• No results found

Kranten en de ‘bevingen’ : onderzoek naar een mogelijke elitaire bias van krantenmedia inzake de bevingen in noordoost-Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kranten en de ‘bevingen’ : onderzoek naar een mogelijke elitaire bias van krantenmedia inzake de bevingen in noordoost-Nederland"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Kranten en de ‘bevingen’

Onderzoek naar een mogelijke elitaire bias van krantenmedia inzake de bevingen in noordoost-Nederland

Masterscriptie Politicologie | Arnout Maat – #10003310 Politieke Theorie en Gedrag | Werkgroep Media & Politiek Amsterdam, 16 – 09 - 2015 | Docent: Dr. Philip van Praag Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen, UvA

(2)

2

Inhoudsopgave

01 - Inleiding blz. 3 02 - Theorethisch kader blz. 5 Concepten blz. 5 Hypothesen blz. 15

03 - Case study: aardgas in Groningen blz. 17

Korte geschiedenis van de ophef rond het Groningse gas blz. 17

Case study outlines blz. 20

04 - Research methods + verantwoording (uiterlijk 2e week april af) blz. 24

Research methods blz. 24 Operationalisatie blz. 26 05 - Resultaten blz. 36 Dominante frames blz. 37 Niet-dominante frames blz. 40 Dominante actoren blz. 43 Niet-dominante actoren blz. 45 06 - Conclusie blz. 48

07 - Reflectie over tekortkomingen + voorzetten voor verder onderzoek blz. 52

08 – Literatuurlijst blz. 54

(3)

3

0I - Inleiding

De journalistiek heeft een aantal belangrijke taken richting de burger te vervullen. Media moeten de burger op een kritische, evenwichtige en onafhankelijke wijze informeren over zaken die er op dat moment toe doen, en vanuit alle betrokken kanten, waardoor de burger voldoende in staat zijn om politieke keuzes te kunnen maken (Blumler & Gurevitch 1990). Volgens het huidige liberale mediamodel in Nederland, waarin media - volgens de medialogica - vrijelijk hun eigen gang kunnen gaan en als waakhond van de democratie dienen, zou deze taak weliswaar niet optimaal maar voldoende vervuld worden (Wijfjes 2004; Van Vree 1996; Van Brants & Praag 2006).

Bergman (2013) zet echter vraagtekens bij de klassieke lezing van Nederlandse ontwikkelingen in het mediasysteem, die van een partijgebonden logica uiteindelijk zou zijn overgegaan in een medialogica. Hij beweert dat je helemaal niet kunt spreken van een hedendaags liberaal model, waarin media volledig hun eigen gang gaan en als waakhond van de democratie kunnen dienen:

''The media function as a tool of elite interests by highlighting the views and doings of the established political parties and marginalising perspectives outside of that rather narrow ideological spectrum. (…) In the radical reading the market serves “not as an engine of freedom, as in the liberal narrative” but as “a system of control” - hier quote Bergman op zijn beurt Curran (2009).

Met andere woorden: media zouden er vooral op uit zijn de zienswijzen van de gevestigde partijen te herhalen, in plaats van traditionele en alternatieve visies naast elkaar te presenteren.

Indien media zich inderdaad aan deze bias schuldig maken, dan betekent het dat de journalistiek chronisch tekort schiet in haar democratische doel om burgers goed te informeren. Het is dus een zeer relevante kwestie. De hoofdvraag van deze scriptie luidt dan ook: Is er sprake van een elitaire bias in de Nederlandse media?

Van de beschikbare mediavormen onderzoek ik kranten op het vlak van elitaire bias. Ik behandel alleen deze 'klassieke' media, omdat ze nog steeds een groot bereik hebben. Daarbij maak ik onderscheid tussen landelijke kwaliteitskranten, landelijke populaire kranten

(4)

4

en regionale kranten, omdat deze een verschillende journalistieke werkwijze hebben. Om te bepalen of deze media een elitaire bias in zich hebben, kijk ik of kranten ‘elitaire’ frames de boventoon laten voeren in vergelijking met frames die alternatieve zienswijzen ondersteunen. Om dit te testen, gebruik ik de casus rond de gaswinning en de bevingen in het noordoosten van Nederland.

Deze scriptie bestaat uit zes onderdelen. Allereerst zal er een theoretisch kader worden geschetst waarin de belangrijkste literatuur rondom het onderwerp ‘elitaire bias’ is opgenomen. Uit deze literatuuranalyse volgen enkele hypotheses. Hierna zal de case study omtrent de ophef rond het aardgas uitvoerig worden uiteengezet. Daarna zal er aandacht worden besteed aan de data en operationalisaties die in het licht van dit specifieke onderzoek van belang zijn. Vervolgens zullen alle resultaten van de inhoudsanalyse over deze case study gepresenteerd worden, waarna enkele conclusies zullen worden getrokken. Ten slotte zullen de tekortkomingen van deze scriptie kort worden besproken; aan de hand daarvan worden voorstellen voor verder onderzoek gedaan.

(5)

5

02 - Theoretisch kader

Elitaire bias

Voor kwaliteits-, populaire en regionale kranten zal ik nagaan of zij aan een elitaire bias onderhevig zijn. Cruciaal voor dit onderzoek is dus de vraag wat een elitaire bias precies is. A.N. Chomsky heeft daar het volgende antwoord op:

''The media serve the interests of state and corporate power, which are closely interlinked, framing their reporting and analysis in a manner supportive of established privilege and limiting debate and discussion accordingly'' (Chomsky 1989).

Chomsky vat goed samen waar men bij het benoemen van een elitaire bias naar op zoek is: bewijs dat de media zich schuldig maken aan het eenzijdig bevoordelen van gevestigde belangen van de elite.

Het valt op dat Chomky die elite onderverdeelt in een ‘staatselite’ en een ‘bedrijfselite’. Die verdeling zal in dit onderzoek aangehouden worden, omdat deze een goed onderscheid tussen machtsposities in de politiek en in het bedrijfsleven weergeeft. Dit zijn precies de twee verschillende elites zijn die in de zaak rond de gaswinning en de bevingen in Groningen en Drenthe terugkomen.

Ik zal eerst nog wat meer duiding geven aan het begrip ‘elite’ an sich, waarna ik overga tot het expliceren van de twee verschillende elitesoorten.

Het meest algemene beeld van een elite komt neer op ‘’een geselecteerde en kleine groep burgers en/of organiaties die een grote mate van macht bezitten’’ (Vergara 2013). Deze elite valt te ontleden in twee groepen: de politieke elite en de bedrijfselite. Ik reken ze allebei tot de elite, omdat de rol van de politieke elite het leiden van een land is, waarvan de economie het belangrijkste aspect is. Die economie wordt op haar beurt weer grotendeels aangejaagd door grote bedrijven, waardoor je de belangen van de politieke elite en de bedrijfselite (weliswaar niet op een grote hoop kunt gooien maar ook) niet zomaar van elkaar kunt onderscheiden. Die twee zijn voor een groot deel van elkaar afhankelijk.

(6)

6

Zowel bij de politieke als bij de bedrijfselite betreft haar definitie vooral een uitwerking van het begrip ‘kleine, machtige groep’ op het gebied van de politiek en corporaties. Een politieke elite kan volgens Manolov gedefinieerd worden als

‘’a small social group and the most important part of the contents of the political class, which manages, possesses and controls authority resources, is responsible for the decisions made, possesses different types of privileges and has a huge political influence in society'' (Manolov 2012).

Het gaat hier dus om een politieke klasse, die in een geprivilegieerde positie verkeert en daardoor de beslissingen maakt die de samenleving beïnvloeden. Degenen die hier het beste aan voldoen zijn regeringsleden en regerings partijen. Zij hebben door hun positie het meeste invloed op en zijn verantwoordelijk voor het beleid dat wordt gemaakt.

Daarnaast bestaat er een definitie voor de bedrijfselite: dit zijn de bestuursleden van de grote bedrijven (Heemskerk 2009).

Nu het eerste woord uit ‘elitaire bias’ geëxpliceerd is, zal ik uitleggen wat in dit onderzoek precies bedoelt wordt met bias.

Een bias houdt in dat er een tendens bestaat om een bepaald type verhaal te kweken, dat afwijkt van een accurate, neutrale, gebalanceerde en onpartijdige beschrijving van ‘de realiteit’ (McQuail 2010: 549). Er zal daabij niet op zoek worden gegaan naar een partijgebonden bias, maar naar een bias die onstaat vanuit structurele, dieper liggende oorzaken: de journalistieke gewoontes en economische factoren (zie verderop dit theoretisch kader).

De mate waarin bepaalde media biased zijn ten faveure van de elite hangt af van de frames die zij uitbrengen. Framing speelt een zeer belangrijke rol bij het overbrengen van een (politieke) boodschap. Volgens Scheufele is framing

''to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation'' (Scheufele 1999).

(7)

7

Het gaat er hier dus om dat een bepaalde zienswijze de overhand krijgt boven een ander, door bepaalde meningen of aspecten van een discussie eruit te lichten.

