• No results found

Kom op, drink nog een biertje! : een onderzoek naar de mate waarin mannelijke jongvolwassenen worden beïnvloed door andere jongvolwassenen met betrekking tot alcoholgebruik met geslacht als moderator

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kom op, drink nog een biertje! : een onderzoek naar de mate waarin mannelijke jongvolwassenen worden beïnvloed door andere jongvolwassenen met betrekking tot alcoholgebruik met geslacht als moderator"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Kom op, drink nog een biertje!’

Een onderzoek naar de mate waarin mannelijke jongvolwassenen worden

beïnvloed door andere jongvolwassenen met betrekking tot alcoholgebruik

met geslacht als moderator

Bron: Youth Health.

Bacheloronderzoek

Universiteit van Amsterdam Floortje Zomerdijk

Studentnummer 10644954 10 juni 2016

‘Alcohol and peer pressure’ Begeleider: Evelien Hoeben

(2)

Inhoudsopgave

Abstract....………...………... 3

1 Inleiding………...………... 4

2 Theoretisch kader...………...…………. 7

2.1 Invloed van peers op alcoholgebruik………... 7

2.2 Man-vrouw verschillen………... 9 3 Methoden………..…………...………. 12 3.1 Databeschrijving…...…...………... 12 3.2 Operationalisatie..…..………...………... 13 3.3 Analyse strategie…..………...………... 18 4 Resultaten………...………... 19 4.1 Beschrijvende statistieken………... 19 4.2 Correlaties………...………... 21

4.3 Alcoholgebruik uit de zelfrapportages ...…………... 22

4.4 Alcoholgebruik uit de observaties………...………... 24

5 Discussie………...…………... 27

5.1 Conclusie………...………... 27

5.2 Discussie………...………... 27

Literatuurlijst………...……… 31

(3)

Abstract

Deze studie heeft gekeken naar de hypothese dat jongvolwassenen zich in hun alcoholgebruik laten beïnvloeden door het alcoholgebruik van andere jongvolwassenen en dat mannen zich meer laten beïnvloeden door het alcoholgebruik van andere jongvolwassenen dan vrouwen. Er zijn data gebruikt die zijn verkregen in het Bar Lab van de Universiteit van Nijmegen, onder 219 studenten met leeftijden tussen de 18 en 26 jaar. De resultaten zijn gebaseerd op zowel de antwoorden van vragenlijsten die de respondenten hebben ingevuld, als observaties van het alcoholgebruik van de groepen studenten die meededen. Alcoholgebruik is zowel gemeten op basis van de observaties als op basis van de vragenlijst. Uit beide metingen blijkt dat een respondent meer alcohol heeft gedronken als zijn of haar vrienden ook alcohol hebben gedronken. Bovendien blijkt uit de metingen dat deze samenhang groter is tussen mannelijke respondenten en zijn vrienden dan tussen vrouwelijke studenten en haar vrienden.

(4)

1 Inleiding

Alcoholgebruik onder jongeren komt veel voor en overmatig gebruik kan negatieve lichamelijke, sociale en psychologische consequenties hebben (Cooper, 1994). Het drinken van veel alcohol kan bijvoorbeeld het risico op lichamelijke aandoeningen zoals hartziektes, diabetes en dementie verhogen, het kan het risico dat een persoon geen relaties meer kan onderhouden en als gevolg daarvan eenzaam wordt vergroten en het kan depressieve gevoelens versterken en zelfs uitlokken (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014; Alcohol de baas, 2016; Alcoholhulp, 2016). Om deze redenen is het relevant om meer te weten te komen over alcoholgebruik.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat beïnvloeding door vrienden een belangrijke voorspeller is van alcoholconsumptie onder jongeren (Bot, Engels, Knibbe & Meeus, 2005; Perkins, 1997). Beïnvloeding door vrienden werkt op twee verschillende manieren, namelijk door het aanpassen van het drinkgedrag aan het drinkgedrag van gelijken, en door aangemoedigd of overgehaald worden om te drinken door anderen (Bot, Engels, Knibbe & Meeus, 2005). Brechwald en Prinstein (2012) stellen er nog een derde manier is van beïnvloeding van vrienden, namelijk sociale vergelijking. Jongeren die zich aanpassen houden zich bezig met gedrag dat door gelijkwaardige groepsgenoten, ofwel peers, wordt geassocieerd met een hoge status (Brechwald & Prinstein, 2012). Ook komt het gedrag dat zij vertonen overeen met de sociale normen van de sociale groep waarin zij zich willen bevinden (ibid.). Om een beter beeld te krijgen van alcoholgebruik onder jongeren, is het daarom belangrijk de processen van sociale beïnvloeding te bestuderen.

Mannen en vrouwen verschillen mogelijk in de wijze waarop ze worden beïnvloed in hun alcoholgebruik. Tot een aantal jaar geleden heeft het idee dat vrouwen niet drinken ervoor gezorgd dat alcoholgebruik en alcoholmisbruik van vrouwen uit de publieke discussie zijn gehouden (Engs & Hanson, 1990). Mannen drinken in vergelijking tot vrouwen over het algemeen vaker en meer alcohol (World Health Organization, 2005). Dit resultaat is onder andere gevonden door het Centraal Bureau voor de Statistiek (2005), door Engs (1977), Thombs et al. (1997) en door Wilsnack & Wilsnack (1978). Bij deze onderzoeken werd alcoholgebruik gemeten door middel van zelfrapportages. Naast

(5)

sociale beïnvloeding van peers met betrekking tot alcoholgebruik ligt de nadruk in dit onderzoek op de verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft alcoholgebruik. Echter, verschillende onderzoeken suggereren dat de hoeveelheid alcoholconsumptie onder vrouwen toeneemt (CBS, 2000; Holmila & Raitasalo, 2005). Dit zou kunnen betekenen dat de verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot alcoholgebruik kleiner worden. Ook is er een toename van het aantal vrouwen met alcoholproblemen (Mirage, 2016). Het is daarom belangrijk dat we een beter beeld krijgen van de verschillen tussen mannen en vrouwen.

Er is al veel onderzoek gedaan naar alcoholgebruik. Er is echter nog maar weinig onderzoek gedaan waarbij alcoholgebruik is gemeten door middel van observaties in tegenstelling tot zelfrapportages. Door middel van observaties wordt de werkelijke alcoholconsumptie gemeten. In dit onderzoek wordt een zo natuurlijk mogelijke drinksituatie nagebootst. Met behulp van een natuurlijke situatie kan een realistischer beeld gegeven worden van het alcoholgebruik van een respondent dan wanneer respondenten hier zelf een inschatting van maken.

In de meeste onderzoeken over peer invloed en alcohol die tot nu toe zijn gedaan is alleen gekeken naar kenmerken van vrienden in het algemeen, maar in dit onderzoek wordt juist gekeken naar kenmerken van de vrienden van de respondent zelf (Korcuska & Thombs, 2003; Suls & Green, 2003). In vorige studies is het een beperking dat de vrienden van de respondenten niet onderzocht kunnen worden. Het is namelijk heel waarschijnlijk dat in groepen waar mensen elkaar kennen die mensen elkaar beïnvloeden (Bot et al., 2005). In dit onderzoek worden de vrienden van de respondenten ook onderzocht. Dit is nog niet vaak gedaan, maar dit betekent dat we in dit onderzoek een beter beeld kunnen vormen over de vrienden van de respondenten dan in eerdere onderzoeken.

Op basis van deze bevindingen is het interessant om te kijken naar het verband tussen geslacht, beïnvloeding door anderen en alcoholgebruik. In dit onderzoek wordt het verband onderzocht door middel van de volgende onderzoeksvraag: In hoeverre laten mannelijke jongvolwassenen zich in hun alcoholgebruik meer beïnvloeden door het alcoholgebruik van aanwezige anderen dan vrouwelijke jongvolwassenen?

(6)

Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag zal gebruikt worden gemaakt van data die is verkregen in het Bar Lab van de Universiteit van Nijmegen. Studenten werden hier gevraagd om met hun vriendengroep langs te komen in het Lab om vervolgens

vragenlijsten in te vullen met vragen over hun persoonlijke gegevens, hun

alcoholgebruik en over de vrienden die aanwezig waren. Ook werden alle groepen geobserveerd om te registreren wat zij tijdens het onderzoek hebben gedronken.

(7)

2 Theoretisch kader

2.1 Invloed van peers op alcoholgebruik

Voor het idee dat jongvolwassenen zich laten beïnvloeden door anderen zijn verschillende verklaringen te vinden. Deze verklaringen vinden hun oorsprong in sociale leertheorieën die beweren dat gedrag wordt aangeleerd door personen uit de omgeving. In de sociale leertheorie van Bandura (1971) stelt hij dat het functioneren van mensen gebaseerd is op een continue wisselwerking tussen gedrag en de omstandigheden waarin iemand zich bevindt. Hij legt uit dat nieuwe gedragspatronen ontwikkeld kunnen worden door directe ervaring of door het observeren van het gedrag van anderen. Wanneer dit gebeurt door directe ervaringen, worden de acties die een persoon kan ondernemen beheerst door belonende en straffende consequenties van bepaald gedrag. Mensen worden constant geconfronteerd met situaties waarin zij moeten handelen. Sommige reacties die zij proberen hebben geen succes, andere wel. De consequenties die zij ervaren geven een informatieve terugkoppeling over het gedrag dat zij hebben vertoond. Op basis hiervan weet die persoon hoe hij of zij in het vervolg succesvol kan handelen in een vergelijkbare situatie (Bandura, 1971).

