• No results found

46

Ten slotte zullen de niet-dominante actoren (tabel 5) voor deze kranten behandeld worden. Dit levert geen verrassende resultaten op:

Tabel 5 NRC Telegraaf DvhN

Niet-dominante actoren P1 P2 P1 P2 P1 P2

1a1 | Regering 1 30 20 12 55 1a2 | Regeringspartij PvdA 1 8 1 10,25 4 19,5 1a2 | Regeringspartij VVD 6,5 6 8,5 1a2 | Regeringspartij D66

1b1 | NAM 7 14 9 12 34 71

1b2 | Shell/EM 1 1 1

1 | Algemene actoren 2 2 3

Totaal elitaire actoren 9 85,5 12 48,25 54 155

2a1 | Oppositie 1 7,5 4 1,5 5,5 2a2 | Oppositiepartij CDA 1 1 3 1 6 2a2 | Oppositiepartij PVV 3 4 2a2 | Oppositiepartij SP 1 5,25 6 2a2 | Oppositiepartij GL 2 2 12,5 2a2 | Oppositiepartij CU 2 0,25 0,5 5 2a2 | Oppositiepartij PvdD 3 2a2 | OppositiepartijD66 1 0,25 2 2b | Provinciale Staten 14 1 14 7 77 2c | Lokale politiek 1 9 2 14 8 73 2d1 | Burger(s) 8 18 8 20 26 59 2d2 | Burger/milieubeweging 4 13 20 17 50 2e | Meent van der Sluis 2 2 14

2 | Algemene actoren 1

Totaal uitdagersactoren 17 68,5 13 85,75 75 304

3a | KNMI 14 1 2 4 26 11 3b | Overig 6 36 8 13 13 92 3c | Medium 9 22 4 15 16 37 3d | Staatstoezicht o/d Mijnen 1 24 1 9 20

Totaal onbepaalde actoren 30 83 15 41 55 160

Zoals reeds gesteld doen de niet-dominante actoren weinig af aan het bestaande beeld dat we nu van alle drie de kranten hebben: de elite wordt ook nu niet stelselmatig bevoordeeld. Ik zal wederom in de volgorde NRC – Telegraaf – Dagblad van het Noorden voor elke krant uitleggen waarom ik deze constatering trek.

47

Allereerst NRC. De meest in het oog springende constatering bij deze krant is dat in periode 1 het aantal niet-dominante elite-actoren lager ligt dan het aantal niet-elitaire actoren (9 tegen 17). Dit is verrassend, omdat we hebben gezien dat de frames en dominante-actoren die in deze periode door NRC zijn behandeld juist vaker elitair van aard zijn.

Het aantal niet-dominante elitaire actoren in periode 2 is bij deze kwaliteitskrant een stuk hoger dan de niet-dominante uitdagersactoren: 85,5 om 68,5. Waar het KNMI tijdens periode 1 veelvuldig werd aangehaald om de bevingsproblematie te duiden, is die rol verschoven richting het Staatstoezicht op de Mijnen, dat het alarmerende bevingsrapport van januari 2013 had opgesteld. Deze autoriteit en haar boodschap om omwille van de veiligheid minder gas te winnen wordt door het NRC gretig aangehaald vanaf 2013.

Bij de niet-dominante actoren van de Telegraaf zien we in de eerste periode dat er geen overwicht bestaat van elitaire actoren. In periode 2 zien we eenzelfde beeld. Daar moet echter wel bij worden aangetekend dat twee niet-anti-elitaire actoren die vaak worden aangehaald (het elitaire PvdA en het onbepaalde SodM) beiden louter anti-elitaire frames te verkondigen hebben in die jaren. SodM waarschuwt vanaf begin 2013 namelijk, dat als men de gaskraan niet verder dichtdraait dit een substantieel gevaar voor de Groningers vormt, en de PvdA dringt niet lang daarna consequent aan op het dichtdraaien van de gaskraan.