Type kranten

De verschillende soorten kranten zijn de objecten die in deze scriptie op een mogelijke bias worden onderzocht. Deze types kranten zullen elk een aparte categorie vormen. De reden hiervoor is dat het mijn verwachting is dat deze soorten elk verschillend met een al dan niet bestaande elitaire bias om zullen gaan. Later in dit theoretisch kader zal worden uitgelegd waarom dit vermoeden bestaat. Eerst zal worden uitgelegd wat wordt bedoeld met het onderscheid dat hier wordt gemaakt tussen kwaliteitskranten, populaire kranten en regionale kranten.

Het onderscheid tussen een kwaliteitskrant en een populaire krant laat zich minder makkelijk raden dan men aan deze benamingen zou kunnen aflezen. Het gaat hier vooral om de verschillende keuzes die kranten maken op het gebied van de verhouding tussen informatie en amusement.

Bakker & Scholten (2009: 19-21) constateren dat kranten die veel (politieke) info en weinig amusement bevatten, als kwaliteitskrant betiteld mogen worden; dit terwijl een krant die veel aandacht geeft aan amusement en weinig aan inhoud een populaire krant is. Kussendrager & Van der Lugt (2007:20-21) geven daarnaast aan dat er een verschil zit tussen deze twee type kranten in de mate van diepgang van de artikelen. Deze zijn bij kwaliteitskranten over het algemeen voorzien van een moeilijker taalgebruik en groter in omvang, waarbij meer afstand tot het nieuws zelf wordt bewaard. Populaire kranten leggen zich dan ook meer toe op het brengen van sensatie, wat nog eens wordt versterkt door vettere, prikkelendere koppen en meer foto’s dan de kwaliteitskranten. In Nederland zijn typische voorbeelden van een kwaliteitskrant het NRC, de Volkskrant en Trouw. Voor populaire kranten zijn dit de Telegraaf en het AD.

Wat met een regionale krant wordt bedoeld, is minder lastig te beantwoorden. Regionale kranten zijn kranten die regionaal worden uitgegeven, en die zich naast het landelijke nieuws speciaal richten op de eigen regio. Voorbeelden zijn er te over: zo bestrijkt Dagblad de Limburger het nieuws over Limburg, bericht de Zeeuwse Courant veel over

(8)

8

Zeeland en wordt in Groningen en Drenthe het Dagblad van het Noorden uitgegeven, dat het nieuws over deze twee provincies verzorgt.

Visies op ons mediasysteem

Zijn deze Nederlandse kranten onderhevig aan een elitaire bias? Dat is de vraag waar het in dit onderzoek om draait. Er zijn verscheidene visie op ons mediasysteem die zo’n bias veronderstellen, dan wel uitsluiten.

Blumler en Kavanagh (1999) stellen dat we momenteel in het ''derde tijdperk van politieke communicatie'' zitten. Dit tijdperk drukt zich uit in een verstevigende politieke communicatiestrijd volgens de medialogica. Daarin staan meer uitingen van populisme en diversificatie van kanalen centraal, en zijn er meer kansen en prikkels waarop politieke communicatie kan inhaken.

Dit is een universalistisch perspectief, dat doet voorkomen alsof deze medialogica op elk land van toepassing zou kunnen zij. Brants en Van Praag (2006) vinden dat deze analyse echter te veel is bekeken vanuit een Angelsaksisch perspectief, en dat die dus niet per se voor andere landen hoeft te gelden. Zij halen dan ook Hallin en Mancini (2004) aan, die uiteenzetten hoe er alleen al binnen Europa drie verschillende mediasystemen bestaan.

Een daarvan is een democratisch corporatistisch model, dat vooral betrekking heeft op Noord-Europa, waaronder ook Nederland valt. Hierin is er sprake van nauwe banden tussen politici en de pers en sterke inmenging van de overheid in de media, maar met behoud van een professioneel vakgebied.

Brants en Van Praag onderscheiden in dat Noord-Europese model drie verschillende tijdsvakken, waarin de relatie tussen de media en politiek steeds weer anders was.

De eerste fase wordt gedomineerd door een partijgebonden logica, waarin de verschillende media als doorgeefluik van de verschillende partijen gelden. Brants en Van Praag duiden deze tijd aan als de verzuiling, waarin de partijgebonden logica leidend was voor het handelen van de media. Onafhankelijke journalistiek bestaat in die tijd nog niet, en de agendabepalende rol is enkel voor de politiek weggelegd. De journalistiek heeft dan - anders dan nu - de taak van schoothondje op zich genomen, dat kwispelend achter haar agenda- en inhoudsbepalende politici aanliep. Elke krant en omroep staat achter haar ‘eigen’

(9)

9

partij – bijvoorbeeld de katholieke KVP in relatie tot de Volkskrant en de KRO en de PvdA met de krant Het Vrije Volk en de VARA.

Als gevolg van de ontzuiling treedt vanaf eind jaren ’60 een nieuw mediatijdperk aan: de publieke logica. De sterke banden met de vertrouwde partijen verdwijnen. Journalisten zouden vanaf dan zelfs ‘’baden in de glorie van onafhankelijkheid’’ (Brants en Van Praag 2006). Het vak professionaliseert enorm, een ontwikkeling die getekend wordt door het oprichten van de eerst School voor de Journalistiek (in 1966). Verslaggevers zouden zich niet meer laten leiden door wat de politieke kleur van hun krant is, maar door wat zij denken wat de informatie is die het publiek goed zal inlichten: de publieke zaak, en niet die van de partij moet worden gediend.

Als uiteindelijke derde fase geldt volgens Brants en Van Praag de medialogica, waarin de media (vanaf circa 1990) voor het eerst een agenda settende rol aannemen en van beschrijvend naar meer interpreterend verschuiven. Door de commercialisering is een kentering merkbaar van het publiek geven wat hij nodig heeft naar het geven wat hij wilt: de burger is verworden tot 'consument'. Er wordt meer van politici verwacht om een bij vlagen cynische en op entertainment gerichte journalistiek te baas te kunnen, en daarom wordt de journalistiek gezien als een ‘’meerkoppige waakhond van de democratie’’ (Brants & Van Praag 2006).

Doordat de media meer gaan opereren als op een markt, passen zij zich aan aan de wensen van de consument, in plaats van andersom (zoals in de tijd van publieke logica). Niet langer het publieke belang, maar het publiek zelf staat voorop: zij moet binnengehaald worden om de verkoopcijfers op peil te houden. Dit resulteert in een berichtgeving die meer aansluit bij de belevingswereld van dat publiek: met meer oog voor entertaining, schandalen en op politiek gebied een vaak cynische ondertoon, waarin niet alleen de inhoud maar ook ‘het spelletje’ zelf een belangrijk onderwerp wordt. Een voorbeeld van deze benadering is de voorliefde voor het weergeven van politieke verkiezingen als een spannende horse race tussen twee aan elkaar gewaagde kandidaten (Brants & Van Praag 2006).

Grof beschouwd kun je stellen dat Brants en Van Praag een nuancering geven op de visies van Blumler & Kavanagh (1999) en Hallin & Mancini (2004). Het is niet zo dat Nederland de Angelsaksische stijl van verslaggeving zal overnemen, maar ook niet dat Nederland is blijven hangen in het democratisch corporatistische stelsel, waar zij zich ooit volgens die twee laatste auteurs in bevond. Volgens Bergman (2013) berust er echter

(10)

10

onterecht enige consensus op de aanname dat kranten en andere media zich grotendeels los gemaakt hebben van zulke politieke krachten (Broersma 2011).

Bergman vind dat een zogenaamd ‘zelfstandig-kritische houding’ (Wijfjes 2004) van de hedendaagse Nederlandse journalistiek niet bestaat. Volgens hem drukt de journalistiek alternatieve (vaak linkse) visies weg. Hij illustreert zijn mening aan de hand van enkele voorbeelden: een elitaire bias van het ANP, journaals in verkiezingstijd die vooral de focus leggen op de grotere partijen en een vermeende pro-Westerse verslaggeving bij de oorlogen in Irak en op de Balkan. Zijn conclusie is dat we - in plaats van de gewoonlijke liberale lezing van de Nederlandse journalistieke historie - het ‘radicale’ perspectief van J. Curran moeten overnemen (Bergman 2013), waarin de media worden gezien als onderdanig aan een elite.

Curran ziet het radicale verhaal als een waarin het volk niet meer, maar juist minder macht verkreeg door de opkomst van massamedia. Hij noemt het huidige mediasysteem een systeem van ‘ideologische controle’, waarin de media vooral in dienst staan van de elite, in plaats van het algehele publiek. Hij wijt dit aan economische redenen, de dagelijkse praktijk van journalisten en perstechnieken van de staat en grote bedrijven (Curran 2007).

Deze oorzaken zullen in het volgende gedeelte stuk voor stuk aan bod komen, waarbij auteurs worden aangehaald die deze oorsprongen van een mogelijk elitaire bias uitvoerig hebben beschreven. Echter zullen ook redenen voor een anti-elitaire bias daartegenover worden gesteld. Ik zal deze redenen voor een al dan niet elitaire bias voor elk van de drie soorten (kwaliteits- populaire en regionale) kranten behandelen. Vanuit een synthese van de argumenten zal er vervolgens voor elke soort krant een hypothese worden opgesteld.