Wanneer het gaat om alcoholgebruik werkt dit net zo. Wanneer iemand bijvoorbeeld een drankje zou weigeren, en als consequentie daarvan uitgelachen zou worden zal die persoon in het vervolg minder snel een drankje weigeren, om zo te voorkomen dat hij of zij een negatieve reactie hierop krijgt. Daarentegen kan iemand door het aannemen van een drankje positieve consequenties ervaren wanneer hierdoor bijvoorbeeld een sterkere vriendschapsband ontstaat met de andere personen die aanwezig zijn. Een andere manier waarop gedragspatronen ontwikkeld kunnen worden is door het observeren van anderen (modeling). Op deze manier worden gedragspatronen ontwikkeld met behulp van rolmodellen die een demonstratie geven van de manier waarop een actie uitgevoerd moet worden (ibid.). Vervolgens hoeft iemand dit gedrag alleen nog maar te imiteren om een actie goed uit te voeren. Op deze manier zou de aanwezigheid van andere personen die alcohol drinken ervoor kunnen zorgen dat

(8)

iemand zelf ook alcohol gaat drinken. Aan de hand van sociale leer theorieën kan daarom worden beweerd dat negatieve consequenties door het niet drinken van alcohol, of positieve consequenties door het drinken van alcohol en de aanwezigheid van andere personen die drinken factoren zijn die ervoor kunnen zorgen dat iemand alcohol gaat drinken.

Beïnvloeding door anderen is vooral sterk onder jongvolwassenen (Perkins, 1997). Deze beïnvloeding door gelijkgestelde groepsgenoten bij jongvolwassenen heeft te maken met ondersteuning. Tijdens hun opvoeding worden jongvolwassenen namelijk emotioneel ondersteund door hun ouders, maar deze ondersteuning verschuift naar meer ondersteuning van peers (Borsari & Carey, 2001). Deze invloed verschuift zeker wanneer jongvolwassenen gaan studeren en zij meer los komen te staan van hun ouders. Om de emotionele ondersteuning van hun ouders te vervangen, proberen studenten zichzelf te voorzien van support en ondersteuning door sterke vriendschapsbanden aan te gaan met peers die als rolmodellen kunnen dienen (Hays & Oxley, 1986). Veel jongvolwassenen gebruiken alcohol als een manier om het aangaan van vriendschapsbanden makkelijker te maken (Borsari & Carey, 2001). Doordat jongvolwassenen in hun studententijd minder contact hebben met ouders en andere familieleden, zoeken zij ondersteuning bij hun peers waardoor peers een belangrijk referentiekader worden (Borsari & Carey, 2001). Dit referentiekader is belangrijk voor gedrag zoals alcoholgebruik, want wanneer peers als rolmodel gaan dienen en deze peers alcohol drinken kunnen jongvolwassenen hierdoor beïnvloedt worden.

Er zijn al verschillende onderzoeken gedaan om deze beïnvloedingstheorie te toetsen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat jongvolwassenen die in dezelfde vriendengroep zaten meer gelijk waren wat betreft rookgedrag dan vergeleken met jongvolwassenen in andere vriendengroepen (Ennett & Bauman, 1994). Het komt bijvoorbeeld vaak voor dat in een bepaalde vriendengroep door veel vrienden gerookt wordt, terwijl in een andere vriendengroep (bijna) niemand rookt. Hetzelfde geldt voor alcoholgebruik. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat individuen met vrienden die drinken meer kans hebben om zelf ook te gaan drinken (Duncan et al., 2005; Spijkerman et al., 2010; Overbeek et al., 2010). Op basis van deze bevindingen is de volgende hypothese opgesteld:

(9)

Hypothese 1: jongvolwassenen laten zich in hun alcoholgebruik beïnvloeden door het alcoholgebruik van andere jongvolwassenen.

2.2 Man-vrouw verschillen

Uit verschillende onderzoeken onder studenten is gebleken dat er meer mannen zijn die drinken, dan vrouwen. Dit resultaat is gevonden door Parfrey (1977) in Ierland met een steekproef van 444 studenten, door Singh en Singh (1978) in India met een steekproef van 672 studenten en door Engs (1982) in Australië met een steekproef van 1449 studenten. Ook is uit verschillende onderzoeken duidelijk geworden dat mannen vaker en meer drinken dan vrouwen. Dit resultaat is onder andere gevonden door Engs (1977), bij een steekproef van 15000 Amerikaanse studenten, door Thombs et al. (1997) bij een steekproef van 930 Amerikaanse studenten en door Wilsnack & Wilsnack (1978) bij een steekproef van 1128 Amerikaanse studenten. Bij alle bovenstaande onderzoeken is het alcoholgebruik gemeten met behulp van vragenlijsten die ingevuld moesten worden door de respondenten. Maar ook bij onderzoeken waar alcoholgebruik is gemeten met behulp van observaties drinken mannen meer dan vrouwen (Overbeek et al., 2010; Spijkerman et al., 2010). Hieruit kan geconcludeerd worden dat er meer mannen zijn die drinken dan vrouwen, dat mannen vaker drinken en dat zij meer drinken.

Het is mogelijk dat mannen niet alleen verschillen met betrekking tot hun alcoholconsumptie, maar ook in de mate waarin ze in hun alcoholconsumptie worden beïnvloed door anderen. Volgens Taylor (2012) hebben mannen een natuurlijk groter verlangen naar macht en zijn ze competitiever ingesteld dan vrouwen door hun hoge testosteron levels. Dit verlangen naar macht is van belang omdat mannen mogelijk alcohol drinken om zich machtiger te voelen ten opzichte van andere mannen (Lemle & Mishkind, 1989). Volgens Lemle en Mishkind (1989) geeft alcohol mannen een subjectieve ervaring van macht en dominantie over anderen (ibid.). In onze cultuur is het drinken van alcohol een symbool voor mannelijkheid (Lemle & Mishkind, 1989; Capraro, 2000). Om hun mannelijke identiteit te laten zien aan anderen drinken mannen alcohol (Iwamoto & Smiler, 2013). Hierin verschillen ze van vrouwen. Bovendien is uit

(10)

eerder onderzoek gebleken dat alcohol door mannen wordt gebruikt als een middel bij het uitoefenen van dominantie in de groep (Tomsen, 1997). Tomsen probeerde in dit onderzoek een verband te vinden tussen het drinken van alcohol, geweld en sociale onrust en kwam tot de conclusie dat om dit verband te begrijpen de mannelijke identiteit en de culturele symbolen die hierbij horen belangrijke factoren zijn (ibid.)

Bovendien verschillen mannen van vrouwen met betrekking tot hun vriendschappen. Vriendschappen van mannen zijn namelijk meer gekenmerkt door hiërarchie en spelen zich vaker af in groepsverband (Rubin, Bukowski & Laursen, 2011; Weerman & Hoeve, 2012). Over de vriendschappen van vrouwen wordt daarentegen gesuggereerd dat ze gekenmerkt zijn door intimiteit, emotionele betrokkenheid en vertrouwelijkheid, en dat deze vriendschappen vaak sterker zijn dan die van mannen (Dindia & Canary, 2009; Weerman & Hoeve, 2012). Het is daarom aannemelijk dat mannen onderling meer invloed uitoefenen op elkaar dan vrouwen onderling. Weerman en Hoeve (2012) suggereren dat mannen gevoeliger zijn voor groepsdruk dan vrouwen, want bij mannen ligt er meer de nadruk op concurrentie.

Ten slotte hebben mannen een minder sterk gevoel voor morele overtuiging die hen kan beschermen tegen negatieve invloeden van peers (Ellis et al., 2008; Murray & Thompson, 1985; Weerman & Hoeve, 2012). Uit deze verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot hun vriendschappen concluderen Weerman en Hoeve (2012) dat “mannen kwetsbaarder zijn voor de invloed van peers met betrekking tot delinquent gedrag, omdat ze verschillen van vrouwen met betrekking tot de kwaliteit van hun vriendschappen, de gevoeligheid voor groepsdruk en de gevoeligheid voor morele overtuigingen (p. 231).”

