• No results found

Bevordering van hulpintentie jegens LHBT hate crime slachtoffers : de rol van hate crime begrip bij de relatie tussen intergroepscontact en hulpintentie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bevordering van hulpintentie jegens LHBT hate crime slachtoffers : de rol van hate crime begrip bij de relatie tussen intergroepscontact en hulpintentie"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bevordering van Hulpintentie Jegens LHBT Hate Crime Slachtoffers De Rol van Hate Crime Begrip bij de Relatie Tussen Intergroepscontact en Hulpintentie

Floor Ormel

Studentnummer: 6378501/10117660 Masterthese Sociale Psychologie Universiteit van Amsterdam Dr. A.R. Feddes en A.M.C. Jehle 24 juli 2017

(2)

Inhoudsopgave

Abstract………. 3

Introductie………. 4

Unieke Hulpbehoefte van LHBT-slachtoffers van Hate Crime……….…... 5

Intergroepscontact als Voorspeller van de Attitude en Hulpintentie……… 6

De Rol van Empathie, Inclusion of the Other in the Self en Hate Crime Begrip………. 7

De Huidige Studie………. 9 Methode……….. 10 Deelnemers………. 10 Procedure……… 10 Materialen………... 11 Intergroepscontact………... 11 Empathie………. 11

Inclusion of the other in the self………. 11

Hate crime begrip……… 12

Attitude……… 13 Hulpintentie………. 14 Demografische kenmerken……….. 14 Resultaten……… 14 Inleidende analyses………. 14 Assumptiecheck……….. 14

Factoranalyse van hate crime begrip………...………... 16

Hoofdeffect van Intergroepscontact op Attitude en Hulpintentie………... 17

Mediatieanalyses………. 18

(3)

Empathie……… 18

Inclusion of the other in the self……… 18

Exploratieve Analyses……… 19

Direct contact, extended contact en kwaliteit van contact……….. 19

Verschillen tussen LHBT en niet-LHBT……… 19

Discussie………. 20

Beperkingen en Toekomstig Onderzoek………. 23

Conclusie………. 25

Referenties……….. 26

Bijlagen………... 31

Bijlage I. Pilotstudie: methode, resultaten en discussie……….. 31

Bijlage II. Vragenlijst Pilotstudie……… 36

(4)

Abstract

In deze studie is de relatie tussen intergroepscontact met de attitude en hulpintentie van niet-LHBT jegens niet-LHBT-slachtoffers van hate crime onderzocht. Hierbij is specifiek gekeken naar de mogelijk mediërende invloed van empathie, inclusion of the other in the self (IOS) en een nieuw-geïntroduceerd concept: hate crime begrip. Aan de hand van een pilotstudie (N = 20) is voorafgaand aan het uitvoeren van het hoofdonderzoek een valide schaal voor het meten van hate crime begrip ontwikkeld. Met een vragenlijst is het onderzoeksmodel vervolgens getest (N = 162). De resultaten indiceerden dat intergroepscontact een positievere attitude en een

verhoogde intentie tot hulpgedrag voorspelt. Deze relatie werd gedeeltelijk gemedieerd door het ervaren van empathie en IOS ten opzichte van het slachtoffer. Hate crime begrip bleek op indirecte wijze van invloed. Implicaties voor theoretisch gebaseerde interventies gericht op het verhogen van hulpintentie jegens LHBT-slachtoffers van hate crime worden besproken.

Trefwoorden: LHBT, hate crime, intergroepscontact, direct contact, extended contact, empathie, inclusion of the other in the self, hate crime begrip, attitude, intentie tot hulpgedrag.

(5)

Introductie

Uitgescholden of in elkaar geslagen worden omwille van je identiteit: als doelwit van constante en heftige vijandigheid en veroordeling is dit een herkenbaar fenomeen voor veel lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT; Berril, 1990; Herek, Gillis, & Cogan, 1999; Hein & Scharer, 2013). Gebeurtenissen als deze, vallend onder de term hate crime, zijn schadelijker voor het individu dan non-hate crime geweldplegingen (Igansko & Lagou, 2015; Blazak, 2011). Onder hate crime wordt geweld verstaan dat ontstaat met de intentie van de dader het slachtoffer te intimideren of schaden omwille van diens achtergrond, etniciteit, seksuele oriëntatie, religie of het hebben van een andere

minderheidsgroep-status (Herek, 1989). Deze geweldpleging is uniek in de ernst en aard van de gevolgen voor zowel het slachtoffer als diens gemeenschap (Herek et al., 1999; Craig, 2002; Perry & Alvi, 2012; Bell & Perry, 2015). Het bieden van de juiste ondersteuning aan een hate crime slachtoffer is belangrijk voor de versnelling van zijn of haar helingsproces, met de verbetering van het psychologisch welbevinden als doel.

Ondanks dat het inzicht in de antecedenten en consequenties van hate crime met de jaren is gegroeid (zie bijvoorbeeld Herek, Cogan, & Gillis, 2002; Boeckmann & Turpin-Petrosino, 2002; Hein & Scharer, 2013), is er weinig kennis beschikbaar over op welke manier effectief hulpgedrag ten opzichte van LHBT-slachtoffers van hate crime tot stand komt.

Aanvullend begrip hierover vormt een basis voor de ontwikkeling van effectieve interventies ter vergroting van hulpgedrag vanuit de omgeving1 van het slachtoffer. In dit onderzoek werd antwoord gezocht op de vraag wat de voorspellers zijn van hulpgedrag naar LHBT-slachtoffers van hate crime. Intergroepscontact staat hierbij centraal als grootste voorspeller voor de attitude en hulpintentie van een persoon. Empathie, inclusion of the other in the self en het

1 Met de omgeving wordt gedoeld op de familie en vrienden van het slachtoffer, professionele hulpverleners en de

(6)

geïntroduceerde concept ‘hate crime begrip’ worden hierbij nader onderzocht als mogelijke mediatoren. Hate crime begrip is hiervoor meetbaar gemaakt via de ontwikkeling van een nieuwe schaal. Het onderzoeksmodel in Figuur 1 toont een schematische weergave van de onderzochte relaties.

Voorafgaand aan het onderzoek wordt kort ingegaan op de unieke hulpbehoefte van LHBT-slachtoffers van hate crime geweld. Hierna wordt intergroepscontact, zowel in de vorm van direct als extended contact, besproken als invloed op de attitude en hulpintentie van een persoon. Afsluitend wordt ingegaan op de mogelijke rollen van empathie, inclusion of the other in the self en hate crime begrip bij deze relatie.

Figuur 1: Model dat de relaties tussen intergroepscontact, empathie, inclusion of the other in the self, hate crime

begrip, attitude en hulpintentie weergeeft.

Unieke Hulpbehoefte van LHBT-slachtoffers van Hate Crime

Onderzoek toont aan dat hate crime slachtoffers een unieke hulpbehoefte hebben, die verschilt van non-hate crime slachtoffers (Garnets, Herek, & Levy, 1990). Deze hulpbehoefte uit zich doorgaans in het verlangen naar emotionele hulp boven institutionele hulp, met als voornaamste componenten het ontvangen van een empathische reactie, het ervaren van

(7)

Jonas, 2016). Erkenning van de unieke behoeften van hate crime slachtoffers is van belang wil men effectieve hulp en ondersteuning kunnen bieden (Herek et al., 1999). Dit belang geldt in het bijzonder voor hate crime slachtoffers uit de LHBT-gemeenschap: in tegenstelling tot andere minderheden ontvangen zij in het algemeen namelijk minder support van familie (Hein & Schrarer, 2013). Bovendien leren ze van huis uit doorgaans ook geen adequate copingstijlen aan met betrekking tot hate crime, daar familieleden er zelf doorgaans geen ervaring mee of kennis over hebben. Het is aannemelijk dat deze factoren de nasleep van een hate crime verergeren. In de huidige studie ligt de focus daarom specifiek op LHBT-slachtoffers van hate crime.

Intergroepscontact als Voorspeller van de Attitude en Hulpintentie

Eerder onderzoek toont een sterke relatie tussen attitude en gedrag, waarbij de attitude van een persoon zijn of haar gedrag ten opzichte van het attitudeonderwerp voorspelt (Glasman & Albarracín, 2006). Om vast te kunnen stellen hoe de hulpintentie en het daaruit volgende hulpgedrag van een persoon tot stand komt, is het belangrijk om zijn of haar attitude jegens de hulpvrager in acht te nemen. Talrijke studies hebben aangetoond dat hecht intergroepscontact in de vorm van directe vriendschappen tussen verschillende sociale groepen een belangrijke maatstaf is bij de totstandkoming van positieve attitudes jegens de outgroup2 (Pettigrew, 1997; Pettigrew & Tropp, 2006; Feddes, Noack, & Rutland, 2009). Naast deze vorm van direct contact blijkt ook indirect contact effectief voor zowel het verbeteren van de attitude als het ontstaan van pro-sociaal gedrag (Dovidio, Eller, & Hewstone, 2011; Vezzali, Hewstone, Capozza, Giovannini, & Wölfer, 2014; Meleady & Seger, 2016). Een veelvuldig onderzochte vorm van indirect contact is extended contact. Extended contact betreft iemands wetenschap van een hechte, positieve vriendschap tussen een lid van de ingroup en een lid van de outgroup

2 Met de outgroup wordt de niet-eigen sociale groep bedoeld; met de ingroup de eigen sociale groep. In dit artikel

(8)

(Wright, Aron, McLaughlin-Volpe, & Ropp, 1997). Door het waarnemen van een positieve band tussen een ingroup-lid en een outgroup-lid vermindert de verwachting van negatieve toekomstige interacties met outgroup-leden (Christ et al., 2010). Er wordt een nieuwe, minder bevooroordeelde opvatting over de outgroup gevormd. Hierdoor heeft extended contact een positief effect op de attitude van een individu richting de outgroup (Wright et al, 1997; Paolini, Hewstone, Cairns, & Voci, 2004; Christ et al., 2010). Samengenomen is het aannemelijk dat zowel directe als indirecte vormen van intergroepscontact de attitude van niet-LHBT ten opzichte van hate crime slachtoffers op positieve wijze beïnvloeden en zo de totstandkoming van gewenst hulpgedrag faciliteren. Om die reden wordt in deze studie gekeken naar zowel direct als extended contact als voorspellers van attitude en hulpintentie.

