• No results found

3. Onderzoeksopzet

4.5 Analyse

In het theoretisch kader zijn aan de hand van de bestaande literatuur verwachtingen opgesteld over de redenen waarom hulpbehoevenden geen hulp vragen aan informele zorginstanties. Dit kan te maken hebben met vraagverlegenheid, maar ook met de zorgvoorkeur. Aan de respondenten en experts die deel hebben genomen aan dit onderzoek zijn vragen over beweegredenen voor vraagverlegenheid en de zorgvoorkeur voorgelegd. De resultaten van deze interviews zijn beschreven. In deze paragraaf zal een koppeling gemaakt worden tussen de verwachting naar aanleiding van de bestaande theorie en het onderzoeksresultaat.

Drempels

De verwachting op basis van de literatuur was dat hulpbehoevenden graag onafhankelijk willen zijn vanuit privacyoverwegingen. Hulpbehoevenden vragen liever geen hulp willen vragen, omdat zij bijvoorbeeld vrezen voor bemoeienis van de hulpgever of zich schamen voor hun problemen. In de resultaten van dit onderzoek is bevestiging gevonden voor deze theorie. 22% van de respondenten heeft aangegeven het lastig te vinden om informele hulp te vragen vanuit privacyoverwegingen. Deze belemmering speelt voornamelijk onder niet-westerse respondenten, respondenten in de leeftijdscategorie 41 tot 65 jaar en respondenten die zonder partner door het leven gaan. De respondenten hebben hoofdzakelijk aangegeven dat zij geen hulp willen of durven vragen vanuit schaamte, bijvoorbeeld uit gêne voor hun financiële situatie. De respondenten gaven aan dat deze drempel zowel kan spelen bij het vragen van hulp aan een informele als aan een formele organisatie. Een andere uitingsvorm van het beschermen van de levenssfeer is geen hulp vragen uit angst voor roddels. Deze uitingsvorm speelde voor de meeste respondenten alleen bij informele zorgorganisaties.

Een andere verwachting op basis van de literatuur was dat hulpbehoevenden het lastig konden vinden om hulp te vragen, omdat de maatschappij van hen verwacht onafhankelijk te zijn. Uit

dit onderzoek kwam naar voren dat deze drempel vaker speelt onder autochtone respondenten, dan bij niet-westerse respondenten. Autochtonen hebben vaker het idee dat zij geen hulp behoren te vragen, omdat de maatschappij van hun verwacht dat zij zo zelfstandig mogelijk zijn. Dit is geen gek resultaat, aangezien de literatuur beschrijft dat de maatschappelijke overtuiging van zelfstandigheid een (Nederlandse) culturele obsessie is (Grootegoed, 2012). Deze drempel speelt zowel bij het vragen van hulp aan een informele als een formele zorginstantie en speelt onder 32% van de respondenten. Deze theorie wordt dus bevestigd op basis van de resultaten. In het onderzoek zijn ook andere drempels om hulp te vragen aan een informele instantie naar voren gekomen dan vooraf bedacht. Eén van deze drempels is het ideaal beeld dat geschetst is door de omgeving. Hoger opgeleide ervaringsdeskundigen hebben aangegeven het moeilijk te vinden om hulp te vragen, omdat zij dan niet aan het ideaal beeld van de omgeving kunnen voldoen. De omgeving verwacht van hoger opgeleiden dat zij succesvol zijn, bij succes hoort geen hulp van een zorginstantie. Dus zowel hulp vragen aan een formele als een informele zorgorganisatie is lastig. De overige drempels hebben niet zozeer betrekking op de vraagbereidheid, maar op het kunnen vragen van hulp. Bureaucratisme is de grootste drempel gebleken om hulp te vragen. 34% van de respondenten heeft aangegeven dat zij hiermee te kampen hebben. Zo hebben voornamelijk niet-westerse allochtonen en respondenten in de leeftijd van 20 tot 40 jaar aangegeven dat zij geen hulp aan informele zorginstanties kunnen vragen, omdat zij niet weten waar zij deze hulp kunnen vragen of het gevoel te hebben van het ‘kastje naar de muur’ gestuurd te worden door met name formele zorginstanties. Respondenten vertelden dat de weg naar voornamelijk informele zorginstanties lastig te vinden is. De weg naar formele hulp is vaak makkelijker te vinden, hoewel een overzicht van de zorginstanties in de gemeente ontbreekt. De huisarts is voor veel respondenten het eerst aanspreekpunt als zij zorg nodig hebben. Een belemmering die betrekking heeft op het niet kunnen vragen van hulp is het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal. Enkele niet-westerse respondenten hebben aangegeven dat zij het lastig vinden om aan informele zorginstanties hulp te vragen, omdat zij de Nederlandse taal niet voldoende beheersen en vrijwilligers vaak hun taal niet spreken. Deze redenering is wel tegenstrijdig met wat de experts hebben aangegeven over de drempel om hulp te vragen vanuit privacyoverwegingen. De experts vertelden dat niet-westerse cliënten vaak geen hulp willen van een vrijwilliger met dezelfde afkomst uit vrees voor roddels binnen de eigen gemeenschap. Een andere reden waarom sommige zorgbehoevenden geen hulp kunnen vragen, is dat zij niet beschikken over internet. Volgens sommige respondenten verlangt de gemeente dat de meeste hulpvragen via het internet worden ingediend en dat terwijl zij geen internet hebben.