Eerdere onderzoeken ondersteunen het idee dat mannen zich meer laten beïnvloeden met betrekking tot hun alcoholconsumptie dan vrouwen. Teunissen et al. (2012) trokken bijvoorbeeld op basis van hun onderzoek de conclusie dat mannen zich in hun alcoholconsumptie laten beïnvloeden door het beeld wat wordt geschetst over mensen die alcohol drinken. Wanneer een persoon die alcohol drinkt werd omschreven als aantrekkelijk, sociaal en succesvol werd er door de proefpersonen meer alcohol gedronken dan wanneer een persoon die alcohol drinkt op een negatieve manier werd

(11)

omschreven. Suls en Green (2003) vonden iets soortgelijks. Zij trokken op basis van hun onderzoek de conclusie dat mannelijke studenten meer sociale druk voelen om te drinken dan vrouwen. Zij beweren dat dit zou kunnen komen doordat mensen de negatieve gedachtes die zij hebben met betrekking tot alcohol vaak niet met elkaar delen omdat zij het gênant vinden om dit soort zorgen te delen (Suls & Green, 2003). Vooral bij mannen zou dit problematisch zijn, omdat drinken op de meeste campussen verbonden is met de mannelijke sociale identiteit (ibid.). Hierdoor hebben mannen wellicht meer het gevoel dat zij hun negatieve gedachtes over alcoholgebruik niet kunnen delen met anderen. Door deze sociale druk laten zij zich misschien ook meer beïnvloeden door hun vrienden wanneer zij alcohol drinken. Uit het onderzoek van Duncan et al. (2005) is gebleken dat mannen die deden aan het zogenoemde ‘binge drinking’ (veel drinken in één keer) op de middelbare school, meer drinken op de universiteit wanneer zij een huisgenoot hadden die ook deed aan ‘binge drinking’ op de middelbare school, dan wanneer zij een huisgenoot hadden die niet veel dronk. Dit effect is niet gevonden voor vrouwen. Ook is uit het onderzoek van Steinberg & Monahan (2007) gebleken dat mannen minder goed bestand zijn tegen de invloed van vrienden dan vrouwen. Vrouwen blijken namelijk een hogere “Resistance to Peer Influence” te hebben in dit onderzoek (Steinberg & Monahan, 2007). Ook op basis van deze studies kan het verband getrokken worden tussen beïnvloeding door peers en alcoholgebruik, en zien we dat in deze studies de verbanden sterker zijn voor mannen dan voor vrouwen. Op basis hiervan is de volgende hypothese opgesteld:

Hypothese 2: mannen laten zich in hun alcoholgebruik meer beïnvloeden door het alcoholgebruik van andere jongvolwassenen dan vrouwen.

(12)

3 Methoden

3.1 Databeschrijving

Voor dit onderzoek zijn data gebruikt van een bestaande dataset. De data in dit onderzoek maken deel uit van een ander onderzoek naar alcoholgebruik. De data zijn verzameld in het zogenoemde Bar Lab op de Radboud Universiteit van Nijmegen op doordeweekse dagen tussen 3 uur ’s middags en 9 uur ’s avonds in de periode van mei 2014 tot februari 2015. Het Bar Lab is een ruimte samengesteld door de onderzoekers waarbij een klein café is nagebootst (Overbeek et al., 2010). De respondenten zijn verworven door middel van het verspreiden van folders op de Universiteit. De data zijn verzameld door middel van enquêtes en observaties.

De respondenten is niet verteld wat het feitelijke doel is van het onderzoek om de resultaten zo min mogelijk te beïnvloeden. Hen is verteld dat zij meedoen aan een onderzoek over de evaluatie van informatieve communicatie strategieën. Alle respondenten zijn gevraagd om met een groep van maximaal acht vrienden, zowel mannen als vrouwen, naar het Bar Lab te komen om mee te doen.

Van tevoren hebben zij eerst een online vragenlijst ingevuld met vragen over hun persoonlijke gegevens en over het alcoholgebruik van de vrienden uit het groepje met wie zij meedoen aan het onderzoek. Bij binnenkomst in het Bar Lab hebben zij opnieuw een vragenlijst ingevuld. Dit keer met vragen over hun behoefte naar alcohol. Om de respondenten af te leiden van het echte doel van het onderzoek, werd hen gevraagd om een korte film te bekijken. Deze film betrof geen referenties naar alcoholgebruik. Na het bekijken van deze film was er een pauze van 30 minuten waarin de respondenten werd gevraagd de korte film te bespreken. Tijdens deze pauze was er de mogelijkheid om gratis alcoholische en non-alcoholische dranken te nuttigen. Zij konden deze dranken zelf pakken uit de ijskast die er stond. Er was geen barman aanwezig omdat hij dan mogelijk invloed zou kunnen uitoefenen op de alcoholconsumptie van de respondenten. Na deze instructie verliet de onderzoeker het Bar Lab om de respondenten te kunnen observeren door middel van een camera, en de alcoholconsumptie bij te houden. De

(13)

respondenten was van tevoren verteld dat zij geobserveerd zouden worden en hadden hiervoor toestemming gegeven. De onderzoeker had de respondenten verteld dat zij geobserveerd zouden worden om de groepsdiscussies te kunnen evalueren. Na de pauze hebben de deelnemers een sociometrische vragenlijst ingevuld met vragen over de groepsgenoten met wie zij aan het onderzoek meededen.

Het onderzoek richt zich alleen op jongeren en jongvolwassenen. De steekproef bestaat uit 219 deelnemers met de leeftijd 18-26 jaar. Van alle deelnemers is 36,5% man (N=80) en 63,9% vrouw (N=139). De samenstelling van de groepen verschilt. Er zijn 11 groepen met alleen maar mannen, 32 groepen met alleen maar vrouwen, en 13 groepen met een mix van zowel mannen als vrouwen. In totaal hebben 56 groepen meegedaan aan het onderzoek met een wisselende groepsgrootte van 2 tot 8 personen. De gemiddelde groepsgrootte was 4,4. De meeste deelnemers (N=147) geven aan een VWO opleiding te hebben afgerond. De steekproef is dus relatief hoogopgeleid. De meeste deelnemers (N=184) hebben een Nederlandse identiteit.

3.2 Operationalisatie

In dit onderzoek wordt er gekeken in hoeverre geslacht een relevante factor is in de beïnvloeding van alcoholconsumptie onder jongeren. Er wordt gekeken naar het verband tussen de hoeveelheid alcohol die is gedronken door de vrienden van de deelnemer en naar de hoeveelheid alcohol die is gedronken door de deelnemer waarbij verwacht wordt dat geslacht daar invloed op heeft. Ook wordt er voor een aantal factoren een controle uitgevoerd.

Alcoholconsumptie gemeten door observaties is de eerste afhankelijke variabele. Tijdens het onderzoek is na het invullen van een lange vragenlijst een pauze ingelast. Tijdens deze pauze van 50 minuten konden de respondenten ervoor kiezen om verschillende dranken te nuttigen, namelijk cola, water, bier, witte wijn, rosé of rode wijn. Om te kijken naar de hoeveelheid alcohol die respondenten ‘echt’ drinken zal er gekeken worden naar de resultaten van de observaties tijdens de time-out periode in het onderzoek. Hierbij is per respondent bijgehouden wat de totale hoeveelheid alcohol is die gedronken is uit bier, witte wijn, rosé of rode wijn (Bot et al., 2005; Spijkerman et

(14)

al., 2010). Deze hoeveelheden zijn samengevoegd tot één variabele: ‘totale hoeveelheid pure alcohol gedronken uit bier/wijn tijdens pauze’. Hierbij wordt de totale hoeveelheid alcohol gemeten die is gedronken. Deze resultaten geven een zo goed mogelijke indicatie van wat een respondent normaal ook zou drinken, echter is het onderzoek niet afgenomen in een echte bar en zijn de respondenten mogelijk bewuster bezig met wat zij drinken omdat zij meedoen met een onderzoek. Eerdere studies hebben al laten zien dat dit een valide manier is om alcoholgebruik te meten (Bot et al., 2005; Overbeek et al., 2010, Spijkerman et al., 2010).

Er zijn 117 respondenten die geen alcohol gedronken hebben tijdens de pauze. Het maximale aantal glazen alcohol dat door de respondenten is gedronken is 3,5, het gemiddelde is 0,6 glazen en de standaardafwijking is 0,8 glazen. De gemiddelde hoeveelheid alcohol die is gemeten per persoon uit een groepje door middel van de observaties is 0,43 glazen met een standaardafwijking van 0,47 glazen. Van de respondenten die alcohol hebben gedronken, hebben 2 respondenten rode wijn gedronken, 25 respondenten witte wijn gedronken, 16 respondenten rosé gedronken en 58 respondenten bier gedronken. Tabel 1 geeft een overzicht van de gegevens over de verschillende dranken die zijn gedronken.

Tabel 1. Alcoholische dranken gedronken door de respondenten Totaal

aantal glazen

Gemiddeld per respondent

Aantal respondenten die hebben gedronken

Witte wijn 20,64 0,10 25,00

Rode wijn 5,50 0,49 2,00

Rosé 15,33 0,07 16,00

Bier 82,70 0,38 58,00

Alcoholconsumptie gemeten uit de rapportages is de tweede afhankelijke variabele. Naast het doen van observaties zijn er vragen gesteld om de zelfrapportage van alcoholgebruik te meten. Net als bij het onderzoek van Bot, Engels, Knibbe en Meeus (2005) is dit gedaan met de vraag hoeveel glazen alcohol de respondent gemiddeld drinkt in het weekend, en gemiddeld doordeweeks. Het gemiddelde aantal glazen dat gedronken wordt door de respondenten is in het weekend 5,83 en doordeweeks 5,6. Dit is te zien in tabel 2. Er zijn een aantal respondenten die aangeven geen alcohol te drinken. Er zijn 51 respondenten die doordeweeks (van maandag tot en met donderdag)

