• No results found

Natiënlaan, Hoeke (Damme) Archeologisch vooronderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Natiënlaan, Hoeke (Damme) Archeologisch vooronderzoek"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2015 / 4

Hoeke (Damme)

Archeologisch

Natiënlaan,

Vooronderzoek

Jari Hinsch-Mikkelsen

Jan Huyghe

Griet Lambrecht

Frederik Roelens

(2)

Titel: Archeologisch proefonderzoek Natiënlaan , Hoeke (Damme)

Vergunningsnummer: 2015/192

Opdrachtgever: Ruilcomité A11/VLM Uitvoerder: AardeWerk

Vergunninghouder: Dieter Verwerft

Auteurs: Frederik Roelens, Jan Huyghe, Jari Hinsch-Mikkelsen en Griet Lambrecht Veldmedewerkers: Regy Poppe, Jurgen Van de Walle en Steven Verleye

Bewaring en beheer van de geregistreerde data, vondsten en stalen: Onroerend Erfgoeddepot De Pakhuizen

(Raakvlak)

Locatie/vindplaats: Natiënlaan, Hoeke (Damme) Projectcode: KH15NA

Kadaster: Hoeke, afdeling 4, sectie B: percelen 145d Periode: 27 tot en met 29 mei 2015

Versie: conceptrapport, revisie 3 Metaaldetectie: Roland Decock Planopmaak: Nico Inslegers

Omschrijving onderzoeksopdracht

Bijzondere voorwaarden en randvoorwaarden: Opgesteld door Jessica Vandevelde (Onroerend Erfgoed

West-Vlaanderen)

Omschrijving advies staalname en conservatie : Niet van toepassing Omschrijving extern wetenschappelijk advies : Niet van toepassing

Omschrijving van de archeologische verwachting: Landelijke sporen vanaf de late middeleeuwen Onderzoeksvragen: Op pagina 8 van dit rapport

Aanleiding van het onderzoek: Potentiële verstoring van de bodem door egalisatie tbv herverkavelingswerken

AardeWerk: Komvest 45 8000 Brugge T +32 [0]50 44 50 41 E frederik.roelens@brugge.be © AardeWerk, februari 2016

Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van AardeWerk.

(3)

Fiche met administratieve gegevens I administratie gegevens

opdrachtgever Ruilverkavelingscomité A11/VLM uitvoerder AardeWerk (Raakvlak-Cel Onderzoek) vergunninghouder(s) Dieter Verwerft

beheer en plaats van de geregistreerde data, opgravingsdocumentatie, vondsten en stalen

Raakvlak, Komvest 45, 8000 Brugge (tel: +32 50 44 50 44; fax: +32 50 61 63 67; info@raakvlak.be) Depot De pakhuizen begin en einddatum van het onderzoek 27 tot en met 29 mei 2015

projectcode KH15NA

vindplaatsnaam Hoeke, Natiënlaan

locatie terrei n tus s en de Na ti ënl a a n en de Oude Wes tka pel l es tra a t

lambert-72 coördinaten

77850,88m-221066,51m; 77757,06m-221047,66m; 77635,61m-221194,17m; 77730,21m-221268,99m

kadastrale gegevens Hoeke, afdeling 4, sectie B: percelen 145d kadasterkaart op de volgende bladzijde

topografische kaart op de volgende bladzijde II omschrijving van de onderzoeksopdracht

verwijzing naar de bijzondere voorwaarden die zijn opgenomen in de vergunning

Bijzondere voorwaarden bij de vergunning voor een archeologische prospectie met ingreep in de bodem: Hoeke, Natiënlaan, Damme

omschijving van de archeologische verwachtingen

Het perceel staat ingetekend als permanent historisch grasland. Uit enkele boringen op het terrein bleek een mogelijke uitvening, een site met walgracht en een dijkenstructuur aanwezig te kunnen zijn.

wetenschappelijke vraagstelling met betrekking tot het onderzoeksgebied - Welke zijn de waargenomen horizonten, beschrijving + duiding?

- Waardoor kan het ontbreken van een horizont verklaard worden? - In hoeverre is de bodemopbouw intact?

- Zijn er sporen aanwezig? Zo ja, geef een beknopte omschrijving. - Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?

- Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren? - Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?

- Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard en omvang van occupatie? - Wat is de relatie tussen de bodem en de archeologische sporen?

- Kunnen de sporen gelinkt worden aan nabijgelegen archeologisch vindplaatsen?

- Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats? - Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats?

- Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle archeologische vindplaatsen? situ bewaard kunnen blijven:1. Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor vervolgonderzoek? 2. Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als aanpak voor het vervolgonderzoek? - Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant?

Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken nodig? Zo ja, welke types staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid?

doelen/wensen van de opdrachtgever die deze ingreep in de bodem veroorzaakt of noodzakelijk maakt Potentiële verstoring van de bodem door egalisatie tbv herverkavelingswerken

eventuele randvoorwaarden

de randvoorwaarden zijn vermeld in de BVW

Worden de verwachtingen op basis van het bureau- en booronderzoek bevestigd?

Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie, …)?

(4)

Figuur 1: Lokalisering van het projectgebied op de topografische kaart, 1/10 000. (NGI, www.ngi.be)

(5)

Inhoud

1.

Inleiding ... 5

2.

Beschrijving van het onderzoeksgebied ... 5

3.

Bodemkundige situering ... 6

4.

Onderzoeksvragen ... 8

5.

Archeologische situering ... 9

5.1.

Historische en cartografische voorkennis ... 11

6.

Veldwerk ... 15

6.1.

Methodologie ... 15

6.2.

Archeologische sporen ... 16

6.3.

Bodemkundige waarnemingen Jari Hinsch-Mikkelsen ... 23

6.3.1.

Bodemkaart van België ... 23

6.3.2.

De bodemobservaties: ... 24

7.

Vondsten ... 28

7.1.

Metaaldetectie ... 28

7.2.

Keramiek ... 30

8.

Analyse en synthese ... 31

9.

Antwoord op de onderzoeksvragen ... 38

10. Advisering ... 40

11. Besluit ... 41

12. Bibliografie ... 41

13. Bijlagen ... 42

(6)

1.

Inleiding

Naar aanleiding van een potentiële egalisatie die gerealiseerd wordt ten behoeve van herverkavelingswerken, voert Raakvlak in mei 2015 een archeologisch proefonderzoek uit. Het projectgebied ligt ten westen van de Natiënlaan en ten noorden van Oude Westkapellestraat in Hoeke, deelgemeente van Damme.

Dit project betekent een potentiële verstoring van het archeologisch bodemarchief. Doel van de opdracht is het vaststellen en waarderen van eventueel aanwezige archeologische sporen. Hiertoe wordt voorafgaand aan de egalisatie een proefsleuvenonderzoek (archeologische prospectie met ingreep in de bodem) uitgevoerd op het hele plangebied. Zo wordt een archeologische evaluatie van het terrein bekomen. Onderdeel van de evaluatie is dat er mogelijkheden gezocht worden om in situbehoud te bewerkstelligen, en, indien dit niet kan, er aanbevelingen geformuleerd worden voor een vervolgonderzoek.

Het veldwerk gaat door op 25, 26 en 27 mei 2015. De projectcode is KH15NA. Het team bestaat uit 2 archeologen, 1 bodemkundige, 1 veldmedewerker en 1 vrijwilliger. De kraan en kraanmachinist worden geleverd door de bouwheer. Het proefonderzoek neemt 3 werkdagen in beslag. De verwerking van de vondsten en rapportage duren eveneens meerdere

werkdagen.

In totaal wordt 999 m sleuf gegraven. Het project verloopt in nauwe samenwerking met de bouwheer, het Ruilverkavelingscomité A11. Erfgoedconsulente Jessica Vandevelde (Onroerend Erfgoed West-Vlaanderen) verzorgt de archeologische trajectbegeleiding.

2.

Beschrijving van het onderzoeksgebied

Gemeente: Hoeke (Damme)

Plaats: perceel gelegen tussen de Natiënlaan en de Oude Westkapellestraat Toponiem: n.v.t.

Lambert-72-coördinaten:

77850,88m-221066,51m; 77757,06m-221047,66m; 77635,61m-221194,17m; 77730,21m-221268,99m

(7)

Op het terrein zal een egalisatie ten behoeve van herverkavelingswerken gerealiseerd worden. Het projectgebied is circa 2,3 ha groot en wordt gekenmerkt door de bodemseries F1 (overdekte poelgrond en m.D5 (overdekte kreekruggronden; Middellandpolders) en m.Dk5 (overdekte kreekruggronden-klei; Middellandpolders). Het gebied is momenteel in gebruik als grasland. De uitgeveende zones zijn drassig. Het perceel staat ingetekend als permanent historisch grasland. Uit enkele boringen op het terrein bleek een mogelijke uitvening, een site met walgracht en een dijkenstructuur aanwezig te zijn.

Op het terrein is een uitgesproken microreliëf aanwezig. Een mogelijke site met walgracht is aanwezig in het centrale gedeelte. Net ten zuiden en ten westen van deze site loopt een mogelijke dijkenstructuur. Ook een bestrating kan nog aanwezig zijn, aan het oppervlak is een kasseienstrook aangetroffen.

3.

