• No results found

Archeologisch Proefsleuvenonderzoek Knokke-Heist - Kalvekeetdijk/Natiënlaan Nieuwbouw Ziekenhuis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Archeologisch Proefsleuvenonderzoek Knokke-Heist - Kalvekeetdijk/Natiënlaan Nieuwbouw Ziekenhuis"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARCHEOLOGISCH PROEFSLEUVENONDERZOEK

Knokke-Heist – Kalvekeetdijk/Natiënlaan,

Nieuwbouw Ziekenhuis

(2)

COLOFON

Opdracht:

Archeologisch proefsleuvenonderzoek

Aan de Kalvekeetdijk en Natiënlaan te Knokke-Heist Opdrachtgever: Vzw Gezondheidszorg Oostkust Graaf Jansdijk 162 8300 Knokke-Heist Opdrachthouder: Antea Belgium nv Roderveldlaan 1 2600 Antwerpen T : +32(0)3 221 55 00 F : +32 (0)3 221 55 01 www.anteagroup.be BTW: BE 414.321.939 RPR Antwerpen 0414.321.939 IBAN: BE81 4062 0904 6124 BIC: KREDBEBB

Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001

Identificatienummer: 225964/cry

Datum: status / revisie:

januari 2014 Definitief rapport

Vrijgave: Jan Parys Controle:

Caroline Ryssaert, senior adviseur Projectmedewerkers:

Caroline Ryssaert, Projectleider (Odin) Jonathan Jacops, assistent-archeoloog

Thomas Pieters, assistent-archeoloog (Ruben Willaert bvba) Pedro Pype, assistent-archeoloog/aardewerkspecialist

 Antea Belgium nv 2014

Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst worden weergegeven of in een elektronische databank worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier vermenigvuldigd.

Identificatienummer: D/2014/12.831/20

(3)

INHOUD

TECHNISCHE FICHE ... 2

DEEL 1

INLEIDING ... 4

1 A

LGEMENE

I

NLEIDING

... 5

2 S

ITUERING

... 6

3 D

OEL

,

J

URIDISCH KADER EN METHODOLOGIE VAN DE STUDIE

... 10

3.1 D

OEL

... 10

3.2 J

URIDISCH KADER

... 10

3.3 M

ETHODOLOGIE

... 10

4 G

EOLOGIE EN BODEM

... 11

4.1 H

OLOCENE ONTWIKKELING VAN DE KUSTVLAKTE

... 11

4.2 G

EOLOGISCHE BESCHRIJVING VAN HET PROJECTGEBIED

... 12

4.3 G

EOMORFOLOGIE

... 13

4.4 B

ODEMKAART

... 13

5 A

RCHEOLOGISCHE EN HISTORISCHE CONTEXT

... 17

5.1 A

RCHEOLOGISCHE CONTEXT

... 17

5.2 H

ISTORISCHE CONTEXT

... 21

DEEL 2

PROEFSLEUVENONDERZOEK ... 24

7 M

ETHODE EN VERLOOP VAN HET PROEFSLEUVENONDERZOEK

... 25

8 B

ODEMOPBOUW

... 29

9 A

RCHEOLOGISCHE SPOREN

... 37

10 D

ISCUSSIE

... 44

11 S

YNTHESE PROEFSLEUVENONDERZOEK

... 45

DEEL 4

EVALUATIE EN ADVIES ... 47

BIBLIOGRAFIE ... 48

BIJLAGEN

49

BIJLAGEN

Bijlage 1 Vondstenlijst Bijlage 2 Sporenlijst

(4)

TECHNISCHE FICHE

Site: Knokke-Heist, Kalvekeetdijk

Ligging: Kalvekeetdijk – Natiënlaan, Westkapelle - Knokke-Heist (West-Vlaanderen) Lambert 72-coördinaten: X: 74949.77; Y: 224656.98 (middelpunt projectgebied) Kadaster: afdeling 10, sectie A, delen van

Percelen 54b, 54c, 55, 72, 73, 88, 89a, 90a, 91a, 94, 95, 96, 97, 100b, 101a, 102, 103a, 103/02, 103/03, 103/04a, 103/05a, 104/a, 105a, 106, 107, 107/02, 108, 108/02, 109, 110a, 110b, 111a, 111b, 112a, 112b, 113, 114/02, 114/03, 114e, 116/02t, 191a, 191b, 191/02b, 191/02c, 192b, 192g, 193d, 195b

Onderzoek: vooronderzoek met ingreep in de bodem / proefsleuven, uitgevoerd conform de eisen opgesteld door Onroerend Erfgoed en vastgelegd in de bijzondere voorschriften bij de vergunning voor een archeologisch proefsleuvenonderzoek te Knokke-Heist, Kalvekeetdijk/Natiënlaan.

Opdrachtgever: vzw Gezondheidszorg Oostkust Uitvoerder: Antea Group

Vergunning: 2013/073

Vergunninghouder: Caroline Ryssaert (ODIN)

Wetenschappelijke begeleiding: Stefan Decraemer (Raakvlak) Archeologen: Thomas Pieters (Ruben Willaert bvba), Pedro Pype

(5)

Vergunning metaaldetectie: 2012/073 (2)

Vergunninghouder metaaldetectie: Caroline Ryssaert (ODIN) Bewaarplaats archief: Raakvlak, Komvest 45 - 8000 Brugge Grootte projectgebied: 12 ha

Grootte onderzoeksgebied: 9.3 ha

Termijn: terreinwerk 05 t.e.m. 25 maart 2013 Verwerking: 25 maart t.e.m. 8 april 2013

Verwachtingen: Een mogelijke historische hoeve ‘Wijckaertshof” – voor het overige geen archeologische data gekend.

Resultaten: middeleeuwse grachten en beperkt aantal kuilen, recente perceelsgrachten Aanbeveling: geen verder onderzoek

(6)
(7)

1

Algemene Inleiding

In opdracht van vzw Gezondheidszorg Oostkust heeft Antea Group nv een archeologische prospectie, door middel van een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, voorafgaand aan de realisatie van een nieuw ziekenhuis. In het kader van het ‘archeologiedecreet’ (decreet van het Vlaams Parlement 30 juni 1993, houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium, inclusief de latere wijzigingen) en het uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994, is de eigenaar en gebruiker van gronden waarop archeologische waarden zich bevinden, verplicht deze waarden te behoeden en beschermen voor beschadiging en vernieling. Dit kan door behoud in situ, als de waarden ingepast kunnen worden in de plannen, of ex situ, wanneer de waarden onomkeerbaar vernietigd zullen worden.

Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd door Caroline Ryssaert (ODIN), Thomas Pieters (Ruben Willaert bvba) en Pedro Pype tussen 5 en 25 maart 2013. Het onderzoek en de daarop volgende verwerking en rapportage is eveneens uitgevoerd door hierboven vermeld team.

De administratieve begeleiding werd voorzien door de Vlaamse Overheid, Agentschap Onroerend Erfgoed (Sam De Decker). De wetenschappelijke begeleiding werd voorzien door Stefan Decraemer van de intergemeentelijke dienst Raakvlak. De contactpersoon bij de opdrachtgever was Philip Detavernier.

(8)

2

Situering

Het terrein is gelegen ten noorden van de Kalvekeetdijk en ten westen van de Natiënlaan te Westkapelle, deelgemeente van Knokke-Heist in de provincie West-Vlaanderen. Het onderzoeksgebied situeert zich ten zuiden van de stad Knokke-Heist (fig. 2.1 en 2.2). Het projectgebied is ruim 12 ha groot. Kadastraal handelt het om volgende : afdeling 10, sectie A, percelen 54b, 54c, 55, 72, 73, 88, 89a, 90a, 91a, 94, 95, 96, 97, 100b, 101a, 102, 103a, 103/02, 103/03, 103/04a, 103/05a, 104/a, 105a, 106, 107, 107/02, 108, 108/02, 109, 110a, 110b, 111a, 111b, 112a, 112b, 113, 114/02, 114/03, 114e, 116/02t, 191a, 191b, 191/02b, 191/02c, 192b, 192g, 193d, 195b (fig. 2.3). Voorafgaand aan het onderzoek was het terrein grotendeels in gebruik als wei- en akkerland, met uitzondering van de noordoostelijke hoek, waar zich een verlaten boerderij bevond (fig. 2.4). Op percelen 100b en 100d was een bedrijf gevestigd die de terreinen in gebruik nam voor de opslag van afbraak- en bouwmateriaal. Dit resulteerde in een grote graad van verstoring op en grenzend aan deze percelen.

Figuur 2.1. Topografische kaart (1/50 000, AGIV) met lokalisatie van het onderzochte terrein (blauw).

(9)

(10)
(11)
(12)

3

Doel, Juridisch kader en methodologie van de studie

3.1

Doel

De onderhavige opdracht bestond uit het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek op het hierboven beschreven terrein.

Dit onderzoek richt zich op het in kaart brengen van de aan- of afwezigheid van eco- of artefacten die kunnen wijzen op menselijke activiteiten in het verleden. Voor de inventarisatie en waardering van zogenaamde sporensites – vindplaatsen die grondsporen bevatten van vroegere activiteiten, doorgaans vanaf de late Steentijd tot en met de postmiddeleeuwse perioden, is de proefsleuvenmethode aangewezen. Deze methode spoort de archeologische indicaties op en tracht, onder andere met behulp van aanvullende kijkvensters en het beperkt couperen van sporen, uitspraken te doen met betrekking tot datering, functie, afbakening, densiteit en bewaringsgraad.