(15)

geen alcohol drinken, en 31 respondenten die in het weekend (van vrijdag tot en met zondag) geen alcohol drinken. Ook is gevraagd hoeveel glazen alcohol de respondent gedronken heeft wanneer hij of zij in de afgelopen 4 weken alcohol heeft gedronken. Het gemiddelde aantal glazen alcohol dat is gedronken wanneer de respondenten de afgelopen 4 weken hadden gedronken is 6. De meesten geven aan 5 glazen alcohol te hebben gedronken. Tabel 2 geeft een overzicht van het aantal glazen dat gedronken is door de respondenten op basis van de enquêtes die zijn afgenomen tijdens het onderzoek. Er wordt gebruik gemaakt van de volgende variabelen: ‘hoeveel standaardglazen alcohol drink je gemiddeld in het weekend (totaal van vrijdag, zaterdag, zondag)’, ‘hoeveel standaardglazen alcohol drink je gemiddeld doordeweeks (totaal van maandag tot en met donderdag)’ en ‘als je de afgelopen 4 weken alcohol hebt gedronken, hoeveel glazen dronk je dan?’ De antwoorden op deze vragen zijn bij elkaar opgeteld tot een nieuwe variabele, de totale hoeveelheid alcohol gemeten uit de rapportages. In tabel 2 is te zien dat het maximale aantal glazen dat de respondenten aangeven te hebben gedronken 85 glazen is, het gemiddelde 18,01 glazen is en de standaardafwijking 14,01 glazen is. De gemiddelde hoeveelheid alcohol die is gemeten per persoon uit een groepje door middel van de zelfrapportages is 12,69 glazen met een standaardafwijking van 7,18. Er wordt bij deze variabele gemeten hoeveel glazen alcohol de respondent denkt te drinken in een bepaalde tijd. Bovenstaande vragen kunnen daardoor gebiased zijn door een slechte zelfreflectie van de respondent.

Tabel 2. Aantal glazen alcohol

Totaal Gemiddeld SD

Glazen in het weekend 1263,50 5,83 6,30

Glazen doordeweeks 1204,00 5,60 7,80

Gedronken 4 weken* 1249,50 6,04 4,02

Totaal uit rapportages 3747,00 18,01 14,00

Gemiddeld per persoon uit een groepje 12,69 7,18

*Staat voor de vraag hoeveel glazen alcohol de respondent heeft gedronken wanneer hij of zij de afgelopen 4 weken heeft gedronken.

Om te toetsen of de afhankelijke variabelen normaal verdeeld zijn, is er een histogram en een normaliteits-plot gemaakt. Deze zijn terug te vinden in de bijlage. Hieruit blijkt dat de afhankelijke variabele op basis van de observaties niet normaal verdeeld is. In de

(16)

plot wijkt de verdeling af naar rechts. De Kolmogorov-Smirnov en Shapiro-Wilk test bevestigen dit, want de p-waarde < 0,05. Voor de andere afhankelijke variabele op basis van de rapportages testen we hetzelfde. Op basis van de normaliteits-plot lijkt deze redelijk normaal verdeeld te zijn. De Kolmogorov-Smirnov en Shapiro-Wilk test laten zien dat dit niet het geval is, want de p-waarde < 0,05. Om te kijken of de variabelen samenhangen is daarom gebruik gemaakt van de Spearman’s rho correlatie. Vervolgens is voor het eerste model waarbij alcoholgebruik gemeten is door middel van de enquêtes de onafhankelijke getransformeerd naar een logaritmische variabele, om deze normaal verdeeld te krijgen. Hoe dit is gedaan is vermeld in de bijlage. Na het opnieuw doen van de normaliteits-testen bleek de variabele normaal verdeeld te zijn. Daarom is ervoor gekozen om een multivariate regressie te doen.

Alcoholgebruik door groepsgenoten is de belangrijkste onafhankelijke variabele. Deze wordt gemeten door het alcoholgebruik van de groepsgenoten van de respondent. Bij eerdere onderzoeken is voornamelijk naar het drankgebruik van individuen gekeken, of zijn er wel vragen gesteld over de vrienden van de respondent, maar konden deze vrienden zelf niet geanalyseerd worden omdat zij niet meededen aan het onderzoek. In dit onderzoek weten we wie de groepsgenoten zijn van de respondent omdat ze in de drink sessie aanwezig waren en daarom kunnen we ze ook analyseren. Om het alcoholgebruik van groepsgenoten te meten zal gebruik gemaakt worden van dezelfde resultaten als die uit de variabele ‘alcoholconsumptie’. Hoe de variabele is gemaakt staat uitgelegd in de bijlage. Er zullen twee analyses worden gedaan. Eén met alcoholconsumptie van de respondent op basis van observaties als afhankelijke variabele, waarbij de onafhankelijke variabele bestaat uit de observaties van de vrienden van de respondent, en één met alcoholconsumptie van de respondent op basis van de zelfrapportage als afhankelijke variabele, waarbij de onafhankelijke variabele bestaat uit de zelfrapportages van de vrienden van de respondent.

Van de variabele geslacht is een dummy gemaakt waarbij man = 0 en vrouw = 1. De dataset bestaat uit 139 vrouwen en 80 mannen.

Er zijn verschillende controlevariabelen meegenomen in de analyse. Allereerst is het belangrijk om te weten of de deelnemer zich fit voelde tijdens het onderzoek, want

(17)

vermoeidheid kan er mogelijk voor zorgen dat een respondent minder alcohol drinkt dan normaal (Conway et al., 1981). In de enquête zijn vragen hierover gesteld in de vorm van stellingen. De antwoordmogelijkheden waren hier 1 tot en met 7, waarbij 7 aangeeft het eens te zijn met de stelling. De stellingen ‘ik ben moe’, ‘ik voel me niet fit en uitgerust’ en ‘ik ben uitgeput’ zijn samengevoegd tot een totale vermoeidheidsscore: ‘totale vermoeidheidsscore, hoe hoger hoe vermoeider’. Ten tweede kan het opleidingsniveau van de deelnemers invloed hebben op de resultaten. Uit gegevens van het Trimbos Instituut (2015) is gebleken dat MBO-ers minder vaak en minder grote hoeveelheden alcohol drinken dan studenten van HBO en WO. Daarom zal hiervoor gecontroleerd moeten worden. Het item ‘wat is de hoogst afgeronde opleiding?’ wordt hiervoor gebruikt. Ten derde wordt er gecontroleerd voor het verlangen naar alcohol van de respondent, want meer verlangen kan zorgen voor een hogere alcoholconsumptie. Dit is gemeten op basis van alcohol in milliliters. Het item ‘verlangen naar alcohol’ wordt hiervoor gebruikt. Ten vierde is gecontroleerd voor groepsgrootte. Saul, Fein en Markus (2010) menen namelijk dat tot een bepaalde grootte de volgende regel geldt: “hoe groter een groep is, hoe meer mensen geneigd zijn om zich aan te passen aan de normen en waarden van de groep”. Het zou dus kunnen zijn dat de deelnemers die hebben meegedaan aan het onderzoek in een kleine groep minder invloed op elkaar uitoefenen dan de deelnemers uit grotere groepen. Er hebben in totaal 56 groepen meegedaan aan het onderzoek. Het minimum aantal personen in een groep was twee en het maximaal aantal personen was acht. Er waren vijf groepen met twee leden en twee groepen met acht leden. Er zal hiervoor gebruik worden gemaakt van de variabele ‘groepsgrootte’.

Er worden twee analyses gedaan: één met alcoholconsumptie op basis van observaties en één met alcohol op basis van de zelfrapportage van de deelnemers. Bij de analyse waarbij de variabelen gemeten worden op basis van observaties, wordt er gecontroleerd voor de zelfrapportages van alcoholgebruik. In tabel 3 worden de gegevens van de variabelen weergegeven.

(18)

Tabel 3. Beschrijvende statistieken van alle variabelen

Gemiddelde SD N Min.** Max.**

Alcoholconsumptie O* 0,58 0,80 216,00 0,00 3,50

Alcoholconsumptie vrienden O* 0,43 0,47 216,00 0,00 2,25

Alcoholconsumptie R* 17,98 14,01 206,00 0,00 85,00

Alcoholconsumptie vrienden R* 12,69 7,18 206,00 1,33 35,00

Geslacht (man = 0, vrouw = 1) 0,64 0,48 219,00 0,00 1,00

Groepsgrootte 4,40 1,72 217,00 2,00 8,00

Opleidingsniveau 7,33 1,92 219,00 1,00 13,00

Vermoeidheidsscore 9,50 4,12 217,00 3,00 20,00

Verlangen naar alcohol 24,97 25,24 216,00 0,00 100,00

* O staat voor gemeten door observaties en R staat voor gemeten uit rapportages. ** Min. staat voor de minimale waarde en max. voor de maximale waarde.

3.3 Analyse strategie

Om de samenhang tussen de variabelen te kunnen testen is gebruik gemaakt van SPSS. Er zijn beschrijvende statistieken uitgevoerd, waarbij naar de frequenties is gekeken, de minimale en maximale waarden, de gemiddelden en de standaardafwijkingen.

Vervolgens zijn correlaties berekend met deze variabelen om te zien of deze

samenhangen. Ten slotte zijn er regressies gedaan om te kijken of er sprake is van een causaal verband tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen.

Met het eerste model op basis van de zelfrapportages is een multivariate regressie gedaan met een logaritmisch getransformeerde afhankelijke variabele. Om bij het tweede model de moderatie te kunnen meten is een interactieterm toegevoegd van geslacht en het alcoholgebruik van de vrienden van de respondent. Hiermee is ook een multivariate regressie gedaan. Bij het eerste model op basis van de observaties bleek de afhankelijke variabele na verschillende transformaties nog steeds niet normaal verdeeld te zijn. Er is daarom een Poisson-regressie gedaan. Voor het tweede model is een

interactieterm toegevoegd van geslacht en het alcoholgebruik van vrienden van de respondent om de moderatie te kunnen meten. Hiermee is ook een Poisson-regressie gedaan.

