorg. Hierbij zijn vrijwilligers die sporadisch vrijwilligerswerk doen en vrijwilligers die niet via een hulporganisatie hun diensten aanbieden inbegrepen. Ongeveer 630.000 Nederlanders doen intensief vrijwilligerswerk in de zorg. Ook mantelzorg is lastig eenduidig te definiëren. Eén van de definities voor mantelzorg is: “het geregeld (niet beroepsmatige basis) verlenen van hulp aan zieken of gehandicapten” (de Boer en de Klerk, 2013: p. 19). Bij het hanteren van deze definitie verleende in 2007 ongeveer 15% van de volwassen Nederlandse bevolking mantelzorg (de Boer en de Klerk, 2013). Bij een ruime definitie van mantelzorg gaven in 2014 ruim vier miljoen Nederlanders informele hulp. Het bieden van bijvoorbeeld hulp bij transport of emotionele steun valt in dit geval ook onder het begrip mantelzorg (de Klerk, et al., 2015). Zowel mantelzorgers als zorgvrijwilligers zijn (vaak) niet opgeleid voor het verlenen van zorg. In sommige gemeenten kunnen zorgvrijwilligers wel een training of cursus volgen.4

Informele zorg kent verschillende hulpvormen. Aan de hand van de (internationale) literatuur over de zorg (Rook, 1987; de Boer en de Klerk, 2013; Peters, 2013) kunnen vier verschillende hulpvormen onderscheiden worden. De eerste vorm is instrumentele hulp. Onder deze vorm wordt praktische ondersteuning verstaan, zoals hulp bij kleine klusjes of bij de administratie. Een andere vorm is sociale hulp. Deze vorm van hulp bestaat uit het gezamenlijk optrekken en ondernemen van activiteiten. Het doel van deze activiteiten is om ervoor te zorgen dat de hulpbehoevende een leuke tijd heeft. Een derde vorm is emotionele of psychosociale hulp. Deze hulp kan geboden worden in de vorm van ondersteuning of coaching, maar kan ook zijn in de vorm van een luisterend oor. Een laatste vorm is zorghulp bij de persoonlijke verzorging en de huishoudelijke taken (Rook, 1987; De Boer en de Klerk, 2013; Peters, 2013). Belangrijk om erbij te vermelden is dat deze hulpvormen kunnen overlappen en dat een strikte scheiding niet mogelijk is.

(15)

https://www.denhaagdoetvrijwilligersacademie.nl/wat-is-de-In Europees perspectief is het vrijwilligersnetwerk in Nederland groot. https://www.denhaagdoetvrijwilligersacademie.nl/wat-is-de-In onderstaande grafiek is het percentage van de bevolking opgenomen dat in de afgelopen 12 maanden (onbetaald) vrijwilligerswerk gedaan heeft. Deze cijfers zijn afkomstig uit de European Social Survey uit 2002/’03. Uit deze grafiek blijkt dat Nederland in 2002-2003 relatief gezien één van de grootste vrijwilligersnetwerken heeft van deze selectie van Europese landen. In 2002-2003 was in Nederland ongeveer 30% van de bevolking in de afgelopen 12 maanden actief geweest als vrijwilliger. In Spanje en Italië zijn er relatief gezien het minst aantal vrijwilligers (Dekker & den Ridder, 2011).

Figuur 1. Vrijwilligerswerk in internationaal perspectief.

Gegevens afkomstig uit European Social Survey 2002-2003.

In bovenstaand onderzoek zijn alle typen van vrijwilligerswerk meegenomen. Er is geen internationale vergelijking gemaakt van alleen zorgvrijwilligers. Onbekend is dus of Nederland in internationaal perspectief ook een groot netwerk heeft aan vrijwilligers in de zorg. Wel is bekend dat de meest voorkomende taken die zorgvrijwilligers in Nederland uitvoeren, het geven van praktische en emotionele hulp aan zorgvragers en het ondersteunen van beroepskrachten, gelijk is aan andere Europese landen (de Boer en de Klerk, 2013).

2.1.2 Formele zorg

Over de grenzen van formele zorg bestaat onenigheid. Afgelopen 40 jaar hebben verschillende sociologen zich beziggehouden met dit vraagstuk. Zij hebben de kenmerken van professionals in de zorg beschreven aan de hand van twee belangrijke kenmerken. Het eerste kenmerk is dat professionals in de zorg een opleiding hebben gevolgd voor het werk dat zij doen. Deze professionals hebben binnen deze opleiding zowel kennis opgedaan over de theorie die getoetst

0 5 10 15 20 25 30 35 40 IT ES IR FR BE UK DK NL SE

Vrijwilligerswerk in internationaal

perspectief

(16)

is in examens en kennis over de praktijk opgedaan in stages. Deze kennis is specialistisch, daarom kunnen deze professionals alleen zelf bepalen wat de richtlijnen en gedragscode binnen de zorg zijn. Dit is tevens het tweede kenmerk. Professionals in de zorg zijn bevoegd om gespecialiseerde zorgtaken te verrichten. Welke zorgtaken een professional mag verrichten is afhankelijk van de opleiding (Hopkins, Solomon & Abelson, 1996). De zorgtaken kunnen uiteenlopen van het vervangen van een stoma tot het uitvoeren van een openhartoperatie. Deze professionals krijgen betaald voor de zorg die zij bieden (van Bochove & Verhoeven, 2014).

2.2

Drempels en voorkeuren

Uit onderzoek is gebleken dat hulpbehoevenden het niet altijd gemakkelijk vinden om hulp te vragen aan een informele hulpverlener (Linders, 2010). Dit kan twee oorzaken hebben: hulpbehoevenden voelen belemmeringen om hulp te vragen (Linders, 2010) of zij geven de voorkeur aan formele zorg (de Boer, 2007). Figuur 2 is een schematische weergave van de opzet van het theoretisch kader. Gepresenteerd wordt wanneer de drempels en de zorgvoorkeur een rol kunnen spelen.

In deze paragraaf worden eerst twee belangrijke drempels voor het vragen van hulp uitgelicht. Vervolgens worden twee verwachtingen wat betreft de zorgvoorkeur aan de hand van bestaande psychologische en sociologische literatuur beschreven.

2.2.1 Drempels informele zorg

Een centraal begrip in de literatuur over vraagverlegenheid is onafhankelijkheid. Hulpbehoevenden kunnen verschillende motieven hebben om onafhankelijk te willen zijn. Zo kunnen mensen ervoor kiezen om onafhankelijk te zijn in hun persoonlijk belang, bijvoorbeeld

Figuur 2. Drempels en voorkeuren.