3.2

Juridisch kader

In het kader van het ‘archeologiedecreet’ (decreet van het Vlaams Parlement 30 juni 1993, houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium, inclusief de latere wijzigingen) en het uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994, is de eigenaar en gebruiker van gronden waarop archeologische waarden zich bevinden, verplicht deze waarden te behoeden en beschermen voor beschadiging en vernieling. Dit kan door behoud in situ, als de waarden ingepast kunnen worden in de plannen, of ex situ, wanneer de waarden onomkeerbaar vernietigd zullen worden.

Het archeologisch onderzoek werd uitgevoerd conform de eisen opgesteld door Onroerend Erfgoed en vastgelegd in de bijzondere voorschriften bij de vergunning voor een archeologisch proefsleuvenonderzoek te Knokke-Heist, Kalvekeetdijk/Natiënlaan.

3.3

Methodologie

Bij een archeologisch proefsleuvenonderzoek wordt de verstoorde bovengrond verwijderd tot op het archeologisch leesbare niveau, bepaald door de leidinggevende archeoloog. De graafwerken gebeuren door een kraan van minstens 21 ton op rupsbanden met tandenloze graafbak, waarvan de bakbreedte minstens 1,80m tot 2m bedraagt.

Binnen het onderzoeksgebied worden verschillende profielen opgeschoond, geregistreerd en beschreven zodoende de bodemopbouw te bestuderen en het archeologisch niveau te verifiëren. Het vlak wordt manueel opgeschaafd en sporen en vondsten worden aangekrast/geregistreerd. Dit gebeurt aan de hand van analoge fiches op het terrein. Alle sporen en ingrepen worden na afloop door een topograaf ingemeten. Het onderzochte vlak wordt een digitale tekening (op schaal 1/100) gemaakt van de aanwezige sporen en structuren. De profielen werden digitaal ingetekend.

De resultaten van de veldcampagne worden weergegeven in onderhavig rapport. Ze worden geplaatst binnen hun geografische en archeologische context. Tot slot wordt een waardering en interpretatie opgesteld voor het onderzochte perceel.

De registratie gebeurt conform het Ministerieel Besluit tot bepaling van de minimumnormen voor de registratie en documentatie bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem en de wijze van rapportering.

(13)

4

Geologie en bodem

4.1 Holocene ontwikkeling van de kustvlakte

De huidige kustvlakte is het resultaat van een complexe opvulling die 10.000 jaar geleden begon na de Laatste IJstijd, toen het zeepeil 110 tot 130m lager stond dan vandaag. Dit lage zeepeil had onder andere tot gevolg dat de huidige Noordzee één grote vallei was. Op het einde van de laatste IJstijd begonnen de ijskappen te smelten door het algemeen warmer wordende klimaat, wat op zijn beurt een stijging van de zeespiegel tot gevolg had. Ook de impact op het vasteland was groot: de grondwatertafel steeg aanzienlijk en omdat de vegetatie door de hogere temperaturen floreerde, ontstonden er zoetwatermoerassen waarin veen zich opstapelde. Dit veen wordt basisveen genoemd. Ongeveer 9000 jaar geleden bereikte de Noordzee onze streken, die vanaf toen onder invloed kwamen te staan van de getijden. Het landschap evolueerde naar een dynamisch slikken- en schorrengebied met getijdengeulen. Door de stijging van het zeeniveau reikten de getijdengeulen steeds verder landinwaarts, met als gevolg dat de slikken zich gingen uitbreiden over de voormalige schorre en het basisveen, die op hun beurt landwaarts opschoven. De sterke stijging van de zeespiegel leidde m.a.w. tot een aanzienlijke landwaartse verschuiving van het getijdengebied en tot de afzetting van een bijna 10m dik pakket zand en klei. Omstreeks 7500-7000 jaar geleden steeg het zeeniveau trager. Delen van het wad raakten opgeslibd en werden niet meer overspoeld door het getij. Op de schorre kwamen zoetwatermoerassen tot stand, waarin veen accumuleerde. In de nabijheid van de getijdengeulen werd echter onverminderd zand en klei afgezet. In deze periode bestaan de afzettingen van de kustvlakte hoofdzakelijk uit een afwisseling van wad sedimenten met veenlaagjes. Dankzij de steeds verder afzwakkende zeespiegelstijging breidden de veengebieden zich steeds verder uit - zowel zeewaarts als lateraal.

Een tweede merkelijke vertraging van de stijging omstreeks 5500-5000 jaar geleden heeft ertoe bijgedragen dat het veen, dat zich ontwikkelde in de periode rond 6400-5500 jaar geleden, nagenoeg ongestoord kon blijven groeien en opstapelen gedurende 2000-3000 jaar. Dit veen wordt oppervlakteveen genoemd en heeft thans een dikte van 1 à 2m.

Het blijft alsnog onduidelijk wanneer en waarom de veengroei tot stilstand kwam. Een plotse zeespiegelstijging is uitgesloten. De zeespiegel steeg immers nog steeds met dezelfde, sterk afgezwakte trend als tijdens de veenvorming. Wellicht vormde een combinatie van factoren de oorzaak. Enerzijds werd door de uitbouw van de kust de meeste voorraden aan sediment uitgeput waardoor de vooroever geërodeerd werd. Anderzijds dienen we ook rekening te houden met de menselijke invloed in de IJzertijd en Romeinse tijd in de vorm van veenwinning en drainage van het gebied. Het resultaat was dat het getij weer de vlakte kon binnendringen via getijdengeulen. Dit veroorzaakte een proces van erosie en ontwatering, wat uiteindelijk resulteerde in een aanzienlijke vergroting van de komberging van de geul, die zich daaraan aanpaste door zich diep verticaal in te snijden. Het zand van de midden-Holocene getijdengeulen en het Pleistoceen zand werd op die manier tot op grote diepte herwerkt en opnieuw in de geul afgezet samen met brokken veen. Tijdens deze erosieve fase breidde het netwerk van geulen zich steeds verder uit vanwege de steeds groter wordende komberging. Zo kwamen meer en steeds grotere delen van het kustveenmoeras in lagere positie te liggen zodat uiteindelijk het netwerk van geulen nagenoeg het gehele kustveenmoeras beïnvloedde.

Een tijdshiaat van ca. 1000 jaar tussen de top van het veen en de bovenliggende sedimenten wijst erop dat langsheen de geulen het veen in subtidale positie kwam te liggen, m.a.w. steeds onder water met een minimum aan sedimentatie. Al het beschikbare sediment werd gebruikt om de geulen op te vullen. Omdat een groot volume aan sediment noodzakelijk was, werden de getijdendelta’s en de vooroever geërodeerd. Dit leidde tot een landwaartse verschuiving van de kustlijn en tot erosie van het wad in de zeewaartse gebieden. Pas 1400-1200 jaar geleden (ca. 750-550 n.Chr.) was er een evenwicht bereikt tussen het toenmalig zeeniveau, de aanvoer van sediment en de komberging. De geulen kwamen in intertidale positie (opvullingsfase) en het grootste deel van de vlakte kon evolueren tot slikke en schorre. Deze rustige periode duurde tot ca. 1150 jaar geleden (800 n.Chr.). Omdat de vlakte terug in inter- en supratidale positie kwam te liggen en de zeespiegelstijging heel zwak was, werd geen nieuwe bergingsruimte meer gecreëerd. Daardoor gingen de geulen lateraal migreren. De sedimenten van de opvullingsfase en van het aangrenzend wad werden daarbij ondiep geërodeerd en herwerkt. Dit verklaart de variaties in de sedimenten die het oppervlakteveen bedekken.

Niet tegenstaande de mens het gebied begon in te dijken, bleven er nog geulen actief afhankelijk van plaats tot plaats.

(14)

De uiteindelijke totale verlanding van het gehele gebied werd mede in de hand gewerkt door de mens die de vlakte beetje bij beetje begon te bedijken. Dit veroorzaakte een progressieve verkleining van de komberging wat, samen met het feit dat de geulen nagenoeg volledig waren opgevuld, maakte dat het stormvloedniveau in de open gebleven geulen aanzienlijk toenam. De bedijking hield ook in dat de mens de waterafvoer moest verzorgen via grachten en sluizen. Het graven van het drainagesysteem veroorzaakte samendrukking of compactie van de bovenste afzettingen en een verlaging van het oppervlak. Naast een algemene verlaging van het oppervlak, zorgde dit proces er voor dat de opgevulde geulen hoger kwamen te liggen. Dit was het resultaat van differentiële compactie. Veen compacteert namelijk tweemaal meer dan klei, en 20 keer meer dan zand. Het veen was reeds vroeger gecompacteerd, namelijk zo’n 2000 jaar eerder, toen het getijdensysteem terug de kustvlakte binnendrong. De geulen zelf werden opgevuld met zand, wat nauwelijks compacteert. Hierdoor gaan de geulen hoger liggen in het landschap. Vroeger werden deze gebieden verkeerdelijk aangeduid als kreekrug, nu duidt men ze aan als opgevulde geulgronden. De intense veenuitgravingen in de middeleeuwen veroorzaakten compactie van het veen en de bovenliggende afzettingen met ook een verlaging van het oppervlak tot gevolg. De doorbraak van een dijk bij hevige storm resulteerde dan ook in catastrofale overstromingen. Deze historisch goed gedocumenteerde overstromingen van na 1000 n.Chr. werden destijds geïnterpreteerd als de Duinkerke III transgressie. Ze werden echter door menselijke activiteiten veroorzaakt. Het resultaat van de bedijkingen sinds de middeleeuwen is het huidige kustpoldergebied (Baeteman 2006 & 2007, Tys 2005).