Voorkeuren

De verwachting is dat hulpbehoevenden het gemakkelijker vinden om hulp te vragen aan een formele zorgorganisatie door het wederkerigheidsprincipe. Professionals krijgen betaald voor de hulp die zij bieden, dus de hulp hoeft niet door de ontvanger gecompenseerd te worden. Hoewel 36% van de respondenten die waarde hechten aan wederkerigheid de voorkeur geeft aan formele zorg, hebben slechts twee respondenten aangegeven dat het wederkerigheidsprincipe de reden is waarom zij liever formele hulp ontvangen. Deze respondenten hebben andere achtergrondkenmerken. Zij verschillen in geslacht, herkomst en leeftijd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan deze theorie noch bevestigd noch ontkracht worden, omdat er in dit onderzoek summier bewijs gevonden is voor deze theorie. Een andere verwachting was dat hulpbehoevenden de voorkeur zouden geven aan informele hulporganisaties, omdat veel van deze instanties gericht zijn op mentoring. Een vorm van hulp waar hulpbehoevenden juist behoefte aan zouden hebben. Geen enkele respondent heeft aangegeven de voorkeur te geven aan informele hulp, omdat deze gericht is op mentoring. Deze theorie heeft daarmee geen aansluiting gevonden in de resultaten van dit onderzoek. De vragen over coaching leken de meeste respondenten te overvallen. Het kan zijn dat de hulpbehoevenden die meegewerkt hebben aan het onderzoek nog niet eerder nagedacht hebben over hun zorgvoorkeur op basis van de hulpvorm die informele en formele zorgorganisaties bieden. De meeste respondenten konden hun zorgvoorkeur wel onderbouwen, maar deden dat op basis van een andere argumentatie dan vooraf gedacht. De respondenten die hun zorgvoorkeur niet konden onderbouwen gaven vaak aan dat hun zorgvoorkeur gebaseerd was op een onderbuikgevoel. Zes respondenten en de meeste ervaringsdeskundigen gaven aan een voorkeur te hebben voor informele zorg. Zij onderbouwden hun voorkeur door te vermelden dat vrijwilligers hulp geven vanuit hun hart en dat vrijwilligers vaak meer tijd voor hun hulpvraag kunnen nemen dan professionals. Veertien respondenten gaven de voorkeur aan formele zorgorganisaties. De meeste van deze respondenten onderbouwden hun voorkeur op basis van het feit dat professionals zijn opgeleid voor het werk wat zij doen en het belangrijk vinden dat een formele hulpverlener gebonden is aan de wet bij het uitvoeren van het werk. Zestien Haagse zorgbehoevenden gaven aan niet zozeer een zorgvoorkeur te hebben. Een deel van deze zorgbehoevenden gaf aan dat hun voorkeur afhangt van de kwaliteit van de zorg en dat kwaliteit niet samenhangt met een opleiding. Dat is in strijd met hoe respondenten hun voorkeur voor formele zorg onderbouwd hebben, waarbij sommige respondenten aangaven de

doen. Tot slot stelden respondenten dat hun zorgvoorkeur afhangt van de situatie waarin zij de zorgvraag hebben.

Bovenstaande onderzoeksbevindingen zijn samengevat in figuur 6. In de middelste kolom is aangegeven welke hypotheses bevestiging hebben gevonden in de onderzoekspopulatie en welke hypotheses geen bevestiging hebben gevonden. Dit is te zien aan de gestippelde en de doorgetrokken lijnen en aan de kleur van de tekst. In de rechter kolom is de bijvangst van dit onderzoek aangegeven. Deze redenen om geen hulp te vragen en de argumentatie voor een bepaalde zorgvoorkeur zijn naar voren gekomen in de semigestructureerde interviews en in de focusgroep en waren vooraf niet omschreven in het literatuuronderzoek. De variabelen die onder het kopje ‘bijvangst’ staan achter drempels hebben invloed op de vraagbereidheid naar informele zorg en formele zorg of alleen van informele zorg. De twee variabelen in bijvangst die achter zorgvoorkeur staan zorgen ervoor dat sommige hulpbehoevenden de voorkeur geven aan formele zorg en daarom hun zorgvraag niet willen stellen aan informele zorginstanties.

