• No results found

VOLGENS DE INTERPRETATIE IN DE CAI BETREFT HET EEN GRAFCIRKEL, MAAR ER WORDT NIET GEMOTIVEERD WAAROM

9 Archeologische sporen

In dit hoofdstuk wordt in algemene lijnen ingegaan op sporen en hun interpretatie. Voor een gedetailleerde beschrijving wordt verwezen naar de sporenlijst in de bijlage.

Er zijn in totaal 41 archeologische sporen gedocumenteerd. Recente grachten en greppels – d.w.z. lijnstructuren die op het moment van onderzoek nog functioneel zijn of nog duidelijk herkenbaar in het landschap – werden niet individueel genummerd, maar wel ingemeten. Het kan evenwel niet uitgesloten worden dat deze recente structuren een historische oorsprong kennen.

Tijdens het onderzoek werd een aantal grachten aangetroffen die eenzelfde oriëntatie kennen als de huidige perceelsgrachten maar duidelijk ouder waren. Ze kenmerken zich door een scherpe aflijning en homogene vulling bestaande uit bruine klei. Ze zijn over het algemeen vondstenarm. Ter hoogte van kijkvenster 14-15 kon uit de gracht (S4), naast 1 botfragment, een aantal interessante stukken aardewerk gerecupereerd worden. Het verzamelde aardewerk kan in twee categorieën opgedeeld worden, grijsbakkend aardewerk enerzijds, en imitatie-hoogversierd anderzijds. Met drie exemplaren vormde het grijs aardewerk de sterkst vertegenwoordigde vondstcatergorie. Er werden 2 wandfragmenten aangetroffen, die waarschijnlijk deel uitmaakten van een kookpot en een randfragment van een recipiënt met blokrand. Dit ensemble is te dateren tussen de late 12e en de 14e eeuw. De 2 wandfragmenten imitatie-hoogversierd aardewerk kunnen eveneens gedateerd worden tussen de late 12e en 14e eeuw.

Spoor 4 is verder interessant omdat deze verschillende zijvertakkingen vertoont (o.a. S6) en parallel ermee een kleinere gracht of greppel werd aangetroffen (S5). De gracht kon verder gevolgd worden in de sleuven ten oosten ervan: namelijk S35 (sleuf 39) en S33 (sleuf 37). Het ontbreken van de gracht in sleuf 38 is illustratief voor de soms lage visibiliteit van deze sporen: Vaak zijn ze bij de aanleg van het vlak zeer moeilijk leesbaar. Daarom ook werd ter hoogte van spoor 35 een klein kijkvenster getrokken op een iets dieper niveau. Hierdoor kon de gracht duidelijker afgebakend worden.

In profiel toont deze gracht een komvormig profiel met uitwaaierende randen. De gracht is grotendeels gevuld met een homogene bruine klei waarin naast wat aardewerk ook houtskoolpartikels en verbrand leem werd teruggevonden (figuur 9.3 – vulling 1). Onderaan bevindt zich een humeuze donkergrijze band (figuur 9.3 – vulling 2).

Figuur 9.2 beeld op de gracht S4 in doorsnede

Figuur 9.3 Coupetekening van de gracht S4

Ten zuiden van de gracht S4 bevinden zich enkele kleinere sporen: S10-11-13 bleken restanten van een slecht bewaarde greppel. Ze kenmerken zich door een donkerbruine kleiig zandige tot zandige kleivulling met houtskool.

Figuur 9.2 Beeld op het kijkvenster aansluitend aan sleuf 14 met de gracht S4 en zijvertakkingen

Figuur 9.4-9.5 coupetekening en – foto van de kuil S8

De kuil S8 kuil was duidelijk afgelijnd en had een donkerbruine vulling bestaande uit zandige klei. In het spoor zat eveneens wat houtskool en aardewerkpartikels. Omwille van de grote diameter van het spoor werd vermoed dat dit ook in de diepte een omvangrijk spoor betrof en daarom beslist om een machinale coupe te plaatsen. In profiel bleek dit spoor echter slechts een 15-tal cm bewaard te zijn en een concaaf-vlakke bodem te hebben (figuur 9.4-9.5).