Figuur 4.1 schematische voorstelling van de laatholocene sedimenten (uit Baeteman 2007 , p. 6 – fig. 2).

4.2

Geologische beschrijving van het projectgebied

Voor deze beschrijving baseren we ons enerzijds uit data verkregen door consultatie van de boringen van de Belgisch Geologische Dienst en anderzijds op basis van de bodemkaart. Wat deze eerste bron betreft, blijkt op het terrein slechts 1 boring gekend (Boring kb5d11e-B122). Deze bevindt zich centraal in het projectgebied en heeft slechts een beperkte informatiewaarde: Er wordt enkel gewag gemaakt van 70cm grijze klei.

Boring kb5d11e-B83, geplaatst in 1933, situeert zich net ten noorden van projectgebied en geeft volgende informatie:

0-3m klei

3- 10m kwartshoudend, grijs zand

Boring kb5d11e-B144 ten noordwesten van het terrein (t.h.v. de Isabellavaart) geeft een zeer gedetailleerde beschrijving:

0-1.30: donkergrijsbruine, zware klei, enkele schelpen, talrijke baksteenfragmenten 1.30 2.70: blauwgrijze, zware klei

(15)

2.70 3.65: blauwgrijze, slappe tot stijve, zandhoudende klei

3.65 20.00: lichtgrijs, weinig schelphoudend, leemhoudend fijn zand 20.00 23.40: grijs, middelmatig zand, talrijke witte schelpfagmenten 23.40 23.70: schelpenbank

23.70 25.60: grijs, middelmatig zand, weinig schelpen 25.60 25.70: schelpenbank

25.70 27.50: donkergrijs, zwak schelphoudend middelmatig zand, zwak leemhoudend (dunne leemlaagjes) 27.50 28.50: groengrijze, zware klei met grind (tertiair)

De toplaag bestaande uit klei en daaronder gelegen zandige sedimenten, naast het ontbreken van veen, betekent dat het projectgebied zich in een opgevulde geul bevindt.

4.3 Geomorfologie

Het projectgebied behoort tot de Kustpolders. Deze strook loopt evenwijdig aan de kustlijn en is ongeveer 10 kilometer breed. Het is een essentieel vlak gebied waarvan de hoogteligging schommelt tussen 1m TAW en 4,5m TAW, dit met uitzondering van de duinengordel die grenst aan de polders en zich duidelijk aftekent te noorden van het projectgebied op het digitaal hoogtemodel (fig. 4.2). Binnen het poldergebied zijn wel minimale hoogteverschillen merkbaar, die het resultaat zijn van inclinatie. Zo liggen de opgevulde geulgronden wat hoger in het landschap. Mogelijk kan de oostwest georiënteerde lichtjes hoger gelegen strook op de DHM kaart (fig 4.2) aan een dergelijke opgevulde geul toegewezen worden.

Wanneer we inzoomen op het projectgebied, merken we dat het terrein ten noorden en noordwesten ervan een stuk lager ligt (fig. 4.3). Op deze percelen werd namelijk klei ontgonnen voor de nabijgelegen baksteenfabriek.

4.4 Bodemkaart

De bodemkaart geeft de bodemkenmerken, grondsoort, natuurlijke draineringklassen en horizontenopeenvolging weer van de bovenste 1,25 m t.o.v. het maaiveld. Ter hoogte van het onderzoeksgebied komen twee bodemtypes voor (fig. 4.4). Van noord naar zuid:

• z.Bb2: Schorgronden (Nieuwlandpolders Zwin), ofwel kleigronden rustend op een zandig substraat • OG1: Uitgebrikte gronden – de hierboven vermelde afgegraven percelen.

Net ten zuiden van het terrein, aan de overzijde van de Kalvekeetdijk komen m.D5l Overdekte kreekrugronden (Middellandpolders - m.D5l) voor.

(16)

Figuur 4.2 Het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen (25 x25m) met aanduiding van het onderzoeksgebied (blauw).

(17)

Figuur 4.3 Het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen (5 x 5m) met aanduiding van het onderzoeksgebied (blauw).

(18)
(19)

5

Archeologische en historische context

5.1 Archeologische context

De beschrijving van de archeologische context baseert zich voornamelijk op gegevens die consulteerbaar zijn via de CAI, aangevuld met data uit publicaties (m. n. Coornaert 1981) en de Inventaris Bouwkundig Erfgoed.

De CAI of Centraal Archeologische Inventaris is een instrument ter beschikking gesteld door de Vlaamse overheid met als doel de inventarisatie van bekende archeologische vindplaatsen in Vlaanderen.

Voor de oudste periodes, in het bijzonder de prehistorie en Romeinse Tijd, beschikken we over zeer weinig informatie. De complexe geomorfologische ontwikkeling van de kustvlakte, met afwisselend periodes van erosie en afzettingen, zorgde ervoor dat deze relicten ofwel verspoeld werden, ofwel op zeer grote diepte bewaard zijn. Ten noorden van het projectgebied – ter hoogte van CAI locatie 71896 – werd midden de 20ste eeuw bijvoorbeeld naast botmateriaal een harpoenpunt aangetroffen op een diepte van ca. 20 à 30m onder het huidige maaiveld. Vanaf de IJzertijd blijken er evenwel aanwijzingen o.m. voor zoutwinning. De Romeinse periode laat zich kenmerken door een intensifiëring van het landgebruik wat zich vertaalt in veenontginningen en de aanleg van dijken en grachten. Het resultaat van deze exploitatie was dat het getij weer de vlakte kon binnendringen via getijdengeulen. Dit bracht een sneeuwbaleffect teweeg waarbij het veen verder inklinkte en een netwerk van geulen werd gecreëerd. Het zand van de midden-Holocene getijdengeulen en het Pleistoceen zand werd tot op grote diepte herwerkt en opnieuw in de geul afgezet samen met brokken veen. Pas circa 550-750 n. Chr. werd een evenwicht bereikt en geraakten de meeste geulen opgevuld (Baeteman 2007). Het is pas vanaf deze periode dat heel wat vindplaatsen gekend zijn.

De inventaris toont een aantal gekende vindplaatsen in de directe omgeving van het projectgebied. Op het terrein zelf is 1 vindplaats gekend op basis van cartografische bronnen, namelijk het Wyckaerts Hof dat er in de 16de eeuw stond: ,,Wyckaerts hof daer Kaerle de Vynck up wuendt (fo 77ro); Wijckeers hof” (1553) KFW 17, Ligger, f0 ll3ro. (Coornaert 1981, p. 464)

De Kalvekeetdijk die het projectgebied in het zuiden begrensd is een belangrijk lijnrelict: Tot deze grens was het gebied in de 12de eeuw ingepolderd. Het dient dan ook niet te verwonderen dat de gekende volmiddeleeuwse bewoningssites zich ten zuiden van deze grens bevinden (o.a. Hof ten Poele).

Het Hof ten Poele, dat aanvankelijk het Goed te Westkapelle heette, stond op een omwalde motte. Het foncier omvatte 37 G. Daarvan liggen 18 G rond het leenhof (F 130-34; 136-42; 144-45). Toen de Vardenaarspolder gewonnen werd, kon het Hof ten Poele in het 7e Reig 19 G foncier verwerven (A 53-54; 89-100) (Coornaert 1981, p. 284). Wellicht hoorden te terreinen van het onderzoeksgebied hiertoe.

Een beschrijving van de belangrijkste vindplaatsen in de onmiddellijke omgeving wordt in onderstaande tabel weergegeven:

Tabel 5.1 Overzicht archeologische vindplaatsen binnen of in de onmiddellijke nabijheid van het projectgebied

CAI

NUMMER KORTE OMSCHRIJVING.

72265 WYCKAERTS HOF

HOEVE, VERMELD IN 1553 – THANS VOLLEDIG VERDWENEN

71688 KALVEKEETDIJK, BEGRENSD HET ONDERZOEKSGEBIED AAN DE

ZUIDZIJDE

OUDE LOKALE BENAMINGEN: EVENDIJK B (TE HEIST) / KALVEKETEDIJK (TEN NOORDEN VAN WESTKAPELLE) / OOSTDIJK (TEN OOSTEN VAN WESTKAPELLE) / KRINKELDIJK (TE HOEKE).

LATERE LOKALE BENAMINGEN: ZOMERDIJK / KALVEKETEDIJK / BROLOZEDIJK (TEN OOSTEN VAN WESTKAPELLE).

(20)

DE EVENDIJK B WERD GEBOUWD EN SLOOT DEFINITIEF ALLE RIJPE SCHORREN EN TERPEN VAN DE ZEE AF. DEZE DIJK VERTROK UIT DE GENTELEDIJK (TE UITKERKE) EN LIEP DAN TEN NOORDEN VAN DE RUGGE (KOUDEKERKE) EN DE ‘TERP’ (WESTKAPELLE) EN BOOG VERVOLGENS AF NAAR HET ZUIDEN TOT AAN DAMME. DEZE DIJK VORMDE DUS DE GRENS VAN HET VASTELAND MET DE TOENMALIGE LINKEROEVER EN DE ZINKVAL. IN DE LOOP VAN DE 12DE EEUW SLOEG DE ZEE ER ENKELE BRESSEN IN. DEZE DIJKBREUKEN WERDEN GEDICHT DOOR MIDDEL VAN EEN KRAAG. EÉN DIJKBREUK KAN MET ZEKERHEID GESITUEERD WORDEN: TEN OOSTEN VAN KOUDEKERKE: DE "KNIBBELSWAAL".