Figuur 6. Analyse van drempels en zorgvoorkeuren.

Drempels bij informele zorg

Redenen voor formele zorgvoorkeur

Literatuur Bijvangst

Drempels bij informele & formele zorg

Hypothese 1b Hypothese 2 Hypothese 3 Bureaucratisme Internet Ideaal beeld Taal Bureaucratisme Opleiding Wettelijk gebonden Hypothese 1a Informele zorg Formele zorg Geen zorg Drempels Voorkeur

5 Beleidsaanbevelingen

Op basis van de onderzoeksresultaten kunnen concrete beleidsaanbevelingen worden gegeven om de vraag naar informele zorg onder hulpbehoevenden in de gemeente Den Haag te vergroten. Er worden twee beleidsaanbevelingen gedaan. Het eerste advies gaat in op het feit dat hulpbehoevenden geen overzicht hebben van het informele zorgnetwerk. Het tweede advies geeft een mogelijkheid weer om de zorgvoorkeur te beïnvloeden door ruchtbaarheid te geven aan het feit dat vrijwilligers vaak getraind zijn voor de hulp die zij bieden.

1. Advies: huisarts als eerste aanspreekpunt formele én informele zorg

Een groot deel van de respondenten in dit onderzoek heeft aangegeven dat zij met een hulpvraag vaak eerst naar de huisarts stappen. Het vragen van hulp aan de huisarts voelt vertrouwd en de weg naar de huisarts is gemakkelijk te vinden. Hoewel de samenwerking tussen de gemeente en de huisartsen niet altijd vanzelfsprekend is, kunnen zij gezamenlijk optrekken om het probleem van vraagverlegenheid aan te pakken. De huisartsen zijn op dit moment al het voorportaal van formele zorg (VNG en LHV, 2013). Het zou logisch zijn, gezien de Wmo, om deze rol van huisartsen ook uit te breiden naar informele zorg. Een huisarts stelt in samenspraak met de patiënt een behandelplan op, waarbij ook actief gekeken wordt naar de rol die vrijwillige zorgorganisaties kunnen spelen in de hulpvraag van de patiënt. De huisarts kan bij het doorverwijzen van de patiënt benadrukken dat het absoluut geen schande is als de hulpbehoevende bij een (informele) organisatie hulp vraagt.

Maatregelen

Huisarts

Het is van belang dat de huisartsen het informele zorgcircuit in de gemeente Den Haag (leren) kennen. Dit is vooral belangrijk, omdat is gebleken dat hulpbehoevenden vaak geen overzicht hebben van dit circuit. De huisarts kan dus fungeren als een gids. Dat hulpbehoevenden geen overzicht hebben van het informele zorgcircuit is gebleken uit interviews en de focusgroep en werd niet verwacht op basis van het literatuuronderzoek.

Gemeente

Een eerste stap van de gemeente in dit samenwerkingsverband kan het plannen van een overleg zijn, waarin het informele zorgcircuit in de gemeente aan de huisartsen wordt gepresenteerd. In periodiek overleg kunnen de veranderingen in het informele zorgcircuit besproken worden. Om de huisartsen niet te overstelpen met contact vanuit de gemeente zou het goed zijn om één contactpersoon vanuit de gemeente richting de huisartsen aan te stellen. Daarnaast zou de

gemeente na kunnen denken over een passende vergoeding aan huisartsen voor deelname aan de overleggen, aangezien de huisartsen deze overleggen niet kunnen declareren aan de zorgverzekeraars (VNG en LVH, 2013).

Mogelijk resultaat

Het voeren van dit beleid kan de drempels om informele zorg te vragen wegnemen en kan daardoor leiden tot preventie. Door de hulpbehoevende zo vroeg mogelijk in contact te brengen met een informele zorgorganisatie, zou voorkomen kunnen worden dat de problemen groter worden en dat zwaardere hulp nodig zal zijn (Westhof, de Ruig & Kerckhaert, 2015). Op deze manier kan aan een groep Haagse burgers informele hulp worden geboden, die tot nu toe nog grotendeels ‘onzichtbaar’ is voor de gemeente en de informele zorg.