Bodemkundige situering

Naar aanleiding van de aanleg van de A11-snelwegverbinding wordt er in 2010 en 2011 een landschappelijk booronderzoek uitgevoerd ten noorden van het projectgebied (Verwerft, 2013). Het doel van dit vooronderzoek is het opstellen van een paleo-landschappelijke kaart als hulpmiddel bij het verdere archeologische vooronderzoek (figuur 4). Het perceel ligt op een zijarm van de Zwingeul. Het gebied ten noorden van het projectgebied, tussen de geulen kenmerkt zich door intensieve moernering en slechts sporadisch in situ bewaarde veenprofielen.

Figuur 3: Het projectgebied (rood) op de bodemkaart (bron: www.geopunt.be)

De bodemkaart classificeert het terrein als ‘overdekte kreekruggronden’ (m.D5 en m.D5l) en overdekte poelgronden (m.Fl) (figuur 3). Dit is in overeenstemming met het beeld dat geschetst wordt op de geulenkaart. Dit heeft als gevolg dat eventuele sporen van Romeinse aanwezigheid waarschijnlijk verdwenen zijn onder invloed van erosie in een estuarien

(8)

stromingsmilieu. De oudste sporen die aangetroffen kunnen worden op het projectgebied, stammen uit de middeleeuwen.

(9)

4.

Onderzoeksvragen

Het doel van dit proefonderzoek is het vaststellen en het waarderen van eventuele

bewoningssporen. De onderzoeksvragen die bij dit project gesteld worden zijn:

- Welke zijn de waargenomen horizonten, beschrijving + duiding? - In hoeverre is de bodemopbouw intact?

- Zijn er sporen aanwezig? Zo ja, geef een beknopte omschrijving. - Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?

- Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren? - Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?

- Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard en omvang van de occupatie?

- Worden de verwachtingen op basis van het bureau- en booronderzoek bevestigd? - Kunnen de sporen gelinkt worden aan nabijgelegen archeologisch vindplaatsen? - Wat is de relatie tussen de bodem en de archeologische sporen?

- Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie, …)?

- Is er een bodemkundige verklaring voor de partiële afwezigheid van archeologische sporen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

- Kunnen archeologische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie afgebakend worden (incl. de argumentatie)?

- Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats?

- Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats?

- Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle archeologische vindplaatsen?

- Voor waardevolle archeologische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling: hoe kan deze bedreiging weggenomen of verminderd worden (maatregelen behoud in situ)?

- Voor waardevolle archeologische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven:

1) Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor vervolgonderzoek?

2) Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als aanpak voor het vervolgonderzoek?

(10)

- Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken nodig? Zo ja, welke type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid?

5.

Archeologische situering

De Centrale Archeologische Inventaris (CAI) vermeldt geen enkele ‘site’ in de onmiddellijke nabijheid van de projectlocatie (figuur 5):

Figuur 5: Het projectgebied op de Centrale Archeologische Inventaris (bron: cai.onroerenderfgoed.be)

De enige nabijgelegen vermeldingen gaan over dijktracés en andere

waterbeheersingswerken:

Krinkeldijk: Deze dijk, die voor 1100 zou aangelegd zijn als preventieve maatregel tegen

overstromingen, strekte zich uit van Hoeke tot Monnikerede en is voor een groot deel bewaard. Het gaat om een ca. 1,5 m hoge ophoging. Het zuidelijk deel van de dijk vertoont een halfcirkelvormige kromming. Deze kromming in de dijk wijst waarschijnlijk op een dijbreuk en zou jonger zijn. Op de kaart van Pourbus is het duidelijk dat de dijk aansluit bij de Hoogstraat te Monnikerede.

De naam Krinkeldijk is een vrij recent toponiem. Vroeger was deze gekend als de dijk van de Watering van 's Heer Baselishoek of gewoon de dijk van de Watering genoemd.(CAI: 70157) Hoekevaart:

Door de systematische verzanding van de oevers van de Zwinmonding verminderde de activiteit van ebbe en vloed en ontbrak dus de nodige watermassa om het Zwin permanent uit te schuren. Aldus begon het Zwin toe te slibben. Daarom kwam de idee op om het water

(11)

uit het noordoosten van Brugge dat nu nog via het Oud Zwin en de Reigaarsvliet naar de zee vloeide, via een nieuw kanaal in het Zwin te laten uitmonden. Hierdoor hoopte men over voldoende water te beschikken om het Zwin verder uit te schuren. Hiertoe werd de bedding van een kleine ader ten noorden van Oostkerke uitgekozen, verbreed en rechtgetrokken. Deze graafwerken vonden plaats omstreeks 1420. Deze vaart kreeg de naam ‘Hoekevaart’. (CAI: 71679)

Het dorp Hoeke is ontstaan op de plaats waar de Krinkeldijk en de Bloedlozendijk samenkomen. In de Centrale Archeologische Inventaris wordt deze laatste dijk echter niet vermeld? Beide dijken behoren tot een grote ringdijk die op het einde van de 11de eeuw werden aangelegd om het gebied ten noorden van Brugge tegen overstromingen te beschermen. Deze ringdijk bestond uit verschillende segmenten, lopende van Uitkerke tot Oostkerke: Evendijk of Zomerdijk, Kalveketedijk, Bloedlozendijk of Oostdijk en Krinkeldijk.

(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/122008)

Mogelijk is dit tracé niet nauwkeurig genoeg bepaald om opgenomen te worden in de inventaris? Een inpolderingskaart van de Zwinstreek uit 2003 waagt zich wel aan een exacte positionering (figuur 6).

Figuur 6: Inpolderingskaart van de Zwinstreek (bron: Provincie West-Vlaanderen, Econnection 2003)

Indien deze positionering correct is, heeft dit repercussies op het projectgebied: het grenst bijna onmiddellijk aan de toenmalige Bloedlozendijk. Eventuele bewoning op het projectgebied komt dan vermoedelijk pas tot stand na de aanleg van deze dijk, dus na 1100. Op basis van bovenstaande, eerder schaarse gegevens uit de CAI en de Inventaris bouwkundig erfgoed, kunnen er sporen van (permanente) bewoning of toch restanten die wijzen op menselijke aanwezigheid verwacht worden op het projectgebied vanaf 1100.

(12)

5.1. Historische en cartografische voorkennis

De informatie en het mooie kaartmateriaal in deze paragraaf zijn hoofdzakelijk afkomstig van Jan Tranchet (fig.4-5), Kristof Dombrecht (paleografie ommeloper Hoeke 1554) en Jan Tilleman (grafsteen in de kerk van Hoeke), waarvoor onze dank!

Bruikbare historische gegevens voor het gebied zijn beschikbaar vanaf de 16e eeuw:

In de stadsommeloper van Hoeke uit 1554 omvat het projectgebied twee percelen, gelegen

in het 9e begin, die als volgt beschreven worden:

1. Jacob fs. Pieter Beils over Dierijck Mosgroen dhofstede metten boomgaerde daer hij nu ten tijde

op woont cum noortwestzijde int ghescheet van der paele jeghens sijn selfs landt, streckende

cum noortoosthende an de adere, ende cum zuudtwesthende in den halven adere begrepen in

den ommelooper in een partie groot XI gemeten II roeden, X gemeten II lijnen LXXVIII roeden.

2. De stede van Houcke an de zuudtoostzijde ghenouch ten middele daer an de stedepit met

weghelken oostwaert utte tot an den heerwech, I lijne lants.

Vereenvoudigd samengevat staat er beschreven dat Jacob Beils een hofstede met een boomgaard bezat, gelegen op een perceel van 3278 roeden (circa 4,8 ha) en omzoomd door grachten. Er moet opgemerkt worden dat het toenmalige perceel bijna dubbel zo groot was als het huidige.

Het meest zuidelijke deel van het projectgebied was eigendom van de stad Hoeke. Hierop lag een landwegel, die aan de oostzijde uitgaf op een heerweg. Beide percelen zijn weergegeven op de reconstructiekaart (figuur 8).

De vermelding van Jacob Beils maakt deze site bijzonder interessant. Deze persoon zou namelijk de toenmalige burgemeester van Hoeke geweest zijn en gehuwd met Magdalena de Wielmaeckere. Verdere lectuur van de ommeloper leert dat hij ook een zeer kapitaalkrachtig

persoon moet geweest zijn. Maar liefst 11 van de 16 percelen beschreven in het 9e begin

waren zijn eigendom, goed voor 9887 roeden of 91,7% van het terrein. De grafsteen van het echtpaar is bewaard gebleven en ingemetseld in het linker portaal van de Sint-Jacobskerk van Hoeke (figuur 7a-b).

(13)
(14)

Op de Kabinetskaart van graaf Ferraris (1771-1778) staat een drieledig gebouwenbestand met enkelvoudige, afgeronde walgracht afgebeeld net ten noorden van het projectgebied (figuur 9). De ingang tot het domein bevindt zich aan de oostzijde. Ten zuiden van deze hoeve met walgracht loopt een landweg tussen de Oude Westkapellestraat (nu Natiënlaan) en het dorp Hoeke. Rond het projectgebied ligt een boomgaard. Zowel de landweg als de

boomgaard waren eerder al beschreven in de 16e eeuwse ommeloper (zie infra).