Pro-elitaire bias bij landelijke kranten?

Er zouden ten eerste vele redenen van een pro-elite bias bij de media toe te schrijven zijn aan het feit dat deze media met elkaar moeten concurreren in een vrije markt - zij zijn dus marktafhankelijk. De markt dient niet als “an engine of freedom, as in the liberal narrative,” maar als “a system of control” (Curran 2009: 10). Afhankelijkheid van adverteerders, concentratie van media, en de hoge drempel om in te stappen leiden tot een versterkte greep van het zakelijke belang op de media. De belangen van het publiek staan

(11)

11

dus niet voorop, maar die van de elite. Daarnaast zou het voor een outlet vanuit een economisch perspectief riskant zijn om onpopulaire posities in te nemen.

Verder leiden een gebrek aan tijd en aan competitieve druk ertoe dat alternatieve zienswijzen onderdrukt worden door de media – onderzoeksjournalistiek kost nu eenmaal tijd en geld (Hamelink 2004: 75, 76). Nog een ander aspect - dat in ieder geval zou opgaan voor Amerika - is dat alle nieuwscorporaties holdings hebben in andere industrieën. Deze factor zou de stijl van nieuws verslaan beïnvloeden, door mogelijke kritiek op deze industrieën te bemoeilijken (Chomsky & Herman 1988).

Echter is de commerciële afhankelijkheid in Nederland naar mijn verwachting geen issue, anders dan in landen als Engeland en de Verenigde Staten het geval is. De Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) heeft namelijk in verschillende cao's een verplichting afgedwongen dat er een redactiestatuut moet zijn, waarin de onafhankelijke positie van een redactie gewaarborgd en de identiteit van het desbetreffende medium wordt beschreven. Dit zou als uitwerking moeten hebben dat de redactie zich niets hoeft aan te trekken van de commerciële belangen van het medium (website de Volkskrant). Dit punt behoeft echter wel de nuancering, dat redactiestatuten in Nederland geen wettelijke basis hebben (Vacke 2004: 286), omdat dit in strijd zou zijn met Artikel 7 van de Grondwet, de vrijheid van meningsuiting (Asscher et al. 2006: 7).

Niet alleen de markt, maar ook de routinematige praktijk die journalisten dagelijks meemaken, zou bijdragen aan de vorming van een elitaire bias. Dit zou een vorm van structurele bias zijn, die wordt veroorzaakt door onbewuste en onbedoelde factoren vanuit de journalistiek en niet met bewuste, partijgebonden keuzes die media maken (Van Dalen 2012: 34).

Zo zijn journalisten onderhevig aan grote druk door het najagen van scoops en het moeten behalen van deadlines. Officiële autoriteiten, met al hun kennis die zij vanuit hun functie horen te weten, zijn een snelle, 'authentieke en waarheidsgetrouwe' bron. Zij passen in een vaste formule die journalisten van tevoren hebben opgesteld om te kunnen anticiperen op het nieuws. Media hebben namelijk elke dag weer een 'nieuwsgat' te vullen, de pagina's moeten immers vol komen. Het is daarom voor een journalist erg handig om vooraf te kunnen anticiperen op waar het nieuws gemaakt wordt, zodat de journalist niet hoeft te reageren en er alsnog heen moet om verslag te kunnen doen. Die plekken zijn vaak 'autoriteitslocaties’ zoals het gemeentehuis, de Tweede Kamer of de hoogste rechtbank van

(12)

12

een land. Journalisten nemen vervolgens de zienswijzes over die vanuit deze autoriteitslocaties op hen worden geprojecteerd.

Naast deze praktische component spelen ook psychologische aspecten mee, die zouden leiden tot een meer elite biased verhaal. Omdat journalisten vaak op moeten trekken met mensen uit de elite voor het verkrijgen van hun informatie, en omdat menselijk contact een socialiserend effect heeft, worden hierdoor de verslagen meer biased in het voordeel van de officiële autoriteiten. Dit wordt door Bennett niet voor niets het 'insidersyndroom' genoemd: journalisten die verworden tot ‘insiders’ in machtige kringen, gaan het nieuws verslaan vanuit het blikveld van die machtige wereld. Tevens levert het verkeren in deze topkringen nu eenmaal meer status op dan 'lagere' journalisten die het nieuws vanaf een afstandje moeten verslaan. Hierdoor is dit verschijnsel moeilijk omkeerbaar (Bennett 2007).

Hoe komt het nu dat vrijwel alle verslaggevers last zouden hebben van deze elitaire bevoordeling? Een groot deel van het antwoord zit in het feit dat journalisten vaak opereren via kuddegedrag: 'pack journalism'. Journalisten kennen elkaar vaak redelijk goed, omdat ze een specialisme hebben en dus bij dezelfde gebeurtenissen verslag moeten doen. Er treedt zodoende een socialiserend effect op: men gaat men dezelfde aspecten uit een nieuwsverhaal belangrijk vinden, en daar extra aandacht aan geven. Met elkaar vinden journalisten dus uit wat de standaarden worden binnen de berichtgeving over een bepaald onderwerp. Frames vinden vaak hun oorsprong in het onderlinge contacten tussen journalisten van verschillende dagbladen. Journalisten praten nu eenmaal ook met elkaar over wat zij denken dat het nieuws zou moeten zijn. Via dit proces van menselijke interactie komt berichtgeving in verschillende media meestal redelijk overeen, omdat journalisten frames van elkaar overnemen (Bennett 2007; Breen & Matusitz 2012).

Verder zouden (ongeschreven) wetten en codes binnen de journalistiek ertoe leiden dat de elite bevoordeeld wordt. Zo zou het generalistische aspect aan journalistiek (door de beperkte technische kennis van journalisten en door de behoefte aan makkelijk uitlegbaar en overzichtelijk nieuws) het lastig maken om de gevestigde orde echt het vuur goed aan de schenen te kunnen leggen. Daarbij zouden alternatieve zienswijzen onvoldoende tot hun recht komen, omdat het volgens het 'hoor en wederhoor'-principe gebruikelijk is dat deze alternatieve visies tegengesproken worden door 'officiële' geluiden. Andersom is het echter

(13)

13

minder gebruikelijk om ook alternatieve visies aan het woord te laten na officiële uitingen van de autoriteiten. Hierdoor worden visies die niet mainstream zijn benadeeld.

Bovenstaande effecten worden extra versterkt omdat niet alleen journalisten, maar ook gehele outlets stijlen van nieuws verslaan van elkaar overnemen. Een voorbeeld daarvan is het weergeven van economisch nieuws als simpelweg een kwestie van winst of verlies, terwijl niemand de maatschappelijke (en soms negatieve) impact van de vrije markt op de levens van mensen zou verslaan. Dit zou komen omdat verschillen in nieuwsverslaggeving moeilijker zijn uit te leggen dan overeenkomsten. Outlets moeten aanhaken bij de algemeen geaccepteerde manier van nieuws brengen om begrepen te kunen worden bij het brede publiek. Zo spint de elite dus uiteindelijk garen bij de conservatieve mediawereld (Bennett 2007).

Daarentegenover staat echter dat journalisten maar al te graag (een persoon uit) de elite willen betrappen op een schandaal of uitglijder, en het gretig opschrijven wanneer er beschuldigingen jegens dit soort ‘belangrijke personen’ worden geuit. In hun zucht naar scoops en sensatie zullen journalisten dit soort buitenkansjes nooit aan zich voorbij laten gaan. En omdat journalisten - zoals eerder beschreven - opereren als een ‘kudde’, zal een (mogelijk) schandaaltje in alle ter zake doende media breed worden uitgemeten. Bennett duidt deze hijgerachtige vorm van journalistiek dan ook treffend aan als ‘gotcha-journalism’ (hebbes-journalistiek) (Bennett 2007: 154).

Daarbij komt nog een ‘’teloorgang van ideologieën’’, die volgens Blumler en Kavanagh zou bijdragen aan de groei van een anti-elitair sentiment in de media, doordat populisme deels het ideologische gat heeft weten op te vullen. Volgen hen werken de media daardoor juist het anti-elitisme in de hand. Daarnaast zou een toenemend belang van politieke marketing en een algehele neergang in populariteit van elites in de ogen van het publiek hieraan meewerken (Blumler & Kavanagh 1999: 220).

Echter zie ik niet in waarom het beeld van Blumler & Kavanagh zou leiden tot een uitgesproken anti-elitair beeld van de media. Hoewel het klopt dat het populisme in opkomst is, vormt zij als politieke stroming in Nederland nog altijd een minderheid. Daarnaast doen regeringspartijen minstens even hard aan politieke marketing als andere partijen dat doen. Enkel een algehele neergang in populariteit van de elites klinkt op het eerste gezicht plausibel in mijn oren: in deze tijd van crisis heeft met name de bedrijfselite

(14)

14

het in de publieke opinie zwaar te verduren, als gevolg van het vergrootte wantrouwen in de financiële sector.

