• No results found

Verhuisgedrag onder Jongvolwassenen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verhuisgedrag onder Jongvolwassenen"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verhuisgedrag onder Jongvolwassenen

In hoeverre spelen natuurlijke dreigingen een rol?

Auteur: J.P. Postma (s2958023)

Bachelor scriptie Sociale Geografie en Planologie Rijksuniversiteit Groningen

Begeleider: Dr. S. van Lanen

(2)

Colofon

Titel Verhuisgedrag onder Jongvolwassenen

Ondertitel In hoeverre spelen natuurlijke dreigingen een rol?

Auteur Jordy Postma

s2958012

j.p.postma.3@student.rug.nl Periode September 2018 – Januari 2019

Opleiding Bachelor Sociale Geografie en Planologie Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen Rijksuniversiteit Groningen

Begeleider Sander van Lanen

(3)

Pagina | 3

Samenvatting

De groep Groningers die in 2018 aangeeft dat hun leefbaarheid het afgelopen jaar achteruit is gegaan is groot. Dit lijkt te maken te hebben met de aardbevingsproblematiek in de provincie Groningen en daarom zouden ook jongvolwassenen steeds meer van plan zijn om uit de provincie te verhuizen. Maar hoe zit dat met jongvolwassenen uit specifiek de stad Groningen? Natuurlijke dreigingen die door jongvolwassenen op deze kleine schaal worden ervaren, zijn ook in termen van risicoperceptie laag. Andere verhuismotieven lijken dus doorslaggevend te zijn. Om deze ervaringen en de dieperliggende gevoelens te hebben kunnen achterhalen en analyseren, zijn jongeren benaderd om doormiddel van diepte interviews mee te werken aan dit onderzoek en is de volgende hoofdvraag opgesteld:

In hoeverre zijn natuurlijke dreigingen van invloed op het verhuisgedrag van jongvolwassenen?

De jongvolwassenen blijken de commotie wat betreft de aardbevingsproblematiek in Groningen dus steeds meer als overdreven te ervaren. Deze gewenning komt omdat deze groep jongvolwassenen zelf in de provincie Groningen hebben gewoond, waardoor zij het risico veel beter onder ogen kunnen zien en het risico lager inschatten. Daarnaast wordt ook de impact wat betreft de beving schade in twijfel getrokken. Echter heerst er wel degelijk het gevoel dat de aardbevingsproblematiek in Groningen niet altijd serieus wordt genomen. Verder linken de jongvolwassenen de negatieve gevolgen van de aardbevingen niet aan de waardering van de leefomgeving in de stad Groningen. Er wordt gezegd dat er niks negatiefs over de stad Groningen te bedenken valt. De aardbevingsproblematiek wordt in dat opzicht als een probleem van buiten de stad Groningen ervaren. Werkgelegenheid en inkomen schijnen voor de jongvolwassenen de reden te zijn van de migratie vanuit de stad Groningen. Ontevredenheid met de oude woonomgeving, zoals de aardbevingsproblematiek, spelen hierin geen rol.

(4)

Pagina | 4

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 3

Hoofdstuk 1: Inleiding ... 5

1.1 Achtergrond ... 5

1.2 Doelstelling en onderzoeksprobleem ... 5

1.3 Leeswijzer ... 6

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader ... 7

2.1 Risicoperceptie ... 7

2.2 Verhuismotieven ... 7

2.3 Veiligheid als primaire levensbehoefte ... 8

2.4 Groningen als case studie ... 8

2.5 Conceptueel Model ... 9

Hoofdstuk 3: Methodologie ... 10

3.1 Dataverzameling ... 10

3.2 Onderzoekspopulatie ... 10

3.3 Data analyse ... 12

3.4 Ethische vragen ... 12

Hoofdstuk 4: Resultaten ... 13

4.1 Risicoperceptie onder jongeren ... 13

4.2 Invloed van aardbevingen op de waardering van de leefomgeving ... 14

4.3 Invloed van de waardering van de leefomgeving op het verhuisgedrag ... 15

Hoofdstuk 5: Conclusie ... 16

5.1 Conclusie ... 16

5.2 Discussie en Aanbevelingen ... 17

Literatuur ... 18

Bijlage ... 20

Bijlage 1: Code Boom ... 20

Bijlage 2: Toestemmingsformulier en Vragenlijst ... 21

(5)