Figuur 9: Het projectgebied op de Kabinetskaart (bron: www.geopunt.be)

(15)

Op een uittreksel van een ommeloper uit 1806 is de hoeve met walgracht duidelijk zichtbaar (figuur 10). Op het wooneiland staan de drie gebouwen ongewijzigd, maar de walgracht is lichtjes aangepast. Deze vormt een rechthoek met twee toegangen in de oostelijke zijde en één toegang in de zuidelijke zijde. Het perceel rond de site met walgracht is nog steeds in gebruik als boomgaard. Langs de zuidzijde loopt de landweg.

Een nieuw element dat op deze kaart zijn intrede doet is een kerkwegel. Deze vertrekt vanaf de Sint-Jacobskerk in oostelijke richting tot aan de volgende perceelsgracht, waarna deze de loop van deze gracht volgt tot aan de steenweg.

Op alle latere historische kaarten is er geen bewoning zichtbaar (figuren 11-13). De site met walgracht is dan logischerwijs tussen 1806 en 1841 opgegeven. De kerkwegel staat zowel op de Atlas der Buurtwegen (1841) als de kaart van Vandermaelen (1846-1854) afgebeeld, maar in gewijzigde vorm: deze loopt nu dwars door het perceel. Dit laat vermoeden dat de hoeve en de grachten niet meer in gebruik waren. Op de kadasterkaart van Popp (1842-1879) tenslotte is ook deze kerkwegel verdwenen (figuur 13). Op deze laatste kaart heet de weg die de Natiënlaan voorafgaat de Boomgaardstraat.

Figuur 11-13: het projectgebied op de Atlas der Buurtwegen, de Vandermaelen-kaart en de Popp-kaart (bron: www.geopunt.be)

(16)

6.

Veldwerk 6.1. Methodologie

Het onderzoek vindt plaats op 26 en 27 mei 2015. Op het perceel worden dertien sleuven gegraven. De sleuven worden aangelegd door een 30 ton zware kraan op rupsen, met een 2 m brede, tandeloze graafbak. De sleuven zijn samen 999 m lang en 2 m breed en leggen 1998 m² bloot (bijlage 1). Bijkomend is een kijkvenster van 18 m² gegraven. Dit is 9,9 % van het totaal te onderzoeken areaal (ongeveer 20,300 m²). De sleuven zijn 20 tot 45 cm diep, met een gemiddelde diepte van 35 cm.

De sleuven worden van zuid naar noord gegraven en genummerd. Tot en met proefsleuf 6 worden deze parallel aangelegd met een tussenafstand van circa 15 meter (middelpunt tot middelpunt). Vanaf sleuf 7 wordt de oriëntatie aangepast aan de microtopografie van het terrein, zodat de sleuven haaks op de vermoedelijke walgrachten alsook het - dijklichaam aan de westzijde komen te liggen. Sleuven 7 tot en met 10 dwarsen op deze manier het wooneiland. Vervolgens zijn hierop twee kleinere, haakse sleuven gegraven om het verdere verloop van de walgracht te registreren. Ten noorden van de hoevesite is tenslotte nog één sleuf getrokken, sleuf 13.

Figuur 14: vereenvoudigd grondplan met aanduiding van de sleuven

Deze methode wijkt af van deze voorgesteld in de Bvw- een kruisvorm over het wooneiland- die courant is voor sites met een walgracht. Hoewel er voor bovenstaande methode een aantal argumenten aangehaald kunnen worden, diende deze methode zeker op voorhand

(17)

besproken te zijn met de erfgoedconsulent, wat hier helaas niet het geval was. De bijhorende volledige dwarsprofielen zijn hierdoor eveneens niet opgemaakt.

Alle sleuven worden digitaal ingemeten met een Trimble GeoXH 6000 gps-toestel. Elk spoor of profiel wordt geregistreerd en gefotografeerd. De vondsten worden manueel verzameld, gewassen en gedetermineerd.

In de sleuven dagzomen in totaal 31 sporen (vereenvoudigd GP: figuur 14). Grachten komen het vaakst voor (12 of 39% van het totaal aantal sporen). Hieronder worden de belangrijkste sporen besproken.

6.2. Archeologische sporen

Sleuf 1 is gemiddeld 45 cm diep. De bodem bestaat uit een AC-profiel. In de eerste sleuf worden vier sporen en één profiel geregistreerd (spoor 1,2 en 31; Profiel 1).

Spoor 31 ligt in sleuf 1 (figuur 15a-b). Het betreft een maximaal 8 meter brede strook wit zand met een vrij grote hoeveelheid afgeronde keien, die schijnbaar willekeurig geplaatst zijn. Dit spoor wordt geflankeerd door twee vermoedelijke grachten, spoor 1 en 2. Gracht

spoor 1 kan op basis van het aangetroffen grijs aardewerk in de 13e of 14e eeuw gedateerd

worden. Gaat het hier om de landwegel die gekend is uit de cartografische bronnen? De rolkeien komen in ieder geval niet natuurlijk voor in de regio en zijn zeker aangevoerd. Gaat het hier eventueel om hergebruik van scheepsballast van het nabijgelegen middeleeuwse haventje van Hoeke?

Figuur 15a-b: spoor 31 in sleuf 1. Rechts een detail van de rolkeien.

Spoor 3 is een maximaal 80 cm brede greppel die opgevuld is met grijs kleiig zand. Het spoor is erg vaag en kan enkel afgelijnd worden op basis van textuur. Bij het schaven zijn

twee wandscherven grijs aardewerk gevonden die uit de late middeleeuwen stammen (13e

(18)

In sleuf 2 zijn twee sporen en één profiel geregistreerd (spoor 4 en 5; PR2). Spoor 4 is een ondiep bewaarde, circa 30 cm brede greppel, die min of meer west-oost georiënteerd is. De vulling bestaat uit lichtbruine tot lichtgrijze klei. Enkele kleine wandscherven grijs aardewerk

plaatsen deze greppel in de 13e of 14e eeuw. Spoor 5 is een gracht met een grillige vorm. De

vulling bestaat uit bruingrijze klei en bevat een wandscherfje laatmiddeleeuws grijs aardewerk.

In sleuf 4 is één spoor aangesneden, gracht spoor 6. Dit spoor meet circa 2,5 m breed en is opgevuld met vrij zware donkerbruine tot donkergrijze klei. Onder de inclusies bevinden zich enkele baksteenbrokjes en scherven roodbakkend aardewerk dat ten

vroegste in de 17e eeuw te dateren is.

In sleuf 5 zijn twee sporen aangetroffen en één profiel opgeschoond (sporen 7 en 8; PR4). Spoor 7 in sleuf 5 is een grote rechthoekige kuil die nog deels in de zuidelijke sleufwand zit (figuur 16). De vulling bevat naast baksteenpuin ook varkenstanden en grijs

aardewerk uit de 13e of 14e eeuw. De regelmatige vorm, alsook de

aanwezigheid van in situ veen in de onmiddellijke omgeving (zie PR 4, figuur 27) maakt dat dit spoor waarschijnlijk een

veenwinningskuil is.

Figuur 16: spoor 7 in sleuf 5

Spoor 8 is een gracht bestaande uit een bruingrijze, kleiige vulling met vrij veel reductievlekken en baksteenbrokken van het formaat ? x 11.5 cm x 5.5 cm. De gracht is maximaal 3,3 meter breed. Op basis van enkele scherven grijs aardewerk, afkomstig van

een kan, mag deze gracht in de 13e-14e eeuw gedateerd worden (figuur 17).

Figuur 17: gracht spoor 8 in sleuf 5

In sleuf 6 is een ondiep bewaard spoor geregistreerd, bestaande uit enkele kasseien in het profiel, waaronder zich een dun laagje baksteenpuin bevond. Aan de westzijde van deze sleuf, ter hoogte van de huidige perceelgracht, is eveneens een strook kasseien zichtbaar

(19)

tussen de graszoden (figuur 18a-b). Het gaat hier hoogstwaarschijnlijk om de kerkwegel die afgebeeld staat op kaarten vanaf 1806 (zie 5.1 en figuren 10-12). Hoewel deze wegel niet meer afgebeeld wordt op de kadasterkaarten van Popp, wist de eigenaar van de weide van het bestaan af. Vermoedelijk is deze wegel nog gebruikt tot de aanleg van de N49 in jaren 1960.

Figuur 18a-b: de kerkwegel in doorsnede (l) en op het maaiveld (r). Let op de positie van de kerk in de achtergrond

Spoor 9 is een uitbraakspoor waarvan nog een viertal bakstenen in verband liggen (figuur

19). De bakstenen zijn van het formaat 28x12x5,5 cm. Tussen de stenen bevindt zich grijze

klei, geen mortel. Lokaal is hier een kijkvenster aangelegd, zonder bijkomend resultaat. De functie of interpretatie van deze structuur is niet meer te achterhalen.

(20)

Verder is nog een gracht aangetroffen in deze sleuf, spoor 10. Deze meet zo’n 3.6 meter breed en in opgevuld met blauwig grijze klei en enkele baksteenbrokjes. Onder de vondsten

bevindt zich een fragment steengoed uit Siegburg, dat eind 14e tot 15e eeuw te dateren valt.

In sleuf 7 tot en met sleuf 12 is een grotere concentratie aan archeologische sporen

vastgesteld die overeenstemt met de verwachte hoeve met walgracht (zie BvW en hoofdstuk 6.1: methodologie).