(19)

4 Resultaten

4.1 Beschrijvende statistieken

In tabel 4 wordt aangegeven wat mannelijke respondenten hebben gedronken en wat vrouwelijke respondenten hebben gedronken. Hieruit blijkt dat de gemiddelde

hoeveelheid alcohol die is gedronken tijdens de pauze door mannelijke respondenten 0,80 glazen is, en door vrouwelijke respondenten 0,45 glazen. Bovendien is in de tabel te zien dat er 37 mannen zijn die tijdens het onderzoek niet hebben gedronken en 80 vrouwen. De gemiddelde hoeveelheid alcohol die de respondenten aangeven te hebben gedronken is bij mannelijke respondenten 23,20 glazen en bij vrouwen 14,94 glazen alcohol. Er is 1 man die aangeeft geen alcohol te drinken. Ook is een Mann-Whitney test gedaan waarvan de resultaten te zien zijn in tabel 5. Deze laat zien dat de gemiddelde waarden op basis van de zelfrapportages voor mannen 118,27 is en voor vrouwen 69,74. Dit betekent dat door de respondenten zelf aangegeven alcoholconsumptie van mannen significant hoger is dan de alcoholconsumptie van vrouwen (U = 3955; p < 0,05). Voor alcoholgebruik uit de observaties zijn op basis van deze test geen significante verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen.

(20)

Tabel 4. Beschrijvende statistieken voor mannen en vrouwen apart

Man Vrouw

Gemiddelde SD N Aantal geen

alcohol gedronken

Gemiddelde SD N Aantal geen

alcohol gedronken

Alcoholconsumptie O* 0,80 0,97 77,00 37,00 0,45 0,68 139,00 80,00

Alcoholconsumptie R* 23,20 17,39 76,00 1,00 14,94 10,64 130,00 0,00

* O staat voor gemeten door observaties en R staat voor gemeten uit rapportages.

Tabel 5. Mann-Whitney U test

Man gemiddelde waarde Vrouw gemiddelde waarde U p Alcoholconsumptie O* 55,66 46,62 937,50 0,08 Alcoholconsumptie R* 118,27 96,74 3955,00 0,01

(21)

4.2 Correlaties

Om te zien of de variabelen samenhangen is gebruik gemaakt van de Spearman’s rho correlatie. In tabel 6 is te zien dat er een aantal redelijk sterke verbanden gevonden zijn tussen de variabelen. Tussen de totale hoeveelheid alcohol gedronken door de

respondent en de gemiddelde hoeveelheid alcohol die de groepsgenoten van de

respondent hebben gedronken is een redelijk sterk positief verband gevonden van 0,54. Dit betekent dat hoe hoger de alcoholconsumptie is van de vrienden van de respondent tijdens de observaties is, hoe hoger de alcoholconsumptie van de respondent is. Ook is er een redelijk sterk positief verband gevonden tussen de totale hoeveelheid alcohol van de respondent en de vrienden van de respondent op basis van de zelfrapportages,

namelijk 0,39. Dit betekent dat hoe meer alcohol de vrienden van de respondent

aangeven te drinken, hoe meer de respondent zelf aangeeft te drinken. Bovendien zijn er sterke, positieve verbanden gevonden tussen de respondenten en de vrienden van de respondent in de pauze en het verlangen naar alcohol, namelijk correlaties van

respectievelijk 0,34 en 0,45. Dit betekent dat hoe meer er verlangd werd naar alcohol, hoe meer alcohol er is gedronken in de pauze. Al deze effecten zijn significant. Verder zijn er enkel zwakke verbanden gevonden. Tussen het geslacht van de respondent en het gemiddelde alcoholgebruik van de respondent uit de rapportages is een zwak, negatief verband gevonden, namelijk van -0,17. Dit geeft aan dat de alcoholconsumptie van mannen hoger is dan die van vrouwen als gekeken wordt naar de rapportages.

(22)

Tabel 6. Spearman’s rho correlaties

1 2 3 4 5 6 7 8 9

1. Alcohol O*** 1,00 0,54** 0,24** 0,14 -0,59 0,19** 0,01 0,01 0,34** 2. Alcohol vrienden O*** 1,00 0,20** 0,20** -0,03 0,19** -0,03 0,00 0,45**

3. Alcohol R*** 1,00 0,39** -0,17* -0,06 -0,97 -0,10 0,19** 4. Alcohol vrienden R*** 1,00 -0,12 0,17* -0,01 -0,14 0,20** 5. Geslacht 1,00 0,04 0,24** 0,14* 0,09 6. Groepsgrootte 1,00 0,19** -0,06 0,06 7. Opleidingsniveau 1,00 -0,03 0,11 8. Vermoeidheidsscore 1,00 0,08

9. Verlangen naar alcohol 1,00

*p < 0,05; **p < 0,01 (tweezijdige toets). *** O staat voor gemeten door observaties en R staat voor gemeten uit rapportages.

n=203-217.

4.3 Alcoholgebruik uit de zelfrapportages

Deze analyse betreft de metingen van alcoholgebruik op basis van de zelfrapportages die de respondenten tijdens het onderzoek hebben ingevuld. Er wordt gekeken of het

alcoholgebruik van respondenten samenhangt met het alcoholgebruik van andere respondenten. Met de getransformeerde variabele is een multivariate regressie-analyse uitgevoerd. De resultaten uit deze analyse staan in tabel 7. In tabel 7 zien we dat uit de resultaten van de analyse blijkt dat 15,6 procent ( = 15,6) van de variantie van het

alcoholgebruik van de respondent te verklaren is aan de hand van het alcoholgebruik van de vrienden van de respondent en de controlevariabelen. Dit betekent ook dat 84,4 procent van het alcoholgebruik van de respondent verklaart kan worden door andere factoren. Omdat de onafhankelijke variabele logistisch getransformeerd is, zal de

exponentiële bèta geïnterpreteerd worden. In tabel 7 zien we dat als de vrienden van de respondent aangeven geen alcohol te hebben gedronken, dat een respondent aangeeft gemiddeld 1,112 glazen alcohol te hebben gedronken. Voor ieder glas alcohol extra dat wordt gedronken door de vrienden van de respondent wordt 1,5 procent (B = 0,015;

exp(B) = 1,015; p < 0,05) meer alcohol gedronken door de respondent. Uit de tabel blijkt

(23)

Tabel 7. Model 1 regressie-analyse van alcoholgebruik van de respondent op basis van rapportages B Exp(B) SD P Constante 1,112 3,040 0,107 0,000 Alcohol vrienden R* 0,015 1,015 0,003 0,000 Geslacht -0,076 0,923 0,040 0,060 Groepsgrootte -0,015 0,985 0,011 0,180 Opleidingsniveau 0,002 1,002 0,010 0,869 Vermoeidheidsscore -0,002 0,998 0,005 0,691

Verlangen naar alcohol 0,001 1,001 0,001 0,126

Aangepaste R² 15,6

* R staat voor gemeten uit rapportages.

Verschillen tussen mannen en vrouwen

Aan het vorige model is vervolgens een nieuwe variabele toegevoegd om te zien in hoeverre het alcoholgebruik van mannen meer samenhangt met het alcoholgebruik van hun vrienden dan bij vrouwen. Dit is een interactieterm van geslacht en alcoholgebruik van vrienden. Uit de resultaten zoals gerapporteerd in tabel 8 en 9 blijkt dat 16,2 procent (R² = 16,2)van de variantie van het alcoholgebruik van de respondent te

verklaren is aan de hand van dit model. In tabel 8 en 9 is te zien dat het effect van het alcoholgebruik van de vrienden van de respondent op het alcoholgebruik van de

respondent verschilt tussen mannen en vrouwen, omdat de interactieterm significant is (B = 0,006; exp(B) = 0,994; p < 0,05). Voor mannelijke respondenten geldt dat voor ieder glas alcohol extra wordt gedronken door de vrienden van de respondent er 1,8 procent (exp(B) = 1,018) meer alcohol gedronken door de respondent. Voor vrouwelijke

respondenten geldt dat voor ieder glas alcohol extra dat wordt gedronken door de vrienden van de respondent 1,3 procent (exp(B) = 1,013) meer alcohol wordt gedronken door de respondent. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat voor mannelijke respondenten de samenhang tussen zijn alcoholgebruik en het alcoholgebruik van zijn vrienden sterker is dan de samenhang van vrouwelijke respondenten en het

(24)

Tabel 8. Model 2 regressie met geslacht als moderator, man de referentiecategorie B Exp(B) SD p Constante 1,075 2,930 0,106 0,000 Alcohol vrienden R* 0,013 1,018 0,003 0,000 Geslacht*Alcohol vrienden R** 0,006 1,006 0,003 0,027 Groepsgrootte -0,017 0,983 0,011 0,131 Opleidingsniveau 0,002 1,002 0,010 0,860 Vermoeidheidsscore -0,003 0,997 0,005 0,558

Verlangen naar alcohol 0,002 1,001 0,001 0,152

Aangepaste R² 16,2

* R staat voor gemeten uit rapportages. ** R staat voor gemeten uit rapportages en vrouw = 0, man = 1.