Informele zorg

Formele zorg Geen zorg

Drempels

(17)

om de privacy te beschermen (Roe, et al., 2001; Nederland, Stavenuiter en Wentink, 2007; Linders, 2010; Grootegoed, 2012). Anderen kunnen het juist belangrijk vinden om onafhankelijk te zijn, omdat zij denken dat de maatschappij dit van hun verwacht (Agthoven en Plomp, 1989; Linders, 2010; Grootegoed, 2012).

Een schematische weergave van de bovengenoemde drempels is weergegeven in figuur 3. Deze figuur is ontwikkeld op basis van het theoretische kader van dit onderzoek. In deze scriptie wordt er vanuit gegaan dat onafhankelijkheid de hoofdoorzaak is van vraagverlegenheid. De drang van een hulpbehoevende om onafhankelijk te willen zijn wordt aangestuurd door privacyoverwegingen en door de overtuiging dat onafhankelijkheid en zelfredzaamheid vanuit de maatschappij wordt verwacht.

Privacyoverwegingen

De prikkel om onafhankelijk te willen zijn, kan gestuurd worden vanuit het persoonlijk belang: hulpbehoevenden kunnen het essentieel vinden om hun persoonlijke leefsfeer te beschermen. In de literatuur over vraagverlegenheid worden verschillende redenen beschreven waarom hulpbehoevenden dit belangrijk kunnen vinden.

Linders (2010) is één van de onderzoekers die onderzoek gedaan heeft naar vraagverlegenheid. Dit thema heeft zij onderzocht onder buurtbewoners uit een buurt in Eindhoven: Drents Dorp. De respondenten zijn geselecteerd aan de hand van een survey. De geselecteerde respondenten zijn vervolgens onderworpen aan een diepte interview. Uit dit onderzoek is gebleken dat er verschillende psychologische redenen zijn waarom mensen waarde hecht aan de persoonlijke leefsfeer en daarom liever geen hulp wil vragen. Een eerste reden die Linders noemt is de angst

Figuur 3. Drempels (informele) zorg.

Onafhankelijkheid Privacyoverwegingen Maatschappelijke overtuiging Informele zorg Formele zorg Geen zorg Drempels Voorkeur

(18)

om het onderwerp te worden van de buurtroddels. De respondenten probeerden hun privéleven ten opzichte van andere buurtbewoners af te schermen. Teveel intiem contact met buurtbewoners werd vermeden, omdat dit de kans vergroot om het onderwerp te worden van roddel en achterklap. Een tweede reden voor mensen om geen hulp te vragen kan de angst voor bemoeizucht zijn. De angst bestaat dat wanneer er hulpverleners over de vloer komen, men zich (onbewust) overal mee gaat bemoeien. Om deze bemoeizucht te voorkomen kan men ervoor kiezen geen hulp te vragen (Linders, 2010). De angst voor bemoeizucht wordt ook door Grootegoed (2012) aangedragen als mogelijke drempel. Het vragen naar informele hulp kan door hulpbehoevenden worden gezien als een inbreuk op hun zelfstandige leefwijze. De bemoeienis van anderen in aangelegenheden zoals het schoonmaken, de inkopen en de administratie kan als een dreiging worden ervaren door de hulpvrager. Daarom kan de hulpbehoevende ervoor kiezen geen hulp te vragen. Roe, et al., (2001) hebben onderzoek gedaan naar de percepties en ervaringen van ouderen bij het ontvangen van informele en formele hulp. Deze ervaringen en percepties zijn onderzocht aan de hand van een kwalitatief onderzoek bestaande uit 20 interviews met ouderen die formele en/of informele zorg ontvingen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het ontvangen van hulp gezien kan worden als een aanval op de privacy. Hulpbehoevenden kunnen het belangrijk vinden om alleen te zijn. Deze beweegreden kan ertoe leiden dat zij geen hulp vragen. Ook schaamte voor het probleem zou een rol kunnen spelen bij het niet willen of durven vragen van informele hulp. Zo is gebleken dat mensen met financiële problemen hun situatie waarin zij leven graag voor zichzelf willen houden. Om hun problemen te verbergen gaan zij vaak niet naar wijkcentrum of andere instanties om hulp te vragen (Nederland, et al., 2007). Dit kan tot gevolg hebben dat deze groep niet bekend is bij informele hulpinstanties.

Uit bovenstaande literatuur blijkt dat het mogelijk is dat hulpbehoevenden geen hulp vragen, omdat zij onafhankelijk willen zijn. Dit verlangen naar onafhankelijkheid komt voort uit de vrees voor het verliezen van de persoonlijke leefsfeer.

Maatschappelijke overtuiging van zelfstandigheid

Het verlangen naar onafhankelijkheid hoeft niet altijd voort te komen uit het eigen belang, maar kan ook aangestuurd worden door de maatschappij. Een belangrijke sociale regel in onze samenleving is dat men zo zelfstandig mogelijk behoort te zijn. Grootegoed (2012) noemt deze sociale regel zelfs een culturele obsessie. De waarde die in de samenleving gehecht wordt aan zelfstandigheid blijkt ook uit het onderzoek van Agthoven en Plomp (1989). In dit onderzoek gaf 93% van de respondenten aan niet afhankelijk te willen zijn van anderen en het vreselijk te

(19)

vinden hulp te vragen aan anderen. Een kanttekening die wel bij dit argument geplaatst kan worden is dat het onderzoek van Van Agthoven en Plomp misschien gedateerd is. In 2012 heeft Grootegoed de zelfstandigheid nog een culturele obsessie genoemd, vandaar dat er van uitgegaan kan worden dat dit onderzoek nog redelijk representatief is voor de hedendaagse samenleving. Linders (2010) beschrijft dat aan de sociale regel van zelfstandigheid ook emoties gekoppeld zijn. Een dergelijke sociale regel kan een ‘feeling rule’ worden genoemd. Een eenduidige beschrijving wat een feeling rule precies is ontbreekt. Tonkens (2012) beschrijft een feeling rule als volgt: een feeling rule is een sociale richtlijn die sociaal gedeeld is en vaak latent aanwezig is. Deze richtlijn wijst uit hoe men zich in een bepaalde situatie behoort te voelen. Linders (2010) stelt dat een feeling rule een sociale regel is die emoties kan beheersen. Als voorbeeld noemt Linders dat een feeling rule in de westerse samenleving uitwijst dat een begrafenis gerelateerd wordt met rouw en droefenis. Uit deze definiëringen kan afgeleid worden dat een feeling rule een sociale regel is die voorschrijft hoe men zich bij een bepaalde gedraging of gebeurtenis zou moeten voelen. Als een feeling rule voorschrijft dat men zelfstandig moet zijn, dan kan het gevoel dat men hulp nodig heeft conflicteren met de feeling rule. Als de hulpbehoevende toch naar hulp vraagt, kan dat leiden tot schuldgevoelens en gevoelens van falen. De zorgbehoevende heeft de sociale regel verbroken (Linders, 2010).