Tenslotte het Dagblad van het Noorden. In periode 1 is zij ook op het gebied van de niet-dominante actoren geenzins elitair: zij behandeld meer anti-elitaire actoren dan elitaire actoren (75 tegen 54). En in de tweede periode is er wederom een overwicht van het aantal niet-dominante anti-elitaire actoren (304, tegenover 155 elitaire actoren). Wederom opvallend is de hoeveelheid waarin deze regionale krant burgers en hun bewegingen, lokale politici en de Provinciale Staten aan het woord laat.

Na deze aaneenschakeling van resultaten, zullen zij in het volgende, concluderende hoofdstuk op een overzichtelijke manier gekoppeld worden aan de verschillende hypotheses uit dit onderzoek.

48

06 - Conclusie

In het vorige hoofdstuk zijn NRC, de Telegraaf en het Dagblad van het Noorden onderzocht naar de mate waarin zij een elitaire bias vertonen. Daarbij zijn de hoeveelheden dominante en niet-dominante frames doorslaggevend geweest. Vanuit een algemene conclusie zal ik dieper ingaan op de vooraf opgestelde hypotheses. Welke implicaties hebben de resultaten op elk van deze verwachtingen?

De algemene conclusie die kan worden getrokken, is dat deze drie kranten geenszins in de onderzochte periode 1990 – februari 2015 een stelselmatige elitaire bias naar voren brachten. Integendeel: alle kranten vertonen vanaf 2013 een bias die eerder naar anti- elitisme neigt. Daarbij kan van de Telegraaf en het Dagblad van het Noorden, (en in mindere mate van NRC) worden gezegd, dat zij in de eerste periode geen elitaire bias vertoonden. De visie van Bergman (2013), Curran (2007) en Chomsky (1989), dat de media onderhevig zouden zijn aan een elitaire bias, is in het licht van de resultaten van dit onderzoek dus niet valide gebleken.

Dat bengt ons op een beantwoording van de hoofdvraag van deze scriptie: Is er sprake van een elitaire bias in de Nederlandse media? Deze kan dus met een ‘nee’ woorden beantwoord.

Enkel van NRC kan worden gezegd dat zij in periode 1 meer elitaire dan anti-elitaire frames uitlicht; dit geldt zowel voor dominante als voor niet-dominante frames. Echter komt dit vooral doordat zij in de beginjaren blind vertrouwt op de lezingen van het KNMI, dat de aardbevingen steevast afdeed als niet bewezen dat zij veroorzaakt zijn door de gaswinning. Dat is in de lijn van Bennett (2007), die uitlegt dat dit soort autoriteiten vaak de eerste en / of enige is die wordt aangesproken door de media bij een gebeurtenis, omdat het (bevings)nieuws in een vaste formule past waardoor de journalist veel tijd en energie bespaart.

Daar staat echter tegenover dat verreweg de meeste van de (zeer weinige) berichten uit deze periode geen enkel dominant frame bezit. Dit duidt erop dat zij, net als de Telegraaf, niet zozeer leed aan een elitaire bias, maar wel meedeed aan de ‘stilzwijgende consensus’ onder de landelijke kranten: de bevingskwestie was voor deze kranten geen issue om vaak verslag van te doen.

49

Vanaf 2013 zet NRC echter grotendeels in op anti-elitaire framing. De tweede periode heeft kenmerken van een aanhoudende praktijk van ‘gotcha-journalism’ (Bennett, 2007). Dit begint op het moment dat NRC opeens merkt dat er iets aan de hand is: namelijk de oproep in een rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen om minder gas te boren, die later in deze krant nog vaak wordt aangehaald. Daarna duikt NRC vol op de zaak, waarbij er veel anti- elitaire frames aan bod komen. Daarom kan er in de zaak van de bevingen geen sprake zijn van een pemanent elitaire bias bij deze kwaliteitskrant. Daarmee is Hypothese 1: Er is sprake van een elitaire bias bij Nederlandse landelijke kwaliteitskranten verworpen.