De Rol van Empathie, Inclusion of the Other in the Self en Hate Crime Begrip

Er is een groeiende hoeveelheid bewijs dat empathie, ofwel de emotionele respons die congruent is met het waargenomen welzijn van een ander, een belangrijke mediërende rol speelt bij de relatie tussen intergroepscontact en attitude (Pettigrew & Tropp, 2008; Turner, Hewstone, Voci & Vonofakou, 2008). Empathie en attitude zijn sterk aan elkaar gerelateerd (Batson et al., 1997): op het moment dat een persoon de gevoelens van een ander begrijpt en deelt, zal hij of zij een positievere houding aannemen tegenover die desbetreffende ander. Daarop

voortbouwend toont de meta-analyse van Pettigrew en Tropp (2008) dat dit zelfs het geval is wanneer de ander een outgroup-lid is en het contact tussen de twee op indirecte wijze tot stand komt. Een verhoging van empathie leidt naast een verbetering van de attitude evenzeer tot een verhoging van de hulpintenties van een persoon (Baston, Chang, Orr, & Rowland, 2002), doordat hij of zij daadwerkelijk voelt hoe vervelend de situatie van de ander is. Het voorgaande toont het belang van het meenemen van empathie als mediërende variabele bij de relatie tussen intergroepscontact, attitude en hulpintentie.

(9)

Wright et al. (1997) stellen dat naast empathie ook inclusion of the other in the self (IOS, het spontaan identificeren van jezelf met ingroup-leden en anderen) de relatie tussen effectief extended contact en attitude ten opzichte van de outgroup medieert. Dit ontstaat via het proces waarbij een individu leert dat een ingroup-lid (die meestal als deel van de eigen identiteit wordt ervaren) bevriend is met een outgroup-lid, waardoor hij of zij het outgroup-lid eveneens in de eigen identiteit opneemt (Turner et al, 2008). Het gevolg hiervan is dat de gehele outgroup meer als deel van de zelf wordt beschouwd, met een verhoging van een positieve kijk op

outgroup-leden als uitkomst (Aron, Aron, Tudor, & Nelson, 1991). In de huidige studie wordt IOS om deze reden meegenomen als tweede mediator bij de relatie tussen intergroepscontact, attitude en hulpintentie.

Waar de twee zojuist beschreven factoren voornamelijk van affectieve oorsprong zijn, loopt de relatie tussen intergroepscontact, attitude en hulpintentie vermoedelijk ook via een cognitief pad. Onderzoek toont aan dat de kennis over een outgroup-lid een belangrijke, verklarende invloed uitoefent op de relatie tussen intergroepscontact en vooroordelen

(Pettigrew & Tropp, 2008). Doordat een persoon over meer informatie over (en daardoor een beter inzicht in) de ander beschikt, verminderen diens vooroordelen over hem of haar. Het is aannemelijk dat wanneer een potentiële hulpgever meer kennis heeft over de waarschijnlijke staat van het slachtoffer, zijn of haar attitude richting het outgroup-slachtoffer verbetert met een versterkte hulpintentie als gevolg. Deze kennis is te vatten onder het hate crime begrip van een persoon: het individuele begrip over de unieke kenmerken van een hate crime versus een non-hate crime gebeurtenis. Volgens Hein en Scharer (2013) is dit iets dat niet vanzelfsprekend aanwezig is bij een individu, wat erop wijst dat de mate ervan per persoon verschilt. In de huidige studie wordt nagegaan of deze vorm van kennis eveneens van mediërende invloed is op de relatie tussen intergroepscontact, attitudes en hulpintentie.

(10)

(2015). Zij gaan in hun studie in op de mate van begrip van de dader over de schade die een beoogde geweldpleging voor het slachtoffer met zich meebrengt. Naast het begrip van een individu van de consequenties van de hate crime is het belangrijk dat de antecedenten van de hate crime en de behoeften van de hate crime slachtoffers eveneens worden meegenomen. Er is echter nog geen bestaande studie bekend waarin dit specifieke begrip wordt onderzocht. Daar er van hate crime begrip vooralsnog geen volledige afbakening en meetmethode is ontwikkeld, is de huidige studie deels gericht op ontwikkeling van een schaal voor deze factor. Op deze manier biedt de huidige studie een uitbreiding op bestaand onderzoek over de relatie tussen intergroepscontact, attitudes en hulpintentie.

De Huidige Studie

Deze studie is gericht op de mediërende rol van empathie, inclusion of the other in the self en hate crime begrip bij de relatie tussen intergroepscontact, attitude en hulpintentie ten opzichte van LHBT-slachtoffers van hate crime. Aan de hand van een pilotstudie (N=20) is allereerst een zes-item schaal voor hate crime begrip ontwikkeld (zie Bijlage I voor de methode, resultaten en discussie). Vervolgens is het onderzoeksmodel getest. Verwacht wordt dat

intergroepscontact positief gerelateerd is aan attitude en de intentie tot hulpgedrag ten opzichte van LHBT hate crime-slachtoffers (Hypothese 1). Ten tweede wordt verwacht dat hate crime begrip de relatie van intergroepscontact met attitude en hulpintentie medieert: doordat een hogere mate van intergroepscontact samenhangt met een verbetering van hate crime begrip, ontstaat zowel een positievere attitude als een sterkere hulpintentie (Hypothese 2). Ten derde hangt een hogere mate van intergroepscontact samen met een hogere mate van empathie, waardoor de attitude verbetert en de hulpintentie wordt versterkt. Dit wijst erop dat empathie de relatie van intergroepscontact met attitudes en hulpintentie medieert (Hypothese 3). Ten slotte wordt een positieve relatie verwacht tussen intergroepscontact en IOS, met een positievere

(11)

attitude en een sterkere hulpintentie als gevolg (Hypothese 4).

Methode

Deelnemers

Aan het hoofdonderzoek namen 216 respondenten deel. Afgezien van de exploratieve analyse over verschillen tussen LHBT en niet-LHBT zijn 54 deelnemers uitgesloten voor de hoofdanalyses omdat ze aangaven LHBT te zijn. De steekproef kwam neer op een totaal van 162 deelnemers (67% vrouw, M leeftijd = 29.5 jaar, SD = 12.4, range = 18-79 jaar). De

deelnemers waren overwegend Nederlands (96,5%). Van de deelnemers gaf 55,1% universitair te zijn opgeleid, 25,5% hbo-niveau te hebben gedaan en 19,5% lager of niet opgeleid te zijn. Bijna de helft was op het moment van invullen student (55,1%). Tot slot woonde het grootste deel van de steekproef in een grote stad (75%), een kleiner deel in een dorp (12%) of

randgemeente (9,3%).

Procedure

Deelnemers zijn zowel via offline- als onlinemethode verworven, namelijk op straat, in de trein, op de Universiteit van Amsterdam en via social media (Facebook). In geval van offline dataverzameling is gebruik gemaakt van een tablet. De deelnemers kregen de vragenlijst

aangeboden via Qualtrics (zie Bijlage III). Het eerste gedeelte van de vragenlijst bestond uit twee vignetten die de deelnemer los van elkaar te lezen kreeg. Het eerste vignet beschreef een hate crime situatie ten opzichte van een LHBT, het tweede vignet een non-hate crime situatie. Na ieder vignet kregen de deelnemers een aantal stellingen aangeboden. Deze stellingen bestonden uit de items behorend bij de schalen voor hate crime begrip, empathie, IOS en hulpgedrag. Aan de hand van deze stellingen werd de deelnemers gevraagd beide vignetten te beoordelen. Het tweede gedeelte van de vragenlijst ging in op de attitude van de deelnemer ten

(12)

opzichte van LHBT. Het derde deel bevatte vragen over het directe en indirecte contact van de deelnemer met LHBT. Hierna werden er een aantal demografische vragen gesteld. Afsluiteind kon de deelnemer, indien gewenst, als beloning meedoen met een win-actie voor een VVV-bon. Om anonimiteit te waarborgen werd de deelnemer voorafgaand aan het invullen van zijn of haar e-mailadres doorgelinkt naar een nieuwe webpagina.

Materialen

Hate crime begrip. Hate crime begrip werd vastgesteld met behulp van twee vignetten. Het hate crime vignet, naar voorbeeld van Rayburn, Mendoza en Davison (2003), was als volgt:

Anne, een 24-jarige lesbienne, loopt 's avonds na een feestje in een gaybar terug naar huis. Plots wordt ze door een man en een vrouw ingehaald die haar de weg versperren. Anne wordt door de man van voren neergeslagen, waardoor ze met haar hoofd op het asfalt slaat. Vervolgens geeft de vrouw haar een harde schop. Op het moment dat een auto de scène nadert onderbreken de belagers hun aanval en vluchten weg, Anne achterlatend met een flinke bult op haar hoofd. Bij de politie rapporteren getuigen dat de belagers tijdens de aanval schreeuwden: “Vuile pot, blijf weg uit deze wijk”.