Ten eerste is de walgracht teruggevonden. Het gaat in wijzerzin om spoor 11 (in sleuf 7-8-9-10), spoor 29 (sleuf 11), spoor 28 (sleuf 10) en spoor 30 (sleuf 12). Spoor 25 (sleuf 9) is twijfelachtig, de oostzijde van sleuven 8 en 7 was sterk verstoord, hier is geen gracht

waargenomen. Het is echter niet helemaal uit te sluiten dat deze nog deels aanwezig is onder de puinpakketten.

Figuur 20: zicht op de walgrachtcoupe sp29 in sleuf 11

De gracht is op drie plaatsen gecoupeerd (zie GP en figuur 20). Vanuit archeologisch

oogpunt kan gezegd worden dat de gracht oorspronkelijk gemiddeld 6 meter breed was met een maximale diepte van 165 cm ten opzichte van het maaiveld. De gracht is door het veen gegraven tot op het zand en heeft een vrij platte onderzijde. Voor een gedetailleerde

bodemkundige bespreking van deze walgrachtcoupes, zie 6.3.2.

De vulling bestaat uit meerdere materiaalarme, kleiige pakketten die enkel verschillen in kleur, van bruingrijs naar groengrijs. Hierboven ligt een circa 45 cm dik stortpakket. Hieruit kon vrij veel aardewerk gerecupereerd worden. Naast kommen, borden, potten en kannen in roodbakkend aardewerk, zijn ook stukken in faience, majolica en steengoed herkend.

Vermeldenswaardig zijn enkele tegels in Delfts aardewerk (zie 7: Vondsten) en een typische

17e eeuwse vlindergesp. Dit ensemble laat toe om de walgracht te dateren tussen 1675 en

1750.

Het is tevens interessant te vermelden dat in de zuidelijke coupe op de walgracht (spoor 30)

(21)

aardewerk en enkele scherven steengoed uit Raeren. Dit naast het 17e-18e eeuwse materiaal dat hierboven beschreven is.

Het feit dat de gracht ook nog in sleuf 11 doorloopt, bevestigt dat de meer ovale

walgrachtvorm zoals weergegeven op de Kabinetskaart (figuur 9 en hoofdstuk 3) een oudere

fase betreft, die ten laatste aan het begin van de 19e eeuw gedempt en rechtgetrokken is.

In sleuf 8 zijn twee grachten gevonden die niet in verbinding lijken te staan met de walgracht, spoor 19 en 20. Beide grachten zijn circa 3 meter breed en zijn opgevuld met een licht grijs kleiig zand met enkele houtskoolspikkels bijgemengd.

Vervolgens zijn ook verschillende bakstenen structuren aangetroffen. Deze waren in wisselende mate bewaard en bevinden zich slechts een 10 tal centimeter onder het maaiveld. In sleuf 7 gaat het om sporen 12 en 13. Spoor 12 bijvoorbeeld bestaat uit een stuk muurwerk van 52 cm breed, waarvan nog 7 bouwlagen bewaard zijn. De bakstenen, allen van het formaat 22/23 cm x 10.5 cm x 5 cm, zijn met een harde grijze mortel gemetst (figuur 21). Spoor 13 daarentegen is samengesteld uit halve bakstenen en brokken van grotere formaten (breedte 12 tot 13,5 cm), die ongetwijfeld van elders gerecupereerd zijn (figuur 22). Bij de aanleg van sleuf 12, de dwarse sleuf op sleuf 7, is het vervolg van dit opgaand muurwerk gevonden, alsook een hoeksectie. Aan de binnenzijde (de oostzijde) was de muur gepleisterd en zijn delen van een vloer gevonden. Deze vloer bestaat uit een

oneffen mortelpakket, waarboven onregelmatige stukken natuursteen liggen.

(22)

Figuur 23: totaalbeeld van muurresten 12 en 13.

Figuur 24a-b: muur spoor 15, gebouwd op het veen (l) en slecht bewaarde hoek spoor 21 (r)

In sleuven 8 en 9 zijn nog funderingsresten en muren aangetroffen. Spoor 22 is een muurrestant van 3 lagen dik en 52 cm breed. De gebruikte bakstenen hebben een formaat van 22 cm x 11 cm x 6 cm. De mortel tussen de bakstenen is een zachte, witte kalk-zandmortel.

Spoor 23 is een vrij goed bewaarde hoeksectie, opgebouwd uit bakstenen van het formaat 22 cm x 11 cm x 5.5 cm. De breedte varieert tussen de 44 cm en de 65 cm, waarbij minimaal twee lagen bewaard zijn (figuur 25).

Sp.12

(23)

Figuur 25: hoeksectie spoor 23 in sleuf 9

Sommige muurresten zijn in erg slechte staat en kunnen eerder als uitbraaksporen beschouwd worden. Het gaat om spoor 21 (figuur 24b), spoor 24 en spoor 25.

Spoor 15 is een vrij goed bewaarde muur van circa 30 cm breed van 5 bewaarde lagen bakstenen van het formaat 21.5 cm x 11 cm x 6 cm. De muur is scheefgezakt omdat deze blijkbaar gebouwd is bovenop het veen, wat een bijzonder onlogische keuze is?

In sleuf 8 zijn een viertal kuilen gevonden: sporen 14, 16, 17 en 18. Het gaat telkens om afvalkuilen, die naast dierlijk bot, mosselschelpen en baksteenpuin, wandscherven grijs en

rood aardewerk bevatten uit de 13e tot 14e eeuw. Spoor 18 is een min of meer rechthoekige

kuil die 135 x 175 cm meet en zich nog deels in de zuidelijke sleufwand bevindt (figuur 26).

Figuur 26: afvalkuil spoor 18 in sleuf 8

(24)

6.3. Bodemkundige waarnemingen Jari Hinsch-Mikkelsen 6.3.1. Bodemkaart van België

De site is gelegen binnen twee karteringseenheden, namelijk gronden gekarteerd als F1 en als D5l (figuur 3). Net aan de oostkant van de Natiënlaan bevinden zich gronden met de karteringscode D4l, D4, D5, F1, Fk1 en OT. In de richting van Hoeke zijn bodems van het type OU2, en meer in zuidwestelijk richting bevinden zich bodems met code B1. Deze laatste code betreft een restant van de oudere estuariene afzettingen die blijkbaar niet in de latere fases verder opgehoogd werden met sediment. Het feite dat er op ruwweg 150m in

zuidwestelijke richting bodems zijn behorend tot de initiële overstromingsfase en op 250m afstand in zuidoostelijke richting sedimenten zijn die tot bij het overstromingsgebied van het Zwin behoren, maakt deze site uitzonderlijk. De codes en hun betekenis zijn te vinden in tabel 1.

Code Omschrijving

B1 Poelgronden: zware klei, op meer dan 100 cm diepte rustend op veen

D4 Overdekte kreekruggronden: zware klei tot klei, op minder dan 60 cm diepte

overgaand tot lichter materiaal; geen zand op minder dan 60 cm

D4l Subtype van D4: lichte klei, overgaand tot klei die op minder dan 60 cm

diepte overgaat tot lichter materiaal

D5 Overdekte kreekruggronden: zware klei tot klei, tussen 60 en 100 cm diepte

overgaand tot lichter materiaal

D5l Subtype van D5: lichte klei, overgaand tot klei die tussen 60 en 100 cm

diepte overgaat tot lichter materiaal

F1 overdekte poelgronden: lichte klei tot zavel, tussen 20 en 40 cm diepte

rustend op zware klei

Fk1 overdekte poelgronden: klei, tussen 20 en 40 cm diepte rustend op zware

Duinkerken II-klei;

OT Sterk vergraven bodems

OU2 uitgeveende gronden, zwaar profiel

Het noordwestelijke deel van het projectgebied, dat gekarteerd werd als D5l, ofwel lichte klei afzettingen die zandiger worden met de diepte, maakt deel uit van een minder kleiige afzetting die zich van ONO naar WZW richting kronkelen. Dit betreft een verzande geul. Achter de kreegrugafzettingen bevinden zich de kleirijke sedimenten zoals de poelgronden (serie F). De sterk vergraven bodems (OT) en de uitgeveende gronden met een zware

(25)

profiel (OU2) betreft ongetwijfeld B1 gronden die door de antropogene impact zodanig verstoord zijn dat de natuurlijke bodemopbouw niet of nauwelijks

te achterhalen is.

Opvallend is dat tijdens het veldwerk gronden met veen aangetroffen zijn binnen het projectgebied en zelfs in de noordwestelijke helft van het onderzoeksterrein, dus waar de bodems als kreekrug gekarteerd zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij profiel 4 in sleuf 5 (figuur 27 en profielenlijst in bijlage). Normaalgezien is het veen in dergelijke contexten integraal geërodeerd. Er is waarschijnlijk sprake van kleinere enclaves waar het veen en de onderliggende dekzandbodems niet

geërodeerd zijn. Dit wijst erop dat de geul minder krachtig was, waardoor de originele bodems niet integraal geërodeerd raakten. Mogelijks gaat het om een secundaire geul (bijvoorbeeld een zijgeul van een zeegeul)?

Figuur 27: in situ veen, profiel 4

6.3.2. De bodemobservaties:

Het weidegedeelte van het projectgebied is gekenmerkt door een uitgesproken micro- en mesotopografie. Aan het noordwestelijke einde van de weide werd een mogelijk gebouw met walgracht gevonden. De gracht was zichtbaar op het terrein en middenin was er een

verhoging, hoewel dit verhoogde centrale gedeelte lager lag dan de gronden buiten de walgracht.