Tabel 9. Model 2 regressie met geslacht als moderator, vrouw de referentiecategorie

B Exp(B) SD p Constante 1,075 2,930 0,106 0,000 Alcohol vrienden R* 0,018 1,013 0,003 0,000 Geslacht*Alcohol vrienden R** -0,006 0,994 0,003 0,027 Groepsgrootte -0,017 0,983 0,001 0,131 Opleidingsniveau 0,002 1,002 0,010 0,860 Vermoeidheidsscore -0,003 0,997 0,005 0,558

Verlangen naar alcohol 0,001 1,001 0,001 0,152

Aangepaste R² 16,2

* R staat voor gemeten uit rapportages. ** R staat voor gemeten uit rapportages en vrouw = 0, man = 1.

4.4 Alcoholgebruik uit de observaties

Bij deze analyse wordt met behulp van de observaties tijdens de pauze gekeken of het alcoholgebruik van respondenten samenhangt met het alcoholgebruik van de andere respondenten uit de groep. Om te bepalen in hoeverre de onafhankelijke variabele het alcoholgebruik van de respondent kan voorspellen moet een regressie analyse gedaan worden. De resultaten van deze regressie staan in tabel 10. Omdat het om een Poisson-regressie gaat, worden de Incidence Rate Ratio’s (IRR) geïnterpreteerd. De gegevens van deze analyse staan in tabel 10. Er is sprake van overdispersie, want de Pearson Chi-Square is 0,198. Verder blijkt dat de alcoholconsumptie van de respondent met 43,5

(25)

procent toeneemt voor ieder glas extra dat gedronken wordt door de groepsgenoten van de respondent (B = 0,361; IRR = 1,435; p < 0,05).

Tabel 10. Model 1 Poisson-regressie van alcoholgebruik van de respondent

B IRR SD p Intercept 0,289 1,336 0,486 0,551 Alcohol vrienden O* 0,361 1,435 0,182 0,047 Geslacht** -0,306 0,736 0,209 0,144 Groepsgrootte -0,028 0,972 0,057 0,620 HBO, WO*** -0,002 1,002 0,310 0,995 Vermoeidheidsscore -0,005 1,004 0,235 0,825

Verlangen naar alcohol 0,004 0,995 0,004 0,304

Alcohol R**** -0,003 0,997 0,008 0,701

Pearson Chi-Square 0,198

* O staat voor gemeten uit observaties. ** man = 0, vrouw = 1. *** Het gaat hier om zowel Bachelors als Masters van hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. De referentiecategorie zijn de overige categorieën; Basisonderwijs, VMBO, HAVO, VWO en MBO. **** R staat voor gemeten uit rapportages. Dit is hier een controlevariabele.

Verschillen tussen mannen en vrouwen

Aan het vorige model is vervolgens een nieuwe variabele toegevoegd. Dit is een interactievariabele van geslacht en alcoholgebruik van vrienden. Met behulp van dit model wordt gekeken in hoeverre het alcoholgebruik van mannen meer samenhangt met het alcoholgebruik van hun vrienden dan bij vrouwen. Mannen worden bij deze analyse gebruikt als de referentiecategorie. Uit tabellen 11 en 12 blijkt dat er sprake is van overdispersie, want de Pearson Chi-Square’s zijn 0,240. Ook blijkt dat het effect van het alcoholgebruik van de vrienden van de respondent op de respondent significant verschilt tussen mannen en vrouwen. Uit tabel 11 blijkt dat de alcoholconsumptie van de mannelijke respondenten met 51,9 procent toeneemt voor ieder glas extra dat

gedronken wordt door zijn vrienden (B = 0,418; IRR = 1,519; p < 0,05). In tabel 12 zien we dat de alcoholconsumptie van vrouwelijke respondenten niet significant wordt beïnvloed door de alcoholconsumptie van groepsgenoten (B = 0,169; IRR = 1,185; p > 0,10). Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat voor mannelijke respondenten het alcoholgebruik van vrienden wel samenhangt met het alcoholgebruik van de respondent, maar dat dit voor vrouwen niet zo is.

(26)

Tabel 11. Model 3 Poisson-regressie van alcoholgebruik van de respondent, man is de referentiecategorie

B IRR SD p

Intercept 0,071 1,074 0,492 0,885

Alcohol vrienden O* 0,418 1,519 0,182 0,021

Geslacht*Alcohol vrienden O** -0,032 0,968 0,148 0,827

Groepsgrootte -0,025 0,975 0,058 0,663

HBO, WO*** 0,073 1,074 0,310 0,817

Vermoeidheidsscore -0,007 0,993 0,024 0,875

Verlangen naar alcohol 0,003 1,003 0,042 0,447

Alcohol R**** 0,003 1,003 0,042 0,447

Pearson Chi-Square 0,240

*O staat voor gemeten uit observaties. ** O staat voor gemeten uit observaties en man = 0, vrouw = 1. *** Het gaat hier om zowel Bachelors als Masters van hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. De referentiecategorie zijn de overige categorieën; Basisonderwijs, VMBO, HAVO, VWO en MBO. **** R staat voor gemeten uit rapportages. Dit is hier een controlevariabele.

Tabel 12. Model 3 Poisson-regressie van alcoholgebruik van de respondent, vrouw is de referentiecategorie

B IRR SD p

Intercept 0,046 1,047 0,449 0,919

Alcohol vrienden O* 0,169 1,185 0,201 0,399

Geslacht*Alcohol vrienden O** 0,272 1,313 0,100 0,007

Groepsgrootte -0,025 0,676 0,057 0,668

HBO, WO*** 0,065 0,937 0,308 0,832

Vermoeidheidsscore -0,007 0,993 0,234 0,772

Verlangen naar alcohol 0,004 1,004 0,004 0,252

Alcohol R**** -0,002 0,998 0,007 0,743

Pearson Chi-Square 0,240

* O staat voor gemeten uit observaties ** O staat voor gemeten uit observaties en vrouw= 0, man = 1. *** Het gaat hier om zowel Bachelors als Masters van hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. De referentiecategorie zijn de overige categorieën; Basisonderwijs, VMBO, HAVO, VWO en MBO. **** R staat voor gemeten uit rapportages. Dit is hier een controlevariabele.

(27)

5 Discussie

5.1 Conclusie

Deze studie heeft gekeken naar de effecten van alcoholgebruik van vrienden van

jongvolwassenen op het alcoholgebruik van jongvolwassenen. Over het algemeen kan op basis van deze resultaten geconcludeerd worden dat een respondent meer heeft

gedronken als zijn of haar vrienden ook hebben gedronken. Dit geldt voor zowel de gegevens uit de zelfrapportages als uit de observaties. Dit is in lijn met de eerste hypothese; jongvolwassenen laten zich in hun alcoholgebruik beïnvloeden door het alcoholgebruik van andere jongvolwassenen.

Ook is gekeken naar de verschillen van dit effect tussen mannen en vrouwen en kan er geconcludeerd worden dat de samenhang groter is tussen mannelijke respondenten en zijn vrienden dan tussen vrouwelijke respondenten en haar vrienden. Dit is in lijn met de tweede hypothese; mannen laten zich in hun alcoholgebruik meer beïnvloeden door het alcoholgebruik van andere jongvolwassenen dan vrouwen. De resultaten uit de observaties gaven een sterker verschil dan de resultaten vanuit de zelfrapportages. De resultaten uit de observaties zijn gebaseerd op de metingen tijdens de pauze van het onderzoek waarin de respondenten alcoholische en non-alcoholische dranken konden drinken, en de resultaten uit de zelfrapportages zijn gebaseerd op de enquêtes die zijn ingevuld tijdens het onderzoek waarbij de respondenten een schatting hebben gemaakt van hun alcoholgebruik.

5.2 Discussie

Implicaties

In dit onderzoek lijken sociale leertheorieën bevestigd te worden die beweren dat gedrag wordt aangeleerd door personen uit de omgeving. Wat de resultaten laten zien is dat jongvolwassenen zich in hun alcoholgebruik laten beïnvloeden door het

(28)

jongvolwassenen. Ook wordt in dit onderzoek bevestigd dat mannen verschillen van vrouwen. Het is een ondersteuning voor theorieën die beweren dat mannen

kwetsbaarder zijn voor de invloed van peers dan vrouwen en het bevestigt het idee dat mannen onderling meer invloed uitoefenen op elkaar dan vrouwen onderling. Het alcoholgebruik bij mannen hangt namelijk sterker samen met het alcoholgebruik van hun vrienden dan bij vrouwen.

Ondanks dat de resultaten van dit onderzoek op dit moment de theorieën onderbouwen zijn er ontwikkelingen waardoor gedacht kan worden dat dit over een aantal jaar anders zal zijn. Als er namelijk gekeken wordt naar een maatschappelijke context waarin

gelijkheidsbewegingen centraal staan zien we een aantal veranderingen. Er zijn verschillende onderzoeken die suggereren dat de alcoholconsumptie onder vrouwen toeneemt (CBS, 2000; Holmila et al., 2005). Hieraan ligt de ontwikkeling ten grondslag waarbij steeds meer vrouwen buitenshuis zijn gaan werken waardoor zij een grotere werkdruk ervaren (Wilsnack & Wilsnack; 1992). Dit kan ook gelinkt worden aan

alcoholgebruik, want vrouwen gaan hierdoor meer mannelijk gedrag vertonen, waarbij zij ook de drinkpatronen van mannen overnemen (ibid.). Door deze ontwikkelingen zouden de verschillen tussen mannen en vrouwen kleiner kunnen worden. Als gevolg hiervan zou het zo kunnen zijn dat de verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot hun alcoholgebruik ook steeds kleiner worden.