Het non-hate crime vignet, naar voorbeeld van Feddes en Jonas (2016), luidde:

Jim, een 24-jarige man, pakt na een avondje stappen zijn fiets uit het fietsenrek in het uitgaanscentrum. Het is behoorlijk druk, maar Jim weet zich door de mensenmassa te manoeuvreren. Als Jim de ergste drukte achter zich heeft gelaten stapt hij op zijn fiets en fietst naar huis. Plotseling steken een man en een vrouw de straat over. Alhoewel Jim uitwijkt en een botsing weet te voorkomen, schampt hij

(13)

met zijn stuur tegen de arm van de vrouw. De vrouw gilt en roept: "Sukkel, kun je niet uitkijken of zo". De man komt direct op Jim af en duwt hem van zijn fiets waardoor Jim met zijn hoofd tegen het asfalt slaat. Als Jim op de grond ligt schopt de man hem een keer hard en zegt: 'Kun je wel, tegen mijn meisje oprijden". Nadat de man en vrouw weglopen komen er twee mensen aangefietst, die Jim aantreffen met een flinke bult op zijn hoofd.

Hate crime begrip is gemeten met de 5-puntschaal die met behulp van de pilotstudie is

ontwikkeld, lopend van 1 (helemaal niet) tot 5 (in zeer hoge mate). Het uiteindelijke hate crime begrip is vastgesteld met behulp van verschilscores tussen enerzijds de scores op de zes hate crime begrip-items behorend bij het hate crime-vignet en anderzijds die behorend bij het non-hate crime-vignet. Per item staat een hogere score bij het vignet van Anne ten opzichte van de score bij het vignet van Jim voor een hogere mate van hate crime begrip. Het gemiddelde van deze verschilscores weerspiegelt de mate van hate crime begrip (α = .79).

Empathie. Voor de meting van empathie zijn zes emotie-items gebruikt, gebaseerd op Batson et al. (1997). Aan de hand van deze schaal gaf de deelnemer aan in hoeverre hij of zij de gegeven emotie, namelijk meelevend, medelijdend, weekhartig, warm, teder en ontroerd, ervoer tijdens het lezen van de vignetten. Dit werd vastgesteld met behulp van een 5-puntschaal, lopend van 1 (helemaal niet) tot 7 (in zeer hoge mate) (α = .87).

Inclusion of the other in the self. Met behulp van een grafisch item zoals beschreven in Aron, Aron en Smollan (1992) is IOS nagegaan. Aan de hand van zeven paar overlappende cirkels kon de deelnemer aangeven welk paar de relatie met de outgroup het best weergeeft. Naar dit item wordt in dit artikel gerefereerd met de term ‘IOS-cirkels’. Een hogere score op het item weergeeft een grotere identificatie met de outgroup. Evenals in Capozza et al. (2014) werd de deelnemer tevens via een 5-puntschaal (helemaal niet tot in zeer hoge mate) naar het ervaren IOS gevraagd, aan de hand van het volgende item: “Mijn identiteit bevat in zekere zin ook de

(14)

identiteit van [Anne/Jim]”. Naar dit item wordt gerefereerd met de term ‘IOS-vraag’. Voor de analyses zijn de items ‘IOS-cirkels’ en ‘IOS-vraag’ gestandaardiseerd en samengenomen tot het item ‘IOS’, r = .63, p < .001.

Attitude. De meting van attitude ten opzichte van LHBT is gebaseerd op de Homosexual Attitudes Toward Homosexuals schaal (HATH; Larsen, Reed & Hoffman, 1980). De vragenlijst telt 20 stellingen, gemeten op een vijf puntschaal lopend van 1 (helemaal niet) tot 5 (in zeer hoge mate). Hiervan zijn in totaal 10 stellingen geselecteerd: de 5 positief geladen items en de 5 negatief geladen items met de hoogste alpha’s. Een voorbeeld van een geselecteerd positief en negatief geladen item is respectievelijk: “LHBT moeten compleet worden geaccepteerd in onze maatschappij” en “Ik vermijd LHBT wanneer mogelijk”. Naar deze meting van attitude zal worden gerefereerd met de term ‘attitude-vragen’. Ter aanvulling is de attitude nagegaan met behulp van de evaluation thermomether (Haddock, Zana en Esses, 1993. Deelnemers werd gevraagd om hun algemene houding ten opzichte van LHBT aan te geven aan de hand van een score tussen de 0 en 100 graden. De extreme uiteinden van de schaal waren gelabeld als koud en warm. Naar deze meting wordt gerefereerd met de term ‘attitude-thermometer’. Beide items zijn voor de analyses gestandaardiseerd en samengevoegd tot het item ‘attitude’, r = .64, p < .001.

Hulpintentie. De hulpintentie is geoperationaliseerd naar twee items (Christ et al., 2010). Deze werden gemeten met een vijf puntschaal, lopend van 1 (helemaal niet) tot 5 (in zeer hoge mate). De items waren de volgende: “Ik voel de behoefte om [Anne/Jim] te helpen” “Ik voel de behoefte steun te bieden aan [Anne/Jim]” (α = .78).

Intergroepscontact. In de vragenlijst zijn items opgenomen die ingaan op het bestaande contact van de deelnemer met leden van de LHBT-gemeenschap. Direct contact is nagegaan met behulp van twee items die directe vriendschap meten (Turner, Hewstone, Voci, & Vonofakou, 2008). De items zijn: “Hoeveel vrienden heeft u die LHBT zijn?” (1 = geen, 2 =

(15)

een, 3 = twee tot vijf, 4 = vijf tot tien, 5 = meer dan tien) en “Hoe vaak brengt u tijd door met LHBT-vrienden?” (1 = nooit, 2 = zelden, 3 = soms, 4 = redelijk vaak, 5 = continue), r = .53, p < .001. Hogere scores reflecteren een hogere mate van direct contact. Extended contact is

eveneens gebaseerd op een schaal van Turner et al. (2008), gemeten aan de hand van vijf items (α = .80). Een voorbeeld hiervan is: “Hoeveel van je heteroseksuele vrienden hebben vrienden die LHBT zijn?”. Hiervoor is een vijf puntschaal gebruikt, lopend van 1 (geen) tot 5 (de meesten). Deze items vormen gezamenlijk de schaal voor intergroepscontact (α = .79).

Demografische kenmerken. Wat betreft de demografische kenmerken van de deelnemer is er gevraagd naar leeftijd, sekse, opleidingsniveau, het wel of niet student zijn, nationaliteit, de woonomgeving en seksuele voorkeur van de deelnemer.

Resultaten Inleidende analyses

Assumptiecheck. Tijdens exploratieve analyses kwam er een aantal outliers naar voren: een deel van de respondenten scoorde significant lager dan de rest van de steekproef op de variabele ‘attitude’. De check voor de assumptie voor normaliteit, gedaan aan de hand van de Kolmogorov-Smirnov test, gaf een significant niet-normaal verdeelde steekproef aan voor de gemiddelde attitude, n(162) = .15, p < .001. De data bleek significant naar rechts geskewed: het grootste gedeelte van de respondenten bleek een heel positieve attitude te hebben ten opzichte van LHBT. Dit patroon was enkel zichtbaar bij de desbetreffende variabele. Omdat het patroon niet consistent aanwezig bleek te zijn, is ervoor gekozen de data te behouden. Waar nodig is bij de analyses een andere, non-parametrische toets gebruikt. Uit de correlatieanalyses bleek de variabele ‘geslacht’ significant gerelateerd te zijn aan meerdere uitkomstvariabelen. Bij alle volgende analyses is deze variabele daarom meegenomen als covariaat. De correlaties, gemiddelden en standaarddeviaties staan weergegeven in Tabel 1 en 2.

(16)

Tabel 1: Correlaties tussen model variabelen en covariaten

Variabele 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

1. Intergroepscontact 1.00

2. Hate crime begrip .04 1.00

3. Empathie .24** .25** 1.00 4. IOS .27*** -.07 .43*** 1.00 5. Attitude .45*** .13 .46*** .25** 1.00 6. Hulpintentie .23*** .08 .75*** .42*** .40*** 1.00 7. Geslacht -.13 -.03 -.29*** -.16* -.34*** -.28*** 1.00 8. Leeftijd .08 -.28*** -.12 .06 .05 -.12 .03 1.00 9. Opleidingsniveau .12 .24** -.04 -.03 .07 -.02 -.08 -.25** 1.00 10. Woonomgeving -.22** -.18* .11 -.06 -.07 .05 -.16* .20 -.28*** 1.00 11. Studeren .22** -.10 -.04 .18* .14 -.07 .11 .64*** -.12 .05 1.00 N = 162. Significantieniveau: * p < .05. ** p < .01. *** p < .001.

(17)

Factoranalyse van hate crime begrip. Over de zes hate crime begrip-items, berekend aan de hand van verschilscores, is een algehele factoranalyse met orthogonale rotatie (varimax) uitgevoerd. De Kaiser-Meyer-Olkin-waarde gaf aan dat de steekproef adequaat was voor het uitvoeren van analyses, KMO = .83. Barlett’s-test voor sphericiteit gaf een uitkomst van X2 (15) = 327.02, p < .001. Dit indiceerde dat de correlaties tussen de items voldoende groot waren voor het uitvoeren van de factoranalyse. Uit de bevestigende factoranalyse, waarmee werd gekeken op welke constructen de items van de vragen over ‘hate crime begrip’, ‘empathie’ en ‘inclusion of the other in the self’ laadden, kwamen in lijn met de verwachtingen drie verschillende componenten naar voren.