Tijdens het veldwerk is op drie plaatsen een dwarsdoorsnede op de vermeende gracht gemaakt. Ter hoogte van de coupe op de westelijke gracht (figuur 28, PR11) zijn detailobservaties gemaakt aan de rand tussen de gracht en de bodem zowel aan de westelijke (figuur 29: S11-A) als de oostelijke (figuur 30: S11B) grachtwand.

(26)

Figuur 28: coupe op walgracht spoor 11 met aanduiding van de afzonderlijk besproken delen

Profiel S11-A:

De natuurlijke bodem bestaat uit zwart veen met houtfragmenten, waarvan de onderkant niet bereikt werd. Boven het veen (H7) is er een zone van bruingrijze halfrijpe tot praktisch onrijpe klei (H6). Interessant is hier de driehoekige insnijding in het veen (zie detailfoto), dat ongetwijfeld een spadespoor is van wanneer het veen, behalve het basisveen,

ontgonnen werd. Boven de bruingrijze laag is er een groengrijs kleiig sediment (H5) zonder baksteenfragmenten en uiteindelijk een stortlaag (H2) voor de huidige A horizont (H1). H4 is de grachtvulling waar het materiaal afgezet is onder water in zuurstofarme condities. H3 is eveneens grachtvulling, maar in een zuurstofrijker milieu afgezet. De bodem is nooit bewerkt, of er zijn in elk geval geen sporen meer te vinden die kunnen wijzen op een vroegere akkerfase.

(27)

Figuur 29: walgracht spoor 11-A

Profiel S11-B:

De oostelijke helft van de gracht bevat eveneens veen in de ondergrond. Dit veen ligt iets hoger dan bij S11-A, waarschijnlijk omdat men iets minder diep ontveend heeft. Het veen kan ingedeeld worden in bruin compact veen en zwart losser veen. Een beetje van de rand werd een kleine profiel uitgegraven om te achterhalen op tot welke diepte de gracht werd gegraven. Het bleek om een platte bodem te gaan. Wanneer men het dekzand had bereikt werd er geen dus grond meer naar boven gehaald. Dieper graven zou ook zinloos zijn omdat het zand geen stabiliteit biedt, met andere woorden de bodem zou gewoon inkalven. In het dekzand (zie detailfoto links) werd de onderkant van een Podzol geobserveerd in de vorm van een humusaanrijkingshorizont (Bh). Boven het dekzand is er eerste een lichtgrijze horizont en dan een antracietgrijze licht gevlekte horizont. De vlekken in deze horizont zijn hoogstwaarschijnlijk gevormd door rietwortels. Rietwortels kunnen namelijk zuurstof naar beneden brengen om zo de zuurstofconcentratie van de bodem te verbeteren. Dit wijst erop dat de gracht begroeid was met riet en dus niet vol met water stond.

(28)
(29)

7.

Vondsten

In onderstaande tabel worden de vondsten per spoor weergegeven.

Tabel 1: vondstenlijst

Hieronder worden de metaaldetectievondsten in detail behandeld alsook enkele opvallende stukken ceramiek. Voor de courante stukken aardewerk, zoals wandscherven grijs

aardewerk, wordt verwezen naar de spoorbeschrijving (zie 6.2).

7.1. Metaaldetectie

Tijdens het proefonderzoek zijn alle sleuven en storthopen doorzocht door onze vaste metaaldetectorist Roland Decock met een Xp Gold Maxx-toestel. Behalve veel recent afval en typische WO-vondsten, zijn twee munten en twee kanonskogels teruggevonden.

1) Un centime, brons. Diameter: 17 mm, Massa: 1,25 g. Frankrijk. Muntteken : A (Parijs).

Eerste Republiek (1793-1804). Republikeins kalender jaar 6= 1797

Figuur 31: Franse centime, 1797

KH15/NA vondstenlijst

Spoor Type context Grijs Rood Witb akke nd Stee ngoe d Maj olic a-Fa ïenc e Glas dakp an/t egel Met aal Bot Opmerking Datering

1 gracht 3 13de-14de eeuw

3 greppel 1 1 13de-14de eeuw

4 greppel 3 13de-14de eeuw

5 grachtje 1 13de-14de eeuw

6 gracht 4 17de eeuw en later

7 kuil 4 3 13de-14de eeuw

8 gracht 3 fragment van een kan 13de-14de eeuw

10 gracht 2 1 Siegburg eind 14de-15de eeuw

11 walgracht 67 1 10 4 1 7 1 1

rode kommen/teilen, borden, kannen, potten; borden in majolica en faïence; steengoed: pispot en kan in Westerwald, kan in Frechen;

stukje vlakglas, 1675-1750

14 kuil 10 2 1250-1325

30 walgracht 7 4 bodem Raeren, rode bakpan 1450-1550

30 walgracht 20 5 3 1 1

frag. Fles in groen glas, randen

kommen/teilen in rood aardewerk, frag. tegels

(diamant met tulpen, hoekmotief fleur-de-lis) 1675-1750

LV maaiveld 1 munt, Frans, 1e Republiek, brons 1793-1804

LV maaiveld 1 munt,Spaanse Nederlanden, koper 1555-1711

(30)

2) Oord, koper. Vz.: Schild. Kz.: 3 schildjes met erboven vuurslag

Spaanse Nederlanden 1555-1711. Niet verder te determineren wegens slijtage.

Figuur 32: Oord, Spaanse Nederlanden, ca 1555-1711

3) Kanonskogel, gegoten, diameter 68mm, afgebroken op gietnaad 4) Kanonskogel, gegoten, diameter 46mm, volledig.

Figuur 33a-b: kanonskogels 3) en 4)

Beiden vermoedelijk afgeschoten met een veldgeschut of een falconet gedurende de 80-Jarige Oorlog (1568-1648).

(31)

7.2. Keramiek

Het leeuwendeel van de gerecupereerde fragmenten aardewerk zijn afkomstig uit de walgracht. Zoals eerder vermeld, gaat het om kommen, borden, potten en kannen in roodbakkend aardewerk (figuur 35).

Figuur 35: een selectie van aardewerk uit de walgracht

Minder vertegenwoordigde aardewerk-categorieën zijn faience, majolica en steengoed. Tenslotte zijn er drie bijhorende fragmenten gevonden van een Delftse, zogenaamde ‘diamanttegel’ met een afbeelding van tulpen. In de hoeken staat telkens de fleur-de-lis (figuur 36).

(32)

8.

Analyse en synthese

Op basis van bovenstaande basisgegevens wordt hieronder getracht een aantal syntheses en hypotheses te formuleren over een aantal thema’s, in een poging een antwoord te kunnen bieden op de onderzoeksvragen.

Interpretatie allesporenkaart

Alle sporen die op basis van diagnostisch materiaal gedateerd konden worden, zijn weergegeven op de allesporenkaart met tijdsaanduiding (bijlage 2).

Er zijn voor deze kaart vier legende-categorieën gebruikt, namelijk 13e-14e eeuw; 14e-15e

eeuw; 15e-16e eeuw en 17e-18e eeuw. Muurresten en funderingen zijn doorgaans moeilijk te

dateren door het veelvuldig gebruik van recuperatiemateriaal. Daarom zijn deze hier als een afzonderlijke categorie beschouwd. Tenslotte zijn er nog de categorieën ‘ongedateerd’ en ‘recente verstoring’, die geen verdere verklaring behoeven.

Volgende conclusies kunnen getrokken worden:

o In overeenstemming met de bodemkundige situering (zie hoofdstuk 3) zijn er geen sporen die ouder zijn dan de (late) middeleeuwen.

o Bij het bekijken van deze kaart is het duidelijk dat het gros van de menselijke

activiteit gedurende de late middeleeuwen (categorie 13e-14e eeuw, groene kleur)

zich concentreert in het zuidelijk deel van het projectgebied. Behalve enkele grachten en greppels valt hier ook een veenwinningskuil onder. Vermoedelijk is het terrein, na het inpolderen, in eerste instantie hoofdzakelijk gebruikt als landbouwland (cfr. grachten en greppels) en om veen te winnen (cfr. veenwinningskuil), vanuit het toen bloeiende, middeleeuwse Hoeke.

o Op basis van het algemene grondplan (bijlage 1) zou men de loop van grachten S6, S8 en S10 willen verbinden tot één min of meer noord-zuid georiënteerde gracht. De

vondsten lijken dit echter tegen te spreken: S6 is ten vroegste in de 17e eeuw

gedempt, terwijl S8 al in de 13e-14e eeuw niet meer in gebruik is.

Op het noordelijk deel van het projectgebied zijn bewoningssporen aangetroffen, zoals verwacht (cfr. BvW en hoofdstuk 5):

De hoevesite op het wooneiland en de bijhorende walgracht

Wanneer de proefsleuven zo goed als mogelijk uitgezet worden bovenop de kaart van 1806, valt op dat de aangetroffen muurresten en uitbraaksporen in grote lijnen samen lijken te vallen met het toenmalige gebouwenbestand (figuur 37):

 Sporen 12, 13 en 15 behoren tot het L-vormige gebouw in de ZW-hoek van het

wooneiland. De vloer die grenst aan spoor 13 bevestigt dat het hier om een binnenmuur gaat

 Spoor 22 is een buitenmuur van het vierkante gebouwtje in de NW-hoek.