EEN GEDEELTE VAN DE OOSTDIJK IS NU NOG TE ZIEN. ALS WEG IS DE EVENDIJK B VAN HEIST TOT IN SCHAPENBURG NOG TE ZIEN (NU: MARKTSTRAAT TE HEIST EN DEEL VAN DE WESTKAPELLESTRAAT EN KALVEKETEDIJK).

DE EVENDIJK B WERD OOK ALS WEG GEBRUIKT.

71973 ISABELLAVAART (TEN NOORDEN VAN HET PROJECTGEBIED)

CA. 1640 GERAAKTE DE EIESLUIS VERSTOPT DOOR ZANDVERSTUIVING EN DOOR VERSLIBBING VAN HET STRAND. DE WATERING VAN EIESLUIS KREEG DAAROM DE TOESTEMMING OM EEN NIEUW AFWATERINGSKANAAL TE GRAVEN NAAR DE ISABELLASLUIS: DE ISABELLAVAART.

71898 KALVEKETEDIJKMOLEN, LANGS DE KALVEKEETDIJK GELEGEN, TEN

OOSTEN VAN HET PROJECTGEBIED 17DE EEUWS

71714 KRAGENDIJK II, SITUEERT ZICH TEN OOSTEN VAN HET

PROJECTGEBIED

DIJK DIE SINDS DE LATE MIDDELEEUWEN DE OOSTELIJKE GRENS VAN DE VARDENAARSPOLDER VORMDE (WAARVAN HET PROJECTGEBIED DEEL UITMAAKT)

71968 KRAGENDIJK I

LOCATIE VAN EEN DIJKBREUK IN DE KRAGENDIJK

71694 HOF TEN POELE, TEN ZUIDWESTEN VAN HET PROJECTGEBIED

HET BETREFT EEN SITE MET WALGRACHT DIE MOGELIJK TERUG

GAAT TOT DE 11DE EEUW EN WAARVAN DE BUITENSTE WALGRACHT

NOG ZICHTBAAR IS

72262 POTTENBURG, TEN ZUIDWESTEN VAN HET PROJECTGEBIED

DEZE ALLEENSTAANDE HOEVE WERD VERMELD IN 1447, 1576 EN 1672

(21)

71706 HEERWEG I

MIDDELEEUWSE WEG DIE LOODRECHT AANSLUIT OP DE KALVEKEETDIJK

154629 CIRCULAIRE STRUCTUUR DIE DOOR MIDDEL VAN

LUCHTFOTOGRAFIE AAN HET LICHT KWAM

VOLGENS DE INTERPRETATIE IN DE CAI BETREFT HET EEN GRAFCIRKEL, MAAR ER WORDT NIET GEMOTIVEERD WAAROM. GEZIEN DE GEOMORFOLOGISCHE ONTWIKKELING VAN HET GEBIED, LIJKT DEZE INTERPRETATIE VOOR DISCUSSIE VATBAAR.

(22)

Figuur 5.1 CAI vindplaatsen in de omgeving van het onderzoeksgebied, gemarkeerd in rood (AGIV 2011).

(23)

5.2 Historische context

Vanaf de opvulling van de getijdengeulen in de vroege middeleeuwen, startte een nieuw, langdurig proces van bewoning, beweiding met schapen en inpoldering. Het gebied werd ontsloten door schapenwegen vanuit de nederzettingen op de rand van de Zandstreek, o.m. van Brugge naar Dudzele en naar Blankenberge. Herders zouden zich volgens sommige bronnen terugtrekken voor de vloed op schapenvluchtheuvels of terpen. De nederzetting Westkapelle zou teruggaan op een dergelijke terp (Inventaris Bouwkundig Erfgoed). Een terp is een kunstmatige ophoging, die werd opgeworpen om bij hoog water droog te zitten. Deze term werd oorspronkelijk in Friesland gebruikt en het gebruik ervan wordt door sommige archeologen ook binnen onze kust overgenomen, zij het voornamelijk op basis van indirecte aanwijzingen zoals een radiale percelering (zie o.m. Tys 2005). In de regio van Knokke-Heist zijn tot nu toe geen kunstmatig aangelegde vluchtheuvels of nederzettingen duidelijk gedocumenteerd en het gebruik van de term ‘terp’ blijft voor discussie zorgen binnen het archeologische werkveld. Wel komen natuurlijke hoogtes voor, die in uitzonderlijke gevallen kunstmatig zijn uitgebreid. Een terp in de strikte zin van het woord kan met andere woorden niet zonder meer gebruikt worden voor de dorpskern van Westkapelle.

Vanaf de 9de eeuw wordt vanuit Brugge het gebied stelselmatig ingepolderd. In deze periode blijft het gebied rond Westkapelle nog buitendijks, maar ook dit kent een steeds intensievere ontginning. Vanaf de weg Brugge-Dudzele waaieren opgehoogde schapenwegels uit naar de schorrenweiden en de woonkernen: o.m. naar Greveninge en de Westkapelle. Met de zeespiegeldaling gebeurt ook een stelselmatige landaanwas van west naar oost in het buitendijkse gebied op de linkeroever van de "Sincfal".

Het schorrengebied ten oosten van de dijklijn Gentele-Evendijk wordt ca. 1070 vanaf de Evendijk in een omvattende kloksgewijze halve cirkelbeweging ingedijkt en verbonden met de Scheure: ten noorden van de terpen van Rams- en Westkapelle als Kalvekeetdijk, vanaf de latere Schapenbrug naar het zuiden doorlopend als Bloe(de)lozedijk. Deze dijk doorsnijdt het grondgebied van Westkapelle vanaf de grens met Heist tot aan de Hazegrasstraat (Inventaris Bouwkundig Erfgoed). Tegen het einde van de 12de eeuw werd ook het toenmalige

buitendijkse schorrengebied ingepolderd. De dijk begon op de noordoosthoek van de Pannedijk, liep door Scharpoord en Knok, boog naar het zuiden af en bereikte de Kalvekeetdijk ten westen van het studiegebied. Deze polder, waartoe het studiegebied dus behoort, werd bekend onder de naam “Vardenaarspolder”. De nieuwe landwinning was een grotendeels private onderneming en met name de percelen ter hoogte van het studiegebied behoorden aan de aanpalende eigenaren (Coornaert 1981, p. 26-27). Mogelijk was het projectgebied toen al in eigendom van het zuidelijk gelegen Hof ten Poele. Vanaf dat moment lijkt het gebied steeds in gebruik geweest te zijn als landbouwgebied.

De oudste vermelding van Westkapelle dateert uit 1180: "capella de was" of "Waescapelle" (Westkapelle), als hulpbidplaats voor de parochie Oostkerke. "Waes" zou wijzen op "onvoldoende ontwaterde grond". De Graaf van Vlaanderen sticht te Westkapelle kleine en grote leenhoven afhankelijk van het Leenhof van de Brugse Burg. Hoven uit de Zandstreek mogen achterlenen inrichten. Belangrijke zelfstandige leenhoven zijn het Hof ten Poele, het Hof ter Kalvekete, het Hof te Reigaer(t)svliet en het Hof ter Zale.

De Elisabetsvloed van 19 november 1404 brengt grote schade toe aan de dijken.

Het gebied rond Westkapelle ligt de volgende eeuwen vaak in oorlogsgebied, wat regelmatig resulteert in grote beschadigingen en doorgestoken dijken. Het lijkt er evenwel op dat het projectgebied doorheen de tijd weinig veranderingen onderging en steeds in gebruik bleef als landbouwgebied. Het is ook deze situatie we zien op de Ferrariskaart (topografische kaart op schaal 1:11 520 uit 1771 – 1778).

De percelen die onderwerp zijn van het archeologisch vooronderzoek, gemarkeerd met rood, zijn op het eind van de 18de eeuw volledig ingevuld met een agrarische bestemming (fig. 5.2). Het terrein is gedeeltelijk als akkerland in gebruik, terwijl de noordoostelijke zone als boomgaard in gebruik lijkt te zijn. Er is geen bebouwing aanwezig. Ten zuidwesten – aan de overzijde van de Kalvekeetdijk – situeert zich een site met walgracht (Hof ten Poele) en aan de andere zijde van de Heerweg een hoeve (Pottenburg). Ten zuiden van de Kalvekeetdijk en ten westen van het onderzoeksgebied merken we eveneens een hoeve met daarrond een boomgaard op. Het is niet duidelijk of deze hoeve kan vereenzelvigd worden met het Wyckaertshof. Dit zou impliceren dat het betreffende hof grotendeels buiten het onderzoeksgebied ligt.

(24)

Figuur 5.2 Uitsnede Ferrariskaart met aanduiding onderzoeksgebied (Koninklijke Bibliotheek van België 2011).

In 1904 vraagt een zekere Wallays een vergunning aan om een steenbakkerij op te richten (langs de Kragendijk, ten noorden van het onderzoeksgebied). In 1920 krijgt een zekere Decuypere toestemming om een steenbakkerij op te richten ten westen van de Kragendijk (Inventaris Bouwkundig Erfgoed). Het is deze steenbakkerij die de ontginning van de klei op de percelen ten noorden en ten noordoosten van het onderzoeksgebied startte.

Onderstaande figuur schetst de situatie omstreeks 1914, zoals opgemaakt door Coornaert (Coornaert 1981). Het onderzoeksgebied blijkt nog steeds eigendom te zijn van het Hof ten Poele.

(25)

Figuur 5.3 Schets van het gebied omstreeks 1914 (Coornaert 1981), met situering van het onderzoeksgebied (rood)

(26)
(27)

7

Methode en verloop van het proefsleuvenonderzoek

Het veldwerk met betrekking tot het proefsleuvenonderzoek gebeurde tussen 5 en 25 maart 2013.