De items die gezamenlijk op hetzelfde component clusterden duidden aan dat component 1 de variabele ‘empathie’ representeerde, component 2 de variabele ‘hate crime begrip’ en component drie de variabele ‘IOS’. Gezamenlijk waren de drie componenten verantwoordelijk voor 61,64% van de gedeelde variantie. De zes items die onder hate crime begrip vielen bleken niet te laden op de andere twee componenten. Dit wijst op een hoge divergente validiteit, waarmee de onderscheidende waarde van het construct ‘hate crime begrip’ is aangetoond. Tabel 3 weergeeft de factorladingen na

Tabel 2: Gemiddelden en standaarddeviaties

Variabele Range N (162)

M (SD)

1. Intergroepscontact 1-5 3.08 (.80)

2. Hate crime begrip 1-5 1.50 (.70)

3. Empathie 1-5 3.78 (.71) 4. IOS-vraag 1-7 2.46 (1.06) 5. IOS-cirkels 1-5 3.19 (1.58) 6. Attitude (vragen) 1-5 4.52 (.40) 7. Attitude (thermometer) 1-100 85.98 (16.65) 8. Hulpintentie 1-5 3.91 (.84)

Note: Van zowel IOS als attitude zijn de ongestandaardiseerde waarden weergegeven van de bijbehorende twee oorspronkelijke schalen.

(18)

rotatie. De schalen voor hate crime begrip en empathie bleken van goede betrouwbaarheid, met een Cronbach’s α van respectievelijk .79 en .89.

Tabel 3: Factoranalyse Component 1 2 3 Empathie 1 .68 Empathie 2 .87 Empathie 3 .85 Empathie 4 .83 Empathie 5 .75 Empathie 6 .69 HCB 1 .82 HCB 2 .72 HCB 3 .70 HCB 4 .69 HCB 5 .62 HCB 6 .60 IOS vraag .88 IOS cirkels .83

Note: Orthogonale rotatie (varimax)

Hoofdeffect van Intergroepscontact op Attitude en Hulpintentie.

Om het hoofdeffect van intergroepscontact op attitude en hulpintentie te testen is een lineaire regressieanalyse uitgevoerd. In lijn met Hypothese 1 bleek er sprake te zijn van een significante relatie tussen intergroepscontact met beide uitkomstvariabelen. Zoals verwacht bleek de relatie tussen intergroepscontact en attitude positief, β = .42, p < .001. Ook de relatie tussen

intergroepscontact en hulpintentie was positief, β = .20, p < .05. Een hogere mate van

intergroepscontact hing samen met een hogere mate van zowel attitude als hulpintentie. Hypothese 1 is hiermee bevestigd.

(19)

Mediatieanalyses

Aan de hand van de bootstrapping-methode (Preacher & Hayes, 2004) zijn de verwachte mediaties getest. Hiervoor zijn aanvankelijk de vier assumpties van Baron en Kenny (1986) voor mediatie gecontroleerd.

Hate crime begrip. Zoals door de regressieanalyse is aangetoond, was er sprake van een significant positief verband tussen zowel intergroepscontact en attitude als intergroepscontact en hulpintentie. Intergroepscontact was echter niet gerelateerd aan hate crime begrip, β = .04, ns. Ook een verband tussen hate crime begrip met zowel attitude, β = .12, ns, als hulpintentie, β = .07, ns, bleef uit. Hierdoor verviel de mogelijkheid van een mediatie-effect van hate crime begrip.

Hypothese 2 werd niet ondersteund.

Empathie. Het verband van intergroepscontact met attitude en hulpintentie was significant. Uit een regressieanalyse is ook een significante relatie gebleken tussen intergroepscontact en

empathie, β = .21, p < .05. Empathie was bovendien significant gerelateerd aan attitude, β = .39, p < .001; zo gold ook voor empathie en hulpintentie, β = .73, p < .001. Wanneer er bij de relatie tussen intergroepscontact en attitude naast geslacht werd gecontroleerd voor empathie, bleef de relatie standhouden. Deze nam wel in sterkte af, β = .35, p < .001. De relatie tussen intergroepscontact en hulpintentie veranderde na controle voor empathie van significant naar niet-significant, β = .05, ns. Dit duidt op een mogelijk mediatie-effect van empathie op de relatie tussen intergroepscontact en hulpintentie. Het bootstrap betrouwbaarheidsinterval indiceerde een significant indirect effect van empathie op de relatie tussen intergroepscontact en hulpintentie (.059 tot .321). Daarbovenop bleek er sprake van een partieel mediatie-effect van empathie op de relatie tussen intergroepscontact en attitude (.027 tot .216). Hypothese 3 is gedeeltelijk bevestigd.

Inclusion of the other in the self. Tussen intergroepscontact en beide uitkomstvariabelen is een significant verband gevonden. Daarnaast bleek intergroepscontact significant gerelateerd te zijn aan IOS, β = .26, p < .001. IOS was bovendien positief gerelateerd aan zowel attitude, β = .20, p <

(20)

.05, als hulpintentie, β = .38, p < .001. De relatie tussen intergroepscontact en attitude bleef bij het meenemen van IOS significant, β = .39, p < .001, alhoewel deze in sterkte afnam. De relatie tussen intergroepscontact en hulpintentie was na controle van IOS niet meer significant, β = .11, ns. Het bootstrapping betrouwbaarheidsinterval gaf een significant indirect effect van IOS aan voor de relatie tussen intergroepscontact en attitude (.004 tot .107), wat wees op een partiele mediatie van IOS. De relatie tussen intergroepscontact en hulpintentie werd daarnaast volledig gemedieerd door IOS (.047 tot .197). Hypothese 4 is daarmee gedeeltelijk ondersteund.

Exploratieve Analyses

Direct contact, extended contact en kwaliteit van contact. Om de relatie van het soort contact met de attitude en de hulpintentie na te gaan, is er een exploratieve analyse uitgevoerd naar direct contact, extended contact en de kwaliteit van het contact. Hierbij is wederom gecontroleerd voor geslacht. Een multipele regressieanalyse, waarbij de drie variabelen zijn meegenomen als

predictoren, toonde aan dat de drie predictoren tezamen voor 41,2% van de verklaarde variantie van attitude zorgden. Direct contact bleek geen significante voorspeller van attitude te zijn, t(162) = .33, ns. Bij extended contact, t(162) = 1.98, p < .05, en kwaliteit van contact, t(162) = .51, p < .001, was dit wel het geval. Kwaliteit van contact had hierbij verreweg de sterkste relatie met attitude.

In het geval van hulpintentie verzorgen de drie predictoren samen 15,1%. Opvallend was het uitblijven van de voorspellende waarde van zowel direct, t(162) = .03, ns, als extended contact, t(162) = .08, ns, voor attitude. Enkel kwaliteit van contact kwam als significante voorspeller naar boven, t(162) = 2.13, p < .05.

Verschillen tussen LHBT en niet-LHBT. Aan de hand van de non-parametrische Mann-Whitney-test zijn de verschillen tussen de LHBT-respondenten en de niet-LHBT-respondenten nagegaan. Op basis van de gemiddelden en standaarddeviaties van beide groepen (zie Tabel 2 en 4), leken LHBT-respondenten op iedere modelvariabele in lichte mate hoger te scoren. Echter bleek dat

(21)

dit verschil enkel voor intergroepscontact (Mdn = 3,5), U = 3049, z = -3.34, p < .001, en IOS (Mdn = .78), U = 1946, z = -6.12, p < .001, van significante waarde te zijn.

Tabel 4: Gemiddelden en standaarddeviaties LHBT-deelnemers

Variabele Range n(54)

M (SD)

1. Intergroepscontact 1-5 3.52 (.66)

2. Hate crime begrip 1-5 1.53 (.80)

3. Empathie 1-5 3.84 (.79) 4. IOS (vraag) 1-7 3.78 (1.00) 5. IOS (cirkels) 1-5 4.43 (1.76) 6. Attitude (vragen) 1-5 4.46 (.47) 7. Attitude (thermometer) 1-100 91.70 (11,30) 8. Hulpintentie 1-5 4.01 (.96)

Note: Van zowel IOS als attitude zijn de ongestandaardiseerde waarden weergegeven van de voor beide variabelen twee oorspronkelijke schalen.

Discussie

De huidige studie biedt een waardevolle uitbreiding op bestaand onderzoek, daar het de eerste studie is waarin hate crime begrip als construct binnen de relatie tussen intergroepscontact en attitude en hulpintentie is gemeten. De validiteit en betrouwbaarheid van de in deze studie ontwikkelde hate crime begrip-schaal zijn herhaaldelijk nagegaan, via zowel een pilotstudie als het hoofdonderzoek. Naar aanleiding van deze test-hertest methode bleek de hate crime begrip-schaal van

onderscheidende waarde ten opzichte van bestaande empathie- en IOS-schalen.