Pagina | 5

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Achtergrond

In September 2018 publiceerden het Sociaal Planbureau Groningen, het Fries Sociaal Planbureau en het Trendbureau Drenthe een gezamenlijk onderzoek naar hoe de inwoners van deze drie Noordelijke provincies de leefbaarheid in hun dorp of wijk waarderen. Het wordt duidelijk dat de waardering voor de leefomgeving, ten opzichte van Friesland en Drenthe, in de provincie Groningen het hardst achter uit gaat. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat 20% van de Groningers aangeeft dat de leefbaarheid het afgelopen jaar achteruit is gegaan. In Groningen is deze groep groter dan in Drenthe (14%) en Friesland (15%). Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat dit verschil te maken lijkt te hebben met aardbevingsschade aan de woningen als gevolg van de gaswinning (Simon, 2018). Ook valt hieruit op te maken dat Groningers daarom het vaakst van plan zijn binnen twee jaar te verhuizen en dat Groningers het afgelopen jaar het vaakst verhuist zijn, namelijk 25%. Verder wordt in het onderzoek duidelijk dat vooral jongvolwassenen (18-34) aangeven te willen verhuizen (Simon, 2018).

Wetenschappelijk onderzoek bevestigd dat gevoelens van veiligheid, die negatief beïnvloed kunnen worden door bijvoorbeeld de gevolgen van aardbevingen, beschouwd worden als een van de primaire levensbehoeften (Aalberts & Rancati, 2007). Deze definitie betreft de bescherming van iemands lichaam, familie en eigendom, de controle over de toekomst, het maken van risicovrije keuzes en het vermogen om de risico's van het bestaan onder ogen te zien (Aalberts & Rancati, 2007). Dit betekend dus dat wanneer inwoners ervaren dat een of meerdere van deze dimensies negatief beïnvloed wordt door de aardbevingsproblematiek, de leefbaarheid in de regio omlaag gaat.

Gegevens over verhuismotieven suggereren echter dat vooral werkgelegenheid en inkomen genoemd worden als verhuisredenen (Rudzitis, 1999). Bovendien zouden jongvolwassenen die zich in een risicovolle situatie bevinden, zoals het aardbevingsgebied, de gevolgen lager inschatten (Benthin et al., 1993). Waardoor de aardbevingsproblematiek in dit opzicht dus niet ten grondslag zou liggen aan het verhuisgedrag.

Dit onderzoek beargumenteerd dat natuurlijke dreigingen die door jongvolwassenen op deze kleine schaal worden ervaren, ook in termen van risicoperceptie laag zijn. Andere verhuismotieven lijken dus doorslaggevend te zijn.

1.2 Doelstelling en onderzoeksprobleem

In dit onderzoek wordt dus nagegaan hoe jongeren uit specifiek de stad Groningen de aardbevingsproblematiek ervaren en hoe zij hierop anticiperen. Hiermee wordt ook onderzocht of de dieperliggende gevoelens en ervaringen overeenkomstig zijn met de uitkomsten van het onderzoek van Simon (2018), die zich focust op de gehele provincie Groningen. Aan de hand van de geformuleerde hoofdvraag wordt getracht inzicht te krijgen in hoeverre natuurlijke dreigingen, zoals aardbevingen als gevolg van de gaswinning in de provincie Groningen ook daadwerkelijk van invloed zijn op het verhuisgedrag van jongvolwassenen vanuit de stad Groningen. De deelvragen geven handvatten om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden.

(6)

Pagina | 6 Hoofdvraag: In hoeverre zijn natuurlijke dreigingen van invloed op het verhuisgedrag van

jongvolwassenen?

Deelvragen: - In hoeverre is er een risicoperceptie onder jongvolwassenen, wat betreft aardbevingen als gevolg van gaswinning?

- In hoeverre zijn aardbevingen als gevolg van de gaswinning van invloed op de waardering van de leefomgeving?

- In hoeverre is de waardering van de leefomgeving van invloed op het verhuisgedrag?