Voor de aanvang van het archeologisch onderzoek was reeds gestart met het inrichten van de werf. Concreet impliceerde dit dat een aantal zones niet toegankelijk waren zoals de zone waar het werfketenpark en de parking gesitueerd zijn, evenals de werfweg die deze met de Kalvekeetdijk verbindt. Ook was reeds gestart met het inzetten van bemaling, waardoor deze zones niet alleen niet toegankelijk waren maar bovendien ook reeds vergraven. Tot slot was de aannemer reeds gestart met het afgraven van de ploeglaag ter hoogte van de bouwput (met toelating van het bevoegd gezag). De afgegraven grond van al deze ingrepen werd gestockeerd langs beide zijden van de werfweg, wat eveneens resulteerde in een zone die niet toegankelijk was voor onderzoek. Op onderstaande figuur zijn de niet toegankelijke zones aangeduid. In totaal kon op die manier ruim 4ha onderzocht worden.

(28)

De zone die wel beschikbaar was voor onderzoek had een oppervlakte van ca. 9.3ha. In totaal werden er 59 sleuven aangelegd. In eerste instantie werd de zone van de toekomstige bouwput onderzocht aangezien hier de werken prioritair dienden opgestart te worden. Binnen de zone van de bouwput werd bovendien de volgorde waarin de ontgravingen zouden plaatsvinden gerespecteerd. Dit betekende dat eerst de westelijke zone werd onderzocht, om vervolgens het noordelijk gedeelte en daarna de overblijvende zone te sonderen. De oriëntatie van de sleuven diende afgestemd te worden op de vorm van de bouwput die reeds omgeven was met een houten afsluiting

Na het onderzoek van de bouwput werd het terrein ten westen van de bouwput bekeken en vervolgens in wijzerzin het terrein verder onderzocht. Ook hier werd de oriëntatie van de sleuven afgestemd op de lokale omstandigheden. Lokaal konden minder sleuven aangelegd worden dan opgelegd: Rond de bouwput diende bijvoorbeeld een perimeter gerespecteerd te worden in functie van de bemaling en afpaling van de werfweg. In de noordwestelijke zone bevond zich een verlaten hoeve en werfketen. Hier kon een minder dicht grid aan proefsleuven aangelegd worden.

Tijdens de aanleg van sleuf 58 bleek deze pal op een brede gracht te liggen. Daarom werd eerst een dwarssleuf gegraven ten einde de contouren van de gracht te bepalen en vervolgens de sleuf verplaatst.

Zoals hierboven vermeld, werd in de zone van de bouwput voorafgaandelijk de ploeglaag verwijderd. In de praktijk impliceerde dit dat de ontgravingen tot op het archeologisch niveau waren gebeurd. Het vlak was echter niet leesbaar. Daarom werd ter hoogte van de onderzoekssleuven ongeveer 10cm extra verdiept. In de overige zones werd het vlak aangelegd net onder de ploeglaag. De dikte van deze ploeglaag varieerde van een gemiddelde van ca. 30cm tot 50cm.

Een archeoloog stond in voor de begeleiding van de kraan, alsook het opschonen van het vlak en de profielen evenals het aankrassen van sporen en vondsten. Een tweede archeoloog volgde en registreerde deze zaken met behulp van standaard sporenlijsten. Vervolgens werden sporen en profielen gefotografeerd. Vondsten werden onmiddellijk in gripzakken opgeborgen, terwijl sporen werden aangeduid met een plastic fiche met vermeldingen van nummer. Deze werden dagelijks door een topograaf ingemeten met behulp van een gps/total station, met inbegrip van alle ingrepen.

Er werd ongeveer per 50m en minimaal 1 bodemprofiel per sleuf geregistreerd, d.w.z. getekend, beschreven en gefotografeerd. De profielen werden aangelegd tot op een diepte van ca. 1.5m onder maaiveld.

Er werden 3 kijkvensters aangelegd ter hoogte van zones waar kuilen werden aangetroffen. Deze liggen min of meer geclusterd centraal op het onderzoeksterrein.

In de zone van de bouwput werden ook de zones tussen de proefsleuven geïnspecteerd aangezien hier de ploeglaag was verwijderd. De zichtbaarheid was echter zeer slecht. Het feit dat grachttracés, herkend in de sleuven, vaak niet te traceren waren in de tussenliggende zones, illustreert dit.

Figuur 7.2 Sfeerbeeld tijdens de graafwerkzaamheden

Figuur 7.3 (onder) Situatiebeeld van de zone ter hoogte van de bouwput

(29)

Tot slot zijn 4 sporen gecoupeerd (sporen 6, 8, 35 en 30). Sporen 6 en 35 zijn grachten. Hun coupes waren vooral gericht om na te gaan wat hun morfologie in doorsnede was, evenals om extra archeologisch materiaal te recupereren. Sporen 8 en 13 bevonden zich in een sporencluster waarvan diende geverifieerd te worden of deze geassocieerd kon worden met bewoningssporen. Spoor 30 tot slot leek in vlak interpreteerbaar als poel, maar tijdens het couperen werd duidelijk dat het een natuurlijk spoor betrof.

De nummering van sleuven, sporen, metaaldetectiepunten en profielen gebeurde doorlopende, telkens met vermelding van een lettercode (Sl = sleuf, S = spoor, MD= metaaldetectie, P = profiel).

Figuur 7.4 Zicht op het noordoostelijk gedeelte van het onderzoeksgebied waar een verlaten hoeve en werfketen gesitueerd zijn.

(30)
(31)

8

Bodemopbouw

De bodemopbouw op het terrein is geregistreerd aan de hand van 79 bodemprofielen. Een selectie van de bodemprofielen werd gedigitaliseerd (zie figuren 8.6- 8.11). De bodemopbouw toont weinig variatie. Voor het grootste deel van het terrein bestaat de bodemopbouw bovenaan uit een pakket afdekkende, bruine klei die 50 tot 70cm dik is. De top hiervan is opgenomen in de ploeglaag (30-50cm onder maaiveld). Hieronder bevindt zich fijn, beige zand. De grens tussen zand en klei is scherp en horizontaal. In dit zandpakket treedt lokaal variatie op maar grosso modo kan vanaf 1m onder maaiveld een bijmenging van schelpengruis en –fragmenten gezien worden. Vanaf ca. 1.5m onder maaiveld werd gereduceerd zand met af en toe veenbrokjes of veendetritus resten vastgesteld. De dikte van het zand varieert. Onderaan wordt ze begrensd met grijs silt dat eveneens schelpfragmenten en oxidatievlekken vertoont. In enkele gevallen kwam onder het zand klei voor.

Deze typerende bodemopbouw kan geassocieerd worden met een opgevulde geul. De kleine variaties in bodemopbouw zijn te wijten aan de graduele opvulling ervan. Terwijl zandige sedimenten worden afgezet in relatief snel stromend milieu, getuigen de zwaardere klei facies van een trager stromend debiet. Silt sedimenten kunnen dan weer geassocieerd worden aan (bijna) stilstaand water.

Figuur 8.1 en 8.2: Typische voorbeelden van bodemprofielen in het onderzoeksgebied

In 2 zones week het bodemprofiel af:

Ter hoogte van de verlaten hoeve in de noordoostelijke hoek van het studiegebied bleek het terrein in grote mate verstoord te zijn. De profielen in de directe nabijheid van de gebouwen vertoonden dan ook heel wat puin en vergravingen (figuur 8.3-8.4).

In de noordwestelijke hoek van het terrein bleek de afdekkende kleilaag in het verleden afgegraven te zijn. Dit kan in verband gebracht worden met de activiteiten van de baksteenfabriek in de 20ste eeuw (figuur 8.5). Op het

DHM was reeds vastgesteld dat deze percelen gevoelig lager liggen dan de aangrenzende, niet geëxploiteerde terreinen. Het profiel kenmerkte zich hier door een zeer dunne ploeglaag (ca. 10 cm). Van de afdekkende klei toplaag was evenmin slechts 5 à 10cm bewaard.

(32)

Deze vaststellingen stroken met de beschrijving gekoppeld aan de bodemkaart. Het terrein staat namelijk geklasseerd als Schorgronden, ofwel kleigronden rustend op een zandig substraat. De noordwestelijke zone staat gekarteerd als uitgebrikt.

Figuur 8.3 -8.4 Het terrein rond de verlaten hoeve bleek in het verleden zwaar verstoord en opgehoogd te zijn.

(33)
(34)
(35)
(36)
(37)
(38)
(39)

9

Archeologische sporen

In dit hoofdstuk wordt in algemene lijnen ingegaan op sporen en hun interpretatie. Voor een gedetailleerde beschrijving wordt verwezen naar de sporenlijst in de bijlage.

Er zijn in totaal 41 archeologische sporen gedocumenteerd. Recente grachten en greppels – d.w.z. lijnstructuren die op het moment van onderzoek nog functioneel zijn of nog duidelijk herkenbaar in het landschap – werden niet individueel genummerd, maar wel ingemeten. Het kan evenwel niet uitgesloten worden dat deze recente structuren een historische oorsprong kennen.

Tijdens het onderzoek werd een aantal grachten aangetroffen die eenzelfde oriëntatie kennen als de huidige perceelsgrachten maar duidelijk ouder waren. Ze kenmerken zich door een scherpe aflijning en homogene vulling bestaande uit bruine klei. Ze zijn over het algemeen vondstenarm. Ter hoogte van kijkvenster 14-15 kon uit de gracht (S4), naast 1 botfragment, een aantal interessante stukken aardewerk gerecupereerd worden. Het verzamelde aardewerk kan in twee categorieën opgedeeld worden, grijsbakkend aardewerk enerzijds, en imitatie-hoogversierd anderzijds. Met drie exemplaren vormde het grijs aardewerk de sterkst vertegenwoordigde vondstcatergorie. Er werden 2 wandfragmenten aangetroffen, die waarschijnlijk deel uitmaakten van een kookpot en een randfragment van een recipiënt met blokrand. Dit ensemble is te dateren tussen de late 12e en de 14e eeuw. De 2 wandfragmenten imitatie-hoogversierd aardewerk kunnen eveneens gedateerd worden tussen de late 12e en 14e eeuw.