Echter hebben we wel een ander verschijnsel kunnen constateren, dat afbreuk doet aan het vervullen van de democratische plichten zoals opgesteld door Blumler en Gurevitch (1990). Media moeten de burger op een kritische, evenwichtige en onafhankelijke wijze informeren over zaken die er op dat moment toe doen, en vanuit alle betrokken kanten, waardoor de burger voldoende in staat zijn om politieke keuzes te kunnen maken. De landelijke kranten lijken in de eerste periode daar geen recht aan te doen: in die periode is namelijk sprake van een ‘stilzwijgende consensus’.

Af en toe is er een beving, en daar wordt soms door beide kranten over bericht. Maar het aantal artikelen uit de 23 jaren voor het SodM-rapport uit 2013 steekt schril af bij het relatief grote aantal artikelen dat vanaf 2013 over deze zaak verschijnt. Daarnaast blijft de berichtgeving in NRC summier en grotendeels verstoken van dominante frames. Hoewel hypothese 1 dus zal moeten worden verworpen, moet worden opgemerkt dat deze ‘stilzwijgende consensus’ de belangen van de burgers in het noordoosten beslist niet zal hebben gediend.

Overigens valt ook de Telegraaf onder deze ‘stilzwijgende consensus’: ook zij heeft in de de eerste periode weinig artikelen en dominante frames. Het verschil tussen deze mate waarin en de manier waarop beide kranten berichten over de gaszaak tijdens periode 1 en 2 duidt op een geval van ‘pack journalism’: NRC en de Telegraaf zijn tot 2013 vrij stil over de gasophef in het noordoosen, maar duiken vanaf dat jaar gezamenlijk en fantiek op de zaak. Beide kranten wagen zich in die tweede periode aan ‘gotcha’-journalistiek (Bennett, 2007), waarbij de verhouding tussen elitaire en anti-elitaire frames bij beide kranten ruim in het voordeel is van de anti-elitaire frames, en waarbij veiligheid en de integriteit van de elite de belangrijkste discussiepunten werden.

50

Dit is nog het meeste duidelijk in 2015, wanneer zij duiken op het schandaal- Leegte4 en het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, waarin staat dat de NAM, regering en SodM stelselmatig de boel hebben getraineerd, en veel te laat hebben erkend dat de gaswinning een oorzaak van de bevingen was en dat de veiligheid te veel is verwaarloosd.

Na deze algemene opmerkingen, waarin ik het niet-elitaire gedrag van Telegraaf al heb meegenomen, is het tijd geworden voor de toetsing van mijn tweede verwachting, namelijk dat de populaire kranten een elitaire bias vertonen, die minder hevig is dan bij kwaliteitskranten.

Constaterende dat de Telegraaf zowel in de periode tot 2013 als vanaf dat jaar geen elitaire bias heeft vertoond, kan deel A) uit de tweede hypothese onwaar worden bestempeld. 2A) Er is sprake van een elitaire bias bij populaire kranten is daarmee dus verworpen. Dat ligt in de lijn van de onderzoeken van Akkerman (2011) en (Bos & Brants 2014), die reeds concludeerden dat populaire kranten niet populistischer (waarvan anti- elitisme een onderdeel is) zijn dan kwaliteitskranten. De onderzoeken van Hallin & Mancini (2004) en Mazzoleni et al. (2003), die het tegendeel beweren, worden daarmee dus weersproken.

Hier wordt door L. Bos en K. Brants echter de kanttekening bij geplaatst, dat aandacht voor het populisme helemaal niet vaker voorkomt bij populaire kranten dan bij andere kranten (en andere vormen van media.) In hun longitudinale studie naar verschillende soorten media en hun omgang met populistische frames, blijkt volgens hen dat de media zelfs steeds meer uitgekeken raken op het fenomeen populisme

Dit heeft geen direct gevolg voor het tweede deel van deze hypothese: 2B) Deze elitaire bias is minder hevig dan bij kwaliteitskranten. Echter zal ook deze verworpen moeten worden. Want hoewel de Telegraaf in de periode voor 2013 vaker anti-elitairdere frames uitbrengt dan het NRC, is het NRC in periode 2 minder elitair dan de Telegraaf qua framing. Deze hypothese had alleen aangenomen kunnen worden indien de Telegraaf ook in