De gracht S4 oversnijdt een kleine, langwerpige kuil S9. Ook deze heeft een donkergrijs tot bruine zandige kleivulling met wat houtskool en bevatte wat aardewerkfragmentjes.

Tot slot werd ook een kleine ronde kuil of paalspoor S12 gedocumenteerd. Maar dit spoor was zo ondiep bewaard, dat een interpretatie moeilijk blijft.

Ook in de zone tussen de sleuven – waar de ploeglaag door de aannemer werd verwijderd – konden in de onmiddellijke nabijheid twee sporen worden gedocumenteerd. Gezien de slechte zichtbaarheid van het vlak kon niet uitgesloten worden dat er nog meer sporen aanwezig waren. Spoor 14-16 betrof een onregelmatig ronde kuil met donkere afgerond vierkante kern (figuur 9.6). De vulling bestond uit donkerbruine zandige klei. Vlakbij lag een onregelmatig langwerpig spoor, S15, met gelijkaardige vulling. Beide sporen tekenden zich scherp af en bevatten geen archeologisch materiaal.

Ten zuiden van dit sporenensemble, tussen sleuven 15 en 16, werd een gracht (S17) gedocumenteerd die parallel loopt met S4. Deze tekende zich scherp af en heeft een donkergrijze kleiige vulling. Het tracé van deze gracht kon verder naar het oosten gevolgd worden in sleuven 34 tot 40. Gezien op dat moment duidelijk werd dat deze samenvalt met de huidige perceelsgrens, werd geen individueel nummer meer toegekend.

Ook in sleuf 18 werd een parallelle gracht aangetroffen met gelijkaardige vulling en aflijning. Het tracé hiervan kon verder in het vlak gevolgd worden (figuur 9.7) en liep eveneens verder naar het oosten.

Ook ten noorden van het sporenensemble, in sleuf 17, werd een parallelle gracht gedocumenteerd.

In Sleuf 36 werd een onregelmatig langwerpig-rond spoor aangetroffen dat in eerste instantie als drinkpoel werd gedetermineerd (figuur 9.8). De randen waren eerder diffuus afgelijnd. De vulling bestond uit grijs tot donkergrijze zandige klei en bevatte houtskool, botfragmenten, aardewerk en verbrande leem. Het spoor bevond zich vlakbij waar het tracé van de hierboven beschreven gracht S4 zou verwacht zijn, maar dit werd evenwel niet herkend. Het was niet duidelijk of de gracht hier niet aanwezig is, of eerder slecht zichtbaar was. Na het couperen bleek dit spoor nauwelijks bewaard in de diepte (figuur 9.10). De begrenzing bleef diffuus, vooral aan de oostelijke zijde. Aan de westelijke zijde bleek het spoor onderaan zeer humeus. Aan de westzijde werd de aanzet van een grachttracé met noord-zuid oriëntatie aangesneden. We vermoedden dan ook dat het hier een natuurlijke depressie betrof die regelmatig met water gevuld werd. De afwezigheid van trampling aan de randen van dit spoor leek evenmin een interpretatie als poel te ondersteunen.

Spoor 34 in sleuf 37 betreft een onregelmatig afgelijnd spoor met diffuse begrenzing. Mogelijk betrof het een natuurlijk spoor.

Figuur 9.6 het spoor S14-S16 in vlak

Figuur 9.8 Spoor 30 (sleuf 36) werd in eerste instantie als poel geïnterpreteerd

In de sectie met betrekking tot de bodemprofielen werd al aangegeven dat het perceel rond de verlaten hoeve in de noordoostelijke hoek van het terrein zwaar vergraven en opgehoogd werd. Hoewel op basis van historische of cartografische bronnen geen vermoeden was dat deze hoeve zou teruggaan op een premoderne bewoning, werd evenwel regelmatig het vlak verdiept om na te gaan of geen oudere horizonten, puinlagen of mogelijke aanwijzingen voor een walgracht aanwezig waren. Omwille van wateroverlast konden deze profielen echter niet getekend worden. In ieder geval bleek het bouw- en afvalpuin nooit oudere elementen te bevatten dan 20ste eeuws materiaal. Evenmin werden enige aanwijzingen aangetroffen die op het bestaan van een walgracht zouden kunnen duiden.