Spoor 4 is verder interessant omdat deze verschillende zijvertakkingen vertoont (o.a. S6) en parallel ermee een kleinere gracht of greppel werd aangetroffen (S5). De gracht kon verder gevolgd worden in de sleuven ten oosten ervan: namelijk S35 (sleuf 39) en S33 (sleuf 37). Het ontbreken van de gracht in sleuf 38 is illustratief voor de soms lage visibiliteit van deze sporen: Vaak zijn ze bij de aanleg van het vlak zeer moeilijk leesbaar. Daarom ook werd ter hoogte van spoor 35 een klein kijkvenster getrokken op een iets dieper niveau. Hierdoor kon de gracht duidelijker afgebakend worden.

In profiel toont deze gracht een komvormig profiel met uitwaaierende randen. De gracht is grotendeels gevuld met een homogene bruine klei waarin naast wat aardewerk ook houtskoolpartikels en verbrand leem werd teruggevonden (figuur 9.3 – vulling 1). Onderaan bevindt zich een humeuze donkergrijze band (figuur 9.3 – vulling 2).

(40)

Figuur 9.2 beeld op de gracht S4 in doorsnede

Figuur 9.3 Coupetekening van de gracht S4

Ten zuiden van de gracht S4 bevinden zich enkele kleinere sporen: S10-11-13 bleken restanten van een slecht bewaarde greppel. Ze kenmerken zich door een donkerbruine kleiig zandige tot zandige kleivulling met houtskool.

(41)

Figuur 9.2 Beeld op het kijkvenster aansluitend aan sleuf 14 met de gracht S4 en zijvertakkingen

(42)

Figuur 9.4-9.5 coupetekening en – foto van de kuil S8

De kuil S8 kuil was duidelijk afgelijnd en had een donkerbruine vulling bestaande uit zandige klei. In het spoor zat eveneens wat houtskool en aardewerkpartikels. Omwille van de grote diameter van het spoor werd vermoed dat dit ook in de diepte een omvangrijk spoor betrof en daarom beslist om een machinale coupe te plaatsen. In profiel bleek dit spoor echter slechts een 15-tal cm bewaard te zijn en een concaaf-vlakke bodem te hebben (figuur 9.4-9.5).

De gracht S4 oversnijdt een kleine, langwerpige kuil S9. Ook deze heeft een donkergrijs tot bruine zandige kleivulling met wat houtskool en bevatte wat aardewerkfragmentjes.

Tot slot werd ook een kleine ronde kuil of paalspoor S12 gedocumenteerd. Maar dit spoor was zo ondiep bewaard, dat een interpretatie moeilijk blijft.

Ook in de zone tussen de sleuven – waar de ploeglaag door de aannemer werd verwijderd – konden in de onmiddellijke nabijheid twee sporen worden gedocumenteerd. Gezien de slechte zichtbaarheid van het vlak kon niet uitgesloten worden dat er nog meer sporen aanwezig waren. Spoor 14-16 betrof een onregelmatig ronde kuil met donkere afgerond vierkante kern (figuur 9.6). De vulling bestond uit donkerbruine zandige klei. Vlakbij lag een onregelmatig langwerpig spoor, S15, met gelijkaardige vulling. Beide sporen tekenden zich scherp af en bevatten geen archeologisch materiaal.

Ten zuiden van dit sporenensemble, tussen sleuven 15 en 16, werd een gracht (S17) gedocumenteerd die parallel loopt met S4. Deze tekende zich scherp af en heeft een donkergrijze kleiige vulling. Het tracé van deze gracht kon verder naar het oosten gevolgd worden in sleuven 34 tot 40. Gezien op dat moment duidelijk werd dat deze samenvalt met de huidige perceelsgrens, werd geen individueel nummer meer toegekend.

Ook in sleuf 18 werd een parallelle gracht aangetroffen met gelijkaardige vulling en aflijning. Het tracé hiervan kon verder in het vlak gevolgd worden (figuur 9.7) en liep eveneens verder naar het oosten.

Ook ten noorden van het sporenensemble, in sleuf 17, werd een parallelle gracht gedocumenteerd.

In Sleuf 36 werd een onregelmatig langwerpig-rond spoor aangetroffen dat in eerste instantie als drinkpoel werd gedetermineerd (figuur 9.8). De randen waren eerder diffuus afgelijnd. De vulling bestond uit grijs tot donkergrijze zandige klei en bevatte houtskool, botfragmenten, aardewerk en verbrande leem. Het spoor bevond zich vlakbij waar het tracé van de hierboven beschreven gracht S4 zou verwacht zijn, maar dit werd evenwel niet herkend. Het was niet duidelijk of de gracht hier niet aanwezig is, of eerder slecht zichtbaar was. Na het couperen bleek dit spoor nauwelijks bewaard in de diepte (figuur 9.10). De begrenzing bleef diffuus, vooral aan de oostelijke zijde. Aan de westelijke zijde bleek het spoor onderaan zeer humeus. Aan de westzijde werd de aanzet van een grachttracé met noord-zuid oriëntatie aangesneden. We vermoedden dan ook dat het hier een natuurlijke depressie betrof die regelmatig met water gevuld werd. De afwezigheid van trampling aan de randen van dit spoor leek evenmin een interpretatie als poel te ondersteunen.

Spoor 34 in sleuf 37 betreft een onregelmatig afgelijnd spoor met diffuse begrenzing. Mogelijk betrof het een natuurlijk spoor.

(43)

Figuur 9.6 het spoor S14-S16 in vlak

(44)

Figuur 9.8 Spoor 30 (sleuf 36) werd in eerste instantie als poel geïnterpreteerd

(45)

In de sectie met betrekking tot de bodemprofielen werd al aangegeven dat het perceel rond de verlaten hoeve in de noordoostelijke hoek van het terrein zwaar vergraven en opgehoogd werd. Hoewel op basis van historische of cartografische bronnen geen vermoeden was dat deze hoeve zou teruggaan op een premoderne bewoning, werd evenwel regelmatig het vlak verdiept om na te gaan of geen oudere horizonten, puinlagen of mogelijke aanwijzingen voor een walgracht aanwezig waren. Omwille van wateroverlast konden deze profielen echter niet getekend worden. In ieder geval bleek het bouw- en afvalpuin nooit oudere elementen te bevatten dan 20ste eeuws materiaal. Evenmin werden enige aanwijzingen aangetroffen die op het bestaan van een walgracht zouden kunnen duiden.

(46)

10 Discussie

In het studiegebied ter hoogte van de Kalvekeetdijk werd ongeveer 9.3ha geproefsleufd. Ondanks de grootte van het onderzoeksterrein; werden evenwel slechts 41 archeologische sporen aangetroffen.

Slechts in 1 zone werd een concentratie aan kuilen aangetroffen. Op basis van hun datering en ligging langs de gracht S4, zijn ze wellicht ook te associëren met deze gracht. Op basis van het aardewerk gaan we ervan uit dat de gracht in de late middeleeuwen in gebruik was. Noch in de configuratie van de sporen onderling, noch in hun individuele vorm konden aanwijzingen gevonden worden voor het voorkomen van paalsporen. Met andere woorden er werden geen restanten aangetroffen van bewoning. Tijdens de aanleg van de proefsleuven werd over het algemeen zeer weinig archeologisch materiaal aangetroffen. Dit is een gegeven dat eveneens de afwezigheid van bewoning of een intensieve exploitatie ondersteunt.

De grachten en greppels die werden geregistreerd lijken, althans gedeeltelijk, terug te gaan tot de late middeleeuwen. Uit het grondplan (zie bijlage) blijkt dat deze oostwest/noordzuid georiënteerde grachten parallel lopen en/of samenvallen met de huidige percellering. Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat het grachtenstelsel in historische tijden een hogere densiteit toonde, wat evenwel in de lijn van de verwachtingen valt. Het feit dat de huidige percellering teruggaat tot de exploitatie van het gebied in de 13de-14de eeuw is wel enigszins verrassend. De Kalvekeetdijk zou teruggaan tot de 11de eeuw. Het Hof ten Poele, gelegen ten zuiden van het projectgebied, zou eveneens een 11de eeuwse oorsprong hebben. Uit latere ommelopers blijkt dat dit hof eigenaar was van de

terreinen die ten noorden van de dijk gelegen waren (Coornaert 1981). Dit in oorsprong buitendijks gebied was vanaf de late middeleeuwen ingedijkt, maar mogelijk nog onderhevig aan dijkdoorbraken. Uit historische bronnen blijkt bijvoorbeeld de Sint-Elizabetsvloed in 1405 een grote impact gehad te hebben op de regio. In de Kragendijk, die zich ten oosten van het terrein situeert, is een dergelijke dijkdoorbraak uit deze periode gesitueerd. In ieder geval, blijkt op basis van de resultaten van dit proefsleuvenonderzoek dat in de late middeleeuwen het gebied effectief gebruikt werd als landbouwgebied. Oudere aanwijzingen werden niet aangetroffen. De afwezigheid van aanlegvondsten doet vermoeden dat deze exploitatie mogelijk niet zeer intensief was. Ook de percelen die direct grenzen aan de Kalvekeetdijk zijn bijzonder vondstarm. Tijdens de aanleg van de sleuven werd regelmatig de zones ertussen gecontroleerd op oppervlaktevondsten. Dit resulteerde in slechts een handvol scherven rood geglazuurd en hardgebakken grijs aardewerk. Ook deze percelen geven dus geen aanwijzingen voor een zeer intensieve exploitatie in de late middeleeuwen en vroegmoderne periode, ondanks de nabijheid van de dijk en twee bewoningssites: het Hof ten Poele maar ook het Wyckaertshof dat in het zuidwestelijk gedeelte van het terrein gesitueerd wordt.