4

Ter opfrissing van het geheugen: VVD-woordvoerder René Leegte pleegde in een volle trein vanuit Groningen een telefoonte naar (een onbekende) medewerker van zijn partij, waarin hij uitlegt dat het volgens hem zinvol zou zijn om koste wat het kost van mening te blijven dat de VVD niet minder wil boren. Desnoods moet het verband tussen het gasboringen en de bevingen weer opnieuw ter discussie worden gesteld, is zijn

voorgestelde tactiek. Een lid van een milieubeweging luistert dit telefoongesprek af en gooit deze conversatie op Twitter. De dag daarop ziet Leegte zich genoodzaakt om het woordvoerderschap bij deze gevoelige kwestie neer te leggen.

51

de tweede periode naar verhouding meer anti-elitaire frames had weergegeven dan het NRC. Dat is echter niet het geval geweest; daarom houdt deze geen stand.

Nu de hypotheses voor de landelijke kranten zijn behandeld, zijn we toe aan het behandelen van de laatste hypothese, die gaat over regionale kranten. Deze luidt als volgt: 3) Er is geen sprake van een elitaire bias bij regionale kranten, en kan als enige aangenomen worden. In de eerste periode bestaat er nog een (licht) voordeel voor het aantal elitaire frames ten opzichte van anti-elitaire frames in het Dagblad van het Noorden. Echter bezit de grote meerderheid artikelen uit die periode geen dominant elitair frame. Dat duidt geenszins op een bijzonder voordeel voor elitaire stellingnames bij deze regionale krant.

In de tweede periode zijn de anti-elitaire frames dan ook duidelijk in het voordeel. Bijna de helft van de berichten bezit dan een dominant anti-elitair frame, terwijl elitaire frames qua dominantie nog geen tiende van de berichtgeving halen. Daarom kan worden aangenomen dat regionale kranten geen elitaire bias bezitten.

Nu de verschillende hypotheses zijn getoetst, rest nog een korte reflectie op de methodiek waarmee deze resultaten tot stand zijn gekomen. Deze vind plaats in de volgende sectie.

52

07 - Reflectie

Er zijn een aantal tekortkomingen in dit onderzoek, die ik hieronder even kort uiteenzet. Tegelijkertijd geef ik daarmee aanzetten voor verder onderzoek.

Een eerste beperking van deze scriptie is het aantal kranten dat ik heb gebruikt. Er is geen variatie binnen de categorieën ‘kwaliteitskrant’, ‘populaire krant’ en ‘regionale krant’; ik behandel immers slechts één krant per categorie (NRC, de Telegraaf en het Dagblad van het Noorden). Het was interessant geweest als ik er meer per categorie had gedaan. Zouden er binnen deze categorieën nog duidelijke verschillen kunnen ontstaan? Dat zou mijn conclusies over deze soorten kranten in relatie tot een (anti-)elitaire bias in een heel ander daglicht zetten.

Daarnaast is er een gemis wat betreft de jaartallen die in deze scriptie worden behandeld. Dit is de periode sinds 1990, terwijl in 1986 al de eerste aardbeving was. Vanwege beperkte beschikbaarheid van NRC-materiaal vanaf 1989 en eerder is afgezien van een bestudering van deze periode. Er mist daardoor een interessant periode, want dat zijn de jaren waarin de bevingen nog een geheel nieuw fenomeen zijn, en dus nog op de agenda gezet moeten worden. Hoe zouden de kranten die periode hebben verslagen? Het zou kunnen dat dit nog waardevolle informatie opleveren, al lijkt het gezien de weinige aandacht in de periode tot 2013 niet veel nieuwe artikelen op te leveren.