1.3 Leeswijzer

Volgend op de inleiding komt hoofdstuk 2 waarin de wetenschappelijke literatuur aan de hand van de deelvragen uiteen gezet wordt. Het literatuuroverzicht bestaat uit theorieën en concepten over risicoperceptie en verhuisgedrag onder jongvolwassenen en een analyse van het concept veiligheid en leefbaarheid, gelinkt aan Groningen als studiecase. Hierin wordt ook het conceptueel model besproken die sturing geeft aan dit onderzoek. Hierna volgt in hoofdstuk 3 de methodologie. Hier worden de dataverzameling, onderzoekspopulatie, data analyse en de ethische vragen behandeld.

Ook de reden voor kwalitatieve dataverzameling wordt in dit hoofdstuk besproken. In hoofdstuk 4 volgen de resultaten, die aan de hand van de deelvragen worden besproken. Als laatste zal aan de hand van deze resultaten in hoofdstuk 5 de conclusie worden gevormd.

(7)

Pagina | 7

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

In het theoretisch kader wordt de wetenschappelijk relevante literatuur over dit onderwerp uiteengezet. De deelvragen worden onderbouwd en de concepten worden gedefinieerd. Tot slot wordt specifiek het concept veiligheid geoperationaliseerd.

2.1 Risicoperceptie

Benthin et al. (1993) hebben onderzoek gedaan naar hoe jongvolwassenen 30 activiteiten met 14 risicovolle karakteristieken beoordelen en of zijzelf bij deze activiteiten betrokken zijn. Participanten bestonden zowel uit scholieren, als studenten. Jongvolwassenen die zelf actief betrokken waren bij een bepaalde risicovolle activiteit, blijken het risico veel lager in te schatten dan respondenten die niet bij eenzelfde risicovolle activiteit betrokken zijn. Ook is de kennis onder deze groep veel groter en lijken zijn meer controle te hebben over de situatie, waardoor zij het risico veel beter onder ogen kunnen zien (Benthin et al., 1993). Jongeren in het bevingsgebied zouden het risico en de gevolgen van de aardbevingen in Groningen dus veel lager kunnen inschatten dan mensen buiten de provincie Groningen. Onderzoek uit 2002 laat echter zien dat gegevens suggereren dat jongvolwassenen die zich in een risicovolle situatie begeven, bijvoorbeeld het bevingsgebied, of zich bezig houden met risicovol gedrag, juist geen volledige perceptie hebben voor de blootstelling aan schade (Johnson et al., 2002).

2.2 Verhuismotieven

Nu er een beeld is geschetst over de perceptie van jongvolwassenen wat betreft risicovolle situaties, is het van belang een uiteenzetten te geven van wat de wetenschappelijke literatuur zegt over de verhuismotieven van deze demografische groep. Rudzitis (1999) beschrijft dat migratie theorieën in de 1970’s vooral lieten zien dat mensen verhuizen om hun inkomen te verhogen. Er werd vanuit gegaan dat wanneer de opbrengsten in termen van inkomsten, hoger zijn dan de baten, mensen gaan verhuizen. Maar onderzoeken na 1980 voegen daar aan toe dat mensen ook verhuizen uit ontevredenheid met hun woonlocatie. Voorbeelden hiervan zijn criminaliteit, verkeersveiligheid en vervuiling (Rudzitis, 1999). Ook werkgelegenheid en woonlasten worden genoemd. Molgat (2002) vult aan dat de samenleving steeds meer is geïndividualiseerd. Door deze individualisatie zijn mensen steeds minder gebonden aan hun geografische afkomst. Wanneer jongeren in het onderzoek van Molgat (2002) gevraagd worden naar de redenen om te verhuizen, kiezen zij vaker autonomie en onafhankelijkheid boven werk, educatie of huwelijk. Rudzitis (1999) en Molgat (2002) hebben in hun onderzoek echter geen rekening gehouden met natuurlijke dreigingen.