(33)

Figuur 37: sleuven 7 tem 12 uitgezet op de kaart van 1806. De muurresten zijn aangeduid in het zwart

Op basis van de baksteenformaten van de muurrestanten is deze associatie echter minder eenduidig te maken. Muren 21, 23 en 24 bijvoorbeeld, die op basis van bovenstaande kaart tot eenzelfde gebouw lijken te behoren, zijn opgebouwd met bakstenen van 13 cm; 11 cm en 9.5 cm breed, respectievelijk. Is dit gebouw meermaals verbouwd of is er bij de bouw integraal gewerkt met recuperatiemateriaal?

Van de oudst gekende bewoners -Jacob Beils en z’n echtgenote- in het midden van de 16e

eeuw, vinden we slechts één mogelijk aanwijzing in de materiële overblijfselen. In de zuidelijke coupe op de walgracht (sleuf 11, spoor 29) bevindt zich een fractie aardewerk uit

de 15e-16e eeuw, onder meer een bodem steengoed uit Raeren. Dit is duidelijk ouder dan

alle 17e-18e eeuwse materiaal uit de andere walgrachtcoupes. Uit andere onderzoeken van

sites met walgracht is geweten dat de grachten regelmatig uitgekuist worden. Mogelijk is dit

hier plaatselijk minder grondig gedaan en zo nog een fractie van de 16e eeuwse

grachtvulling tot ons gekomen?

Verder zijn er nog enkele indicaties voor eventuele voorlopers of oudere occupatiefasen.

Afvalkuil spoor 14, die materiaal uit de 13e-14e eeuw bevatte, bevindt zich binnen het

L-vormige gebouw. Idem voor sporen 17 en 18 die zich binnen het rechthoekige gebouw bevinden. Gaat het hier louter om toeval of is er meer aan de hand?

(34)

Dit rechthoekige gebouw heeft vervolgens een afwijkende oriëntatie ten opzichte van de andere gebouwen. Dit kan eventueel ook wijzen op een verschil in bouwtijdstip. Op het eiland zijn geen paalsporen gevonden die eventueel wijzen op een fase in houtbouw. Over de onderlinge hiërarchie van de gebouwen (wat is het hoofdgebouw, wat is een bijgebouw of schuur?) kunnen geen harde bewijzen naar voren geschoven worden.

Ook de walgracht wijst op meerdere gebruiksfasen. De loop van de walgracht is namelijk ook minstens één keer gewijzigd: de ovale vorm zoals weergegeven op de Ferrariskaart (figuur 7) en die vaagweg te zien is op de luchtfoto (figuur 38a), is aangesneden als gracht 11 in sleuf 13. Op figuur 38b is deze oudere loop weergegeven in blauwe stippellijn.

Tenslotte zijn er nog die grachten spoor 19 en 20. Die kunnen niet gelinkt worden aan de

18e eeuwse situatie. Een mogelijke hypothese is dat het om de kleinere gracht gaat die

weergegeven is rondom het rechthoekige gebouw in de noordoostelijke hoek (zie figuur 10), ervan uitgaande dat dergelijke kaarten bij Ommelopers niet helemaal op schaal zijn

getekend. Het kunnen natuurlijk ook oudere grachten zijn die los staan van de hoevesite.

Figuur 38a-b: Detail van de ovale walgrachtvorm; reconstructie in blauwe stippellijn op de kaart van 1806

Samengevat kan er gesteld worden dat er behalve tijdens de laatste occupatiefase, die te

situeren is in de 17e tot de 18e eeuw, de site vermoedelijk ook in de 15e-16e eeuw bewoond

werd. Mogelijk gaat het om de uit historische bronnen gekende familie Beils, maar op basis van de geringe gegevens kan dit niet met zekerheid gesteld worden. De beperkte

hoeveelheid laatmiddeleeuwse kuilen die op het wooneiland zijn aangetroffen kunnen mogelijk los volledig staan van deze site. De locatie echter, toevallig binnen de latere

woonvolumes, doet anders vermoeden. De loop van de walgracht is ook gewijzigd in de loop van de tijd. Op basis van de gegevens uit het proefsleuvenonderzoek is er dus sprake van twee en vermoedelijk zelf drie occupatiefasen.

(35)

De kerkwegel

In sleuf 6 en ten westen van sleuf 6 zijn restanten van de vermoedelijke kerkwegel

teruggevonden. Deze wegel manifesteert zich als een enkele laag kasseien, waaronder een dun laagje baksteenpuin ligt. Op de cartografische bronnen (zie 5.1) kent de kerkwegel twee onderscheiden fases: (1) op de kaart van 1806 loopt de wegel tot aan de walgracht en volgt dan deze grachtcontouren tot aan de rijweg. (2) na de opgave van de hoeve wordt de

kerkwegel diagonaal over het terrein afgebeeld.

Vraag is nu of de kerkwegel in eerste instantie enkel bestond uit een pakket baksteenpuin en dan bij het rechttrekken gekasseid werd, ofwel altijd al samengesteld was uit twee lagen en dat enkel de loop verlegd werd bij het verlaten van het woonerf. De zone waar de

eventueel nog aanwezige kerkwegel van de oudste fase zich vermoedelijk bevindt

openleggen, zijnde tussen sleuf 9 en 10, zou op deze vraag een antwoord kunnen bieden. Het feit dat de ligging van deze kerkwegel vermoedelijk samenvalt met de huidige

perceelgrens, maakt dat de verwachtingen wel eerder laag zijn. Het vermoedelijke dijklichaam aan de westzijde van de hoevesite

Bij de aanvang van het veldwerk werd al rekening gehouden met het feit dat de hoger

liggende zone aan het westelijke uiteinde van sleuven 8-9-10een oude dijk zou kunnen zijn

(zie 6.1). Deze vermeende dijk lag aan de buitenkant van de walgracht en het

postmiddeleeuwse gebouwenbestand. Hoewel een dijk niet kan uitgesloten worden -er is immers sprake van een ophoping die nog steeds vandaag boven de omgeving uitsteekt- wordt hier een alternatieve hypothese naar voren geschoven:

In sleuf 8 werd de walgracht doorsneden en zowel archeologisch als bodemkundig bekeken (zie 6.2 en 6.3). De walgracht is onderaan opgevuld met sedimenten, die afgezet zijn wanneer er water in de gracht stond. Later werd de gracht gedempt. In het materiaal gebruikt om de gracht te dempen zit er veel bouwafval, voornamelijk baksteenfragmenten en mortel. Bij grondige inspectie is het duidelijk dat deze afvallaag het dikst is aan de binnenkant van de walgracht en vervolgens uitdunt naar buiten toe (figuur 39). Voorbij de walgracht bevat het sediment nog steeds baksteen- en mortelfragmenten, hoewel in veel geringere concentraties (zie bijvoorbeeld PR8, figuur 40b).

De aanwezigheid van baksteenfragmenten in een dijkvulling is opmerkelijk. Als dit immers om een dijk zou gaan, dan is deze hoogstwaarschijnlijk gebouwd vooraleer het gebied in cultuur werd gebracht en er gebouwen zijn neergepoot. Dat de dijk aangelegd is met materiaal die gecontamineerd is met bouwafval van elders, lijkt ook onwaarschijnlijk. Een dijk bouwen vraagt immers bijzonder veel grond en die zal in pre-industriële tijden altijd lokaal ontgonnen worden.

(36)

Figuur 39: zicht op sleuf 8 ter hoogte van de doorsnee van de walgracht. Links (rood gestippeld lijn) zien wij het begin van de verhoging die als een mogelijk dijk werd geïnterpreteerd. Rechts is de rommellaag vrij duidelijk (geel

gestippeld lijn).

Een bijkomend argument tegen de dijkhypothese wordt gevormd door de afmetingen van dit ‘heuvellichaam’: bij een middeleeuwse dijk verwacht men iets in de grootteorde van 5 meter breed en 1.5 à 3 meter hoog. Hier gaat het echter om een zeer breed fenomeen met een lichte glooiing. Deze helling is bijvoorbeeld duidelijk zichtbaar op de overzichtsfoto van sleuf 8 (figuur 40).

Tenslotte lijkt de samenstelling eveneens een dijk tegen te spreken. Een klassieke opbouw van een dijk bestaat namelijk uit een kleiige kern met daarboven een mantel van zand. Door de keuze voor zand groeit in de loop van de tijd een homogene vegetatie op het dijklichaam die het sediment maximaal vasthoudt. Heterogene pakketten worden niet gebruikt om te vermijden dat er een onregelmatige vegetatie tot stand komt, zoals bomen, die het dijklichaam kunnen verzwakken. Hier is geen sprake van dergelijke opbouw.

Als er van uit gegaan wordt dat bovenstaande hypothese klopt, dan stelt zich de vraag o hoe het bouwafval hier dan wel is terechtgekomen?

(37)

Foto 40a: Sleuf 8, gezien van west naar oost, met in de voorgrond de verhoging en in de achtergrond de depressie van de walgracht. (b): Bodemprofiel PR8 centraal in het verhoogde deel van deze sleuf. Bouwafval vinden wij vooral in H1 en H2. H4 is in situ en vertoond een horizontaal stratificatie en vlekken van primaire kalk.