Een andere belangrijke bevinding is het belang van intergroepscontact, empathie en IOS bij de totstandkoming van een positievere attitude en een sterkere hulpintentie in het specifieke geval van LHBT als slachtoffers van hate crime. Het ervaren van een band, zowel op directe als indirecte manier, zorgt bij niet-LHBT voor een positievere houding over en een sterkere hulpintentie naar LHBT. Dit komt overeen met eerder onderzoek, waarin positieve associaties tussen zowel direct als

(22)

extended (ofwel: indirect) contact met de attitude van een persoon zijn getoond (Wright et al., 1997; Turner et al., 2008). Wanneer niet-LHBT via een directe of indirecte vriendschap een positieve relatie met leden van de LHBT-gemeenschap waarnemen, stellen ze hun attitude doorgaans op positieve wijze bij. Ook hun hulpintentie richting de outgroup wordt hierdoor aangesterkt. Dit bleek overeenstemmend in onderzoek van Christ et al. (2010). De resultaten ondersteunen hiernaast de eerdere bevindingen over de voorspellende waarde van empathie en IOS bij de relatie tussen intergroepscontact met attitude en hulpintentie. Beide factoren bleken van (gedeeltelijk) positief mediërende invloed, iets dat in bestaand onderzoek reeds veelvuldig is aangetoond (Pettigrew & Tropp, 2008; Baston, Chang, Orr, & Rowland, 2002; Wright et al., 1997). Dit indiceert dat een niet-LHBT minder snel een sterkere hulpintentie zal voelen zonder de ervaring van empathie of het zien van LHBT als onderdeel van de zelf, ongeacht hij of zij op directe of indirecte manier in contact staat met een LHBT. Het is dus van belang dat deze affectieve factoren bij potentiële hulpverleners

worden gestimuleerd, wil men de gewenste hulpintenties verzorgen.

In tegenstelling tot de verwachtingen blijkt hate crime begrip niet van mediërende invloed te zijn op de relatie van intergroepscontact met attitudes en hulpintentie. Dit gaat in tegen de bevinding dat een vergroting van kennis over een outgroup-lid het verband tussen intergroepscontact en

vooroordelen op negatieve manier medieert (Pettigrew & Tropp, 2008), met het gevolg dat er een positievere attitude richting de outgroup tot stand komt. Een beter inzicht in de waarschijnlijke toestand van het LHBT-slachtoffer blijkt geen verklaring voor dit verband. Kennelijk zijn het niet zozeer de cognitieve factoren die een verandering in attitude en hulpintentie verklaren, maar toch voornamelijk de affectieve factoren die hier verantwoordelijk voor zijn. Anders gezegd: het gaat meer om het meevoelen met een ander en het ervaren van een bepaalde connectie doordat een ander als deel van de zelf wordt gezien, dan het daadwerkelijk begrijpen van diens behoeften.

Ondanks dat hate crime begrip de relatie van intergroepscontact met attitude en hulpintentie niet verklaart, staat het echter wel indirect in relatie met de uitkomstvariabelen. De correlatie tussen

(23)

hate crime begrip en empathie is immers van significant positieve waarde. Dit geeft aan dat op het moment dat een persoon in grotere mate inzicht heeft in de mogelijke staat van het LHBT-slachtoffer van hate crime, diegene meer empathie richting het slachtoffer ervaart dan wanneer hij of zij over een lagere mate van inzicht beschikt. Voorgaande is in lijn met eerder onderzoek, waarin is aangetoond dat cognitieve processen bepalend zijn voor het ervaren van empathie en altruïstische motivatie (Lamm, Batson & Decety, 2007). De pijn die de hate crime verzorgd wordt vermoedelijk sneller gedeeld en gevoeld, doordat deze beter door een individu begrepen wordt. Het sterker ervaren van empathie verzorgt op haar beurt weer een positievere attitude over het slachtoffer, met een sterkere hulpintentie als uitkomst. Zodoende kan worden gesteld dat het wel degelijk van belang is dat een persoon een bepaalde mate van hate crime begrip heeft.

Tevens is gebleken dat de kwaliteit van het contact van een persoon met de outgroup voor een groot deel de relatie van intergroepscontact met attitude en hulpintentie bepaalt. Wanneer een niet-LHBT zijn of haar relatie met niet-LHBT als aangenaam, coöperatief en niet-oppervlakkig ervaart, heeft contact een sterker positief verband met attitude dan op het moment dat dit niet het geval is. Wat betreft de relatie met hulpintentie is de kwaliteit van het contact zelfs volledig bepalend. Enkel direct contact is bovendien niet van voorspellende waarde gebleken. Dit indiceert dat het voornamelijk belangrijk is dat een niet-LHBT kwalitatief goede relaties ervaart met LHBT, in plaats van het puur aanwezig zijn van directe of indirecte vormen van contact.

Afsluitend blijken niet-LHBT gemiddeld over evenveel hate crime begrip te beschikken als LHBT. Ondanks dat LHBT doorgaans vaak te maken hebben met hate crime (Hein & Scharer, 2013), heeft dit bij hen in vergelijking met niet-LHBT geen groter inzicht in de bijbehorende kenmerken en consequenties als gevolg. Bij de totstandkoming van hate crime begrip zijn mogelijk andere factoren van belang, neem bijvoorbeeld de hoogte van het IQ en de verkregen opvoeding. Dit wijst erop dat LHBT en niet-LHBT als een even belangrijke informatiebron kunnen ingezet bij interventies voor kennisverspreiding over LHBT-gerelateerde hate crimes.

(24)

Beperkingen en Toekomstig Onderzoek

Op basis van de huidige studie was het enkel mogelijk correlationele uitkomsten te rapporteren, daar deze gebaseerd zijn op een niet-experimentele momentopname. In

vervolgonderzoek is het van belang dat het onderzoek wordt gedaan op basis van een manipulatie, zodat er causale verbanden kunnen worden vastgesteld.

Het is hiernaast mogelijk dat het ontbreken van een mediatie-effect van hate crime begrip, naast theoretische verklaringen, een methodologische reden heeft. Bij de meting van hate crime begrip is de hoogte bepaald aan de hand van de verschilscore tussen de hate crime begrip-items per vignet. Een hogere gemiddelde score op de items die behoorden bij het hate crime vignet, vergeleken met de items behorend bij het non-hate crime vignet, representeerde een beter hate crime begrip. Achteraf gezien kan echter worden gesteld dat deze verschilscore geen volledig valide weergave is van het daadwerkelijke hate crime begrip dat een persoon heeft. De reden hiervoor is dat er geen rekening werd gehouden met een minimale score op de hate crime begrip-items behorend bij het hate crime-vignet3. Bij vervolgonderzoek kan dit worden verholpen door het stellen van een

minimumscore bij de hate crime begrip-items die behoren bij het hate crime-vignet. Aanvullend kan worden nagegaan of de absolute scores op deze items correleren met de verschilscores. De

uiteindelijke verschilscore is daardoor van grotere waarde op het moment dat men hoger op de hate crime begrip-items gerelateerd aan het hate crime vignet scoort, dan wanneer men hier lager op scoort. Op deze manier ontstaat er een representatievere meting van hate crime begrip. Het is overigens van belang dat de betrouwbaarheid en validiteit van deze schaal in toekomstig onderzoek herhaaldelijk wordt getest middels het nagaan van de interbeoordelaars- en test-hertest

3

Toelichting aan de hand van een voorbeeld: Deelnemer A geeft ieder item behorend bij het hate crime vignet een lage score,

bijvoorbeeld een score van 2. Dit duidt op weinig begrip van de kenmerken en consequenties van een hate crime. Hij of zij geeft echter een nog lagere itemscore naar aanleiding het non-hate crime vignet, neem een score van 1, waardoor deelnemer A uiteindelijk op een verschilscore van 1 uitkomt. Deelnemer B laat door diens hoge gemiddelde score gerelateerd aan het hate crime vignet (bijvoorbeeld een score van 6) zien de heftige consequenties van een hate crime te begrijpen. Echter, hij of zij is van mening dat de non-hate crime geweldpleging ook heftig kan zijn en geeft de items behorend bij het non-hate crime vignet daardoor gemiddeld weliswaar een iets lagere, maar desalniettemin hoge score (bijvoorbeeld een 5). Hierdoor komt deelnemer B eveneens op een verschilscore van 1 uit. Ondanks dat deelnemer B meer begrip laat zien van de consequenties van een hate crime en het verschil in ernst tussen een hate crime

(25)

betrouwbaarheid, waarbij men de analyses baseert op een grote steekproef.

Een derde beperking bedraagt het feit dat de bevindingen zijn gebaseerd op een steekproef met diverse afwijkende karakteristieken. Het merendeel van de deelnemers bleek hoogopgeleid te zijn en uit een grote stad te komen. Onderzoek wijst aan dat hoogopgeleiden en stedelingen doorgaans een significant positievere attitude over LHBT hebben dan lager opgeleiden (Kuyper, 2016). Het is aannemelijk dat de attitude van de huidige deelnemers, onafhankelijk van

intergroepscontact, om deze reden overwegend positief is. Daar de data niet voortkomt uit een geheel representatieve steekproef, is het belangrijk dat deze voorzichtig worden geïnterpreteerd. Toekomstig onderzoek kan hiervoor controleren door het onderzoek te repliceren aan de hand van een

representatievere sample, dat wil zeggen: een sample op basis van een grote variatie in opleidingsniveau en woonomgeving.