Bohra-Mishra et al. (2016) hebben vervolgens onderzoek gedaan naar de effecten van natuurlijke dreigingen op de interprovinciale migratie in de Filippijnen. Hoewel het natuurgeweld in de Filippijnen van een andere aard is dan die in Groningen, wordt wel duidelijk hoe jongeren hierop reageren. Uit het onderzoek komt namelijk naar voren dat het verhuisgedrag van jongeren gevoelig is voor bijvoorbeeld klimatologische invloeden. Ook hebben natuurlijke dreigingen een significant positief effect op interne migratie over een kortere afstand (Bohra-Mishra et al., 2016). Het doel van Bohra-Mishra et al. (2016) is verder om de ‘research-gap’ op te vullen wat betreft de effecten van natuurlijke dreigingen op het verhuisgedrag van verschillende demografische groepen, waaronder jongeren. De jongste leeftijdsgroep (20-29) blijkt het snelst te reageren op natuurlijke dreigingen

(8)

Pagina | 8

Figuur 1: Inwoners die een aardbeving hebben gevoeld. Bron:

Sociaal Planbureau Groningen

door middel van migratie. De bereidheid om te verhuizen neemt daarentegen af naarmate mensen ouder worden (Bohra-Mishra et al., 2016). Uit het onderzoek van Molgat (2002) blijkt daarnaast dat 47% van de jongvolwassenen (20-34) die migreren, van de ene naar de andere administratieve regio verhuizen. Jongvolwassen blijken dus ook sneller bereid intern te migreren over een langere afstand.

Zowel Bohra-Mishra et al. (2016) en Molgat (2002) linken de grotere bereidheid onder jongeren om te migreren echter ook aan de economische kansen die het met zich meebrengt. Bohra-Mishra et al.

(2016) laat bijvoorbeeld zien dat jongvolwassenen vooral bewegen richting gebieden met hogere werkgelegenheid en betere educatie. Verder onderzoek laat vervolgens zien dat vooral natuurgeweld met desastreuze gevolgen resulteert in interne migratie. Voorbeelden hiervan zijn droogte in Tanzania (Afifi et al., 2014) en Mali (Findley, 1994), of de afname van de bodemkwaliteit in Burkina Faso (Henry et al., 2004). De aardbevingsproblematiek in de stad Groningen lijkt in dit opzicht wel zeker op een te kleine schaal te spelen om migratie van een vergelijkbare te aard te veroorzaken.

2.3 Veiligheid als primaire levensbehoefte

Om vervolgens te kunnen begrijpen wat het eigenlijke effect is van natuurlijke dreigingen op de waardering van de leefomgeving, is het belangrijk eerst het concept leefbaarheid te verduidelijken.

Zoals eerder beschreven zeggen Aalberts & Rancati (2007) dat gevoelens van (on)veiligheid kunnen worden beschouwd als een van de primaire levensbehoeften. Aalberts & Rancati (2007) gebruiken de definitie van onveiligheid van Bauman (2001). Deze definitie is een concept met drie dimensies:

onveiligheid, onduidelijkheid en onzekerheid. (On)veiligheid betreft de bescherming van iemands lichaam, familie en eigendom. (On)duidelijkheid betreft de controle over de toekomst en het maken van risicovrije keuzes. (On)zekerheid gaat over het vermogen om de risico's van het bestaan onder ogen te zien. Het doel van Aalberts & Rancati (2007) is dus om (on)veiligheid ‘in het algemeen’ te analyseren als een concept met meerdere lagen dat niet alleen bestaat uit onveiligheid, maar ook uit onduidelijkheid en onzekerheid. Het effect van specifiek de aardbevingen in de provincie Groningen op de waardering van de leefomgeving, wordt in het volgende paragraaf aan de hand van de door Aalberts & Rancati (2007) geformuleerde gevoelens van onveiligheid, onduidelijkheid en onzekerheid geanalyseerd.