Een mogelijk verklaring is dat na het verlaten van de site en misschien na een periode van verder verval, de gebouwen gesloopt zijn. Bakstenen die nog intact waren werden

hergebruikt en de fragmenten, mortel etc. werden achtergelaten als een rommellaag die het dikst is vlak bij de gebouwen en dunner op grotere afstand. De rommellaag is dan ook ontstaan wanneer het opgaand muurwerk afgebroken is. Hier is het afval praktisch ‘zuiver’ van grond. Mogelijks werden ook delen van de funderingen, die zich onder het maaiveld bevinden, uitgegraven waardoor meer grond werd verwijderd. Deze grond werd dan afgevoerd en gestockeerd ten westen van de site waardoor het landschap een kleine

reliëfinversie onderging. Wat wij zien als een mogelijk dijk is misschien niets anders dan een heuvel van aarde en bouwafval afkomstig van het ontginnen van bruikbaar bouwmateriaal van een ruïne.

Op basis van bovenstaande redenering is het onwaarschijnlijk dat de ophoging aan de westzijde van sleuven 8 tot en met 10 een dijkstructuur betreft. Het gaat vermoedelijk om een puinheuvel die ontstaan is bij de ontmanteling van de hoevegebouwen.

De Bloedlozendijk?

Volgens de inpolderingskaart (zie figuur 6) bevindt de Bloedlozen- of Oostdijk zich ofwel op ofwel onmiddellijk ten oosten van het projectterrein.

Hier werd niets van waargenomen, noch door de archeologen, noch door de bodemkundige. Hiervoor kunnen meerdere verklaringen naar voren geschoven worden:

(38)

o Ofwel is de dijk dermate geërodeerd?

o Ofwel is er sinds de aanleg van de dijk nog sediment afgezet geweest dat niet te onderscheiden is van het sediment waaruit de dijk bestaat?

o De dijk kan ook eventueel verploegd geraakt zijn in de loop van de eeuwen? Dit is echter weinig waarschijnlijk: op oude kaarten staat het perceel immers telkens weergegeven als boomgaard. Een boomgaard wordt doorgaans niet geploegd of toch zeker niet mechanisch. In vroegere tijden kan er eventueel beperkt geploegd zijn met paard en/of os. Het projectgebied was tot voor kort ook ingekleurd als historisch graasland, wat

eveneens geen ploegen zou mogen inhouden.

De meest eenvoudige verklaring echter is dat de inpolderingskaart niet 100% nauwkeurig is en dat de Oostdijk zich verder ten oosten, of eventueel ten noordoosten van het

projectgebied bevindt, misschien onder de huidige Natiënlaan? Mogelijk is dit ook een verklaring waarom deze dijk niet opgenomen is in de CAI (zie 5.1).

(39)

9.

Antwoord op de onderzoeksvragen

Op basis van het veldwerk kunnen voorlopige antwoorden gegeven worden op de onderzoeksvragen).

- Welke zijn de waargenomen horizonten, beschrijving + duiding? De bodem bestaat

uit één of meerdere bewerkingslagen met daaronder zware tot lichte klei en zand (geulstratigrafie). Op bepaalde delen van het terrein is het veen nog in situ bewaard.

- In hoeverre is de bodemopbouw intact? De bodemopbouw is, op enkele recente

verstoringen na, vrij intact.

- Zijn er sporen aanwezig? Zo ja, geef een beknopte omschrijving. Er zijn 31 sporen

geregistreerd. In het zuidelijk deel van het projectgebied gaat het voornamelijk op grachten, greppels en kuilen. In het noordelijk deel gaat het om een walgracht en meerdere funderings-en uitbraaksporen, die behoren tot een hoevesite met walgracht. Verder zijn resten van een kerkwegel aangetroffen. De vermeende dijkstructuur aan de westzijde is vermoedelijk een puinheuvel die ontstaan is bij de ontmanteling van de hoevesite.

- Hoe is de bewaringstoestand van de sporen? De sporen zijn matig bewaard. Het

merendeel van de muren lijkt uitgebroken tot op de funderingen, die op geringe diepte onder het maaiveld dagzomen.

- Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren? De sporencluster in het

noordelijk deel van het projectgebied lijkt terug te gaan op een hoeve met walgracht die zeker teruggaat tot de 17e -18e eeuw, maar wellicht een stuk ouder is. De muurrestanten en funderingen zijn te herleiden tot de 18e eeuwse gebouwenconfiguratie (zie overlay).

- Behoren de sporen tot één of meerdere periodes? De sporen behoren tot

meerdere periodes (zie bijlage 2: allesporenkaart met tijdsaanduiding). Er is een duidelijke menselijke aanwezigheid op het terrein vanaf de late

middeleeuwen (13e-14e eeuw). De walgracht en bijhorende

funderingsresten aan de noordzijde van het projectgebied zijn 17e-18e eeuws. Er zijn aanwijzingen voor meer twee of vermoedelijk zelf drie occupatiefasen op het wooneiland.

- Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard en omvang van de occupatie? Het sporenbestand, zowel

gebouwenconfiguratie als walgracht, lijkt goed overeen te stemmen met de cartografische bronnen. Dit alles wijst op eerder gegoede bewoners.

- Worden de verwachtingen op basis van het bureau- en booronderzoek bevestigd? Ja,

zowel de uit cartografiche bronnen gekende hoevesite en de kerkwegel werden duidelijk aangesneden tijdens het proefsleuvenonderzoek. Verder

(40)

zijn er, in overeenstemming met de bodemkundige voorkennis, geen sporen die ouder zijn dan de middeleeuwen.

- Kunnen de sporen gelinkt worden aan nabijgelegen archeologisch vindplaatsen? In

de CAI zijn geen nabijgelegen vindplaatsen opgenomen.

- Wat is de relatie tussen de bodem en de archeologische sporen? Onduidelijke

relatie. De hoeve lijkt gebouwd op het veen, een bijzonder onlogische keuze. De walgracht is tot op het dekzand gegraven (zie 6.2). Is deze aangelegd om het veen te doen inklinken en een meer stabiele ondergrond te krijgen? Dit kan in een eventueel vervolgonderzoek meegenomen worden.

- Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie, …)? De bodemhorizonten wijzen op jonge, estuariene

bodems aan de rand van een grotere geul.

- Is er een bodemkundige verklaring voor de partiële afwezigheid van archeologische sporen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? De eventuele sporen van

Romeinse aanwezigheid zijn waarschijnlijk verdwenen onder invloed van getijdengeulen. De oudste sporen (13e-14e eeuw) die aangetroffen zijn, liggen in de lijn van de verwachtingen.

- Kunnen archeologische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie afgebakend worden (incl. de argumentatie)? Op het noordelijke deel van het projectgebied is een

walgracht die een wooneiland omsluit, inclusief een aantal muurrestanten en funderingen, aangesneden. Deze kunnen geclusterd worden tot een archeologisch vindplaats. De voornaamste functie was wonen.

- Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats? De gebouwen op het wooneiland van de hoevesite zijn eerder

matig bewaard. Vermoedelijk zijn deze grondig ontmanteld geweest (cfr puinheuvel aan de westzijde).

- Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats? De hoevesite

met walgracht is archeologisch waardevol en kan, indien in situ-behoud niet mogelijk is, zeker verder onderzocht worden.

- Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle archeologische vindplaatsen? Aangezien de archeologische sporen

zich slechts op geringe diepte bevinden, is elke bewerking van de grond nefast voor de bewaring.

- Voor waardevolle archeologische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling: hoe kan deze bedreiging weggenomen of verminderd worden (maatregelen behoud in situ)? Aangezien de archeologische sporen zich

slechts op geringe diepte bevinden, is elke bewerking van de grond nefast voor de bewaring.

(41)

- Voor waardevolle archeologische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven:

J. Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor

vervolgonderzoek? Zie advisering en bijlage 3: advieszone

vervolgonderzoek

K. Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als aanpak voor het vervolgonderzoek?

- Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant? Het achterhalen van

de volledige occupatiegeschiedenis van de hoeve (2 of 3 fasen?), inzicht krijgen in de materiële cultuur van de toenmalige bewoners en de relatie met de bodem-in het bijzonder met het veen- zijn relevante vragen die meegenomen kunnen worden naar een vervolgonderzoek

- Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken nodig? Zo ja, welke type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid? Alle courante bioarcheologische onderzoeken kunnen een

zinvolle aanvulling vormen met het oog op dieet- en

landschapsreconstructie.

10.

Advisering

In dit proefonderzoek is er vrij veel informatie verzameld. In het zuidelijke deel van het projectgebied zijn enkele laatmiddeleeuwse sporen teruggevonden, zoals greppels en grachten, die getuigen van menselijke aanwezigheid, maar die geen verder

vervolgonderzoek vereisen.

In het noordelijk deel daarentegen is de hoeve met walgracht is aangesneden op de

verwachte locatie. De funderingen kunnen met grote waarschijnlijk toegewezen worden aan de drie gebouwen op het wooneiland. De muurresten zijn matig bewaard, waarschijnlijk is de rest van het opgaand muurwerk afgebroken om de bakstenen te recupereren. De

ophoging aan de westelijke zijde van het wooneiland is vermoedelijk het resultaat van deze afbraakwerken. De walgracht zelf is op drie plaatsen gecoupeerd en in detail bestudeerd door een bodemkundige. Historisch en cartografisch is ook één en ander geweten over de hoeve, die behoorde tot de gegoede klasse.