Daarnaast zijn er bepaalde voorkeuren van kranten voor het verslaan van nieuws, die tijdens het onderzoek mijn aandacht begonnen te vragen. De substantiële aandacht voor de

53

burgerbewegingen duiden niet zozeer op een elitaire bias, als misschien wel een bias naar organisatie’s. Dit is misschien een gegeven om verder nog te onderzoeken. Hetzelfde geldt voor een bias naar handelingen. Ik heb het niet genoteerd, maar het viel me op dat het vaak in het nieuws was als er een actie was door een actiegroep of een rechtzaak werd aangespannen. As een autoriteit ‘iets’ doet, zoals minister Kamp, dan is het altijd nieuwswaardig, want direct of indirect een besluit; als hij bijvoorbeeld zegt om nog even op ‘‘meer onderzoek te wachten’’ voordat hij echt iets wil besluiten met betrekking tot de gaskraan. Het zou interessant zijn als deze (vaak elitaire) bias tegenover handelingen een keer systematisch werd uitgezocht.

Dan zijn er nog een aantal casusspecifieke ‘afwijkingen’. Een gebrek aan slagkracht bij de uitdagers kan namelijk ook een reden zijn van weinig media-aandacht. Zo waren er heel erg veel kleine burgerbeweginkjes, maar ontstond er nooit een overkoepelend, gezaghebbend orgaan. En die befaamde nuchterheid van de Groningers, in hoeverre speelt deze mee met het ontstaan van elitaire frames, of met het ontbreken van meer anti-elitaire frames? En de in de perceptie van velen geringe imporantie van het Groningse en Drentse gebied? In hoeverre is dat een factor van belang? Er waren vermoedelijk heel andere uitkomsten geweest, in het geval er een gasveld onder de Dam lag.

Er zijn naast artikelen over de bevingen in de loop der jaren ook zeer veel algemene artikelen over de gaswinning verschenen. Dit waren meestal positief gestemde overzichtsartikelen over de gaswinning en haar historie. Twee elitaire frames die in deze artikelen veel naar voren komen zijn het immense belang van de gasopbrengsten voor de schatkist, en het feit dat Nederlanders qua energievoorziening afhankelijk zijn van dit gas uit de Groningse en Drenthse gasvelden.Is dat nog iets om voortaan mee nemen? In dit onderzoek is daar niet voor gekozen, maar wel moet worden erkend dat het goed zou kunnen dat dit soort artikelen een kans hebben gehad om de ‘stilzwijgende consensus’ van voor 2013 te versterken, en de hang naar anti-elitisme vanaf 2013 te nuanceren. Misschien heeft er in dit onderzoek dus een onderschatting van het elitaire frame plaatsgevonden.

Wat tenslotte waardevol zou zijn om verder onderzoek naar te doen, is de samenhang tussen a) een lage zichtbaarheid en b) een hoog elitair gehalte van berichtgeving over een onderwerp. Zo viel in dit onderzoek op, dat kranten minder en elitairder over de gaszaak verslag hebben deden voordat het bevingsrapport begin 2013 bekend werd gemaakt, dan vanaf dat moment. De ‘stilzwijgende – en elitaire – consensus’ die heeft

54

bijgedragen aan het maar niet los kunnen komen van het gasdebat voor 2013 is een mengeling van relatief veel elitaire frames en weinig zichtbaarheid in de media. Het lijkt het tegenovergestelde te zijn van ‘gotcha’-verslaggeving, die juist talrijk en overwegend anti- elitair van aard is. Zou deze ‘omkering’ van het ‘gotcha’-mechanisme als algemene media- ‘wet’ kunnen gelden? Dit zou in verder onderzoek al dan niet aan het licht moeten komen.

08 - Literatuur

Secundaire literatuur

 Akkerman, T. (2011), 'Friend or foe? Right-wing populism and the popular press in Britain and the Netherlands, Journalism' 12(8) 931-945.

Asscher, L.F., et al. (2006) Het redactiestatuut bij dagbladen. Apeldoorn / Antwerpen: Het Spinhuis.

Bakker, P., & Scholten, O. (2009). Communicatiekaart van Nederland. Amsterdam: Uitgeverij Kluwer.

Bennett, L. (2007) ‘How Journalist report the news’ in Bennett, L., News, The politics of illusion. New York, Pearson Langman, pp. 153 – 182.