10 Discussie

In het studiegebied ter hoogte van de Kalvekeetdijk werd ongeveer 9.3ha geproefsleufd. Ondanks de grootte van het onderzoeksterrein; werden evenwel slechts 41 archeologische sporen aangetroffen.

Slechts in 1 zone werd een concentratie aan kuilen aangetroffen. Op basis van hun datering en ligging langs de gracht S4, zijn ze wellicht ook te associëren met deze gracht. Op basis van het aardewerk gaan we ervan uit dat de gracht in de late middeleeuwen in gebruik was. Noch in de configuratie van de sporen onderling, noch in hun individuele vorm konden aanwijzingen gevonden worden voor het voorkomen van paalsporen. Met andere woorden er werden geen restanten aangetroffen van bewoning. Tijdens de aanleg van de proefsleuven werd over het algemeen zeer weinig archeologisch materiaal aangetroffen. Dit is een gegeven dat eveneens de afwezigheid van bewoning of een intensieve exploitatie ondersteunt.

De grachten en greppels die werden geregistreerd lijken, althans gedeeltelijk, terug te gaan tot de late middeleeuwen. Uit het grondplan (zie bijlage) blijkt dat deze oostwest/noordzuid georiënteerde grachten parallel lopen en/of samenvallen met de huidige percellering. Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat het grachtenstelsel in historische tijden een hogere densiteit toonde, wat evenwel in de lijn van de verwachtingen valt. Het feit dat de huidige percellering teruggaat tot de exploitatie van het gebied in de 13de-14de eeuw is wel enigszins verrassend. De Kalvekeetdijk zou teruggaan tot de 11de eeuw. Het Hof ten Poele, gelegen ten zuiden van het projectgebied, zou eveneens een 11de eeuwse oorsprong hebben. Uit latere ommelopers blijkt dat dit hof eigenaar was van de terreinen die ten noorden van de dijk gelegen waren (Coornaert 1981). Dit in oorsprong buitendijks gebied was vanaf de late middeleeuwen ingedijkt, maar mogelijk nog onderhevig aan dijkdoorbraken. Uit historische bronnen blijkt bijvoorbeeld de Sint-Elizabetsvloed in 1405 een grote impact gehad te hebben op de regio. In de Kragendijk, die zich ten oosten van het terrein situeert, is een dergelijke dijkdoorbraak uit deze periode gesitueerd. In ieder geval, blijkt op basis van de resultaten van dit proefsleuvenonderzoek dat in de late middeleeuwen het gebied effectief gebruikt werd als landbouwgebied. Oudere aanwijzingen werden niet aangetroffen. De afwezigheid van aanlegvondsten doet vermoeden dat deze exploitatie mogelijk niet zeer intensief was. Ook de percelen die direct grenzen aan de Kalvekeetdijk zijn bijzonder vondstarm. Tijdens de aanleg van de sleuven werd regelmatig de zones ertussen gecontroleerd op oppervlaktevondsten. Dit resulteerde in slechts een handvol scherven rood geglazuurd en hardgebakken grijs aardewerk. Ook deze percelen geven dus geen aanwijzingen voor een zeer intensieve exploitatie in de late middeleeuwen en vroegmoderne periode, ondanks de nabijheid van de dijk en twee bewoningssites: het Hof ten Poele maar ook het Wyckaertshof dat in het zuidwestelijk gedeelte van het terrein gesitueerd wordt.

Op de kaart van 1914 uit Coornaert 1981 wordt over het terrein de Knokse Wegel gesitueerd, een voetweg die minstens tot 1844 zou teruggaan. Hier werden geen sporen van teruggevonden. Sleuven 43 tot 46 zouden dit tracé moeten kruisen, maar ook daar werden geen aanwijzingen aangetroffen. Dit dient uiteraard niet te verwonderen aangezien een dergelijke voetweg weinig ondergrondse sporen nalaat.