De verwachting naar aanleiding van de literatuur is dat de wens naar onafhankelijkheid ook gestuurd kan worden vanuit een verwachting van de maatschappij. Door de feeling rule van zelfstandigheid kan het voor hulpbehoevenden moeilijk zijn om aan hun afhankelijkheid toe te geven en een beroep te doen op anderen.

2.2.2 Voorkeur voor informele of formele zorgorganisatie

In voorgaande paragraaf zijn mogelijke oorzaken van vraagverlegenheid naar informele zorg beschreven. De zorgvoorkeur zou mogelijk ook invloed kunnen hebben op de bereidheid van hulpbehoevenden om informele hulp te vragen. In deze paragraaf zal onderzocht worden wat de zorgvoorkeur van de onderzoekspopulatie is en hoe deze zorgvoorkeur onderbouwd is.

De Boer (2007) beweert dat hulpbehoevenden liever hulp vragen aan formele hulporganisaties. Dat zou een reden kunnen zijn waarom hulpbehoevenden niet altijd met een zorgvraag bij informele zorginstanties terecht komen. Voor sommige zorgvragen is dat uiteraard geen probleem, vrijwilligers kunnen geen medische handelingen uitvoeren. Er zijn echter ook zorgvragen waarmee vrijwilligers prima kunnen helpen, zoals ondersteuning bij de boodschappen. Aan de hand van de volgende twee mechanismen zal onderzocht worden of

(20)

hulpbehoevenden inderdaad een zorgvoorkeur hebben voor formele zorginstanties of dat dit niet het geval is.

Figuur 4. Voorkeur voor informele of formele zorgorganisatie.

In figuur 4 wordt een schematische weergave van mogelijke oorzaken voor een bepaalde zorgvoorkeur gepresenteerd. Uit het literatuuronderzoek in deze scriptie blijkt dat het wederkerigheidsprincipe zou kunnen leiden tot een voorkeur voor formele zorg (Gouldner, 1960; Addis en Mahalik, 2003; Linders, 2010). De behoefte aan mentoring zou ertoe kunnen leiden dat een hulpbehoevende de voorkeur geeft aan informele zorg (Kerckhaert en de Ruig, 2013). De achterliggende principes van deze verwachtingen worden uitgelegd in deze paragraaf.

Wederkerigheidsprincipe

Uit literatuur over informele zorg blijkt dat wederkerigheid een rol speelt bij de bereidheid om informele zorg te ontvangen of te vragen. Linders (2010) heeft ontdekt dat veel mensen de voorkeur geven aan ‘equality matching relaties’, oftewel relaties tussen gelijkgestemden waarbinnen het voor-wat-hoort-wat principe een belangrijke drijfveer is. De ene buurtbewoner doet eens boodschappen voor de ander en in ruil daarvoor poetst de ander eens het huis van die buurtbewoner. De ontvanger van hulp vindt het belangrijk om iets terug te doen voor de gever van de hulp. De ontvanger wil niet in het krijt staan bij de gever en zal proberen de ontvangen hulp te vereffenen. Mensen die het gevoel hebben niet in staat te zijn om iets terug te doen voor de informele hulpgever kunnen ervoor kiezen om geen informele hulp te vragen (Linders, 2010). Dit principe wordt onderschreven in sociaal psychologische literatuur. Uit onderzoek van Addis en Mahalik (2003) is gebleken dat mannen minder vaak hulp vragen bij problemen als depressie en stress. Deze wetenschappers hebben onderzoek gedaan naar waarom mannen het lastig vinden om hulp te vragen en of onder andere stereotypen daarbij een rol kunnen spelen. Deze Wederkerigheidsprincipe Mentoring Informele zorg Formele zorg Geen zorg Drempels Voorkeur

(21)

vraag is onderzocht aan de hand van een literatuuronderzoek. Eén van de drempels om hulp te vragen blijkt wederkerigheid te zijn. Als mannen het gevoel hebben iets terug te kunnen doen voor de hulpgever, dan zijn zij eerder geneigd hulp te vragen. Als mannen zich depressief voelen en zich niet in staat achten iets terug te doen voor de hulpgever, zullen zij minder snel hulp vragen. Dit principe wordt ook onderschreven in de wat oudere wetenschappelijke literatuur, zoals in het artikel van Gouldner (1960). Het aspect van wederkerigheid kan een drempel vormen bij het vragen van informele hulp. Informele hulpverleners krijgen niet betaald voor de hulp die zij bieden. Vandaar dat hulpbehoevenden het gevoel hebben iets terug te moeten doen voor de informele hulpverlener waaraan zij hulp vragen. Dit aspect hoeft bij het vragen van formele zorg geen rol te spelen, omdat formele hulpverleners salaris krijgen in ruil voor de hulp die zij bieden (van Bochove en Verhoeven, 2014). Voor zover bekend is nog niet eerder expliciet onderzocht of wederkerigheid de voorkeur voor informele of formele zorg kan beïnvloeden.

De verwachting is dat zorgbehoevenden zich minder bezwaard zullen voelen bij het vragen van formele hulp, omdat professionele zorgverleners altijd iets terug krijgen voor de verleende zorg, namelijk geld. Het is daarom eenvoudiger voor zorgbehoevenden om formele hulp te vragen dan informele hulp, omdat bij het vragen van formule hulp het principe van wederkerigheid geen belemmering zal zijn.