Daartegenover staan echter de tactieken van regeringen en bedrijven. Zo kunnen regeringen en bedrijven bouwen op een enorme bureaucratie die nieuws aan media 'geven'. Zij hebben veel vaardigheid in het bespelen van de media, en bepalen daardoor hoe zij er in die media vanaf komen (Bennet 2007; Chomsky & Herman 1988). Een uitwas van dit verschijnsel bij bedrijven is zogenaamde 'luchtafweerschut’-berichtgeving vanuit (een verzameling van) corporaties, een tactiek die erop gericht is om negatieve publiciteit te veroorzaken over instanties en individuen die tegen hun belangen ingaan. Dit proberen zij te bereiken door onder meer redactieleden direct te benaderen en door rechtse denktanks te financiëren (Chomsky & Herman 1988).

Om het overzicht te bewaren, zal ik het krachtenveld aan elitaire en anti-elitaire mechanismes kort samenvatten en nogmaals tegenover elkaar zetten, om tot een hypothese te komen die betrekking heeft op een mogelijke elitaire bias bij Nederlandse kwaliteitskranten.

We hebben gezien dat er economische factoren in het spel zijn, die de media afhankelijk kunnen maken van de markt. Daardoor zouden zij de elite bevoordelen: immers zijn zij afhankelijk van diezelfde elite. Echter bestaat er in Nederland een redactiestatuut, waardoor redacties onafhankelijk zijn van de moederbedrijven waar ze voor werken. En hoewel het goed zou kunnen dat het populisme een opkomende ideologie is en elites aan populariteit hebben moeten inboeten, heeft diezelfde elite door hun bureacratische mogelijkheden een enorme vaardigheid in het bespelen van de media.

De bovenstaande afweging laat nog steeds in het midden of een elitaire bias bij Nederlandse kwaliteitskranten mogelijk is. Meer duidelijkheid kan echter geschapen worden door de dagelijkse praktijk van journalisten in deze afweging mee te nemen. Deze dagelijkse praktijk van journalistieke handelingen leidt immers tot het overnemen van anti-elitaire frames. Echter zoekt diezelfde journalist volgens het ‘gotcha’-mechanisme graag naar schandalen en manieren om de elite negatief in het nieuws te zetten. Het lijkt dus van het ‘gotcha’-mechanisme af te hangen, of er sprake is van een elitaire bias bij landelijke kwaliteitskranten of niet.

Het is mijn verwachting dat ‘gotcha’-journalistiek vaker niet voorkomt dan wel. De normale, dagelijkse praktijk van journalistiek bedrijven zal af en toe onderbroken worden

(15)

15

door een schandaal of ophef, wat in het nadeel van de elite is. Maar het grootste deel van de tijd zal deze dagelijkse praktijk niet verstoord worden: routinematige handelingen kunnen immers alleen bestaan, als deze continue toegepast worden. De eerste hypothese is daarom:

1. Er is sprake van een elitaire bias bij Nederlandse landelijke kwaliteitskranten

Elitaire bias bij populaire kranten?

De hieroboven besproken redenen van een al dan niet elitaire bias gaan op voor landelijke kranten, waaronder de Telegraaf. Toch zal, voordat ik me een aan hypothese over deze vorm krant zal wagen, de literatuur die specifieke over populaire kranten onderzoek heeft gedaan betrekken bij de totstandkoming van deze hypothese.

Er gaan namelijk stemmen op die specifiek ingaan op een vermeend anti-elitair karakter van populaire kranten. Populaire kranten, zoals de Telegraaf in Nederland, drukken graag woede en vijandigheid uit richting de politieke elite, omdat dat goed zou aanslaan bij een breed publiek (Hallin & Mancini 2004: 211, Mazzoleni et al. 2003: 8). Zij worden ‘’het meest gedreven door hun zoektocht naar human interest, drama, sensatie en scoops’’ (Akkerman 2011: 934) en kiezen daarom meer partij voor de menselijke, dramatische kant dan voor het ‘elitaire’ verhaal van de officiële autoriteiten. Daarentegen besteden kwaliteitskranten de meeste aandacht aan frames die een elitaire interpretatie voorstaan (Mazzoleni et al. 2003: 8).

Hier wordt door L. Bos en K. Brants echter de kanttekening bij geplaatst, dat aandacht voor het populisme helemaal niet vaker voorkomt bij populaire kranten dan bij andere kranten (en andere vormen van media.) In hun longitudinale studie naar verschillende soorten media en hun omgang met populistische frames, blijkt volgens hen dat de media zelfs steeds meer uitgekeken raken op het fenomeen populisme (Bos & Brants 2014). Ook T. Akkerman concludeert in een vergelijkende studie over populaire en kwaliteitskranten in Nederland en Engeland dat populaire kranten niet per se via populistischere frames het nieuws brengen (Akkerman 2011).

Het lijkt mij daarom waarschijnlijk dat de verslaggevers van populaire kranten, net als hun collega’s bij de kwaliteitskranten, niet kunnen ontsnappen aan het keurslijf van een elite bevoordelende routinematige praktijk. Maar omdat populaire kranten zoals de Telegraaf

(16)

16

waarschijnlijk meer oog hebben voor het dramatische human interestverhaal, zal hun zucht naar drama en human interest er toch toe leiden dat zij meer aan burgers en belangenverenigingen aandacht schenkt dan dat kwaliteitskranten dit zullen doen. Daarom zullen populaire kranten minder dan kwaliteitskranten elitaire frames gebruiken, zo is mijn verwachting.

Hoewel ik dus verwacht dat populaire kranten een elitaire bias zullen hebben, zullen zij hier in minder mate gebruik van maken dan kwaliteitskranten. Daarom splits ik de tweede hypothese in twee delen:

2 A) Er is sprake van een elitaire bias bij populaire kranten 2 B) Deze elitaire bias is minder hevig dan bij kwaliteitskranten

Elitaire bias bij regionale kranten?

Over een mogelijke elitaire bias bij specifiek regionale kranten is tot dusver niets geschreven. Toch kan ook over deze derde krantensoort een hypothese worden opgesteld. Ik denk namelijk dat regionale kranten geen elitaire bias hebben, in tegenstelling tot landelijke dagbladen.

Omdat de journalisten van deze kranten verder van de Haagse werkelijkheid af staan, en zetelen vanuit hun eigen regio, opereren zij naar mijn verwachting onafhankelijker van Den Haag dan hun landelijke collega's dat doen. Zij zullen minder vaak ten prooi vallen aan de dagelijkse, elite bevoordelende praktijk, omdat zij qua geld en afstand minder de mogelijkheid hebben om autoriteiten aan het woord te laten. Tegelijkertijd zullen regionale kranten, vanwege hun regionale focus, eerder geneigd zijn om lokale en regionale politici, belangengroepen en inwoners aan het woord te laten. Om die reden zullen regionale kranten minder gevoelig zijn voor de frames die vanuit de elite gebezigd worden, en meer aandacht geven aan het verhaal vanuit de burgers. Daarmee kan een laatste hypothese worden opgesteld:

(17)

17

03 - Case study: Gronings gas

De genoemde hypotheses zal ik testen door diep in te gaan op een enkele casus. Deze case study zal de ophef rond het aardgas in Groningen en Drenthe beslaan. Voordat ik inga op waarom dit een goede casus is, geef ik een korte geschiedenis van de ophef rondom de gaswinning en de bevingen die zij veroorzaakt.

Korte geschiedenis

Vanaf 1963 wordt er in Nederland aardgas gewonnen, nabij Slochteren (Groningen) (website KNMI). De eerste aardbeving rond Groningen dateert van 26 december 1986. Deze heeft een sterkte van 2,8 op de schaal van Richter (Vermij 1992: 7) en vindt plaats in Assen (website Rijksoverheid). Hierna volgen er meer kleine bevinkjes in het gebied rond Groningen en Drenthe; ook deze gaan vrij onopgemerkt voorbij. Maar aardrijkskundeleraar M. van der Sluis voert aan het begin van de jaren ‘90 een - dan nog controversiële - lobby tegen het aardgas, omdat hij denkt dat deze aardbevinkjes te maken hebben met de gaswinning. Naar aanleiding van de bevingen brengt de regering Lubbers IV een rapport uit, waarin staat dat in ieder geval bij een paar aardbevingen in Drenthe ‘’niet is uit te sluiten dat ze door gasonttrekking teweeg zijn gebracht’’ (Vermij 1992: 7). Uiteindelijk wordt een jaar later definitief vastgesteld dat de ontstane aardbevingen zijn veroorzaakt door het winnen van gas in de Groningse gasvelden (Luyendijk 2015: 13).

In de jaren ’90 wordt het steeds meer een breed geaccepteerd gegeven dat de aardbevingen door de gaswinning zijn ontstaan. Daarnaast worden de bevingen geleidelijk aan heviger en komen ze ook vaker voor. Zo bericht men in november 2003 over maar liefst drie aardbevingen die de provincie Groningen die maand treffen, waarvan twee keer een magnitude van 3,0 werd gehaald (De Groot 2003). Vervolgens wordt in 2006 de grootste aardbeving tot dan toe gemeld: 3,5 op de schaal van Richter (De Groot 2006). Naar

(18)

18

aanleiding van die beving kan de NAM op een recordaantal schadeclaims rekenen: maar liefst 414 (De Groot 2012).