Op de kaart van 1914 uit Coornaert 1981 wordt over het terrein de Knokse Wegel gesitueerd, een voetweg die minstens tot 1844 zou teruggaan. Hier werden geen sporen van teruggevonden. Sleuven 43 tot 46 zouden dit tracé moeten kruisen, maar ook daar werden geen aanwijzingen aangetroffen. Dit dient uiteraard niet te verwonderen aangezien een dergelijke voetweg weinig ondergrondse sporen nalaat.

(47)

11 Synthese proefsleuvenonderzoek

Binnen het plangebied dat zich uitstrekt ten noorden van de Kalvekeetdijk en ten westen de Natiënlaan te West-Kapelle – Knokke-Heist, is een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek zijn 59 proefsleuven aangelegd over het te onderzoeken terrein. Oorspronkelijk diende ruim 12ha onderzocht te worden. Omwille van reeds begonnen voorbereidingen (gronddepot, werfketenpark, bemaling) was slechts 9.3ha vrij voor onderzoek. In totaal zijn 41 archeologische sporen aangetroffen, waarvan het merendeel toe te kennen is aan perceels- en afwateringsgrachten die tot de late middeleeuwen opklimmen. Daarnaast zijn een beperkt aantal kuilen aangetroffen die mogelijk tot dezelfde periode terug gaan. Opvallend is het vondstenarm karakter van zowel sporen als oppervlakte- of aanlegvondsten, ondanks de relatieve nabijheid van twee historische bewoningssites (Hof ten Poele en Wyckaertshof).

De vragen, gesteld in de doelstellingen van Onroerend Erfgoed, kunnen als volgt beantwoord worden: - Zijn er sporen aanwezig en zijn deze sporen natuurlijk of antropogeen?

In totaal zijn 41 archeologische sporen aangetroffen. Het betreft voornamelijk grachten die een oostwest oriëntering hebben en waarvan een aantal op basis van het keramisch materiaal in de late 12de-14de

eeuw kan gedateerd worden. Ze kunnen in verband gebracht worden met de huidige percellering die bestaat uit oostwest en daarop haaks georiënteerde grachten. Ter hoogte van sleuf 14 is een concentratie aan kuilen aangetroffen waarvan een aantal eveneens laatmiddeleeuws materiaal bevat. Hun functie is niet duidelijk. Wel kan uitgesloten worden dat deze kuilen verband houden met bewoning. Mogelijk betreft het afvalkuilen.

Spoor 30 (sleuf 36) betreft een natuurlijke depressie die grenst aan een noordzuid georiënteerde gracht en bevat eveneens laatmiddeleeuws materiaal.

- Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?

De bewaringstoestand van de sporen is goed. De begrenzing is vaak scherp en een aantal grachten leverde relatief goed bewaard botmateriaal op. De zichtbaarheid is niet altijd even goed, gezien de kleiige vulling in een kleiige matrix (klei toplaag).

- Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren? Er werden geen structuren gedocumenteerd.

- Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?

De sporen zijn over het algemeen vondstenarm. In een aantal grachten en kuilen werd laatmiddeleeuws aardewerk aangetroffen. Aangezien de huidige oriëntering van perceelsgrenzen en grachten nog steeds parallel verloopt en in een aantal gevallen de middeleeuwse overlapt, kan verondersteld worden dat de grachten min of meer continu gebruik kenden van de middeleeuwen tot de premoderne tijd. Gezien de gelijkaardige aflijning en vulling en het geconcentreerd voorkomen van de kuilen tussen sleuven 14 en 15, achten we het mogelijk dat deze allen in de late middeleeuwen gedateerd kunnen worden.

- Hoe is het plangebied landschappelijk ontstaan, met name geulerosie en kustafzettingen?

Op basis van de bodemkaart, gepubliceerde boringen van de Belgisch Geologische Dienst en de profielen aangelegd tijdens het proefsleuvenonderzoek blijkt het projectgebied volledig gesitueerd in een opgevulde geul. De hoogte van het terrein ligt tussen + 3m TAW en +3,70m TAW. Er werden op het terrein geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van veen in situ, maar daarvoor waren de profielen niet diep genoeg (1.5m onder maaiveld, ofwel tot maximaal +1.5m TAW). Uit het bodemonderzoek in het kader van de bemaling blijkt op grote diepte, namelijk ca. 9m onder maaiveld, een veenlaag aanwezig te zijn. Veen geassocieerd met de laatholocene kustontwikkeling wordt op een hoger niveau verwacht: Ter vergelijking werd in een aantal boringen ten zuiden en zuidwesten van het gebied, buiten de geul gelegen, veen geregistreerd op een ca. +1.5m TAW. Mogelijk kan de ontwikkeling van het veen op grotere diepte als basisveen geïnterpreteerd worden.

Het plangebied ontstond dus na de geleidelijke opvulling van de geul in de vroege middeleeuwen. Vanaf de 12de eeuw werd het gebied ingedijkt, alhoewel nog sporadisch onderhevig aan dijkdoorbraken. Hiervan werden echter geen aanwijzingen aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek. De inrichting

(48)

van het terrein met behulp van perceels- en afwateringsgrachten klimt ten minste op tot de late 12de-14de eeuw.

- Wat is de relatie tussen de archeologische sporen en het landschappelijk kader.

Wellicht werd het terrein al in gebruik genomen vanaf de 12de eeuw, mogelijk reeds vroeger – zij het niet op continue basis. Hiervan werden echter geen sporen aangetroffen. De archeologische sporen kunnen in verband gebracht worden met rurale activiteiten in het gebied vanaf de late middeleeuwen. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van de Wyckaertshoeve zijn niet aangetroffen. Het perceel waar deze hoeve verondersteld wordt, was tijdens het onderzoek in gebruik als gronddepot en dus niet toegankelijk. Opvallend is dat ook de aangrenzende percelen arm zijn aan sporen en vondsten.

- Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht bij een eventueel vervolgonderzoek?

Voor de zones die onderzocht konden worden, wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Op basis van het proefsleuvenonderzoek konden geen aanwijzingen gevonden worden voor de aanwezigheid van een bewoningssite, artisanale activiteiten of ander grondgebruik waar vervolgonderzoek noodzakelijk blijkt. Een aantal zones waren echter niet vrij voor onderzoek. Deze dienen in een latere fase nog onderzocht te worden. We verwijzen naar bijlage 3 voor een situatieschets.

(49)

DEEL 4 EVALUATIE EN ADVIES

Het archeologisch vooronderzoek op de terreinen ter hoogte van de Kalvekeetdijk en Natiënlaan bestond uit een beknopt bureauonderzoek en een proefsleuvenonderzoek. Dit onderzoek bestond uit het graven van parallelle sleuven met een maximale afstand van 15m (van middenpunt tot middenpunt). Waar nodig, werden deze sleuven uitgebreid met kijkvensters. Op die manier dient 10% sleuf en 2.5% kijkvensters vrijgegraven te worden – tenminste op het hoogste archeologische niveau. De sporen en vondsten die aangetroffen worden in de sleuven en kijkvensters dienen vervolgens als basis om een waardering en advies op te stellen voor het volledige terrein. Het projectgebied is ruim 12ha groot. Omwille van de voorbereidingen en werfinrichting die reeds op de werf gestart werd, bleek slechts een gebied van 9.3ha vrij voor onderzoek. Op dit terrein bleken daarnaast nog bijkomende beperkingen omwille van de aanwezigheid van een deels aangelegde werfweg, een verlaten hoeve, bemaling en afpaling van de bouwput. Uiteindelijk werd ruim 9800m² proefsleuf/kijkvensters gegraven, wat neerkomt op 10.5% van het terrein. Daarnaast werd de zone van de bouwput, waar het vlak reeds tot onder de ploeglaag voorafgaandelijk was afgegraven, gecontroleerd.

In de sleuven en kijkvensters werden voornamelijk perceels- en afwateringsgrachten aangetroffen. Deze konden in verband gebracht worden met de rurale exploitatie van het gebied vanaf de late middeleeuwen. Ook een aantal kuilen houdt vermoedelijk hiermee verband. De sporen zijn fysiek goed bewaard en bevatten aardewerk, botmateriaal en metaal. De documentering ervan tijdens het proefsleuvenonderzoek is een mooie aanvulling aan het historisch kader dat voor de regio reeds voorhanden is. Echter vervolgonderzoek voor dergelijke sporen, zal wellicht weinig bijkomende informatie genereren.

In de proefsleuven en kijkvensters werden geen sporen aangetroffen die lijken te behoren tot gebouwstructuren of artisanale activiteiten. Evenmin werden wegtracés gedocumenteerd.

Omwille van de beperkte resultaten in de proefsleuven, adviseert Antea Group geen verder onderzoek uit te voeren in de onderzochte zones. Wel dienen de zones die tijdens deze fase niet vrij bleken te zijn, in een later stadium alsnog geproefsleufd te worden (zie bijlage 3). Bovendien is het van belang dat in deze zones geen afgravingen gebeuren, aangezien het archeologisch niveau zich net onder de ploeglaag bevindt (vanaf ca. 30m onder maaiveld).