2.4 Groningen als case studie

Hoekstra (2016) heeft specifiek onderzoek gedaan in het aardbevingsgebied van de provincie Groningen. Uit dit onderzoek blijkt dat in alle gemeenten in het risicogebied, de aardbevingen een duidelijke invloed hebben op het wonen en het woongenot. In figuur 1 is in het omcirkelde gebied een weergave te zien van alle gemeenten die tot het risicogebied worden toegerekend. In de hele provincie ervaren inwoners echter de negatieve gevolgen van de aardbevingen. Het gaat hierbij niet alleen om de beving schade aan de woningen, maar ook om de onzekerheid van toekomstige aardbevingen en het negatieve beeld van de regio

(9)

Pagina | 9 als gevolg van aardbevingsproblematiek (Hoekstra, 2016). Omdat inwoners hierbij het gevoel hebben de controle over de toekomst te verliezen en hierin geen risicovrije keuzes kunnen maken, heeft deze onduidelijkheid in de regio een negatief effect op de leefbaarheid (Aalberts & Rancati, 2007). Verder blijkt uit het onderzoek van Hoekstra (2016) dat niet alleen binnen het risicogebied de impact van de aardbevingen groot is, maar dat dit ook geldt voor gebieden met een lagere aardbevingsintensiteit.

Boelhouwer & van der Heijden (2018) melden veder dat de aardbevingen in Groningen een aantal negatieve effecten hebben op het welzijn en de waardering van de woningen. Zij noemen gevoelens van onveiligheid en andere psychologische- en gezondheidsproblemen als gevolg van de aardbevingen. Ook Aalberts & Rancati (2007) zeggen dat onveiligheid van invloed is op de waardering van de leefomgeving, dit komt doordat de bescherming van iemands lichaam, familie en eigendom in het geding komt. Daarnaast zijn er in de provincie Groningen zorgen over de waardedaling van het ontroerend goed. Ook de moeilijke en tijdrovende procedures voor compensatie en behandeling van de claims voor reparatie worden genoemd. Verder is er een groeiend wantrouwen in de nationale politiek en het gevoel dat de problemen van de Groningers niet serieus worden genomen (Boelhouwer en van der Heijden, 2018). Doordat de inwoners hierdoor niet het vermogen hebben om de risico's van onder ogen te zien, heeft ook deze onzekerheid negatieve gevolgen op de waardering van de leefbaarheid in de provincie Groningen (Aalberts & Rancati, 2007).

2.5 Conceptueel Model

Naar aanleiding van de uiteengezette literatuur hierboven is een conceptueel model opgesteld in figuur 2. Doormiddel van dit conceptueel model wordt de oorzaak -gevolg relatie in dit onderzoek visueel weergegeven. Waarbij de onafhankelijke variabele ‘Natuurlijke Dreigingen’, in dit onderzoek bestaande uit de aardbevingen in de provincie Groningen als gevolg van de gaswinning (Simon, 2018), invloed heeft op de ‘Waardering van de Leefomgeving’. Verwacht wordt dat de drie dimensies onveiligheid, onduidelijkheid en onzekerheid (Aalberts & Rancati, 2007), als gevolg van de aardbevingsproblematiek een negatief effect hebben op de ‘Waardering van de Leefomgeving’. Deze laatst genoemde variabele, die bijvoorbeeld gemeten wordt naar veiligheid, vervuiling, welzijn en beving schade (Rudzitis, 1999, Hoekstra, 2016 & Boelhouwer en van der Heijden, 2018), zal naar verwachting resulteren in de afhankelijke variabele ‘Verhuisgedrag’. Waarbij de daling van de ervaren leefbaarheid mogelijk resulteert in het verhuizen vanuit de stad Groningen.

Figuur 2: Conceptueel Model

(10)

Pagina | 10

Hoofdstuk 3: Methodologie

De methodologie bespreekt de dataverzameling, onderzoekspopulatie, data analyse en ethische vragen. Er wordt uiteengezet welke werkwijzen gebruikt zijn om op een wetenschappelijke manier data te verzamelen. Zo ontstaat er transparantie over het doorlopen onderzoeksproces. Daarnaast biedt het handvatten om de resultaten te interpreteren en is de keuze voor kwalitatief onderzoek uiteengezet.