Op 16 augustus 2012 is er in Loppersum een aardbeving die langer duurt dan voorgaande bevingen. Daarnaast is hij veel sterker: 3,6 op de schaal van Richter, de hoogste score ooit gemeten. Naar aanleiding van deze beving laat de overheid een grootschalig onderzoek uitvoeren naar de effecten van de gaswinning op de steeds sterker wordende aardbevingen. Op 26 januari 2013 staat in de kranten te lezen dat experts, die het gebied in Loppersum hebben onderzocht, denken dat het aantal en de sterkte van de aardbevingen samenhangt met de hoeveelheid gas die die wordt geboord.

Hierdoor worden de grote landelijke media wakker geschud, en gaan zij en masse berichten over de opwinding in Groningen. 26 januari is daarom het begin van wat in dit onderzoek wordt aangeduid als ‘periode 2’ in de ophef rond de gaswinning, en daarmee dus het einde van wat in deze scriptie te boek staat als ‘periode 1’, die loopt van 1990 tot 25 januari 2013.

De verantwoordelijke minister Henk Kamp (VVD, Economische Zaken) wil niet meteen minder gas boren, en daarom wacht hij eerst op de uitslagen van nog meer onderzoek (Kockelmans 2013). Wel wordt er voor het eerst een zogeheten ‘aardgasplafond’ opgesteld: de NAM mag per jaar niet meer dan 54 miljard kuub gas boren (De Limburger 2015: 4).

Er staat veel op het spel volgens de minister: bij een terugdraaiing van 20% slaan we een gat van 2,2 miljard euro in de begroting. Tevens verwarmen wij door het gas onze gebouwen, en koken wij ons eten ermee, is zijn argumentatie. De NAM laat weten dat het verantwoord kan doorgaan, maar trekt wel 100 miljoen extra uit voor de versterking van kwetsbare gebouwen. De Groningse gedeputeerde Piet de Vey Mestdagh (D66, Bodembeheer) en de sinds een paar jaar bestaande Groninger Bodem Beweging staan er echter op dat de gaswinning zo snel mogelijk omlaag wordt gebracht (Smit 2013). Inmiddels zijn er per jaar wel zo’n honderd aardbevingen te voelen (Schoten 2014).

Ook de verschillende burgerbewegingen uit Groningen beginnen zich meer en meer te roeren. Naast de bekende Groninger Bodem Beweging bestaan er nog een aantal lokale burgerbewegingen tegen de gaswinning, die namen dragen als Groningers in Opstand, Schokkend Groningen en Loeske. Mensen gaan de straat op, mengen zich via de media in het

(19)

19

publieke debat en bezetten zelfs boorlocaties van de NAM als teken van protest (Schoten 2014).

Op 17 januari 2014 worden de uitkomsten van het grootschalige onderzoek bekend (website Rijksoverheid). Zelfs als de gaswinning meteen zou worden gestopt, blijft in Groningen de bodem nog even beven. De zwaarste schokken worden namelijk pas een half tot driekwart jaar later gevoeld. En voordat de bodem is herschikt en alle spanning uit de grond is verdwenen, zijn we '’gemakkelijk een paar jaar verder'’, aldus experts. Ondertussen besluit de minister de winning in de noordelijke gasvelden bij het gevoelige Loppersum terug te schroeven, terwijl er in de zuidelijke velden juist meer zal worden geboord. Netto wordt er evenveel gas gewonnen. Het aantal aardbevingen loopt hierdoor gestaag terug, van 119 naar 77 (Keulemans 2015: 4).

In de laatste maand van 2014 neemt Kamp een besluit: er komt een nieuw gasplafond van 39,4 miljard kuub - dit lag voor 2014 nog op 42,5 - waarbij er tot juli 2015 16,5 miljard kuub wordt geboord, en er ondertussen zal worden onderzocht of er nog minder geproduceerd kan worden dan die 39,4 miljard kuub (website Rijksoverheid). De gedeputeerde staten van Groningen zijn echter al vrij snel van mening dat ook in dat tweede halfjaar maximaal maar 16,5 miljard kuub gas mag worden opgeboord, waardoor het totaal over 2015 op 33 miljard kuub zou komen te liggen (website DvhN). Zij vindt daarin de landelijke PvdA-fractie aan haar zijde. De oppositie wil zelfs toe naar 30 miljard kuub per jaar. Volgens Kamp ligt het minimum echter op 35 miljard kuub om Nederland aan alle gascontracten te kunnen laten voldoen, en om bij een extra strenge winter voldoende gasreserves op voorraad te hebben (Giebels, R. & G. Herderschee 2015: 1).

Ondertussen dringt de PvdA erop aan dat er in de tweede helft van 2015 niet meer mag worden geboord dan in de eerste helft van dit jaar zal gebeuren: 16,5 miljard kuub. Maar de VVD is stug. Wanneer een milieu-activist in de trein een gesprek van VVD-woordvoerder René Leegte over de VVD-tactiek omtrent de bevingen opvangt en op Twitter gooit, ontstaat er zelfs een kortstondige ophef, gericht tegen de VVD. Leegte zou in dat gesprek namelijk hebben gezegd dat de VVD koste wat het kost niks mag toegeven aan de PvdA en de oppositie. Zij moet volgens Leegte zelfs zover gaan dat het - inmiddels allang aangetoonde - verband tussen de bevingen en de boringen door de fractie ter discussie zal moeten worden gesteld. Een dag na alle commotie – zelfs de lokale en regionale

(20)

VVD-20

afdelingen in Groningen zetten zich af tegen hun landelijke evenknie – legt Leegte zijn woordvoerderschap inzake de bevingen officieel neer (Telegraaf 2015: 3).

Een andere rel komt bijna tegelijkertijd met de ophef rond Leegte. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) komt in februari 2015 met een rapport, waarin wordt gesteld dat de veiligheid van burgers sinds de eerste gasboringen stelselmatig is genegeerd door de overheid en de NAM. ‘’De partijen zagen tot begin 2013 het effect van de aardbevingen als beperkt; het was slechts een schaderisico dat gedekt kon worden. Veiligheidsrisico's voor burgers werden niet onderkend’’, staat te lezen in het onderzoek. Zij hadden vooral oog voor de gasopbrengst in plaats voor de gevaren voor burgers, terwijl sinds 1993 al bekend is dat de aardbevingen te maken hebben met de gaswinning. Tevens zou de NAM het verband tussen die twee factoren te lang hebben ontkend, zegt de OVV (Luyendijk 2015: 13). Daarop maakt minister Kamp zijn excuses richting de Groningers. De Groninger Bodem Beweging reageert terughoudend: ’’Maar wat wordt er verder gedaan? Komt er nu eindelijk een goede uitkoopregeling? Worden de complexe schades voortvarend aangepakt? We rekenen op daden'' (Van Hofslot 2015: 1).

Begin maart gaan de regering en oppositie - op aandringen van laatstgenoemde - in debat over de gaswinning. Kamp beweert tijdens dat debat dat hij met het winningsplafond van 16 miljard kuub in het eerste halfjaar aangeeft uiteindelijk sowieso niet meer dan 35 miljard kuub over heel 2015 te willen boren. De oppositie wil echter meer, en eist dat Kamp nu alvast bekendmaakt dat er minder gas zal worden gewonnen. Volgens haar zou dat - zeker in het licht van het recent verschenen OVV-rapport - een mooi gebaar richting de Groningers vormen. ‘’Veiligheid staat nu voorop en ik zal er alles aan doen om die te verbeteren’’, zegt Kamp. Wel verschuift hij daarbij de aandacht naar het feit dat er nu al heel wat minder gas wordt gewonnen dan vroeger (De Limburger 2015: 4). Dit is tevens de periode tot wanneer het onderzoek uit deze scriptie reikt.

Naar aanleiding van het voor de NAM en de regering vernietigende OVV-rapport biedt de NAM, in navolging van minister Kamp, in april haar excuses aan. De Raad van State beveelt diezelfde maand het Kabinet de gaswinning rond Loppersum onmiddelijk te staken (Sitalsing: 2015: 6). Uiteindelijk neemt minister Kamp eind juni het advies van het Staatstoezicht over, om minder gas te winnen dan het aanvankelijke plafond van 39,4 miljard kuub: slechts 30 miljard zal er over het gehele jaar 2015 uit de grond worden gehaald (Aan de Brugh 2015: 24).

(21)

21

Case study outlines

Sinds het uitgebrachte onderzoek naar de relatie tussen de intensiteit van de bevingen en de gasboringen, dat eind januari 2013 uitkwam (naar aanleiding van de ‘zware’ aardbeving in Loppersum van medio 2012), is de rel rond het Groningse aardgas een zogeheten hot issue in Nederland, waarover veelvuldig in de media werd bericht. Het is een goede testcase voor de hypotheses, omdat het een heldere tegenstelling tussen gevestigde belangen en andersoortige belangen aangeeft.

Wat betreft dit felle debat is het in dit onderzoek de vraag wat en wanneer de dominante frames zijn geweest. Ik zal daarom kijken naar de mate waarin 'elitaire' frames gebruikt worden door de verschillende krantenmedia.