Mentoring

Kerckhaert en de Ruig (2013) hebben onderzoek gedaan naar mensen met schulden in Nederland. In dit onderzoek is onder andere geanalyseerd wat de belemmeringen zijn bij het vragen van schuldhulpverlening. Uit het onderzoek is gebleken dat het voor het voor mensen in een schuldsituatie een grote stap kan zijn om formele hulp te vragen. Mensen schatten hun eigen situatie als niet ernstig genoeg in om schuldhulpverlening te vragen. De respondenten geven aan dat ze de stap naar een formele hulporganisatie wel gezet zouden hebben, als deze organisatie meer gericht zou zijn op mentoring. Een overweging om wel mentoring te aanvaarden is dat deze respondenten graag zelf de regie over hun eigen situatie willen behouden (Kerckhaert en de Ruig, 2013). Vrijwilligersorganisaties bieden vaak mentoringsmogelijkheden aan. De projecten waarbij vrijwilligers optreden als coach, maatje of mentor zijn afgelopen jaren als paddenstoelen uit de grond geschoten. Het Oranje Fonds ziet veel kansen in deze maatjesprojecten en heeft de afgelopen jaren miljoenen euro’s in deze projecten geïnvesteerd. De projecten kunnen gericht zijn op specifieke doelgroepen, zoals mensen met mentale problemen of eenzaamheid of mensen die de Nederlandse taal niet machtig

(22)

zijn. Het doel van sommige projecten is om de hulpbehoevende iets te leren, zodat de begeleiding op een gegeven moment niet meer nodig zal zijn. In andere projecten staat niet het leren centraal, maar het sociale aspect (Uyterlinde, et al., 2009).

Als er vanuit gegaan kan worden dat de voorkeur voor coaching en begeleiding niet alleen geldt voor mensen met financiële problemen, kan de verwachting zijn dat hulpbehoevenden de voorkeur geven aan informele hulporganisaties. De reden dat hulpbehoevenden in het onderzoek van Kerckhaert en de Ruig (2013) aangaven liever begeleiding bij hun schulden te krijgen, is omdat zij de controle over hun eigen situatie wilden behouden. Uit de literatuur is gebleken dat hulpbehoevenden het belangrijk vinden de controle te behouden over hun eigen situatie wanneer zij hulp vragen. De angst voor het verliezen van controle kan ook een drempel zijn om geen hulp te vragen (Addis & Mahalik, 2013). De verwachting is dan ook dat de overweging voor coaching en begeleiding niet alleen speelt bij financiële problemen, maar ook bij andere problemen. Voor hulpbehoevenden die graag de controle willen houden over hun eigen situatie kan een maatjesproject bij een vrijwilligersorganisatie waarbij coaching en begeleiding centraal staat een aantrekkelijke vorm van hulp zijn.

2.2.3 Hypotheses en conceptueel model

Drempels

Hypothese 1a:

Het onafhankelijk willen zijn vanuit privacyoverwegingen heeft een negatief effect op de vraagbereidheid naar informele zorg gearrangeerd door vrijwilligers.

Hypothese 1b:

Het onafhankelijk willen zijn vanuit de maatschappelijke overtuiging dat men zelfstandig behoort te zijn, heeft een negatief effect op de vraagbereidheid naar informele zorg gearrangeerd door vrijwilligers.

(23)

Voorkeuren

Hypothese 2:

Het wederkerigheidsprincipe heeft een negatief effect op de zorgvoorkeur voor informele zorg gearrangeerd door vrijwilligers ten opzichte van formele zorg.

Hypothese 3:

Behoefte aan mentoring heeft een positief effect op de zorgvoorkeur voor informele zorg gearrangeerd door vrijwilligers ten opzichte van formele zorg.

(24)

1. Vanuit privacyoverwegingen kan de wens ontstaan voor een hulpbehoevende om onafhankelijk te willen zijn.

2. Door een maatschappelijke overtuiging kan de wens ontstaan voor een hulpbehoevende om onafhankelijk te willen zijn. 3. De wens om onafhankelijk te willen zijn kan voor een hulpbehoevende een drempel zijn om zorg te vragen.

4. De behoefte aan mentoring kan ertoe leiden dat een hulpbehoevende de voorkeur geeft aan informele zorginstanties. 5. Het wederkerigheidsprincipe kan ertoe leiden dat een hulpbehoevende de voorkeur niet geeft aan informele zorginstanties.

6. Een drempel om informele zorg te vragen kan ertoe leiden dat een hulpbehoevende zijn/haar informele hulpvraag stelt aan een formele zorginstantie. 7. Een zorgvoorkeur voor informele zorg kan ertoe leiden dat een hulpbehoevende zijn/haar informele hulpvraag stelt aan een informele zorginstantie. 8. Een drempel om informele zorg te vragen kan ertoe leiden dat een hulpbehoevende zijn/haar informele hulpvraag niet stelt.

9. Een drempel om formele zorg te vragen kan ertoe leiden dat een hulpbehoevende zijn/haar hulpvraag niet stelt. Figuur 5. Conceptueel model.

+ + + -Onafhankelijkheid Privacyoverwegingen Maatschappelijke overtuiging Wederkerigheidsprincipe Mentoring 1 2 3 4 5 6 7 7 8 Informele zorg Formele zorg Geen zorg Drempels Zorgvoorkeur informeel 9

(25)

3

Onderzoeksopzet

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar vraagverlegenheid en de zorgvoorkeur onder hulpbehoevenden in de gemeente Den Haag. Op basis van de bestaande sociologische en psychologische literatuur zijn verwachtingen opgesteld. Deze verwachtingen, oftewel hypotheses worden onderzocht. In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet beschreven aan de hand van een zevental paragrafen: eerst wordt de onderzoeksmethode beschreven, aansluitend wordt het onderzoeksinstrument benoemd, vervolgens wordt uitgelegd waarom dit onderzoek in de gemeente Den Haag is uitgevoerd en daarna wordt beschreven hoe de respondent wonend in de gemeente Den Haag zijn geselecteerd. In paragraaf vijf wordt de operationalisering van de gebruikte concepten omschreven en in de daarop volgende paragraaf wordt uitgelegd hoe de resultaten van de interviews zijn bewerkt tot bruikbare onderzoeksgegevens. Tot slot worden de validiteit en de betrouwbaarheid van de onderzoeksopzet besproken.