3.1 Dataverzameling

In dit onderzoek gebeurt het vergaren van kwalitatieve data door middel van diepte interviews. Er wordt gebruikt gemaakt van kwalitatieve data, omdat er onderzoek wordt gedaan naar de ervaringen en dieperliggende gevoelens (Seers, 2012). De verzameling van de data wordt uitgevoerd aan de hand van semigestructureerde interviews, omdat hierdoor de mogelijkheid ontstaat voor het voeren van een gesprek (Clifford et al., 2010). Hierdoor wordt het ook mogelijk dat er bepaalde onderwerpen en processen naar voren komen die niet uit de literatuur of enquêtes op te maken zijn.

Het gebruik maken van gesloten vragen is in dit onderzoek niet aan de orde, omdat een brede vraagstelling alle mogelijke ruimte laat voor interpretatie. Verder wordt kennis over de werkelijkheid alleen verkregen via het perspectief van de respondenten. Deze eigenschappen behoren specifiek tot een kwalitatieve datamethode (Jonker & Pennink, 2004).

De respondenten zijn benaderd aan de hand van de purposive sampling methode. Hierbij worden informatierijke individuen geselecteerd die het meeste inzicht kunnen geven in de onderzoeksvraag (Devers & Frankel, 2000). Door middel van snowball sampling zijn vervolgens meerdere respondenten benaderd uit de zelfde onderzoekspopulatie, namelijk jongvolwassenen die in de stad Groningen hebben gewoond. Bij deze methode wijzen individuele respondenten andere individuen in dezelfde onderzoekspopulatie aan, die geschikt zijn om mee te werken aan het onderzoek (Goodman, 1961). Hierbij is de representativiteit van de steekproef gewaarborgd. Ook wordt hiermee gestreefd naar een zo groot mogelijke overeenkomst tussen de resultaten en de werkelijkheid (Leung, 2015).

Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te garanderen, zijn een aantal zaken in acht genomen.

Het is bijvoorbeeld van belang een open houding aan te nemen en geen sturende vragen te stellen, om de respondenten niet te beïnvloeden (Longhurst, 2010). Verder is er voor rustige en informele interview locaties gekozen zodat de respondenten zich tijdens het interview comfortabel voelen en niet gestoord worden (Longhurst, 2010).

3.2 Onderzoekspopulatie

In dit onderzoek wordt gefocust op jongvolwassenen die vanuit de stad Groningen ergens anders naartoe verhuisd zijn. Uit eerder onderzoek blijkt dat in de provincie Groningen, vooral jongvolwassenen aangeven te willen verhuizen (Simon, 2018). Omdat in het onderzoek van Simon (2018), jongvolwassenen in de groep 18-34 worden geplaatst, wordt ook in dit onderzoek gekeken naar de leeftijdscategorie 18-34. Overigens plaatst ook Molgat (2002) jongvolwassenen in een vergelijkbare leeftijdscategorie (20-34).

(11)

Pagina | 11 Bij het uitvoeren van kwalitatief onderzoek kan het best de regel van verzadiging als uitgangspunt genomen worden. Dit betekend dat de onderzoeker net zolang door gaat met het afnemen van diepte interviews totdat er geen dusdanig relevant nieuws meer naar boven komt. Ten behoeve van dit onderzoek was dit het geval na het uitvoeren van het vijfde diepte interview en daarom zijn bij vijf jongvolwassenen diepte interviews afgenomen. De gegevens van de respondenten zijn weergegeven in figuur 3. Uit deze tabel valt op te maken dat de respondenten, zoals voor dit onderzoek noodzakelijk is, allen in de stad Groningen hebben gewoond, waarna ze verhuisd zijn naar een andere gemeente of woonplaats. Ook is te zien dat de respondenten allen binnen de leeftijdscategorie 18-34 vallen, zoals beschreven in het rapport van Simon (2018). De spreiding van de huidige woonplaatsen is te zien in figuur 4.

Respondent Geslacht Leeftijd Huidige woonplaats Voormalige woonplaats

1 Vrouw 26 Amsterdam Groningen

2 Vrouw 21 Amsterdam Groningen

3 Vrouw 24 Aalden Groningen

4 Man 29 Utrecht Groningen

5 Man 25 Hamburg Groningen

Figuur 3: Gegevens Respondenten

Figuur 4: Overzichtskaart Huidige en Voormalige Woonplaats Respondenten

(12)

Pagina | 12

3.3 Data analyse

De diepte interviews worden verwerkt en geanalyseerd door middel van het programma Atlas.ti.