Elitaire frames leggen het accent op een aan de bevingen verbonden aspect, dat de belangen van deze elite dient. De nadruk kan door een elitaire actor bijvoorbeeld gelegd worden op het voordeel voor de schatkist, of op het veronderstelde feit dat de burgers genoeg compensatie krijgen voor de last die zij door de bevingen ondervinden.

Uitdagersframes leggen het accent op een aan de bevingen verbonden aspect, dat de belangen van deze uitdagers dient. De nadruk kan door een uitdagende actor bijvoorbeeld gelegd worden op het gevaar voor de veiligheid van Groningse burgers, of op het veronderstelde feit dat een schadevergoeding niet in verhouding staat tot de daadwerkelijke schade die een burger door de bevingen ondervindt.

Er zal gekeken worden naar de inhoudelijke boodschap van het frame, om te controleren of het een elitair of anti-elitair frame is. Uiteindelijk is dit de maatstaf waaraan de hypotheses zullen worden getoetst. Daarnaast zal er ook gekeken worden naar de mate waarin bepaalde actoren door de verscheidene kranten aanhet woord worden gelaten. Een bestudering van deze actoren zou kunnen helpen om te verklaren waarom bepaalde frames meer of minder voorkomen per outlet.

(22)

22

Het is belangrijk om te vermelden dat het belangenconflict niet enkel draait om de gaskraan zelf. Sterker nog, zoals we zullen zien speelde een belangrijk aspect – de veiligheid – tot 2013 niet zo’n grote rol, zoals zij daarna wel deed. Daarvoor ging het meestal om twee andere kwesties. In de jaren’ 90 was het namelijk überhaupt de vraag of het verband tussen de gaswinning en de bevingen daadwerkelijk bestond. Dit had gevolgen voor een tweede grote kwestie: pas toen de NAM dit verband openlijk erkende, ging zij over tot schadeherstel. Over de hoogte van deze bedragen zijn burgers en de NAM (tot op de dag van vandaag) in geschil. Dit staat echter – ook volgens de actoren zelf - meestal niet per se een-op-een in relatie met de vraag of er minder gas geboord moet worden.

De verscheidene frames zijn afkomstig van elitaire actoren, uitdagersactoren en ‘onbepaalde actoren. De belangrijkste belangen en actoren de kant van de elite:

Aan de ene kant van de staatselite is er de Nederlandse regering die het rijkelijk boren belangrijk vindt, omdat onze aardgasproductie een significant deel van onze begroting beslaat, en Nederland nu eenmaal voor een groot deel van haar energievoorziening afhankelijk is van dit gas.

De bedrijfselite van de NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij, voor de helft in bezit van Shell en voor de helft van het Amerikaanse bedrijf ExxonMobile) reken ik tot een elitaire speler in deze case, omdat dit bedrijf verantwoordelijk is voor het boren van het Groningse gas. Zij heeft er dan ook baat bij om zoveel mogelijk naar gas te winnen, omdat zij hiervoor van haar inkomsten afhankelijk is. Daarom is zij voorzichtig met het uitdelen van schadevergoedingen, omdat dit een verlies van haar inkomsten betekent.

De belangrijkste belangen en actoren aan de uitdagerskant:

Aan de kant van de zogenaamde 'uitdagers' van deze elite staan bovenal de Groningers en Drenthenaren, die last van de aardbevingen ondervinden. Zij ondervinden veel schade aan hun huizen en willen daar voldoende voor gecompenseerd worden. Daarnaast voelen zich soms zelfs onveilig, uit angst voor

(23)

23

instorting- en omvallingsgevaar in hun huizen. Daarom willen zij meestal dat er minder naar gas geboord wordt.

Het politieke deel van het anti-elitaire kamp bestaat uit de landelijke oppositiepartijen en alle politici uit de Groningse en Drentse politiek. Zij willen vaak dat er minder gas wordt geboord, dit omwille van de veiligheid van de Groningers en de schade die dit veroorzaakt aan hun huizen. Daarnaast willen zij dat de mensen in het noordoosten voldoende worden gecompenseerd voor de geleden schade.

Ten slotte zijn er de verschillende burger- en milieuorganisaties, die willen dat er minder gas geboord wordt omwille van de veiligheid en de schade die de bevingen veroorzaken. De burgers moeten volgens hen voldoende gecompenseerd worden voor hun geleden schade. Daarnaast speelt het bij milieuorganisaties nog apart mee dat het in hun ogen sowieso tijd is om te zoeken naar alternatieven voor de fossiele brandstof aardgas.

(24)

24

04 - Research methods

Data

De kranten die ik zal gebruiken zijn de Telegraaf als populaire krant, het NRC als kwaliteitskrant en het Groningse Nieuwsblad/Dagblad v/h Noorden als regionale krant.1

Artikelen uit het Nieuwsblad van het Noorden haal ik uit het online archief De Krant van Toen, en stukken uit het Dagblad van het Noorden en het NRC haal ik rechtstreeks uit de database van Lexis Nexis. Artikelen uit de Telegraaf haal ik vanaf 1999 (het eerst beschikbare jaartal) uit de database van Lexis Nexis, en voor de periode 1990-1995 (het laatst beschikbare jaartal) uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek, Delpher. Voor artikelen uit de jaartallen 1996 tot en met 1998 kijk ik in het digitale archief dat de Telegraaf zelf aanbiedt.2

De periode waar deze artikelen uit zullen komen is 1990 (het jaartal tot wanneer NRC-artikelen digitaal op te vragen zijn) tot en met maart 2015.

De researcheenheid die ik hanteer voor dominante frames en actoren is één artikel. Er kan maar één dominant frame of dominante actor in een artikel zitten, want anders is deze immers niet meer overheersend. Het aantal gevonden dominante frames binnen een periode voor 26 januari 2013 (periode 1) en vanaf 26 januari 2013 (periode 2) zal daarom

1

Het Dagblad van het Noorden bestaat pas sinds maart 2001 en is een samenvoegsel van Nieuwsblad van het Noorden, het Groninger Dagblad en de Drentse Courant. Omdat het Nieuwsblad van het Noorden hetzelfde gebied als Dagblad van het Noorden beslaat, is ervoor gekozen om van deze twee kranten een en dezelfde variabele te maken.

2

Omdat dit archief slechts op datum doorzoekbaar is - dus niet op trefwoord - zal er enkel in de uitgaves worden gezocht die bij het Nieuwsblad van het Noorden ook hits ten aanzien van de bevingen hebben opgeleverd. Indien er niets wordt gevonden, zal worden gekeken in de editie van de dag erna, omdat het Nieuwsblad van het Noorden een middagkrant is, en zodoende informatie kan bevatten die de deadline van de Telegraaf niet heeft gehaald. Omdat het Nieuwsblad van het

Noorden veel meer over de bevingen in het Noorden schrijft dan het NRC en de Telegraaf dat doen, is het aannemelijk dat

(25)

25

worden uitgedrukt als een percentage van het totale aantal artikelen uit diezelfde periode 1 of 2.

De researcheenheid die ik gebruik voor niet-dominante frames en actoren zijn stukjes tekst binnen een artikel. Voor de volledigheid zijn namelijk alle frames die door kranten werden weergegeven meegenomen. Omdat deze stukjes steeds in lengte verschillen, is het echter onmogelijk om hier te expliceren hoe groot deze stukjes precies zijn. Hierdoor wil het geval dat er per artikel steeds verschillende aantallen niet-dominante frames zijn gevonden. Omdat de researcheenheid van niet-dominante frames en actoren onbekend is, is ook het totaalaantal van deze eenheden ombekend. Daarom kunnen deze gegevens enkel in absolute aantallen worden weergegeven, in tegenstelling tot de dominante frames, die als percentage van het aantal artikelen kunnen worden afgebeeld.

Omdat de researcheenheden van dominante (een artikel) en niet-dominante frames (een stukje tekst) verschillend zijn, bemoeilijkt dit een vergelijking tussen de gemeten aantallen. Daarom zal voorzichtigheid worden betracht, wanneer dominante frames worden besproken in relatie tot de talloze niet-dominante frames die zijn gevonden.

Deze scriptie gaat over hoe de media de ophef weergeeft rondom de bevingen, als gevolg van de gaswinning in het noordoosten van Nederland. De artikelen die ik daarom meeneem in dit onderzoek beslaan de artikelen die gaan over de bevingen in Groningen en / of Drenthe en de gaswinning in relatie tot die bevingen. Algemene artikelen over de gaswinning neem ik dus niet mee: zij moeten in verband staan met de trillingen die zij veroorzaken. Artikelen die enkel gaan over inklinking en verzakking van het landschap, als gevolg van de gaswinning, maar niet over de trillingen, neem ik niet mee. Deze bodemverschijnselen worden wereldwijd als normaal gezien bij gaswinning; voor de bevingen geldt dat uiteraard niet. Voor een uitgebreide lijst van zoekwoorden, zie de appendix achterin.