Beperkingen

Bij dit onderzoek werd het alcoholgebruik van respondenten niet alleen gemeten door middel van rapportages maar ook door observaties in een natuurlijke setting. Bovendien werd in dit onderzoek niet alleen gekeken naar vrienden in het algemeen, maar konden de specifieke kenmerken van de vrienden van de respondent worden onderzocht.

Ondanks de moeite die is gedaan om dit onderzoek een waardevolle toevoeging te laten zijn bij het in kaart brengen van beïnvloedingsprocessen omtrent alcoholgebruik, heeft het bestuderen hiervan ook beperkingen. Het is namelijk belangrijk om in achting te nemen dat de homogeniteit van vriendengroepen wat betreft alcoholgebruik kan worden uitgelegd met behulp van twee processen, namelijk niet alleen door

(29)

beïnvloeding maar ook door selectie (Ennett & Bauman, 1994). Beïnvloeding leidt tot homogeniteit van individuen in een bepaalde vriendengroep omdat zij meer

gelijkenissen gaan vertonen naarmate zij elkaar langer kennen, zoals sociale

leertheorieën beweren. Selectie daarentegen kan leiden tot homogeniteit in de groep wanneer individuen die op veel vlakken gelijk zijn elkaar doelgericht selecteren als vrienden. Het is altijd de vraag welke van de twee processen de overhand heeft. Daarom kan op basis van de resultaten uit dit onderzoek waarbij alcoholgebruik binnen de groep samenhangt met het alcoholgebruik van een jongvolwassene niet met zekerheid gezegd worden dat er sprake is van beïnvloeding. Het is mogelijk dat de vrienden op elkaar lijken omdat ze elkaar in het verleden hebben geselecteerd op basis van alcoholgebruik.

Ook levert het bestuderen van alcoholgebruik in een setting als die van het Bar Lab een aantal problemen op. Ten eerste zijn de data verzameld onder respondenten die grotendeels hoogopgeleid, Nederlands en student zijn, dus de resultaten kunnen niet gegeneraliseerd worden naar andere jongvolwassenen, zoals laagopgeleide of niet-opgeleide jongvolwassenen. Bijna alle studenten die hebben meegedaan hebben een Nederlandse identiteit, dus er kan ook niet gegeneraliseerd worden naar populaties in andere landen.

Een tweede beperking is dat het Bar-Lab geen natuurlijke setting is, maar enkel een zo goed mogelijke nabootsing van een natuurlijke setting. Hierdoor zijn de metingen mogelijk minder valide dan wanneer het onderzoek gedaan zou worden in een meer natuurlijke setting, zoals in een echte bar.

Ten slotte kan niet gezegd worden dat er een causale relatie is tussen het alcoholgebruik van jongvolwassenen en dat van hun vrienden, omdat de meting slechts een

momentopname is. Het zou namelijk ook kunnen zijn dat jongvolwassenen hun vrienden hebben beïnvloedt, in plaats van andersom. Als gevolg hiervan is dit onderzoek minder sterk dan een gelijk onderzoek waarbij meerdere meetmomenten ingepland worden. Toekomstig onderzoek

Voor vervolgonderzoek wordt daarom aangeraden om hetzelfde onderzoek op

(30)

worden, kan bovendien vergelijkend onderzoek worden gedaan met betrekking tot maatschappelijke trends in ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Het is namelijk interessant om te kijken naar de verschillen tussen alcoholgebruik van mannen en vrouwen, om te kunnen zien of en hoe de ontwikkeling waarbij vrouwen in hun alcoholgebruik steeds meer gaan lijken op mannen, zich voltrekt.

Ook kan het interessant zijn om dit onderzoek niet alleen uit te voeren onder studenten, maar ook onder andere populaties. Er kan bijvoorbeeld gekeken worden naar

jongvolwassenen van dezelfde leeftijd zodat de resultaten meer betekenis krijgen omdat zij gegeneraliseerd kunnen worden naar een grotere groep. Bovendien kan er gekeken worden naar andere leeftijdsgroepen, bijvoorbeeld jongeren, zodat vergelijkingen gedaan kunnen worden tussen de verschillende groepen. Ook is het mogelijk dat er verschillen zijn tussen groepen met zowel mannen als vrouwen, en groepen met enkel mannen of enkel vrouwen. Aangezien mannen alcohol gebruiken om zich machtiger te voelen ten opzichte van andere mannen zou het zo kunnen zijn dat

beïnvloedingstheorieën in groepen met alleen mannen een sterkere werking hebben dan in groepen met enkel vrouwen en gemixte groepen (Lemle & Mishkind, 1989). Daarom is het ook interessant om onderzoek te doen naar beïnvloeding met betrekking tot alcoholgebruik in groepen met alleen mannen en alleen vrouwen.

Ten slotte is het mogelijk interessant om observaties te doen in een bar. Doordat dit een natuurlijke setting is zullen de resultaten minder beïnvloedt worden door het onderzoek zelf doordat de respondenten niet van tevoren weten dat zij meedoen aan een

onderzoek en zij hun gedrag hier niet op aan kunnen passen. Dit zal de interne validiteit van een onderzoek ten goede komen. Deze respondenten zal dan achteraf gevraagd moeten worden of zij toestemming willen geven voor hun deelname aan het onderzoek.

Ondanks de beperkingen van dit onderzoek, is het gezien de ontwikkelingen van vrouwen met betrekking tot hun alcoholgebruik interessant om meer onderzoeken te doen naar alcohol en peer pressure en kan dit onderzoek daar een startpunt van zijn. Onderzoek naar alcohol en peer pressure kan nog op veel punten verbeterd worden, maar zoals Voltaire eens zei: “Is there anyone so wise as to learn by the experience of others?”

(31)

Literatuurlijst

Alcohol de baas. (2016). Alcohol en depressieve klachten. Geraadpleegd op 13 mei 2016, via https://www.alcoholdebaas.nl/U-en-alcohol/Psychisch.aspx

Alcoholhulp. (2016). Alcohol en depressie. Geraadpleegd op 13 mei 2016, via http://www.alcoholhulp.be/alcohol-depressie

Bandura, A. (1971). Social Learning Theory. General Learning Corporation: New York.

Borsari, B. & Carey, K. B. (2001). Peer influences on college drinking: A review of the research. Journal of Substance Abuse, 13(4), p. 391-424.

Bot, S. M. & Engels, R. C. M. E. & Knibbe, R. A. & Meeus, W. H. J. (2005). Friend’s drinking behaviour and adolescent alcohol consumption: The moderating role of friendship characteristics. Addictive Behaviors, 30(5), p. 929-947.

Bot, S. M. & Engels, R. C. M. E. & Knibbe, R. A. (2005). The effects of alcohol expectancies on drinking behaviour in peer groups: observations in a naturalistic setting. Addiction, 100, p. 1270-1279.

Brechwald, W. A. & Prinstein, M. J. (2012) Beyond Homophily: A Decade of Advances in Understanding Influence Processes. Journal of Research on Adolescence, 21(1), p. 166-179.

Capraro, R. L. (2000). Why College Men Drink: Alcohol, Adventure, and the Paradox of Masculinity. Journal of American College Health, 48(6), p. 307-315.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2000) Riskante gewoonten. Geraadpleegd op 13 Maart 2016, via http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/A09EC862-AB0D-45DC-8955-5FAB046A7AF0/0/index1278.pdf

(32)

Conway, T. L. & Vickers, R. R. Jr. & Ward, H. W. & Rahe, R. H. (1981). Occupational Stress and Variation in Cigarette, Coffee and Alcohol Consumption. Journal of Health and Social Behavior, 22(2), p. 155-165.

Cooper, M. L. (1994). Motivations for Alcohol Use Among Adolescents: Development and Validation of a Four-Factor Model. Psychological Assessment, 6(2), p. 117-128.

Dindia, K. & Canary, D. J. (2009). Sex differences and similarities in communication (2e

editie). Taylor & Francis Group: New York.

Duncan, G. J. & Boisjoly, J. & Kremer, M. & Levy, D. M. & Eccles, J. (2005). Peer Effects in Drug Use and Sex Among College Students. Journal of Abnormal Child Psychology, 33(3), p. 375-385.

Ellis, L. & Hershberger, S. & Field, E. & Wersinger, S. & Pellis, S. & Geary, D. & Palmer, C. & Hoyenga, K. & Hetsroni, A. & Karadi, K. (2008). Sex Differences. Summarizing More than a Century of Scientific Research. Taylor & Francis Group: New York.

Engs, R. C. (1977). Drinking patterns and drinking problems of college students. Journal of Studies on Alcohol, 38(11), p. 2144-2156.

Engs, R. C. (1982). Drinking Patterns and Attitudes toward Alcoholism of Australian Human-Service Students. Journal of Studies on Alcohol, 43(5), p. 517-531.