Wanneer de afgenomen interviews zijn getranscribeerd, is het mogelijk hier bepaalde codes aan toe te voegen (Seers, 2012). Deze codes worden onderverdeeld in inductieve codes en deductieve codes (Fereday & Muir-Cochrane, 2006) . Inductieve codes worden verkregen aan de hand van de interviews en deductieve codes komen voort uit de onderzochte literatuur. De inductieve en deductieve codes zullen vervolgens in Atlas.ti worden samengevoegd in een code boom, waarna aan de hand van deze thema’s de interviews kunnen worden geanalyseerd. Zie de bijlage 1 voor het schema van de data analyse met de uitgewerkte codes.

3.4 Ethische vragen

Tijdens dit onderzoek zijn er een aantal ethische kwesties in acht gehouden, om zo de individuele respondenten te beschermen. De resultaten zijn anoniem verwerkt, waardoor deze niet te zijn herleiden naar de identiteit van de respondent. Zo worden de namen in dit onderzoek niet openbaargemaakt. Omdat het volgens Clifford et al. (2010) belangrijk is de respondenten tijdens het onderzoek te laten zien dat er op een ethische manier wordt omgegaan met de persoonlijke informatie, worden de respondenten voordat de interviews worden afgenomen, duidelijk gemaakt dat zij vrijwillig meewerken aan het onderzoek en ten aller tijde mogen besluiten het interview te stoppen. De respondenten worden van te voren beloofd dat er vertrouwelijk met de gegevens om wordt gegaan. De interviews worden zelf niet openbaar gemaakt en de opnames worden vertrouwelijk behandeld. Met toestemming van de respondenten zijn de interviews opgenomen. Om deze beloftes officieel kracht bij te zetten, wordt voorafgaand aan de interviews een toestemmingsformulier aan de respondenten voorgelegd, die mede wordt ondertekend door de onderzoeker (bijlage 2).

(13)

Pagina | 13

Hoofdstuk 4: Resultaten

In dit hoofdstuk wordt een feitelijke weergave gegeven van de resultaten, gelinkt aan de wetenschappelijke literatuur. Dit wordt gedaan in samenhang met de deelvragen. De risicoperceptie onder jongeren wat betreft de aardbevingsproblematiek wordt uiteengezet. Ook zal de invloed van respectievelijk de aardbevingen op de waardering van de leefomgeving en de waardering van de leefomgeving op het verhuisgedrag worden besproken.

4.1 Risicoperceptie onder jongeren

‘Overdreven heisa’

Het is duidelijk dat er onder de respondenten alom duidelijk is dat er in de provincie Groningen sprake is van aardbevingen. Sociale media, traditionele media en zelfs de ouderwetse protesten, zoals een van de respondenten het noemt, dragen hieraan bij. Respondent 3 zegt hierover; ‘Er zijn heel erg vaak protesten geweest in de stad, daar kan je niet omheen. Het is ook heel erg veel in het nieuws en er word wel veel over gepraat. Het leeft wel echt daar in Groningen’. Opvallend is dat de respondenten, zoals iemand het noemt; ‘alle heisa’, veelal als overdreven ervaren. ‘Tja, het is geen wereldramp vind ik’ zegt respondent 5, die zelf in de stad Groningen is geboren en opgegroeid; ‘Ik had een keer een filmpje gezien over hoe snel het aantal aardbevingen is gestegen, dus toen dacht ik eerst, oké het is best wel scheef en toen vond ik het nog wel erg. Ik vind het nog steeds wel erg, het is alleen, het doet me gewoon niet zo veel meer met me. Ik ben er wel aan gewent zeg maar’. Uit onderzoek van Benthin et al. (1993) blijkt inderdaad dat jongeren die zelf actief betrokken zijn bij een bepaalde risicovolle activiteit, het risico veel lager inschatten. De kennis onder deze groep zou veel groter zijn, waardoor zij het risico veel beter onder ogen kunnen zien (Benthin et al., 1993).

‘Er is niet veel gebeurt toch?’