2. Advies: ruchtbaarheid geven aan scholing vrijwilligers

Een deel van de respondenten heeft aangegeven de voorkeur aan formele zorg te geven, omdat professionals geschoold zijn voor de hulp die zij bieden. Daarom waren de respondenten minder snel geneigd om hulp te vragen aan een informele zorginstantie. In de gemeente Den Haag krijgen vrijwilligers via de Haagse Vrijwilligersacademie de kans om cursussen en trainingen te volgen over het bieden van hulp in de zorg. De kwaliteit van de zorg die door vrijwilligers wordt gegeven is daardoor sterk verbeterd.17 De ambitie van de gemeente is om het aantal vrijwilligers dat een training volgt aan de academie te vergroten.18 Door ruchtbaarheid te geven

aan het feit dat vrijwilligers scholing ontvangen kan de kennis over en het imago van vrijwillige zorgorganisaties verbeterd worden.

Maatregel

Campagne informele zorg

Door een (poster)campagne op plaatsen waar Haagse burgers dagelijks komen, kan grotere bekendheid gegeven worden aan informele zorg en het feit dat vrijwilligers vaak ‘opgeleid’ zijn voor de hulp die zij bieden. Gedacht kan worden aan locaties als de supermarkt en het openbaar vervoer. Belangrijk is dat deze campagne niet wordt gevoerd onder de vlag van de gemeente, omdat niet alle hulpbehoevende goede ervaringen hebben met de overheid en daardoor

17 Den Haag Doet, ‘Vrijwilligersacademie’, op: https://www.denhaagdoetvrijwilligersacademie.nl/wat-is-de-

vrijwilligersacademie (bezocht op 1 januari 2016).

18 Gemeente Den Haag, ‘Actieprogramma Informele Zorg 2015-2018’, op:

negatieve associaties kunnen ontstaan met informele zorg. Een logische keuze zou zijn om de campagne te voeren onder de vlag van het Platform Zorgvrijwilligers Den Haag.

Mogelijk resultaat

Door dit beleid te voeren kan de zorgvoorkeur van hulpbehoevenden in de gemeente beïnvloed worden. De kans dat hulpbehoevenden informele zorg vragen wordt groter door deze campagne, omdat zij bewust gemaakt worden over het feit dat zorgvrijwilligers vaak getraind zijn voor het bieden van informele hulp.

6 Conclusie

Om de hoge zorgkosten in Nederland te beteugelen is onder andere de Wmo ingevoerd. De Wmo verwacht van hulpbehoevenden dat zij proberen de zorg zoveel mogelijk in hun eigen omgeving te regelen. Pas als dat geen optie is, komt professionele zorg in het vizier. Tegen de verwachtingen in blijkt de bereidheid om hulp te geven groter is dan de bereidheid van een zorgbehoevende om hulp te vragen. Deze tendens is ook opgemerkt door de gemeente Den Haag. De lage vraagbereidheid naar informele zorg van hulpbehoevenden kan ertoe leiden dat zorgbehoevenden de hulp die zij nodig hebben niet krijgen of onverminderd een beroep doen op formele zorg. Oorzaken voor de lage vraagbereidheid naar informele hulp worden in dit onderzoek gezocht in vraagverlegenheid (Linders, 2010) en de zorgvoorkeur (de Boer, 2007). Door middel van een literatuuronderzoek zijn verwachtingen over de invloed van vraagverlegenheid en zorgvoorkeur op de vraagbereidheid naar informele zorg opgesteld. De verwachtingen 1a en 1b hebben betrekking op de oorzaken van vraagverlegenheid. Hypothese 1a stelt dat wanneer een hulpbehoevende onafhankelijk wil zijn vanuit privacyoverwegingen hij of zij minder snel informele zorg aan vrijwilligers zal vragen. Volgens hypothese 1b zal een hulpbehoevende minder snel informele zorg aan vrijwilligers vragen als de hulpbehoevende onafhankelijk wil zijn vanuit een maatschappelijke overtuiging. De tweede en derde hypotheses hebben betrekking op de zorgvoorkeur. Hypothese 2 stelt dat het wederkerigheidsprincipe een negatief effect heeft op de zorgvoorkeur voor informele zorg gearrangeerd door vrijwilligers. Op basis van hypothese 3 wordt verwacht dat de behoefte aan mentoring een positief effect heeft op de zorgvoorkeur voor informele zorg verzorgd door vrijwilligers. Deze hypotheses zijn getoetst door middel van een kwalitatief onderzoek. Een selectie van hulpbehoevenden en experts in de gemeente Den Haag zijn betrokken in deze scriptie en zijn ondervraagd in een semigestructureerd interview of in een focusgroep. De selectiewijze die gehanteerd is in dit onderzoek vormt het antwoord op de eerste deelvraag. Het random selecteren van respondenten is in dit onderzoek niet mogelijk, daarom is er een doelgerichte selectie toegepast. Diverse hulporganisaties in de gemeente Den Haag zijn benaderd om mee te werken aan dit onderzoek. Kenmerkend aan deze organisaties is dat zij vaak gericht zijn op een andere hulpvraag. Op deze manier kon een breed scala aan hulpbehoevenden bereikt worden. Bij de meeste hulporganisaties die deelgenomen hebben aan dit onderzoek hebben één of twee onderzoekers een dag(deel) meegelopen om met de hulpbehoevenden te spreken. Ook heeft er bij één hulporganisatie een focusgroep plaatsgevonden met ervaringsdeskundigen. Daarnaast is er individueel gesproken met enkele experts in het kader van dit onderzoek. De onderzoekers