Engs, R. C. & Hanson, D. J. (1990). Gender Differences in Drinking Pattern and Problems Among College Students. Alcohol and Drug Education, 35(2), p.36-47.

Ennett, S. T. & Bauman, K. E. (1994). The Contribution of Influence and Selection to Adolescent Peer Group Homogeneity: The Case of Adolescent Cigarette Smoking. In

Hays, R. B. & Oxley, D. (1986). Social network development and functioning during a life transition. Journal of Personality and Social Psychology, 50, p. 305-313.

(33)

Holmila, M. & Raitasalo, K. (2005). Gender differences in drinking: why do they still exist? Addiction, 100, p. 1763-1769.

Iwamoto, D. K. & Smiler, A. P. (2013). Alcohol Makes You Macho and Helps You Make Friends: The Role of Masculine Norms and Peer Pressure in Adolescent Boys’ and Girls’ Alcohol Use. Substance Use & Misuse, 45(5), p. 371-378.

Korcuska, J. S. & Thombs, D. L. (2003). Gender Role Conflict and Sex-Specific Drinking Norms: Relationships to Alcohol Use in Undergraduate Women and Men. Journal of College Student Development, 44(2), p. 204-216

Lemle, R. & Mishkind, M. E. (1989). Alcohol and Masculinity. Journal of Substance Abuse Treatment, 6, p. 213-222.

Mirage. (2016). Alcoholprobleem. Geraadpleegd op 13 Maart 2016, via

https://www.mirageverslavingszorg.nl/verslaving/alcoholverslaving/alcoholprobleem-vrouwen.html

Murray, C. & Thompson, F. (1985). Representation of authority: an adolescent viewpoint. Journal of Adolescence, 8, p. 217-229.

Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2014). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van alcoholgebruik? Geraadpleegd op 16 Maart, via

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/alcoholgebruik/ wat-zijn-de-mogelijke-gezondheidsgevolgen-van-alcoholgebruik/

Overbeek, G. & Bot, S. M. & Sentse, M. & Knibbe, R. A. & Engels, R. (2010). Where it’s at! The role of best friends and peer groups members in young adults’ alcohol use. Journal of Research and Adolescence, 21(3), p. 631-638.

Parfrey, P. S. (1977). Factors Associated with Undergraduate Marijuana Use in Cork. British Journal of Addiction, 72, p. 59-65.

(34)

Perkins, H. W. (1997). College Student Misperceptions of Alcohol and Other Drug Norms among Peers: Exploring Causes, Consequences, and Implications for Prevention Programs. Hobart and William Smith Colleges.

Rubin, K. H. & Bukowski, W. M. & Laursen, B. (2011). Handbook of Peer Interactions, Relationships and Groups. The Guilford Press: New York.

Saul, K. & Fein, S. & Markus, H. R. (2010). Social Psychology (8e editie). Wadsworth:

United States.

Singh, G. & Singh, R. P. (1978). Drugs on a medical campus, 1. Drug use among medical undergraduates. Drug and Alcohol Dependence, 4, p. 392-398.

Spijkerman, R. & Larsen, H. & Gibbons, F. X. & Engels, R. C. M. E. (2010). Students’ Drinker Prototypes and Alcohol Use in a Naturalistic Setting. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 34(1), p. 64-71.

Steinberg, L. & Monahan, K. C. (2007). Age Differences in Resistance to Peer Influence. Developmental Psychology, 43(6), p. 1531-1543.

Suls, J. & Green, P. (2003). Pluralistic Ignorance and College Student Perceptions of Gender-Specific Alcohol Norms. Health Psychology, 22(5), p. 479-486.

Taylor, S. (2012, 30 Augustus) Why Men Oppress Women. Geraadpleegd op 5 Mei 2016, via https://www.psychologytoday.com/blog/out-the-darkness/201208/why-men-oppress-women

Teunissen, H. A. & Spijkerman, R. & Larsen, H. & Kremer, K. A. & Kuntsche, E. & Gibbons, F. X. & Scholte, R. H. J. & Engels, R. C. M. E. (2012). Stereotypic information about drinkers and students’ observed alcohol intake: An experimental study on prototype-behavior relations in males and females in a naturalistic drinking context. Drug and Alcohol Dependence, 125, p. 301-306.

(35)

Thombs, D. L. & Wolcott, B. J. & Farkash, L. G. E. (1997). Social context, perceived norms and drinking behavior in young people. Journal of Substance Abuse, 9, p. 257-267.

Tomsen, S. (1997). A Top Night. Social Protest, Masculinity and the Culture of Drinking Violence. British Journal of Criminology, 37(1), p. 90-102.

Trimbos Instituut. (2015). Alcohol-, tabaks- en drugsgebruik door studenten. Geraadpleegd op 15 Maart 2016, via https://assets.trimbos.nl/docs/f5a4716f-a658-4a45-81ff-ac1682139a4e.pdf

Trimbos Instituut. (2015). 45.000 Nederlanders met alcoholproblemen komen niet in de zorg. Geraadpleegd op 17 Maart, via

https://www.trimbos.nl/actueel/nieuws/bericht/?bericht=1584

Weerman, F. M. & Hoeve, M. (2012). Peers and delinqency among girls and boys: Are sex differences in delinquency explained by peer factors? European Journal of Criminology. 9(3), p. 228-244.

Wilsnack, R. W. & Wilsnack, S. C. (1978). Sex Roles and Drinking Among Adolescent Girls. Journal of Studies on Alcohol, 39 (11), p. 1855-1874.

Wilsnack, R. W. & Wilsnack, S. C. (1992). Women, Work, and Alcohol: Failures of Simple Theories. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 16(2), p. 172-129.

World Health Organization. (2005). Alcohol, Gender and Drinking Problems. Perspectives from Low and Middle Income Countries. Department of Mental Health and Substance Abuse: Geneva.

Youth Health. (2015). Kids Should Be Taught About the Dangers of Alcohol Abuse Starting by Age 9. Geraadpleegd op 15 Maart 2016, via

http://www.youthhealthmag.com/articles/22285/20150901/alcohol-abuse-alcoholism-binge-drinking.htm

(36)

Bijlage

B1. Het aanmaken van de onafhankelijke variabelen

Alcoholgebruik van vrienden op basis van zowel de observaties als de rapportages zijn aangemaakt door het aggregeren van de data op basis van de groepsnummers.

Eerst is een nieuwe variabele aangemaakt met de som van het totale alcoholgebruik van het groepje op basis van de rapportages via: Data > Aggregate >

SUM(totaal_alcohol_rapportages), waarbij BREAK=groepsnummer. Vervolgens is een nieuwe variabele aangemaakt waarbij het alcoholgebruik van de respondent

afgetrokken wordt van deze nieuwe variabele, via:

Data > Compute > New Variable > nieuwe variabele – alcoholgebruik van de respondent. Ten slotte is het groepsgemiddelde hiervan berekend door een nieuwe variabele aan te maken waarbij het totale alcoholgebruik van de groep – het alcoholgebruik van de respondent gedeeld wordt door de groepsgrootte. Ook wordt er nog 1 respondent vanaf getrokken, omdat de respondent zelf niet mee telt. Dit is gedaan via Data > Compute > New Variable > nieuwe variabele / groepsgrootte - 1. Voor het alcoholgebruik op basis van de observaties is hetzelfde gedaan.

(37)
(38)

B3. De transformatie van de afhankelijke variabele

Bij het alcoholgebruik op basis van de rapportages is dit gedaan met behulp van een logaritme, via Data > Compute > LG10(x+2). Hierna bleek het alcoholgebruik van de respondent op basis van de rapportages normaal verdeeld te zijn. Hieronder zijn de histogram, P-Plot en normaliteits-testen van de nieuwe afhankelijke variabele gegeven.

Tabel 13. Test voor normaal-verdeeldheid

Y

Kolmogorov-Smirnov 0,20

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij de AYA-specialist kun je in alle fases van je ziekte terecht met vragen over zaken die (in)direct met je ziekte en de behandeling daarvan te maken hebben.. Voel je vrij je vragen

9 De gevolgen van het rendementsdenken in het hoger onderwijs zijn voor de gemiddelde student enorm: opgejaagd van de ene naar de andere module, zonder vaste verblijfplaats

Deze jongvolwassenen zijn meer tevreden over hun huidige woning en woonplaats, voelen zich tevens meer gehecht aan de woning, de buurt en de woonplaats, en voelen zich

De ideeën om het jeugdoM ook verantwoordelijk te maken voor de aanpak van de criminaliteit' onder jongvolwassenen (waannee in deze bijdrage per- sonen tussen 18-21 jaar worden

Concrete voorbeelden, tips en adviezen voor het duurzaam investeren in de pedagogische basis en in preventie, in het bijzonder in mentale gezondheid en welbevinden, zijn te vinden

Aan de hand van de geformuleerde hoofdvraag wordt getracht inzicht te krijgen in hoeverre natuurlijke dreigingen, zoals aardbevingen als gevolg van de gaswinning in de

Eerder in deze bijdra- ge werd reeds benoemd dat de rechtvaardiging van een aparte positie voor jeugdigen in het strafrecht door het Kinderrechtencomité wordt gevonden in het

Concreet wordt hiermee bedoeld: leestips verstrekken, boeken cadeau geven, praten over boeken, het goede voorbeeld geven door zelf te lezen en samen naar de bibliotheek gaan (Burgess,