3.1 Onderzoeksmethode

De hypotheses worden getoetst aan de hand van een vergelijkende casestudie. In een dergelijke studie worden één of meerdere cases met betrekking tot het onderzoekdomein geanalyseerd in hun vertrouwde omgeving (Singleton en Straits, 2005; van Thiel, 2007). In dit onderzoek zijn meerdere respondenten ondervraagd. De antwoorden van verschillende respondenten kunnen met elkaar vergeleken worden. Aan de hand van deze vergelijking kan bijvoorbeeld gekeken worden wat eventuele verschillen zijn tussen respondenten met verschillende achtergrondkenmerken. Door het leggen van eventuele verbanden en het onderzoeken van de variaties krijgt het onderzoek meer perspectief (Veenis, 2001). Een andere reden om te kiezen voor een casestudiedesign is de praktijkgerichte aard. Door deze aard is het mogelijk om op basis van dit onderzoek een bijdrage te leveren aan een oplossing voor sociaal probleem (van Thiel, 2007). In dit geval is het maatschappelijke vraagstuk het vergroten van de vraagbereidheid naar informele hulp onder hulpbehoevenden in de gemeente Den Haag. Een ander voordeel van een casestudie is de gedetailleerde en de diepgaande informatie die op deze manier vergaard kan worden. De cases worden meer in de diepte onderzocht in plaats van in de breedte, zoals bij een kwantitatief onderzoeksdesign het geval is (van Thiel, 2007). Door de uitgebreide en gedetailleerde informatie is het mogelijk het verhaal van een respondent te reconstrueren. Een nadeel van een casestudie is dat de onderzoeksresultaten niet makkelijk generaliseerbaar zijn naar de rest van de populatie, omdat er slechts een beperkt aantal cases onderzocht is. Statistische generalisatie is binnen dit onderzoeksdesign dus niet mogelijk (Veenis, 2001). Analytische generalisatie is bij een casestudiedesign wel mogelijk. Dat betekent

(26)

dat de onderzoeksresultaten gebruikt kunnen worden om theorieën eventueel bij te stellen of verder uit te werken (van Thiel, 2007). Om de negatieve gevolgen van het beperkt aantal onderzochte cases in te perken, kan triangulatie toegepast worden. Bij triangulatie wordt informatie verzameld of verwerkt op verschillende manieren (Plochg en van Zwieten, 2007; van Thiel, 2007). In deze studie is triangulatie toegepast, omdat er in dit onderzoek verschillende onderzoekers geparticipeerd hebben en verschillende onderzoeksmethoden zijn toegepast. Hoe de triangulatie precies is gehanteerd wordt beschreven in de volgende paragraaf.

3.2 Onderzoeksinstrument

Aan de hand van semigestructureerde interviews zijn hulpbehoevenden in de gemeente Den Haag face to face ondervraagd over hun zorgvraag, redenen om geen zorg te vragen en een eventuele voorkeur voor informele of formele zorg. Een semigestructureerd interview wordt gedefinieerd als een gesprek op basis van een interviewhandleiding of een lijst met onderwerpen (van Thiel, 2007). In dit onderzoek is de vragenlijst voor het semigestructureerde interview opgesteld aan de hand van een vooronderzoek naar de bestaande literatuur. De vragenlijst is dus opgesteld door middel van een deductief onderzoek (van Thiel, 2007). Door de interviewvragen aan de respondenten te stellen konden de verwachtingen uit het theoretisch kader worden getoetst. De onderzoeker stond bij het stellen van de vragen ook open voor andere redenen om geen hulp te willen of durven vragen of de onderbouwing van de zorgvoorkeur dan enkel de vooraf opgestelde verwachtingen. De interviewvragen waren de handvatten van de onderzoeker en konden in willekeurige volgorde naar gelang van het verloop van het gesprek worden gesteld. De vragen zijn zo neutraal mogelijk gesteld, waardoor de onderzoeker het antwoord van de respondent niet gestuurd heeft. In bijlage 1 is de vragenlijst opgenomen. Deze vragenlijst is niet alleen voor dit onderzoek gebruikt, maar ook door collega-onderzoekers. Daarom komen niet alle vragen die gesteld zijn terug in deze scriptie.

Een voordeel van een semigestructureerd interview is dat een onderzoeker specifiek door kan vragen op kwesties die voor het onderzoek van belang zijn en kan inspelen op het verhaal van de respondent (van Thiel, 2007). Deze eigenschappen zijn belangrijk voor dit onderzoek, omdat het verhaal van iedere hulpbehoevende anders kan zijn. Binnen dit onderzoek is niet alleen gesproken met hulpbehoevenden in de gemeente Den Haag, maar ook met enkele experts. Deze experts zijn coördinatoren van vrijwilligersorganisaties in de gemeente Den Haag. De coördinatoren hebben veel kennis over hulpbehoevenden en hun hulpvraag en hebben een andere kijk op de situatie, omdat zij zelf geen onderdeel uitmaken van de onderzoekspopulatie. Met de experts is dezelfde vragenlijst besproken als met de respondenten.

(27)

Onder de hulpbehoevenden waarmee gesproken is in dit onderzoek bevinden zich ook enkele ervaringsdeskundigen. Met deze ervaringsdeskundigen is gesproken in een focusgroep. De ervaringsdeskundigen zijn werkzaam bij een vrijwilligersorganisatie in de gemeente, waar zij cliënten te woord staan en proberen te helpen met hun psychische problemen. Binnen een focusgroep is er sprake van een ongestructureerde groepsdiscussie over een bepaald thema (Singleton en Straits, 2005). In de focusgroep zijn dezelfde vragen voorgelegd als aan de individuele respondenten. Door het voorleggen van deze vragen ontstond een discussie. Na toestemming van de respondenten, de experts en de ervaringsdeskundige zijn deze interviews en de discussie in de focusgroep opgenomen met een voice recorder.

In tabel 1 is een overzicht gegeven van de verdeling van de toegepaste onderzoeksmethode.

Tabel 1. Aantal respondenten en experts per onderzoeksmethode.

Onderzoeksmethode Aantal hulpbehoevenden Aantal ervaringsdeskundigen Aantal experts Totaal Individueel interview 50 - 3 53 Focusgroep - 8 1 9

Deze scriptie is uitgevoerd in het kader van een capstone project. De gemeente Den Haag heeft aan de Universiteit van Leiden gevraagd om te onderzoeken waarom hulpbehoevenden niet altijd hun informele hulpvragen aan informele hulpverleners stellen. Een vijftal onderzoekers hebben zich gebogen over dit vraagstuk. Vier onderzoekers hebben in verschillende samenstellingen de vragenlijsten afgenomen bij de respondenten bij verschillende organisaties. De auteur van deze scriptie heeft 36 individuele interviews met hulpbehoevenden en drie interviews met experts afgenomen. Daarnaast is de auteur aanwezig geweest bij de focusgroep waarin gesproken is met acht ervaringsdeskundigen en één expert. In de volgende paragraaf zal beschreven worden waarom de gemeente Den Haag een geschikte gemeente is om dit onderzoek in uit te voeren.