Een factor die eveneens mogelijk van invloed was op de resultaten bestaat uit de vele nieuwsitems over LHBT-geweld die ten tijde van afname van de vragenlijst werden gepubliceerd. Wellicht heeft deze berichtgeving voor een beïnvloeding van de resultaten gezorgd, doordat

deelnemers zich op dat moment meer bewust waren van de consequenties van hate crime en hierdoor een hoger hate crime begrip-gemiddelde lieten zien dan anders het geval was geweest. Ook kan het zijn dat de gemiddelde attitude en hulpintentie hierdoor een hogere mate aannam, als resultaat van het ervaren van sociale wenselijkheid. Hierdoor zijn de vragen mogelijk niet naar waarheid ingevuld. Ook om deze reden moeten de generalisaties van de bevindingen worden gedaan met een bepaalde mate van behoedzaamheid. Vervolgonderzoek kan dit aanpakken door ofwel gebruik te maken van een experimenteel design, ofwel in geval van een niet-experimenteel onderzoek controlevragen in de vragenlijst op te nemen. Deze vragen kan men, in combinatie met andere items over antecedenten van kennis over hate crime, tevens als interessante aanvulling gebruiken om de voorspellers van hate crime begrip na te gaan.

(26)

Afsluitend is er in dit onderzoek gekeken naar intentie tot hulpgedrag. Daar gedragsintenties daadwerkelijk gedrag voorspellen (Ajzen & Fishbein, 1977), zijn de bevindingen van deze studie optimistisch. Desalniettemin is het van belang dat toekomstig onderzoek ook ingaat op de

generalisatie naar hulpgedrag, middels het daadwerkelijk observeren van gedrag. Bovendien is in dit onderzoek enkel gekeken naar een algemene vorm van hulpintentie en niet of deze ook

daadwerkelijk passend is voor de hate crime-situatie. In vervolgonderzoek kan het waardevol zijn om de meting van hulpintentie te specificeren op basis van de speciale behoeften van

LHBT-slachtoffers van hate crime. Zo kan zowel worden nagegaan of er bij de deelnemer sprake is van een intentie tot hulpgedrag en zo ja, of diens specifieke hulpintentie de juiste vorm van hulp bedraagt.

Conclusie

Samengenomen suggereert de huidige studie dat intergroepscontact een unieke mogelijkheid biedt om de hulpintentie van niet-LHBT richting LHBT-slachtoffers van hate crime te vergroten. De bevinding dat deze relatie naast de veelvuldig onderzochte factoren empathie en de inclusion of the other in the self ook indirect tot stand komt door het nieuw-ontwikkelde concept ‘hate crime begrip’, biedt een interessante toevoeging aan de bestaande kennis op dit onderzoeksgebied. Door de

ontwikkeling van een manier om begrip over de kenmerken van hate crime te meten, is meer inzicht ontstaan in de antecedenten van hulpgedrag jegens hate crime slachtoffers. Dit schept de

mogelijkheid maatschappelijke stappen te nemen ter ontwikkeling van interventies die dit hate crime begrip onder de bevolking te bevorderen, zoals via voorlichtingen op zowel instituties (zoals bij de politie) als onder de algehele bevolking. Door het percentage hate crime begrip op deze manier te verhogen, kan er indirect mogelijk voor worden gezorgd dat potentiële omstanders van hate crime sneller support bieden ten opzichte van LHBT-slachtoffers. Op deze manier zal het helingsproces van de slachtoffers op positieve wijze worden versneld, met een uiteindelijke verhoging van het welzijn van de hate crime-slachtoffers als doel.

(27)

Referenties

Ajzen, I., & Fishbein, M. (1977). Attitude-behavior relations: A theoretical analysis and review of empirical research. Psychological Bulletin, 84(5), 888.

Aron, A., Aron, E. N., Tudor, M., & Nelson, G. (1991). Close relationships as including other in the self. Journal of Personality and Social Psychology, 60(2), 241.

Aron, A., Aron, E. N., & Smollan, D. (1992). Inclusion of the other in the self scale and the structure of interpersonal closeness. Journal of Personality and Social Psychology, 63, 596-612.

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173–1182.

Batson, C. D., Chang, J., Orr, R., & Rowland, J. (2002). Empathy, attitudes, and action: Can feeling for a member of a stigmatized group motivate one to help the

group? Personality and Social Psychology Bulletin, 28(12), 1656-1666.

Batson, C. D., Polycarpou, M. P., Harmon-Jones, E., Imhoff, H. J., Mitchener, E. C., Bednar, L. L., Klein, T. R., & Highberger, L. (1997). Empathy and attitudes: Can feeling for a member of a stigmatized group improve feelings toward the group? Journal of

Personality and Social Psychology, 72(1), 105.

Bell, J. G., & Perry, B. (2015). Outside looking in: the community impacts of anti-lesbian, gay, and bisexual hate crime. Journal of Homosexuality, 62(1), 98–120.

Berrill, K. T. (1990). Anti-gay violence and victimization in the United States: An overview. Journal of Interpersonal Violence, 5, 274-294.

Blazak, R. (2011). Isn’t every crime a hate crime? The case for hate crime laws. Sociology Compass, 5(4), 244-255.

(28)

Journal of Social Issues, 58(2), 207–225.

Capozza, D., Falvo, R., Trifiletti, E., & Pagani, A. (2014). Cross-group friendships, extended contact, and humanity attributions to homosexuals. Procedia-Social and Behavioral Sciences, 114, 276-282.

Christ, O., Hewstone, M., Tausch, N., Wagner, U., Voci, A., Hughes, J., & Cairns, E. (2010). Direct contact as a moderator of extended contact effects: Cross-sectional and

longitudinal impact on outgroup attitudes, behavioral intentions, and attitude certainty. Personality and Social Psychology Bulletin, 36(12), 1662-1674. Craig, K. M. (2002). Examining hate-motivated aggression: A review of the social

psychological literature on hate crimes as a distinct form of aggression. Aggression and Violent Behavior, 7(1), 85–101.

Dawson, J. F. (2014). Moderation in Management Research: What, Why, When, and How. Journal of Business and Psychology, 29, 1-19.

Dovidio, J. F., Eller, A., & Hewstone, M. (2011). Improving intergroup relations through direct, extended and other forms of indirect contact. Group Processes & Intergroup Relations, 14(2), 147-160.

Feddes, A. R., & Jonas, K. J. (2016). LGBT hate crime, psychological well-being, and reporting behaviour: LGBT community and police perspectives (Rapport nr. 2015ISFP7).

Feddes, A. R., Noack, P., & Rutland, A. (2009). Direct and extended friendship effects on minority and majority children’s interethnic attitudes: A longitudinal study. Child Development, 80(2), 377-390.

Garnets, L., Herek, G. M., & Levy, B. (1990). Violence and victimization of lesbians and gay men mental health consequences. Journal of Interpersonal Violence, 5(3), 366-383.

(29)

Glasman, L. R., & Albarracín, D. (2006). Forming attitudes that predict future behavior: a meta-analysis of the attitude-behavior relation. Psychological Bulletin, 132(5), 778- 822.

Haddock, G., Zanna, M. P., & Esses, V. M. (1993). Assessing the structure of prejudicial attitudes: The case of attitudes toward homosexuals. Journal of Personality and Social Psychology, 65(6), 1105-1118.

Hein, L. C., & Scharer, K. M. (2013). Who cares if it is a hate crime? Lesbian, gay, bisexual, and transgender hate crimes-mental health implications and interventions.

Perspectives in Psychiatric Care, 49(2), 84–93.

Herek, G. M. (1989). Hate crimes against lesbians and gay men: issues for research and policy. Americam Psychologist, 44(6), 948–955.

Herek, G. M., Cogan, J. C., & Gillis, J. R. (2002). Victim experiences in hate crimes based on sexual orientation. Journal of Social Issues, 58(2), 319-339.

Herek, G., Gillis, J., & Cogan, J. (1999). Psychological sequelae of hate crime victimization among lesbian, gay, and bisexual adults. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 67(6), 945–951.

Hinkin, T. R. (1998). A brief tutorial on the development of measures for use in survey questionnaires. Organizational Research Methods, 1(1), 104-121.

Kuyper, L. (2016). LHBT-monitor 2016. Opvattingen over en ervaringen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Iganski, P., & Lagou, S. (2015). Hate crimes hurt some more than others. Journal of Interpersonal Violence, 30(10), 1696–1718.

(30)

Lamm, C., Batson, C. D., & Decety, J. (2007). The neural substrate of human empathy: effects of perspective-taking and cognitive appraisal. Journal of Cognitive Neuroscience, 19(1), 42-58.

Larsen, K. S., Reed, M., & Hoffman, S. (1980). Attitudes of heterosexuals toward homosexuality: A Likert‐type scale and construct validity. Journal of Sex Research, 16(3), 245-257.

Meleady, R., & Seger, C. R. (2016). Imagined contact encourages prosocial behavior towards outgroup members. Group Processes & Intergroup Relations, 1-18.

Paolini, S., Hewstone, M., Cairns, E., & Voci, A. (2004). Effects of direct and indirect cross- group friendships on judgments of Catholics and Protestants in Northern Ireland: The mediating role of an anxiety- reduction mechanism. Personality and Social

Psychology Bulletin, 30, 770–786.

Perry, B., & Alvi, S. (2012). “We are all vulnerable”: The in terrorem effects of hate crimes. International Review of Victimology, 18(1), 57–71.

Pettigrew, T. F. (1997). Generalized intergroup contact effects on prejudice. Personality and Social Psychology Bulletin, 23(2), 173-185.

Pettigrew, T. F., & Tropp, L. R. (2006). A meta-analytic test of intergroup contact theory. Journal of Personality and Social Psychology, 90(5), 751.

Pettigrew, T. F., & Tropp, L. R. (2008). How does intergroup contact reduce prejudice? Meta‐ analytic tests of three mediators. European Journal of Social Psychology, 38(6), 922- 934.

Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2004). SPSS and SAS procedures for estimating indirect effects in simple mediation models. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 36(4), 717-731.