Bergman, T. (2013) 'Liberal or radical? Rethinking Dutch Media History', Javnost-The Public 20(3), 93-108.

 Blumler, J. & Kavanagh, D. (1999) 'The third age of political communication: Influences and features.' Political Communication 16: 209–230.

 Bos, L., & Brants, K. (2014) ‘Populist rhetoric in politics and media. A longitudinal study of the Netherlands’, European Journal of Communication, 29(6) 703-719.

 Brants, K. & P. van Praag (2006) ‘Signs of Media Logic, half of a century of political communication in the Netherlands’, Javnost-The Public 13(1), 25-40.

 Breen, G.M. & Matusitz, J. (2012) ‘An Examination of Pack Journalism as a Form of Groupthink: A Theoretical and Qualitative Analysis’, Journal of Human Behavior in the Social Environment 22, 896–915.

 Broersma, Marcel. 2011. ‘From Press History to the History of Journalism: National and Transnational features of Dutch Scholarship’, Medien & Zeit 26(3), 17-28.

55

Chomsky, N. (1989) Necessary Illusions: Thought Control in Democratic Societies. Toronto: CBC Enterprises.

Chomsky, N. & Herman, E. E. (1988) Manufacturing consent: The political economy of the mass media. New York: Pantheon Books.

 Curran, J. (2007) Mediageschiedenis en ideologie. ‘Oude en nieuwe paradigma’s vanuit Brits perspectief’, in Bardoel, J., C. Vos, F. van Free & H. Wijfjes (eds.) Journalistieke cultuur in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press, 464- 488.

 Curran, James (2009) ‘Narratives of Media History Revisited’, in M. Bailey (ed.), Narrating Media History, 1-25. New York: Routledge.

 Dalen, A. van (2012) ‘Structural bias in cross-national perspective: How political systems and journalism cultures influence government dominance in the news’, Harvard International Journal of Press/Politics 17(1): 32–55.

M. Gurevitch & J.G. Blumler (1990) ‘Political Communication and democratic values’, in J. - Lichtenberg (ed.) Democracy and the Mass Media. Cambridge: Cambridge University Press 1990: 269 – 289.

Hallin, D. & P. Mancini (2004) Comparing media systems: Three models of media and politics. Cambridge: Cambridge University Press.

Hamelink, C. (2004) Regeert de leugen? Mediaplichtigheid aan leugen en bedrog. Amsterdam: Boom.

Heemskerk. , E.M. (2009) Decline of the Corporate Community. Network dynamics of the Dutch business elite. Amsterdam: Amsterdam University Press

 Hoof, A.M.J. van et al. (2010) 'Old ties from a new(s) perspective: Diversity in the Dutch press coverage of the 2006 general election campaign', Communications 35(4), 417-438.

Kussendrager, N., & Lugt, D. van der (2007). Basisboek journalistiek: Achtergronden, genres, vaardigheden. Groningen: Uitgeverij Wolters-Noordhoff.

Manolov, G.L. (2012) 'The political class. Definitions and characteristics', Economics and Organization 9(2) 161 - 175

 Mazzoleni, G. (2003) ‘The Media and the Growth of Neo-Populism in Contemporary Democracies’, in Mazzoleni, J. Stewart and B. Horsfield (eds.), The Media and Neo- Populism. London: Praeger, pp. 1–20.

56

McNair, B. (2012) An Introduction to Political Communication. Londen: Routledge.

McQuail, D. (2010) McQuail’s Mass Communication Theory. Londen: SAG

Niven, D. (1999) ‘Partisan Bias in the Media? A New Test', Social Science Quarterly 80(4) 847-857.

Rooduijn, M. (2013) A populist Zeitgeist? The impact of populism on parties, media and the public in Western Europe. Oosterhout: Almanakker.

Scheufele, D.A. (1999) ‘Framing as a Theory of Media Effects’, Journal of Communication 49(1) 103-122.

Vergara, L.G. (2013) 'Political elites and social change in modern societies', Revista de