Ik neem naast Groningen ook de bevingsproblematiek in Drenthe mee in deze analyse, omdat de NAM ook in Drenthe aan gasboringen deed, alwaar men de last van de bevingen ten gevolge van die boringen ondervond. Ondanks de topografische barrières, is de aard van het conflict tussen elite en uitdagers precies hetzelfde geweest als recent in Groningen, en is de periode waarin de meeste bevingen zich voordeden in Drenthe (de jaren ‘90) een belangrijke geweest: het leggen van een verband tussen boren en beven, laat staan

(26)

26

tussen de intensiteit van de boringen en de magnitude van die bevingen, was nog lang niet zo ‘ingeburgerd’ als dat tegenwoordig wel het geval is.

Daarnaast zijn er begin jaren ‘90 hevige gasbevingen rond Alkmaar geweest. De artikelen die hierover gaan worden in zoverre meegenomen, dat enkel stukken waarin het conflict rond het gas in het noordoosten van het land wordt genoemd aan bod zullen komen. Uit die artikelen zullen vervolgens enkel de frames en actoren die betrekking hebben op de gasrel in het noordoosten worden genoteerd. Niet alleen de stakeholders zijn namelijk anders (het gasbedrijf Amoco in plaats van de NAM) maar ook de aard van het conflict verschilt enigszins met die van de case rond het gas in Groningen en Drenthe. Zo is Amoco (die gasboringen deed in Noord-Holland) meteen veel toeschietelijker met het erkennen van de relatie tussen boren en beven, en waren zij veel billijker in het toekennen van hoge schadevergoedingen - dit in tegenstelling tot de NAM, die wat betreft dit punt op veel geklaag vanuit de burgerbevolking kon en kan rekenen.

Operationalisatie

[Wat] is [wanneer] het dominante frame in de media, en valt daarbij onderscheid te maken tussen kwaliteitskranten, populaire kranten en regionale kranten? Dat zijn de vragen waar ik met het oog op de hierboven genoemde hypotheses op zal moeten letten. Maar wellicht zijn deze vragen niet zo eenduidig te beantwoorden – immers is de onderzoeksperiode van 25 jaar en 2 maanden (1990 tot maart 2015) een erg lange tijd. Verschilt de aandacht voor verschillende frames per tijdsvak? is daarom ook een vraag die onderzocht zal worden. Om hier uiteindelijk toe te komen, zal ik een aantal variabelen moeten bijhouden, zoals de exacte datum van een artikel. Een uitgebreid overzicht van deze variabelen staat in de bijgevoegde appendix. Ik beperk me in deze operationalisatie tot twee variabelen die verreweg het belangrijkst zijn: de mogelijke frames en actoren.

Ten eerste houd ik de frames bij die in de stukken vanuit de verschillende actoren naar voren komen. Zoals reeds behandeld zijn frames stukjes die een bepaalde zienswijze in een debat uitlichten, zodat die de boventoon voeren boven visies die niet worden genoemd. Er zijn twee soorten frames onder te verdelen: elitaire frames en anti-elitaire frames. Elitaire frames drukken zienswijzen uit die in dienst staan van de belangen van de elite, terwijl de non-elitaire frames uitdrukken waar de uitdagers voor staan. In het geval van de ophef rond

(27)

27

het Groningse gas zijn deze frames als volgt te verdelen, te beginnen bij de elitaire frames. Deze frames staan allemaal in dienst van het belang van de elite: zoveel mogelijk gas kunnen boren tegen lage kosten.

1. Elitair frame

1a. Kostenplaatje. Een veelgehoord frame vanuit de hoek van de elite is het feit dat het geboorde gas de staatskas veel geld oplevert. Bij een vermindering van het aantal gasboringen zal er een gat in de begroting worden geslagen, is een gegeven dat de elite vaak zal benadrukken.

1b. Afhankelijkheid gas. De elite zal er op wijzen dat Nederlandse huishoudens nu eenmaal niet zomaar zonder gas kunnen zitten. Hier wordt vaak de mogelijkheid op een koude winter bij gehaald, waardoor het raadzaam zou zijn om een extra reservoir aan gas te blijven boren. Het moeten voldoen van buitenlandse contracten reken ik ook als aspect van dit frame, gezien de regering daar niet zomaar afstand van kan doen en dus afhankelijk is van deze contracten.

1c. Onderzoek afwachten. Een veelgebruikte tactiek van de regering is het oproepen om meer onderzoek af te wachten, zodat de status quo vooralsnog intact zal blijven. Op die manier depolitiseert de regering het conflict, en krijgt zij nog wat tijd om meer gas te kunnen boren.

1d. Schadevergoeding voldoet. Dit is een frame dat te maken heeft met een conflict dat sinds de jaren ‘90 al speelt: de kwestie of schadevergoedingen vanuit de NAM voldoen of niet. We zullen zien dat hier vaak onenigheid over is, tussen aan de ene kant de NAM, en aan de andere kant de Provinciale Staten van Groningen en Drenthe en de burgers zelf. Wanneer de NAM zegt royale vergoedingen uit te delen, of simpelweg zaken ‘afgehandeld’ te hebben door middel van de schadevergoeding die zij hebben uitgekeerd, dan is er sprake van een elitair frame. De schadevergoeding kan in sommige gevallen ook ‘0 gulden / euro’ zijn, waarna vaak een conflict volgt met als inzet of de NAM in gebreke blijft of niet.

1e. Ontkennen relatie (intensiteit) bevingen - (aantal) boringen, en/of de mogelijke schade die deze veroorzaken. In de begindagen van het conflict ontkennen de regering en de NAM nog dat er überhaupt een causaal verband bestaat tussen de

(28)

28

gasboringen en de aardbevingen die het gebied teisteren. Later zal het een algemene wijsheid worden dat dit wel zo is, en verschuift het debat naar de vraag of het aantal boringen invloed heeft op de intensiteit van de bevingen. Dit blijkt na verder onderzoek zo te zijn. Daarnaast is er debat gaande of er bij lage magnitudes (onder de 3 op de schaal van Richter) al schade (zoals scheuren in muren van huizen) kunnen optreden. Frames waarin een of meerdere van deze verbanden simpelweg ontkend worden, zullen worden gerekend als elitair.

1f. Vraagtekens bij integriteit (deel van) uitdagers. Het kan zijn dat de politieke elite of bedrijfselite (een deel van) de andere kant uitmaakt voor onbetrouwbaar of simpelweg voor leugenaar. In dat geval worden er dus vraagtekens gezet bij de integriteit van de opponent in het conflict. Dit zal niet vaak voorkomen, maar als voorbeeld kan een deel van de Groningers uitgemaakt worden voor onbetrouwbaar door de NAM, omdat die laatste vindt dat velen wel schade claimen, maar dat die schade niet door aardbevingen is veroorzaakt maar door achterstallig onderhoud.

1g. Relativeren van impact van de aardbevingen. Ten slotte kan het voorkomen dat, hoewel er niets lijkt te worden afgedaan aan hoe vervelend die bevingen zijn voor de burgers, dit in een relativerend frame wordt gestoken. Dit heeft zijn uitwerking op enkele situaties: zoals wanneer minister Kamp het heeft over de gasbevingen als een ‘’fact of life’’, of wanneer een andere bron zegt dat de Groningers er ‘’maar mee moeten leren leven’’, of wanneer de aardbevingen worden afgezet tegen vroegere bevingen in Limburg, die zwaarder van magnitude zijn.

2. Anti-elitair frame

2a. Veiligheid burgers. Wanneer het conflict geframed wordt in termen van bange burges en / of gevaarlijke schade aan huizen van burgers, dan is dit een non-elitair veiligheidsframe. Zo’n frame leidt dikwijls tot de conclusie dat er minder gas geboord zal moeten worden - want beter voor de veiligheid - terwijl de regering en de NAM veel terughoudender daarin zullen zijn.

2b. Slecht voor milieu. Het überhaupt willen boren van gas, terwijl er groene alternatieven voorhanden zijn, is een veelgehoord standpunt vanuit de milieulobby.

(29)

29

Zij zullen dus zeker in dit geval - in een conflict om fossiele brandstof - in de media willen komen om dit standpunt te mogen verkondigen.

2c. Onderzoek niet afwachten. Een reactie op de vertragingstactieken van de regering is het niet willen afwachten van nog meer onderzoeken, en het (als voorzorgsmaatregel) nu alvast willen dichtdraaien van de gaskraan.

2d. Schadevergoeding voldoet niet. Burgers kunnen eisen om meer geld van de NAM, zeker wanneer die schadevergoeding aanvankelijk op ‘0 gulden / euro’ is gesteld en burgers vinden dat zij recht hebben op een schadevergoeding.

2e. Benadrukken relatie (intensiteit) bevingen - (aantal) boringen en / of de mogelijke schade die deze veroorzaken, met verwijzing naar een omgekeerde positie van politieke- en / of bedrijfselite. Dit frame representeert de uitdagerskant in het debat of bevingen veroorzaakt worden door gasboringen en - later - of het aantal boringen verband houdt met de intensiteit van de aardbevingen, en wat de mogelijke schade (bijvoorbeeld scheuren in muren van huizen) is die kan worden veroorzaakt. Omdat op punten in de tijd duidelijk wordt dat de elite het bij het verkeerde eind heeft - zowel in het debat over causaliteit als in het debat over de intensiteit van de causaliteit en de schades die ook bij lage magnitudes al optreden - zal een verwijzing naar een huidige of vroeger ingenomen positionering van (een deel van) de elite nodig zijn om er een anti-elitair frame van te maken. Op momenten dat er geen (wetenschappelijk) debat over deze vragen meer is, is er namelijk meer voor nodig om de elite in diskrediet te brengen dan het simpelweg verkondigen van wetenschappelijke bevindingen - het verkondigen van deze feiten zal de elite namelijk gaandeweg zelf ook gaan doen.