(31)

perpetrators and victims of hate crime: an investigation using the person perception paradigm. Journal of Interpersonal Violence, 18(9), 1055–1074.

Turner, R. N., Hewstone, M., Voci, A., & Vonofakou, C. (2008). A test of the extended intergroup contact hypothesis: the mediating role of intergroup anxiety, perceived ingroup and outgroup norms, and inclusion of the outgroup in the self. Journal of Personality and Social Psychology, 95(4), 843.

Vezzali, L., Hewstone, M., Capozza, D., Giovannini, D., & Wölfer, R. (2014). Improving intergroup relations with extended and vicarious forms of indirect contact. European Review of Social Psychology, 25(1), 314-389.

Wright, S. C., Aron, A., McLaughlin-Volpe, T., & Ropp, S. A. (1997). The extended contact effect: Knowledge of cross-group friendships and prejudice. Journal of Personality and Social Psychology, 73, 73–90

(32)

Bijlage I. Pilotstudie: methode, resultaten en discussie.

Deelnemers en Procedure. Voor de totstandkoming van de schaal voor het meten van hate crime begrip is een pilotstudie afgenomen. De steekproef betrof twintig deelnemers, bestaande uit studenten van de Universiteit van Amsterdam en vrienden en familie uit de directe omgeving van de onderzoeker. De vragenlijst is afgenomen via Qualtrics. Aan de deelnemers is gevraagd aan te geven in hoeverre bepaalde stellingen volgens hen samenhingen met een gegeven omschrijving. Hierna werden hun opvattingen over de kenmerken, oorzaken en consequenties van hate crime nagegaan met behulp van vijf open vragen.

Materialen. Als fundament voor de constructie van de items voor hate crime begrip is het bovenstaand beschreven literatuuronderzoek meegenomen. Ter aanvulling is geput uit de studie van Feddes en Jonas (2016), waarin data met betrekking tot de impact van hate crime jegens LHBT is verkregen aan de hand van interviews en focusgroepen. Analyse van beide bronnen bracht vijf te onderscheiden aspecten van hate crime naar voren. Deze aspecten bedragen de volgende: het raken in de kern van de identiteit, het zenden van een boodschap als intentie van de dader, het buitensluiten van het slachtoffer, het veroorzaken van hevige schade en de specifieke behoeften van het

slachtoffer. Het streven was een schaal te ontwikkelen van vier tot zes items. Met de wetenschap dat ruwweg de helft van de gecreëerde items de uiteindelijke schaal doorgaans wordt geschrapt (Hinkin, 1998), zijn voor de pilottest 13 items geconstrueerd voor het vaststellen van de mate van hate crime begrip. Naar methode van Hinkin (1998) zijn deze items vervolgens gepilottest met een vragenlijst. In de pilotvragenlijst werd de omschrijving van hate crime gegeven, tezamen met die van twee andere concepten: een empathische gebeurtenis en een geweldloze beroving. Hierbij zijn twee denkbeeldige personen, persoon A en persoon B, gebruikt ter verduidelijking voor de beschreven gebeurtenis. Een voorbeeld van de omschrijving van een empathische gebeurtenis is: “Een gebeurtenis waarin empathie wordt getoond bestaat uit de emotionele respons van een persoon (persoon A), die gelijk is aan het waargenomen welzijn van een ander (persoon B). Hierbij heeft

(33)

persoon B.” Iedere omschrijving stond op een aparte pagina, met eronder 26 stellingen weergegeven. Deze bestonden uit zowel de 13 nieuw ontwikkelde items van hate crime begrip als de items die behoren tot een bestaande schaal van empathie (Batson et al., 1997) en een zelf-ontwikkelde schaal voor een geweldloze beroving. De items voor de berovingsschaal zijn gebaseerd op de analyse van hate crime begrip, waarbij ze omgekeerd zijn geformuleerd. Een voorbeeld van een item is:

“Persoon B wordt bij de gebeurtenis willekeurig gekozen door persoon A”. De ervaren samenhang tussen de omschrijving van de drie constructen met de 26 items is gemeten met behulp van een vijf puntschaal, lopend van 1 (niet mee eens) tot 5 (volledig mee eens). Zie Bijlage II voor de gehele vragenlijst.

Resultaten. Een principale componenten analyse (PCA) is uitgevoerd over de 26 items met orthogonale rotatie (varimax). Daar de ontwikkeling van de schaal is gericht op het construct ‘hate crime begrip’ is de factoranalyse enkel uitgevoerd over de data van het derde onderdeel van de pilotvragenlijst, waarin de samenhang tussen de 26 items met het hate crime concept werd gemeten. Item 2 (‘tijdens de gebeurtenis voelt persoon A zich ontroerd richting persoon B’) is hierbij niet meegenomen door gebrek aan variantie tussen de scores. Tabel 4 weergeeft de correlaties tussen de 26 items. Uit de initiële factoranalyse, gericht op enkel de 13 items van hate crime begrip, kwam een 3-factor uitkomst naar voren. Acht van de dertien factoren laadden op Factor 1 (range = .47-.85, eigenwaarde = 3.45) en bepaalden gezamenlijk 26,57% van de variantie. Vier items laadden op een tweede factor (range = -.37-.80, eigenwaarde = 1.83) en verklaarden 14,10% van de variantie. Eén item laadde ten slotte op een derde factor (.84, eigenwaarde = 1.66), deze was verantwoordelijk voor 12,76% van de variantie. Gezamenlijk bepaalden de drie factoren 53,43% van de variantie in de data. Waar de eerste factor voornamelijk leek te staan voor een breder spectrum aan consequenties die een hate crime kan veroorzaken, ging de tweede factor specifieker in op het vernederende aspect van hate crime. De derde factor ging in op de behoefte aan begrip na het ervaren van een hate crime. Vervolgens is een bevestigende factoranalyse gedaan over het totaal van 26 items, dus zowel

(34)

de empathie-items, de beroving-items en de hate crime-items. Hierbij werd een uitkomst van drie factoren geforceerd. Uit de analyse kwam naar voren dat dezelfde items die bij de initiële

factoranalyse op item 1 laadden, bij de bevestigende analyse eveneens in hoge mate op eenzelfde component bleken te laden. Deze kon zodoende worden gezien als het hate crime-component. Tabel 5 geeft de factorladingen na rotatie weer. Voor de schaalconstructie van hate crime begrip zijn uiteindelijk de acht items met de hoogst positieve factorladingen meegenomen. Deze

schaalcombinatie bleek van redelijke betrouwbaarheid, Cronbach’s α = .66. Verwijdering van item 15 en 18 gaf echter een hogere alpha van .77. Om deze reden zijn deze items uit de schaal

verwijderd, waarna de uiteindelijke schaal uit een totaal van zes items bestond, namelijk items 1, 4, 5, 8, 14 en 23.

Discussie. Naar aanleiding van de factoranalyse is een betrouwbare schaal ontwikkeld voor het meten van hate crime begrip. De open vragen zijn uiteindelijk niet meegenomen bij de

totstandkoming van deze schaal; deze zijn enkel gebruikt als aanvullende en bevestigende informatie bij het kiezen van de definitieve items.

Een relatief groot deel van de deelnemers liet na het invullen van de vragenlijst weten een aantal vragen vaag en onduidelijk te vinden. Dit heeft er wellicht voor gezorgd dat deelnemers de vragen niet volledig begrepen. Dit was mogelijk van negatieve invloed op de validiteit van de schaal. Ter controle van de betrouwbaarheid en validiteit van de schaal is de factoranalyse gerepliceerd bij het hoofdonderzoek.

Bij de huidige meting van hate crime-begrip wordt enkel gekeken naar het begrip van een persoon van hate crime-kenmerken. Bij het vaststellen van het daadwerkelijke hate crime begrip is het belangrijk dat naast de absolute score op de hate crime begrip-items ook het inzicht van een persoon in het verschil tussen een hate crime en een non-hate crime wordt nagegaan. In het hoofdonderzoek wordt dit aangepakt door gebruik te maken van een hate crime-vignet en een non-hate crime-vignet, naar aanleiding waarvan een verschilscore wordt berekend.

(35)

Tabel 4. Correlaties

Item 1 3 4 5 8 11 14 15 17 18 20 23 25

1. Hate crime - Diepe emotionele pijn 1.00

3. Hate crime – Consequentie vermijden .20 1.00

4. Hate crime – Lange herstelperiode .48* .04 1.00

5. Hate crime – Constant gevoel kwetsbaarheid .27 -.16 .44* 1.00

8. Hate crime – Invloed op sociale groep .43 .16 .17 .34 1.00

11. Hate crime – Schaamte -.15 -.06 -.21 -.13 -09 1.00

14. Hate crime – Kern identiteit .54* -.21 .70*** .40 .34 -.04 1.00

15. Hate crime – Negatieve attitude .23 -.27 .26 .13 .22 .26 .39 1.00

17. Hate crime – Afwijzen .17 -.27 .28 .11 .05 .16 .42 .14 1.00

18. Hate crime – Behoefte aan begrip -.12 .03 .49* -.18 -.25 -.11 .11 .02 .13 1.00

20. Hate crime – Persoonlijke kenmerken .07 -.15 .19 .43 .20 .11 .44* .20 .11 -.08 1.00

23. Hate crime – Eigen identiteit negatief .29 .04 .30 .64** .18 .19 .23 .17 .01 -.07 .16 1.00

25. Hate crime – Vernederen .11 -.47* .06 .13 -.06 -.08 .09 .24 .27 -.10 .07 .17 1.00

(36)

Tabel 4: Factorladingen Component Empathie HCB Beroving Empathie, Item 12 .93 Empathie, Item 22 .93 Empathie, Item 19 .93 Empathie, Item 10 .85

Hate crime, Item 25 -.68

Hate crime, Item 3 .64

Beroving, Item 16 .61

Hate crime, Item 15 -.47

Hate crime, Item14 .83

Hate crime, Item 4 .72

Beroving, Item 26 -.70

Hate crime, Item 1 .66

Beroving, Item 24 -.65

Hate crime, Item 5 .64

Beroving, Item 21 -.62

Hate crime, Item 8 .54

Hate crime, Item 23 .49

Hate crime, Item 20 .47

Beroving, Item 13 -.45

Empathie, Item 6 -.71

Hate crime, Item 18 .67

Beroving, Item 7 .50

Beroving, Item 9 .49

Hate crime, Item 17 .40

Hate crime, Item 11 -.37

(37)

Bijlage II. Vragenlijst Pilotstudie

INTRODUCTIE

Hartelijk dank dat u mee wilt doen aan deze pilotstudie.