3.3 Gemeente Den Haag

Vanaf 2006 zijn er grote veranderingen in het zorgstelsel doorgevoerd. Deze veranderingen waren nodig, omdat het voormalige zorgstelsel onbetaalbaar dreigde te worden. Om de zorgkosten terug te dringen werden diverse hervormingen doorgevoerd (Linders, 2010). Twee van deze hervormingen zijn de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 en de overheveling van taken vanuit de AWBZ naar de Wmo in 2015. Gemeenten zijn

(28)

verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze taken. Voor alle gemeenten is de decentralisering van taken vanuit de AWBZ naar de Wmo een grote verandering (Steyaert, 2012). De gemeenten hebben gepoogd zichzelf zo goed mogelijk voor te bereiden op deze veranderingen, zo ook de gemeente Den Haag. In het landelijke beleid gericht op de Wmo wordt voornamelijk gefocust op de aanbodkant van informele zorg vanuit de veronderstelling dat de bereidheid om hulp te bieden de afgelopen jaren is afgenomen (de Boer, 2007). De gemeente Den Haag heeft dit landelijke beleid deels overgenomen en heeft in het Beleidsplan Maatschappelijke Ondersteuning 2015-2016 en het Actieprogramma Informele Zorg 2015-2018 beschreven hoe zij met deze veranderingen om wil gaan. Een eerste punt dat in beide beleidsstukken terugkomt is dat de gemeente een beroep doet op het verantwoordelijkheidsgevoel van de Haagse burgers. Waar mogelijk en nodig kunnen de burgers elkaar ondersteunen. Een tweede belangrijk beleidspunt van de gemeente is dat zij het aantal vrijwilligers wil uitbreiden en zich in wil zetten om de huidige vrijwilligers te behouden. Om dit te bewerkstelligen wil de gemeente onder andere vrijwilligerswerk aanlokking te maken, een goede overeenkomst tussen het aanbod van vrijwilligerswerk en de vraag naar vrijwilligerswerk realiseren en het vrijwilligerswerk op eigentijdse wijze organiseren.

De verwachtingen die opgesteld zijn in het theoretisch kader worden onderzocht aan de hand van hulpbehoevenden in de gemeente Den Haag. Voor deze gemeente is gekozen, omdat zij een schoolvoorbeeld lijkt te zijn van de landelijke tendens. In het landelijke beleid wordt voornamelijk aandacht geschonken aan het verzorgen van het hulpaanbod van informele zorg, omdat de veronderstelling zou zijn dat de bereidheid om hulp te geven de afgelopen decennia afgenomen zou zijn (de Boer, 2007). Onder andere de gemeente Den Haag lijkt deze veronderstelling overgenomen te hebben en zet zich voornamelijk in voor het vergroten van het zorgaanbod. Nu blijkt dat bereidheid om hulp te geven groter is dan de bereidheid om hulp te vragen (Linders, 2010). Uit gesprekken met ambtenaren van de gemeente Den Haag is gebleken dat dit vooral het geval lijkt te zijn bij projecten als de Burenhulpcentrale. Tot slot is de gemeente Den Haag een interessante gemeente, omdat het één van de grootste gemeenten in Nederland is. Deze gemeente heeft dus een grote verantwoordelijkheid om de vraag naar en het aanbod van informele zorg van vele burgers in de gemeente bij elkaar te brengen.

In de volgende paragraaf wordt beschreven hoe de respondenten in de gemeente Den Haag zijn geselecteerd.

(29)

3.4 Selectie van respondenten

De analyse-eenheid of in dit geval de populatie is een verzameling van individuen waarover in het onderzoek een uitspraak wordt gedaan (Jansen, 2005). In dit onderzoek is de analyse-eenheid hulpbehoevenden in de gemeente Den Haag. Uiteraard was het niet mogelijk om alle hulpbehoevenden in de gemeente Den Haag te betrekken bij dit onderzoek. Daarom moest er een steekproef getrokken moeten worden om een deel van de hulpbehoevenden te kunnen betrekken. Er is geen lijst van alle hulpbehoevenden in de gemeente Den Haag, omdat sommige hulpbehoevenden (nog) niet bekend zijn bij hulporganisaties en hulporganisaties mogen gegevens over hulpbehoevenden niet (ongevraagd) verstrekken vanwege regelingen rondom de geheimhouding. Het random selecteren van respondenten is dus niet mogelijk. Om een zo gevarieerd mogelijk scala aan hulpbehoevenden te bereiken is ervoor gekozen om een doelgerichte selectie toe te passen (Singleton en Straits, 2005). Een breed scala aan hulporganisaties is benaderd. Een belangrijk kenmerk van de benaderde hulporganisaties is dat zij vaak gericht zijn op een andere hulpvraag. Aan deze organisaties is gevraagd of zij de onderzoekers in contact konden brengen met de cliënten van de organisatie. In de meeste gevallen heeft dit geresulteerd in een meeloop-dag(deel) waar de hulpbehoevenden ondervraagd konden worden aan de hand van een semigestructureerd interview. Dit was het geval bij de Voedselbank Haaglanden, Spoedeisende hulp MCH Westeinde, Sociaal Raadslieden gemeente Den Haag en de balie Sociale Zaken in de gemeente Den Haag. De wijze van selectie in dit onderzoek kan een bijdrage leveren aan de methodologische wetenschappelijke literatuur, omdat een slimme manier van selectie is toegepast, die voor zover bekend niet eerder op deze manier is aangewend. De beschreven manier van selectie geeft tevens antwoord op deelvraag één van dit onderzoek.

Bij de Voedselbank Haaglanden kunnen hulpbehoevenden terecht die financiële problemen hebben en daarom (tijdelijk) niet kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud. De Voedselbank verstrekt wekelijks voedselpakketten aan deze hulpbehoevenden. 5 De

hulpbehoevenden kunnen zichzelf niet aanmelden voor het ontvangen van een voedselpakket, dit loopt altijd via een derde persoon, bijvoorbeeld een sociaal werker. Aan deze sociaal werker moet de hulpbehoevende aan kunnen tonen financiële problemen te hebben en aan de eisen te voldoen die vanuit de Voedselbank gesteld worden.6 De Voedselbank Haaglanden is volledig

5 Voedselbank Haaglanden, ‘Over ons’, op: http://haaglanden.voedselbankennederland.nl/nl/over-ons.html

(bezocht op 27 november 2015).