Dit advies, opgesteld op basis van het onderzoek van een procentueel gedeelte van het terrein, dient als aanbeveling ten behoeve van het bevoegd gezag – Agentschap Onroerend Erfgoed – die de uiteindelijke beslissing neemt omtrent vrijgave of verder onderzoek.

(50)

BIBLIOGRAFIE

BAETEMAN, C., 2006. De laat Holocene evolutie van de Belgische kustvlakte: Sedimentatieprocessen versus zeespiegelschommelingen en Duinkerke transgressies. In: de Kraker, A.M.J., Borger, G.J. (eds), Veen-Vis-Zout. Landschappelijke dynamiek in de zuidwestelijke delta van de Lage Landen. Geoarcheologische en Bioarcheologische Studies 8, Vrije Universiteit Amsterdam, 1-18.

BAETEMAN, C. – 2007. Ontstaansgeschiedenis van onze kustvlakte. De Grote Rede, VLIZ, Oostende

COORNAERT M., 1974. Knokke en het Zwin - De geschiedenis, de topografie en de toponimie van Knokke, met een studie over de Zwindelta. Tielt.

COORNAERT M., 1981. Westkapelle en Ramskapelle: de geschiedenis, de topografie en de toponymie van Westkapelle en Ramskapelle met een studie over de Brugse Tegelrie, Tielt, 1981, p. 419-420.

Tys, D., 2004. De inrichting van een getijdenlandschap. De problematiek van de vroegmiddeleeuwse nederzettingsstructuur en de aanwezigheid van terpen in de kustvlakte: het voorbeeld van Leffinge (gem. Middelkerke, prov. West-Vlaanderen). Archeologie in Vlaanderen, VIII, pp.257-279

INTERNETBRONNEN

AGENTSCHAP VOOR GEOGRAFISCHE INFORMATIE 2013: Bodemkaart, in: Agiv (online)

http://geovlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/bodemkaart.

CAI 2012 : Centrale Archeologische Inventaris, in: CAI (online) http://cai.erfgoed.net/cai/index.php.

KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK VAN BELGIË 2013: Kabinetskaart van de Oostenrijke Nederlanden, in: KBR (online) http://belgica.kbr.be/nl/coll/cp/cpFerrarisCarte_nl.html .

(51)

BIJLAGEN

BIJLAGE 1

VONDSTENLIJST

BIJLAGE 2

SPORENLIJST

BIJLAGE 3

FOTO - INVENTARIS

BIJLAGE 4

OVERZICHTSPLAN PROEFSLEUVENONDERZOEK

BIJLAGE 5

HISTORISCHE DOCUMENTEN OVER HET PROJECTGEBIED

(52)

Bijlage 1

Vondstenlijst

Tijdens het inventariserend terreinonderzoek werden zeven archaeologica gerecupereerd. Het

betreft hier vondsten uit de categoriëen ceramisch vaatwerk en botmateriaal. Er werden vijf

aardewerkfragmenten en 2 stukken bot ingezameld.

Al het onderzochte aardewerk was afkomstig uit dezelfde context, sleuf 14 spoor 4, een gracht

met oost-west oriëntatie. Het verzamelde aardewerk kan in twee catergoriëen opgedeeld

worden, grijsbakkend aardewerk enerzijds, en imitatiehoogversierd anderzijds. Met drie

exemplaren vormde het grijs aardewerk de sterkst vertegenwoordigde vondstcatergorie. Er

werden 2 wandfragmenten aangetroffen, die waarschijnlijk deel uitmaakten van een kookpot

en een randfragment van een recipiënt met blokrand. Dit ensemble is te dateren tussen de late

12e en de 14e eeuw.

Er werden 2 wandfragmenten imitatie-hoogversierd aardewerk gerecupereerd. Deze kunnen

gedateerd worden tussen de late 12e en 14e eeuw.

Het dempen van de gracht kan dus met enige zekerheid in de late middeleeuwen geplaatst

worden..

Er werden twee botfragmenten gerecupereerd, een uit sleuf 14 spoor 10 en een uit sleuf 14

spoor 4. Beiden waren afkomstig van een zoogdier, maar waren te verweerd om nauwkeurigere

determinatie toe te staan.

Sleuf

Spoor

Grijs AW

Imitatie HV

Bot

Datering

14

4

3

2

1

lt.12e-14e

(53)

Bijlage 2

Sporenlijst

(54)

Sporenlijst: Knokke Kalvekeetdijk

Beschrijving

SpoornummSleuf Type Bodem Kleur Inclusies Vorm Aflijning Archeo Opmerking

1 2 nv zand bruinig grijs oxidatie lineair scherp

2 13 greppel zandige klei grijsbruin onregelmatig scherp

4 14 gracht klei donkergrijs-bruin weinig houtskool lineair scherp aardewerk NO-ZW

5 14 greppel klei donkergrijs-bruin weinig houtskool lineair scherp aardewerk NW-ZO

6 14 greppel klei donkergrijs-bruin weinig houtskool lineair scherp aardewerk parallel aan S4 8 14 kuil zandige klei donkerbruin weinig houtskool, aardewerk rond scherp aardewerk verb. Tss S4&5 9 14 kuil zandige klei donkergrijs-donkerbruin zeer weinig houtskool ovaal scherp aardewerk oversneden dr S4

10 14 greppel zandige klei donkerbruin houtskool lineair scherp bot s10=s11

11 14 greppel zandige klei donkerbruin houtskool lineair scherp laatmiddeleeuws 13-14e s11=s10 12 14 kuil kleiig zand donkerbruin weinig houtskool rond diffuus

13 14 kuil kleiig zand donkerbruin ovaal scherp(kern) buitenste aflijning twijfelachtig

14 14-15 kuil zandige klei bruin-beige afgerond vierkant, donkere kern scherp

15 14-15 kuil klei donkerbruin lineair scherp

17 veld gracht klei donkergrijs lineair scherp

19 18 gracht klei donkergrijszwart lineair scherp

20 22 gracht klei donkerbruin lineair scherp

21 24 gracht klei donkergrijsbruin schelpengruis lineair scherp N-Z(op foto als 34)

22 24 gracht klei donkergrijsbruin schelpengruis lineair scherp N-Z(op foto als 34)

23 25 gracht klei donkergrijsbruin schelpengruis lineair scherp bot NW-ZO

24 25 gracht klei donkergrijsbruin baksteen en schelpengruis lineair scherp N-Z

25 26 gracht klei donkergrijsbruin schelpengruis lineair scherp N-Z

26 26 gracht klei donkergrijsbruin baksteen en schelpengruis lineair scherp N-Z

27 27 gracht klei donkergrijsbruin schelpengruis lineair scherp N-Z

28 32 paalkuil zandige klei donkergrijsbruin rond scherp recente paalkuil met herzetting

29 34 gracht lichtzandige klei donkergrijsbruin lineair diffuus W-O

30 36 poel zandige klei grijs-donkergrijs , bot, aardewerk en verbrande leem rond diffuus laatmiddeleeuws 13-14e W-O 31 37 paalkuil zandige klei donkergrijs-bruin houtskool en schelpen rond scherp

32 37 gracht zandige klei donkergrijs-bruin aardewerk en schelpen lineair scherp

33 37 gracht zandige klei lichtbruin-bruin aardewerkbrokjes en schelpengruis lineair scherp W-O (op foto als 32)

34 37 kuil zeer zandige klei lichtgrijs onregelmatig diffuus

35 56 gracht zandige klei grijsbruin zeer weinig houtskool en schelpen lineair scherp W-O

36 56 gracht lichtzandige klei geoxideerd grijsbruin schelpen lineair scherp W-O

37 56 gracht zandige klei donkerbruin aardewerk en schelpengruis lineair scherp W-O

38 56 gracht zandige klei donkerbruin schelpengruis lineair scherp W-O

39 57 gracht zandige klei grijsbruin schelpengruis lineair scherp W-O

(55)
(56)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toch wil dit niet zeggen dat Vlaanderen op haar lauweren kan rusten wat betreft de integratie van ouderen op de arbeidsmarkt: ondanks de sterk gestegen werkzaamheidsgraad van de

Maaien van de grasperken tot op een gelijke hoogte van 2 cm, mag enkel en alleen geschieden door middel van machines met opvangsysteem. Het maaien dient te gebeuren met een

Dit zijn, dames en heren, zo maar wat bouwstenen voortkomend uit mijn zorg voor de betrokkenheid van de mensen met onze parlementaire democratie. En behoort juist dat niet tot

Tuinder Type schema Echinothrips Gewas Behandelingen Resultaten 1 Curatief Gesignaleerd op 28 april Goed open 2 x Conserve 100 % bestrijding.. Een preventief chemisch schema van

Dat ze letterlijk bij elkaar op de bedrijven kunnen komen en daar wat van opsteken.’ Die verdie - ping is niet alleen bij de ondernemers gekomen, maar ook bij de onder - zoekers..

Additional to Table 5.3, Figure 5.1, Figure 5.2 and Figure 5.3 are presented. The figures plot the RMSD in the area of interest. On average Set A preforms slightly better than

Niet alleen om zich aan te passen aan de toekomstige situatie van opkomende rivaliserende machtsblokken en de technologische innovaties te implementeren op doctrinair en

Van 27 tot 29 mei 2015 is er een archeologisch proefonderzoek uitgevoerd op een perceel dat mogelijk geëgaliseerd wordt in het kader van ruilverkavelingen ten behoeve van de