De pilotstudie bestaat uit twee onderdelen. In het eerste onderdeel wordt van u gevraagd aan te geven in hoeverre u bepaalde stellingen vindt passen bij een gegeven beschrijving. In het tweede onderdeel vragen we u een aantal zinnen af te maken.

De vragenlijst is ontwikkeld om te meten wat u denkt op dit moment. Er zijn geen goede of foute antwoorden, het gaat om uw eigen mening. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 15 minuten.

Om naar de volgende pagina te gaan, klikt u telkens op de >> button rechtsonder.

…….

ONDERDEEL 1

Op ieder van de volgende pagina’s staat de beschrijving van een gebeurtenis weergegeven. In totaal worden drie beschrijvingen gegeven, namelijk van een empathische gebeurtenis, een beroving en

een hate crime. Onder iedere beschrijving vindt u een aantal stellingen met betrekking tot twee personen: persoon A en persoon B. Iedere stelling gaat samen met een schaal, die loopt van 1 tot en met 5 (1 = helemaal niet, 2 = nauwelijks, 3 = in redelijke mate, 4 = in hoge mate, 5 = in zeer hoge mate). Op deze schaal kunt u per stelling aangeven in hoeverre u deze bij de beschreven gebeurtenis vindt passen.

Sommige van de stellingen zullen op elkaar lijken, andere stellingen zullen wellicht wat vreemd of onlogisch klinken. Indien een item niet te beantwoorden lijkt aan de hand van de gegeven beschrijving, bijvoorbeeld omdat de beschrijving daar niet volledig genoeg voor is, kies dan voor de optie 'helemaal niet'. Zorg er ondanks dit voor dat u antwoord geeft op alle items, ook wanneer u niet zeker bent over het beste antwoord.

(38)

Empathische gebeurtenis

Een gebeurtenis waarin empathie wordt getoond bestaat uit de emotionele respons van een persoon (persoon A), die gelijk is aan het waargenomen welzijn van een ander (persoon B). Hierbij heeft persoon A begrip van de emotionele staat van persoon B en ervaart hij of zij dezelfde gevoelens als persoon B.

In welke mate vindt u de volgende stellingen passen bij bovenstaande gebeurtenis?

(1 = helemaal niet, 5 = in zeer hoge mate)

1. De gebeurtenis veroorzaakt diepe emotionele pijn bij persoon B

2. Tijdens de gebeurtenis voelt persoon A zich ontroerd richting persoon B

3. Een consequentie van de gebeurtenis is dat persoon B in het vervolg bepaalde plekken vermijdt 4. De gebeurtenis gaat doorgaans samen met een lange herstelperiode voor persoon B

5. De gebeurtenis veroorzaakt een constant gevoel van kwetsbaarheid bij persoon B 6. Tijdens de gebeurtenis voelt persoon A zich empathisch richting persoon B

7. Persoon B heeft na de ervaring van de gebeurtenis meer behoefte aan effectief handelen van de politie, dan aan sociale steun

8. De gebeurtenis is van invloed op zowel persoon B zelf als de sociale groep waartoe persoon B behoort

9. Het is niet het doel van persoon A om een boodschap over te brengen 10. Tijdens de gebeurtenis voelt persoon A zich weekhartig richting persoon B

11. De gebeurtenis kan na afloop een sterk gevoel van schaamte oproepen bij persoon B 12. Tijdens de gebeurtenis voelt persoon A zich teder richting persoon B

13. De gebeurtenis is gericht op de eigendommen van persoon B en niet op persoon B zelf 14. De gebeurtenis raakt persoon B in de kern van diens identiteit

15. De gebeurtenis gaat samen met een negatieve attitude van persoon A richting de sociale groep waartoe persoon B behoort

16. De gebeurtenis is doorgaans niet persoonlijk bedoeld

17. Aan de hand van de gebeurtenis wijst persoon A persoon B af

18. Na de ervaring van de gebeurtenis heeft persoon B behoefte aan begrip 19. Tijdens de gebeurtenis voelt persoon A zich warm richting persoon B 20. De gebeurtenis is het gevolg van de persoonlijke kenmerken van persoon B

(39)

21. Persoon B wordt bij de gebeurtenis willekeurig gekozen door persoon A 22. Tijdens de gebeurtenis voelt persoon A compassie richting persoon B

23. Een mogelijke consequentie van de gebeurtenis is dat persoon B de eigen identiteit gaat

beschouwen als negatief

24. De gebeurtenis heeft relatief weinig impact op het mentale welzijn van persoon B 25. Persoon A heeft als doel persoon B te vernederen

26. Persoon B kan de gebeurtenis doorgaans snel een plek geven …….

Beroving

Een gebeurtenis waarbij er sprake is van een beroving bevat een misdrijf waarbij een persoon (persoon A) de persoonlijke eigendommen van een ander (persoon B) tracht te stelen. In dit geval gebeurt dit

ongeacht van wie persoon B is.

In welke mate vindt u de volgende stellingen passen bij bovenstaande gebeurtenis?

(1 = helemaal niet, 5 = in zeer hoge mate)

[Zelfde items als bij omschrijving van ‘empathische gebeurtenis’]

…….

Hate crime

Een gebeurtenis waarin er sprake is van hate crime bevat een geweldpleging die ontstaat met de intentie van een persoon (persoon A) een ander (persoon B) te intimideren of schaden omwille van diens

achtergrond, etniciteit, seksuele oriëntatie, gender-identiteit, religie of het hebben van een andere minderheidsgroep-status door persoon B.

In welke mate vindt u de volgende stellingen passen bij bovenstaande gebeurtenis?

(40)

[Zelfde items als bij omschrijving van ‘empathische gebeurtenis’] ……..

ONDERDEEL 2

Hieronder staat het begin van vijf verschillende zinnen weergegeven. Alle zinnen hebben betrekking op hate crimes op basis van seksuele en/of gender diversiteit - hiermee wordt geweld naar lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT) omwille van hun identiteit bedoeld.

Maak iedere zin af, op basis van uw eigen mening. Nogmaals: het gaat er puur om wat u op dit moment denkt, er zijn geen goede of foute antwoorden.

1. Het verschil tussen een hate crime en een doorsnee geweldpleging is... 2. De typische hate crime wordt gepleegd omdat…

3. De verschillen tussen de consequenties van een hate crime en de consequenties van een doorsnee geweldpleging zijn, met het oog op het slachtoffer...

4. De intentie van de dader van een hate crime kan worden beschreven als… 5. De hulpbehoeften van een hate crime-slachtoffer zijn na afloop voornamelijk…

…….. DEMOGRAFISCHE VRAGEN Wat is uw geslacht? 1 = Vrouw 2 = Man 3 = Anders Wat is uw leeftijd?

(41)

Wat is uw hoogst voltooide opleiding? 1 = Basisonderwijs

2 = Lager/voorbereidend beroepsonderwijs(Ibo/vmbo) 3 = Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) 4 = Hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) 5 = Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) 6 = Hoger beroepsonderwijs (hbo)

7 = Geen van bovenstaande

Wat is uw seksuele geaardheid?

1 = Homoseksueel 2 = Heteroseksueel 3 = Biseksueel 4 = Anders, namelijk… ……. AFSLUITING

We zijn aangekomen bij het einde van de pilotstudie. Dank voor uw tijd en informatie!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In conclusion, the overall findings on the curriculum, library and staffing indicators provide an affirmation that accreditation in Ghana has had influence on the

Hypothesis 5 added a moderation by product category to this effect, predicting that this difference in brand image between creative and-non creative

Maar naast dit principe behelst de regeling nog een drietal doelstellingen, namelijk het aantrekken van werknemers uit het buitenland met een specifieke

The decision analytic model in two very different settings (Indonesia and Uganda) in terms of contraceptive prevalence, unmet need and cost-effectiveness thresholds as described

The vDOS of disordered disk systems with tangential elastic forces (solid lines) where the stiffness ratio is ρ = 1 and the area fraction increases as listed in the legend.. Figure

As the clinical risk manager of this specific hospital, the researcher is responsible for monitoring hand hygiene in the hospital but has been unable to improve hand hygiene

rotation speed for wet particles with 100% (V/V) water (case 7) and we present the data with cross red symbols in Fig. We also vary the capillary force for drum rotation speed of 25

40 jaar Bestuurskunde Twente WORKSHOP 1 Grenzen tussen het private en publieke domein in de energiesector... Energietransitie als