6 Voedselbank Haaglanden, ‘Werkwijze’, op: http://haaglanden.voedselbankennederland.nl/nl/werkwijze.html

(30)

25

afhankelijk van vrijwilligers.7 Eén van de bestuurders van Voedselbank Haaglanden heeft

ervoor gezorgd dat twee onderzoekers bij vier verschillende uitdeelpunten cliënten van de Voedselbank konden ondervragen. Deze bestuurder heeft zelf ook deelgenomen aan het onderzoek als expert. Bij vier verschillende uitdeelpunten is tijdens het uitdelen van de voedselpakketten gesproken met cliënten van de Voedselbank. Deze gesprekken vonden plaats in een niet afgesloten ruimte, andere cliënten liepen langs tijdens het interview.

De Spoedeisende Hulp Medisch Centrum Haaglanden biedt medische hulp bij acute situaties en is 24 uur per dag geopend.8 Bij de Spoedeisende hulp Medisch Centrum Haaglanden is gesproken met hulpbehoevenden en mantelzorgers. In sommige gevallen ontvingen deze hulpbehoevenden nog geen zorg van andere hulporganisaties. Mantelzorgers die zelf geen hulp nodig hadden zijn niet meegenomen in dit onderzoek, omdat zij buiten de onderzoekspopulatie vallen. Met de hulpbehoevenden en mantelzorgers is gesproken over de drempels die een rol kunnen spelen bij het vragen van hulp. Soms was de mantelzorger aanwezig bij het gesprek met de hulpbehoevende voor eventuele aanvulling van het verhaal. De interviews vonden op de Spoedeisende Hulp plaats in een tijdsbestek van een paar weken.

De Sociaal Raadslieden zijn professionals en bieden inwoners van de gemeente Den Haag juridische hulp bij bijvoorbeeld het opstellen van bezwaarschriften.9 Bij de Sociaal Raadslieden is op één ochtend met verschillende cliënten gesproken die een uiteenlopende hulpvraag hadden. Bij zowel de Spoedeisende Hulp als bij de Sociaal Raadslieden is met de respondenten gesproken in een afgesloten ruimte.

Bij de balie Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Den Haag kunnen burgers terecht voor bijvoorbeeld het aanvragen van een bijstandsuitkering of voor ondersteuning bij het zoeken naar werk.10 Professionals zijn verantwoordelijk voor het bieden van hulp of het

doorverwijzen van deze hulpbehoevenden. Op één middag is gesproken met verschillende

7 Voedselbank Haaglanden, ‘Over ons’, op: http://haaglanden.voedselbankennederland.nl/nl/over-ons.html

(bezocht op 27 november 2015).

8 Medisch Centrum Haaglanden, ‘Spoed Eisende Hulp’, op: https://www.mchaaglanden.nl/seh (bezocht op 27

november 2015).

9 Gemeente Den Haag (2014), ‘Hulp en advies bij juridische problemen’, op:

http://www.denhaag.nl/home/bewoners/to/Hulp-en-advies-bij-juridische-problemen.htm (bezocht op 27 november 2015).

10 Gemeente Den Haag (2014), ‘Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten’, op:

(31)

cliënten over onder andere hun hulpvraag en de motivatie om hulp te vragen. Met de cliënten is gesproken aan de balie.

In twee gevallen heeft de hulporganisatie zelf aan cliënten gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek. Dat is het geval geweest bij de vrijwilligersorganisaties Kompassie en Vriendendienst.

Kompassie is een organisatie die grotendeels draait op ervaringsdeskundige vrijwilligers. Deze vrijwilligers zijn psychisch kwetsbaar of zijn dat geweest. De ervaringsdeskundigen helpen hulpbehoevenden met psychische problemen. Deze hulp kan praktisch zijn, zoals hulp bij de administratie, maar kan bijvoorbeeld ook gericht zijn op emotionele steun bij het maken van lastige beslissingen. 11 Het bijzondere van deze ervaringsdeskundigen is dat zij de vraagbereidheid en zorgvoorkeur vanuit twee kanten kunnen belichten. Enerzijds hebben zij zelf veelvuldig hulp gezocht en anderzijds hebben zij dagelijks contact met cliënten die op zoek zijn naar hulp. Met de ervaringsdeskundige vrijwilligers is eenmalig in een focusgroep gesproken over hun onder andere hun eigen zorgvoorkeur en vraagbereidheid en over de zorgvoorkeur en vraagbereidheid van de cliënten. Aan de focusgroep heeft ook een expert deelgenomen, een beroepskracht van Kompassie.

Vriendendienst is een vrijwilligersorganisatie voor psychisch kwetsbare mensen. Voor deze mensen is het soms lastig om een sociaal netwerk op te bouwen en te onderhouden of is er soms een gebrek aan een luisterend oor. Deze mensen kunnen door Vriendendienst gekoppeld worden aan een maatje, een vrijwilliger. Met dit maatje kunnen zij leuke dingen ondernemen.12

Met enkele cliënten van Vriendendienst is gesproken in een voor hun vertrouwde omgeving. Ook de coördinator van Vriendendienst heeft deelgenomen aan dit onderzoek als expert.

Bij de vrijwilligersorganisatie Vivaldi is gesproken met een professional, een expert in het vakgebied. Ook Vivaldi verstrekt hulp in de vorm van een maatje. Deze organisatie is gericht op mensen die zich eenzaam voelen of weinig sociale contacten hebben.13

11 Kompassie, ‘Over Ons’, op: http://www.kompassie.nl/over-ons/ (bezocht op 27 november 2015).

12 Reakt Vriendendienst, ‘De organisatie’, op: http://www.reaktvriendendienst.nl/de-organisatie (bezocht op 27

november 2015).

13 Maatjesproject Vivaldi, ‘Maatjesproject Vivaldi’, op: http://www.ozanamdenhaag.nl/project-vivaldi/ (bezocht

(32)

Tabel 2. Aantal respondenten en experts en onderzoeksmethode per organisatie.

In tabel 2 is een overzicht opgenomen van de hoeveelheid respondenten en experts die per organisatie gesproken zijn. Ook wordt toegelicht welke onderzoeksmethode bij deze respondenten of experts is toegepast. De respondenten die deelgenomen hebben aan dit onderzoek kunnen ingedeeld worden op basis van achtergrondkenmerken. Op basis van deze indeling kunnen de antwoorden die respondenten hebben gegeven op de vragen beter vergeleken worden. Wat past binnen het design van een vergelijkende casestudie. Hoewel dit onderzoek niet representatief zal zijn, is het toch belangrijk dat de respondenten een afspiegeling zijn van de realiteit (van Thiel, 2007). In hoofdstuk vier wordt een overzicht gegeven van de achtergrondkenmerken van de respondenten.