vraagverlegenheid en onderbouwing van de zorgvoorkeur dan benoemd in het literatuuronderzoek. Uit de semigestructureerde interviews en de focusgroep is gebleken dat er burgers zijn in de gemeente Den Haag die hun hulpvraag niet willen, kunnen of durven stellen aan een informele vrijwillige zorgorganisatie in de gemeente. Belangrijke redenen om geen informele hulp aan vrijwilligersorganisaties te vragen zijn vraagverlegenheid en zorgvoorkeur. Vraagverlegenheid kan volgens de resultaten van dit onderzoek veroorzaakt worden door de wens naar onafhankelijkheid vanuit privacyoverwegingen en de maatschappelijke overtuiging en het ideaal beeld geschept door de omgeving. Bureaucratisme, niet beschikken over internet en het niet of gebrekkig beheersen van de Nederlandse taal hebben meer betrekking op het niet kunnen vragen van hulp, dan het niet willen of durven vragen van hulp. Veel redenen die gelden om geen informele hulp te vragen bleken in dit onderzoek ook redenen om liever geen formele hulp te willen vragen. Oorzaken voor het niet willen, durven of kunnen vragen van hulp die alleen leken te gelden voor informele zorg zijn het gebrekkig beheersen van de Nederlandse taal en bureaucratisme; de onvindbaarheid van informele zorgorganisaties. Diverse respondenten gaven aan dat wanneer zij eenmaal besloten hadden hulp te zoeken, deze hulp vaak zochten bij de huisarts. Een deel van de hulpbehoevenden die hebben deelgenomen aan dit onderzoek hebben aangegeven de voorkeur te geven aan formele zorg boven informele zorg, omdat professionals opgeleid zijn voor het werk dat zij doen en bij het uitvoeren van hun werk wettelijk gebonden zijn. Het wederkerigheidsprincipe lijkt in dit onderzoek een geringe invloed te hebben op de zorgvoorkeur van hulpbehoevenden. Deze onderzoeksresultaten geven antwoord op de probleemstelling van dit onderzoek.

De onderzoeksresultaten leiden tot de volgende conclusies. Hypothese 1a wordt bevestigd op basis van de onderzoeksresultaten. Voor een deel van de respondenten bleek dat de wens naar onafhankelijkheid vanuit privacyoverwegingen inderdaad een reden kan zijn om geen (informele) hulp te willen of durven vragen. Meer niet-westerse respondenten hebben aangegeven dat deze reden een rol speelt dan autochtone respondenten. Ook hypothese 1b wordt bevestigd in dit onderzoek. Voor voornamelijk autochtone respondenten bleek de wens naar onafhankelijkheid door de maatschappelijke overtuiging een reden te zijn om geen hulp te willen of durven vragen. De hypotheses aangaande de zorgvoorkeur vonden in mindere mate bevestiging in dit onderzoek. Hypothese 2 wordt noch bevestigd noch verworpen in dit onderzoek. Voor een zeer gering aantal respondenten bleek het wederkerigheidsprincipe de reden om de voorkeur te geven aan formele zorg boven informele zorg. Voor hypothese 3 is geen bevestiging gevonden in de onderzoeksresultaten. De behoefte aan mentoring is geen

reden om de voorkeur te geven aan informele zorg voor de respondenten in dit onderzoek. Op basis van deze resultaten zijn enkele concrete beleidsaanbevelingen geformuleerd voor de gemeente. Deze beleidsaanbevelingen vormen het antwoord op de tweede deelvraag van dit