2f. Vraagtekens bij integriteit (deel van) politieke- en / of bedrijfselite. Vanuit Groningse en Drenthse hoek zal er meermalen twijfels worden geuit over de integriteit van de politieke en / of bedrijfselite. Dit kan gaan over het feit dat de NAM - zonder dit te communiceren - de gaskraan verder open heeft gezet, over het veronderstelde feit dat de elite zich gewoonweg niets aantrekt van de oprechte zorgen van de gedupeerde burgers, of dat men denkt dat de elite te veel een gesloten bolwerk is dat zaken onderling en zonder overleg met burgers regelt of heeft geregeld.

(30)

30

2g. Tegengaan van het relativeren van impact van de aardbevingen. Burgers of anderen kunnen negatief ingaan op de bewering dat de aardbevingen nu eenmaal een ‘’fact of life’’ zijn of afkeurend reageren wanneer de vergelijking met de aardbevingen in Limburg wordt getrokken.

Nu de verschillende frames zijn behandeld, is het tijd om dit ook voor de verscheidene actoren te doen. Hierbij maak ik onderscheid tussen drie verschillende soorten actoren: actoren die de elite belichamen, actoren die de uitdagers (ofwel de non-elite) vertegenwoordigen en actoren die bij geen van beide horen en daarom ‘onbepaald’ zijn. Binnen deze drie categorieën maak ik een onderscheid tussen verschillende soorten van elites, uitdagers en onbepaalden.

Onder de elite vallen, zoals reeds behandeld, twee soorten actoren: de politieke elite en bedrijfselite. Elk van deze twee soorten elites is weer onderverdeeld in verschillende groepen, zoals hieronder te zien is:

1a. Politieke elite

1a1. De regering. De regering bestuurt het land, en kan dus tot de politieke elite worden gerekend. De Minister van Economische Zaken valt onder de regering, aangezien zij namens haar spreekt en zal dus als zodanig worden opgenomen in de dataset.

1a2. Een regeringspartij. Een regering steunt op coalitiepartijen, die het overgrote deel van hun zittingstijd in dienst staan van het regeringsbeleid. Omdat ik de verhoudingen tussen de genoemde regeringspartijen tot elkaar en tot de oppositiepartijen zal meenemen in dit onderzoek, zal ik waar nodig met decimalen werken. Het gebeurt namelijk vaak dat partijen tezamen met een motie of met een oproep komen, waardoor het een vertekenend beeld zou opleveren als ik ze stuk voor stuk apart zou coderen. Voorbeeld: wanneer de SP, PVV, GL en CU hetzelfde van iets vinden, dan zou de balans disproportioneel in de richting van de oppositiepartijen (en dus de uitdagersactoren) uitslaan.

(31)

31

1b1. De NAM. De NAM is het bedrijf dat het gas uit de grond van Groningen en Drenthe boort. Zij is voor 50% in handen van Shell en voor 50% in handen van het Amerikaanse ExxonMobile, en wordt daarom tot de bedrijfselite gerekend.

1b2. Shell en ExxonMobile. Zij zijn behalve aandeelhouder van de NAM ook een groot oliebedrijf, en zodoende wordt zij tot de bedrijfselite gerekend.

Voor de uitdagers bestaan er meerdere soorten actoren: de oppositie, de Provinciale Staten, de lokale politiek, Meent van der Sluis en burgers en hun (milieu)bewegingen. Elk van deze soorten uitdagers is wederom onderverdeeld in verschillende groepen, zoals hieronder te zien is:

2a. De oppositie

2a1. De oppositie als geheel. Haar belangen zijn veelal tegenstrijdig aan die van de regering, waardoor ik ze niet bij de politieke elite maar bij de uitdagers reken. Soms wordt ‘de oppositie’ als geheel genoemd, vandaar dat deze apart wordt bijgehouden. Iemand die in een stuk optreedt als woordvoerder van de oppositie, zal ook als zodanig worden gecodeerd en niet als iemand die enkel namens haar eigen partij optreedt.

2a2. Een oppositiepartij. Het gebeurt echter vaak dat een of meerdere aparte partijen uit de oppositie in een stuk worden genoemd, wat een aparte vermelding van een partij (naast ‘de oppositie’ als geheel) rechtvaardigt.3 Omdat ik zal bijhouden hoe de genoemde oppositiepartijen zich tot elkaar, alsmede tot de regeringspartijen verhouden, zal ik voor deze partijen zo nodig met decimalen werken.

2b. De Provinciale Staten

3

Ik houd nadrukkelijk alle partijen in de oppositie, die door de jaren heen veelvuldig van samenstelling is gewisseld, aan als anti-elitair. Hoewel het waar moge zijn dat ‘oude’ partijen als D66 en CDA ingekapseld zijn in de alomtegenwoordige machtspatronen, hebben ze de laatste tijd in ieder geval gedaan 'alsof' ze tegen de regering hebben geageerd op dit punt. Of zij dit geheel vanuit eigen overtuigen of deels ook vanwege strategische redenen, dat doet er in dezen niet toe. Het gaat er om in welke mate de media de anti-elitaire frames die zij uitbrengen (de gevestigde middenpartijen CDA en D66 waren dan ook tegen de regeringsplannen omtrent het aardgas) overnemen.

(32)

32

Hieronder valt het College van Gedeputeerde Staten alsmede de Commissaris van de Koningin, die het College voorzit. Aangezien zij namens het College spreken, zullen zij dus als zodanig worden opgenomen in de dataset. Zij zitten dicht op de belangen van haar kiezers en inwoners: de Groningse of Drenthse burgers. Het provinciebestuur reken ik zodoende niet tot de elite maar tot de uitdagers, die tegengestelde belangen hebben aan de elite. Onder deze actor reken ik ook elke collegepartij in de Provinciale Staten. De Provinciale Staten steunen op coalitiepartijen, die het overgrote deel van hun zittingstijd in dienst staan van het Provinciebeleid. Dit geldt ook voor oppositiepartijen in de Provinciale Staten.

2c. Lokale politici

Lokale politici zoals burgemeesters of fracties uit steden als Groningen of Loppersum (waar de hevigste aardbeving was) zoeken actief de media op. Zij proberen de regering ervan te overtuigen dat de gasboringen te veel negatieve effecten hebben op de steden en dorpen om er op de huidige manier mee door te kunnen gaan.

2d. Burgers

2d1. Een burger. Burgers kunnen los of in (officieus) groepsverband worden genoemd, en zullen daarom als zodanig worden aangemerkt. Wanneer meerdere burgers het wordt krijgen, zullen zij niet als meerdere maar bij elkaar als een enkele actor worden genoteerd. Dit is zo, omdat ik wil bijhouden hoevaak het perspectief vanuit burgers wordt aangehaald door de verschillende kranten, en de burgers die aan het woord worden gelaten vaak familieleden of buren van elkaar zijn. Het apart noteren van een moeder, een vader en hun kind als drie eenheden in plaats van een zou een vertekenend beeld in het voordeel van de burgers opleveren.

2d2. Een burger- of milieubeweging. Het noodoosten kent meerdere burgerbewegingen die opkomen voor de belangen van burgers, die (zoals reeds uitgelegd) tegenovergesteld zijn aan die van de politieke elite. Milieubewegingen hebben vanuit hun voorliefde voor groene vormen van energie-opwekking een belang in dit conflict. Zij zullen daarom lobbyen voor het dichtdraaien van de gaskraan, en als zodanig in media proberen te komen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Instead of attempts to curb commercialisation of the Colleges, which may result in their extinction, what is needed is a comprehensive examination of the contribution private

− Als een kandidaat door tussentijds afronden op een ander antwoord. uitkomt, hiervoor geen scorepunten in

De zeebeving van Sendai in 2011 en de aardbeving van 2004 die een enorme tsunami in de Indische Oceaan veroorzaakte, zijn allebei bevingen met een kracht van 9,0 of meer op de

− Als een kandidaat door tussentijds afronden op een ander antwoord. uitkomt, hiervoor geen scorepunten in

Als beleids- medewerker cultureel erfgoed bij de provincie Utrecht zie ik ze niet, wel de (landschaps)ontwerpers die door hun visuele analysevaardigheden de opdrachten krijgen,

De tendens lijkt op dit moment te zijn dat bepaalde organisaties geen subsidie meer (zullen) krijgen, niet zozeer omdat zij hun diensten discriminatoir aanbieden, maar enkel

• Oude netwerk ontworpen om M > 1.5 te kunnen detecteren in Groningen, Drenthe en Oost Friesland),.. • Versnellingsmeters geplaatst waar grotere bevingen (M >2.5)

Het verzet van de westelijke randbreuk van het Rodenveld (Figuur 7; Seismische doorsnede door het Norg- en Rodenveld. De kaart in de inzet toont de positie van de doorsnede.)