Aan de hand van de interviews en de focusgroep worden de hypotheses getoetst. Uiteindelijk worden op basis van deze analyse beleidsaanbevelingen voor de gemeente Den Haag geformuleerd. Het is van belang dat de algemene strekking van de interviews en de focusgroep gebruikt wordt voor de beleidsaanbevelingen. Er mogen geen beleidsaanbevelingen gedaan worden op één enkel interview of de mening van één ervaringsdeskundige. Alleen dan kan verantwoord worden dat er conclusies worden getrokken over individuen, maar dat er beleidsaanbevelingen worden gedaan voor de gemeente als geheel.

In de volgende paragraaf worden de theoretische concepten die besproken zijn met de respondenten, ervaringsdeskundige en experts geoperationaliseerd.

Organisatie Aantal hulpbehoevenden Aantal ervaringsdeskundigen Aantal experts Onderzoeksmethode Voedselbank Haaglanden 24 - 1 Individueel interview Spoedeisende Hulp MCH 14 - - Individueel interview

Kompassie - 8 1 Focus groep

Sociaal Raadslieden gemeente Den Haag

6 - - Individueel interview

Vriendendienst 3 - 1 Individueel interview

Balie gemeente Den Haag

3 - - Individueel interview

(33)

3.5 Operationalisatie

Om de theoretische begrippen te kunnen onderzoeken is het belangrijk dat deze meetbaar en waarneembaar worden gemaakt. Dit wordt operationalisatie genoemd. Een methode om theoretische begrippen te operationaliseren is aan de hand van twee stappen. In de eerste stap wordt een definitie gegeven van het theoretische begrip. In stap twee wordt omschreven welke uitingsvormen het theoretische concept in de praktijk kan aannemen (van Thiel, 2007).

In dit onderzoek is sprake van zes theoretische concepten, namelijk: privacy(overwegingen), maatschappelijke overtuiging van zelfstandigheid, wederkerigheidsprincipe, behoefte aan mentoring, vraagbereidheid naar informele zorg en voorkeur voor informele zorg. Deze begrippen zullen stuk voor stuk geoperationaliseerd worden aan de hand van de bovengenoemde twee stappen.

Privacy(overwegingen)

Er is geen eenduidige definitie over privacy in omloop. Verschillende wetenschappers hebben hun hersens gekraakt op dit begrip. In dit onderzoek zal een combinatie van definities gebruikt worden om de lading van dit begrip zo goed mogelijk te kunnen dekken. Deze definities zijn ook genoemd in een adviesrapport van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorggerelateerde dienstverlening (1996).

Definities:

- Warren en Brandeis: “Het recht om alleen gelaten te worden.” - Gerety: “Zeggenschap over intieme persoonlijke zaken.”

- Breadsley: “Het recht om zelf te beslissen of, wanneer en hoe informatie over jezelf

aan anderen bekend kan worden gemaakt.”

In de literatuur zijn verschillende manieren beschreven waarop het beschermen van de persoonlijke levenssfeer zich kan uiten. In dit onderzoek worden alleen uitingsvormen meegenomen die beschreven zijn in literatuur over zorg, omdat in deze onderzoeken al beschreven is dat deze uitingsvormen een reden zouden kunnen zijn waarom mensen geen zorg willen of durven vragen. Ook sluiten deze uitingsvormen aan bij de bovenstaande definities:

- Schaamte voor het probleem (Nederlander, et al., 2007): definitie van Breadsley - Bemoeizucht (Linders, 2010; Grootegoed, 2012): definitie van Gerety

(34)

- Angst om het onderwerp van roddels te worden (Linders, 2010): definitie van Breadsley

- Graag alleen willen zijn (Roe, et al., 2001): definitie van Warren en Brandeis

Maatschappelijke overtuiging van zelfstandigheid

Dit theoretische concept is eerder beschreven in onder andere het onderzoek van Linders (2010) en Grootegoed (2012). De definitie die gehanteerd zal worden in dit onderzoek is afgeleid uit deze onderzoeken.

Definitie:

Een belangrijke sociale regel in onze samenleving is dat men zo zelfstandig mogelijk behoort te zijn.

Deze sociale regel kan zich op verschillende manieren uiten. De volgende uitingsvormen zijn beschreven in wetenschappelijke literatuur:

- In de opvoeding mee krijgen dat men zelfstandig behoort te zijn (Thoomes, 2004; Grootegoed, 2012).

- Anderen niet tot last willen zijn (Linders, 2010).

- Gevoelens van falen als men zelfstandigheid niet kan volhouden (Linders, 2010).

Wederkerigheidsprincipe

In de literatuur is wederkerigheid diverse malen beschreven. Voor dit onderzoek is ervoor gekozen om de omschrijving van Linders (2010) aan te houden bij het definiëren van wederkerigheid, omdat deze omschrijving al eerder is toegepast in een onderzoek over vraagverlegenheid.

Definitie:

Voor-wat-hoort-wat-principe: ontvanger van hulp vindt het belangrijk om de gekregen hulp te compenseren en daarom iets terug te doen voor de gever van hulp.

Dit zou zich kunnen uiten op de volgende manieren:

- Ontvanger geeft fysieke beloning aan gever van hulp - Uitruilen van hulp

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Andere activiteiten die de bedrijven in deze categorie uitvoeren, maar die niet primair op scholing zijn gericht: een jaarvergadering/informatiebijeenkomst organiseren voor eigen

Door deze e-learning te volgen, leren studenten wat de aspecten zijn van een goed gesprek tussen hen, een cliënt en/of het netwerk?. Ook krijgen ze inzicht in wat een goed gesprek

Deze publicatie laat zien dat veel Nederlanders zich al actief inzetten voor anderen, maar dat er ook grenzen zijn: lang niet iedereen wil zorg van het eigen netwerk ontvangen en

In het samenspel tussen zorgprofessional en gemeente dienen deze ervoor te zorgen dat de patiënt, cliënt en/of mantelzorger:..  bij één loket en bij één

In voorliggende brief zal ik ingaan op de meest recente informatie, te weten het SCP onderzoek naar informele zorg, de eindrapportage van het programma “In voor Mantelzorg” en

• Belangrijk is dat beroepsorganisaties voor professionals in de zorg en onder- steuning in samenspraak met de branche- en belangenorganisaties de speci- fieke competenties

In grafiek 11 is de verdeling over de wetten van de respondenten van de vragenlijst afgezet tegen de verhoudingen van alle zorgovereenkomsten zoals die zijn geanalyseerd in

Aangezien er een significant verschil is in de frequentie van onveiligheidsgevoelens tussen niet-westerse allochtonen en autochtonen en slachtofferschap van invloed is