Het Aardewerk-team is van mening dat er twee opties zijn voor een vervolgtraject van dit noordelijke deel (bijlage 3: advieszone vervolgonderzoek), aangezien de sporen zich op geringe diepte onder het maaiveld bevinden:

Ofwel komt er een vervolgonderzoek onder vorm van een archeologische opgraving. Niettegenstaande er al vrij veel gekend is over deze site, zijn er nog een aantal

onbeantwoorde vragen die mogelijk kenniswinst kunnen opleveren. Wat is er gekend over

de materiële cultuur van dergelijke hoevesite van de gegoede klasse in de 17e-18e eeuw? Is

er nog een waterput bewaard tussen de sleuven? De relatie tussen de archeologische sporen en de bodem is ook nog niet helemaal uitgeklaard (cfr veen). De toegang(en) tot het domein

(42)

zijn ook nog niet gevonden, maar bevinden zich vermoedelijk aan de (verstoorde) oostelijke kant.

Er zijn daarnaast ook een aantal argumenten, zowel direct als indirect, die laten vermoeden dat er twee en vermoedelijk zelf drie occupatiefases geweest zijn op het wooneiland (zie hoofdstuk 8). Met een opgraving zouden deze vragen opgehelderd kunnen worden. De resterende vragen met betrekking tot de kerkwegel kunnen hierbij ook meegenomen worden.

Ofwel kan er geopteerd worden om de site in situ te bewaren. In de praktijk komt het er dan op neer om de afgravingen en nivelleringen te koppelen aan strenge voorwaarden. Dit gaat over minimale betreding met zwaar materieel, het afgraven onder begeleiding van een archeoloog en rekening houdend met de diepte van het archeologisch niveau, zoals gekend uit de verschillende profielputten (zie profielenlijst in bijlage).

11.

Besluit

Van 27 tot 29 mei 2015 is er een archeologisch proefonderzoek uitgevoerd op een perceel dat mogelijk geëgaliseerd wordt in het kader van ruilverkavelingen ten behoeve van de A11-snelwegverbinding. Op een akker en een weide ten westen van de Natiënlaan en ten noorden van de Oude Westkapellestraat in Hoeke zijn dertien sleuven gegraven. In deze sleuven dagzomen 31 archeologische sporen. Op het zuidelijk deel van het projectterrein zijn enkele laatmiddeleeeuwse sporen gevonden. Deze vereisen geen vervolgonderzoek. Op het noordelijke deel van het projectgebied is een hoeve met walgracht aangesneden. Er zijn indicaties voor twee of vermoedelijk zelf drie occupatiefasen. Dit wijst op een langdurige bewoning op het terrein. Indien er geen strenge voorwaarden gekoppeld worden aan toekomstige nivellering van het terrein, is het wenselijk om een vervolgonderzoek onder vorm van een archeologische opgraving aan te bevelen voor een deel van het terrein.

12.

Bibliografie

http://cai.onroerenderfgoed.be http://www.geopunt.be/kaart

http://www.ngi.be/topomapviewer/public Inventaris Onroerend erfgoed, ‘Hoeke’:

https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/122008)

figuur 8: reconstructie van het 9e Begin (1554), kaart Jan Trachet

figuur 10: foto getrokken door Jan Tranchet in het Rijksarchief van Brugge, met referentie:. Carte fig. de terres. Water, 's Heer Baselis (son 21, 22,24), 0.705 x 0.507, Propr. : Ch. Boydens à Vlisseghem. Aut. : L. F. van de Pitte. G. J. 1806 mai, (1806-1806), uit Kaarten verzameling Mestdagh, 1600-1900

(43)

13.

Bijlagen

Bijlage 1: grondplan

Bijlage 2: allesporenkaart met tijdsaanduiding Bijlage 3: advieszone voor vervolgonderzoek Bijlage 4: Sporenlijst

KH15NA Sporenlijst

ID Sleuf Interpretatie Datering Omschrijving Inclusies Afmetingen Coupe In verband met Opmerkingen

SP1 1 gracht 13-14E donkerbruin AW

SP2 1 gracht donkerbruin

SP3 1 greppel lichtbruingrijs

SP4 2 greppel 12-13E lichtrbuingrijze klei AW

SP5 2 gracht grijsbruin AW

SP6 4 gracht 17E donkerbruine en donkergrijze klei AW en BS

SP7 5 kuil 13-14E baksteenpuin AW en bot

SP8 5 gracht 14E baksteenpuin AW BS = X*11,5*5 cm

SP9 6 uitbraakspoo 14E baksteenpuin BS = 28*12*5,5 cm

SP10 6 gracht 14(-15)E BS en AW

SP11 7 gracht 2h17E

veel AW, Fe

SP12 7 muur harde witgrijze mortel,

45cm hoog, 52 cm breed en 7

bouwlagen BS = 22,5*10,5*5 cm

SP13 7 muur

bepleistering aan noordzije, vloerniveau bewaard

80cm diep, 58

cm breed SP29 recuperatie bakstenen

SP14 8 kuil 14-15E donkerbruin, zwarte vulling

AW, mossel en HK

SP15 8 muur

5 lagen, 21,5*11*6cm,

30 cm breed gebouwd op veen en daardoor scheefgezakt

SP16 8 kuil gevlekt

BS, bot en HK

SP17 8 kuil onregelmatig BS en HK

SP18 8 kuil rechthoekig BS, en bot

SP19 SP20 8 gracht ja SP21 8 uitbraakspoo BS = X*13*4,5 cm SP22 9 muur 52 cm breed en 3 lagen BS = 22*11*6 cm SP23 9 muur 44-65 cm breed,14 cm diep en 2 lagen BS = 22*11*5,5 cm SP24 9 uitbraakspoo BS = 20*9,5*4,4 cm SP25 9 uitbraakspoo BS = 21*9*5 cm

SP26 10 kuil vierkant Bs en bot begraven kadaver

SP27 10 greppel grijze klei BS

SP28 11 walgracht ja NW-zijde

SP29 12 muur SP13 BS = 21*10*4,5 cm

SP30 12 walgracht

SP31 5 paakuil BS

(44)

Bijlage 5: Vondstenlijst

B

ijlage 5: Overzicht van de vondsten

Bijlage 6: Profielenlijst

(Zie volgende pagina) KH15/NA vondstenlijst

Spoor Type context Grijs Rood Witb akke nd Stee ngoe d Maj olic a-Fa ïenc e Glas dakp an/t egel Met aal Bot Opmerking Datering

1 gracht 3 13de-14de eeuw

3 greppel 1 1 13de-14de eeuw

4 greppel 3 13de-14de eeuw

5 grachtje 1 13de-14de eeuw

6 gracht 4 17de eeuw en later

7 kuil 4 3 13de-14de eeuw

8 gracht 3 fragment van een kan 13de-14de eeuw

10 gracht 2 1 Siegburg eind 14de-15de eeuw

11 walgracht 67 1 10 4 1 7 1 1

rode kommen/teilen, borden, kannen, potten; borden in majolica en faïence; steengoed: pispot en kan in Westerwald, kan in Frechen;

stukje vlakglas, 1675-1750

14 kuil 10 2 1250-1325

30 walgracht 7 4 bodem Raeren, rode bakpan 1450-1550

30 walgracht 20 5 3 1 1

frag. Fles in groen glas, randen

kommen/teilen in rood aardewerk, frag. tegels

(diamant met tulpen, hoekmotief fleur-de-lis) 1675-1750

LV maaiveld 1 munt, Frans, 1e Republiek, brons 1793-1804

LV maaiveld 1 munt,Spaanse Nederlanden, koper 1555-1711

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als de resultaten uit de groeitesten met tuinkers en mosterd door te trekken zijn naar roos, dan zou de gewasgroei kunnen verbeteren.. Het lozen van drainwater is dan minder

De PPO-AGV locatie Vredepeel is voor dit type onderzoek een unieke locatie met een groot scala aan veldproeven.” Na een openingslezing konden de bezoekers in het veld bij

Ik moet velen bedanken die de instelling van de leerstoel aan de Wageningen Universiteit en Research Centrum mogelijk hebben gemaakt. Ik wil, zoals het een gezinssocioloog

Bij gebruik van KELK-scenario’s wordt doorgaans voor elk project waarin scenario’s moeten worden doorgerekend verschillende ruimtegebruiksbestanden als bronbestanden gebruikt, die

Deze biedt plaats aan 36 kraamzeugen (zes afdelingen) en 240 gespeende biggen (twee afdelingen). De kraamafdelingen bevatten zowel binnen als buiten gedeeltelijk

veehouderijsystemen hebben. De veehouderij bevindt zich, anders gezegd, goeddeels achter een “sluier van onwetendheid” onder consumenten. Dit betekent dat het voldoen aan de

Ruim 6.000 boeren in Nederland maken gebruik van de bergboerenregeling. Hun bedrijven liggen in probleemgebieden. Natuurlijke handicaps zoals een hoog waterpeil,

2. Communication between Innate and Adaptive Immune Cells 3,77E-10 5.. people latently infected with tuberculosis still serve the purpose of acting as seedbeds for future cases