Ook de gevolgen van de aardbevingen, als gevolg van de gaswinning, zoals beving schade in de stad Groningen, wordt door een aantal respondenten in twijfel getrokken. Respondent 2 zegt hierover;

‘Mijn moeder, ze heeft een scheur in haar muur. Er is iemand langs geweest om dat te beoordelen ofzo en hij zegt toch de aardbevingen. Maar het is voor mij wel echt een twijfel of het echt daardoor is gekomen, ik denk toch door de wasmachine’. Dit staat in schril contrast met de bevindingen van Hoekstra (2016), waaruit zou blijken dat niet alleen binnen het risicogebied de impact van de aardbevingen groot is, maar dat dit ook geldt voor gebieden met een lagere aardbevingsintensiteit.

Een verklaring hiervoor kan zijn dat jongeren die zich in een risicovolle situatie begeven of zich bezig houden met risicovol gedrag, geen volledige perceptie hebben voor de blootstelling aan schade (Johnson et al., 2002). Maar er heerst wel degelijk een gevoel onder de respondenten dat de aardbevingsproblematiek in Groningen niet altijd serieus wordt genomen. Uit onderzoek van Boelhouwer en van der Heijden (2018) blijkt dat er een groeiend wantrouwen is in de nationale politiek en het gevoel dat de problemen van de Groningers niet serieus wordt genomen. Respondent 3 geeft aan; ‘ Ik ben wel echt anders gaan denken over de politiek, dat alles uiteindelijk alleen maar draait om geld’. Ondanks dat de impact van de problemen in twijfel wordt getrokken, wordt er dus wel degelijk het gevoel ervaren dat er niet voldoende naar deze problemen wordt geluisterd.

(14)

Pagina | 14 Verder blijkt uit onderzoek dat inwoners in het hele risicogebied beving schade aan woningen ervaren (Hoekstra, 2016). Boelhouwer en van der Heijden (2018) merken op dat er sprake is van waardedaling van het ontroerend goed en dat er moeilijke en tijdrovende procedures zijn voor compensatie en behandeling van de claims voor reparatie. Respondent 5 meldt hierover; ‘Er is niet heel veel gebeurd toch? Ik heb een keer gelezen dat een man hierdoor op straat moest leven, maar dat kan ik me moeilijk voorstellen. Volgens mij zijn de huizen in de stad Groningen ook niet gedaald qua waarde, ik denk meer in de gebieden waar de aardbevingen zijn ontstaan. Ga ik van uit’.

Respondent 4 vult aan; ‘Stel ik zou nog steeds in Groningen willen blijven wonen, dan zou ik gewoon een woning kopen in Groningen’. De respondenten lijken dus ook deze mogelijke gevolgen in twijfel te trekken en ervaren het in die zin niet als risico voor de stad Groningen.

‘Logisch dat het effect heeft op je mentale gesteldheid’

Toch kunnen de respondenten zich wel wat voorstellen bij psychologische of lichamelijke klachten die mensen als gevolg kunnen ervaren. Volgens respondent 1 ‘(…) Is het logisch dat als je er de hele tijd aan denkt, aan de angst voor aardbevingen en de risico’s, dat het dan effect heeft op je mentale gesteldheid’. Uit onderzoek van Hoekstra (2016) blijkt inderdaad dat de onzekerheid van toekomstige aardbevingen in het hele risicogebied wordt ervaren als negatief gevolg. Ook Boelhouwer en van der Heijden (2018) noemen gevoelens van onveiligheid en andere psychologische- en gezondheidsproblemen als gevolg van de aardbevingen. Aalberts & Rancati (2007) bevestigen dit door te stellen dat gevoelens van veiligheid kunnen worden beschouwd als een van de primaire levensbehoeften. Waarbij het maken van risicovrije keuzes en het vermogen om de risico's van het bestaan onder ogen te zien, van groot belang zijn.

Kortom, de aardbevingsproblematiek bestaat, maar is in perceptie jargon niet heel groot.

4.2 Invloed van aardbevingen op de waardering van de leefomgeving

‘Ik kan me niets negatiefs over de stad bedenken’

Volgens Hoekstra (2016) ervaren niet alleen de inwoners van het risicogebied de negatieve gevolgen van de aardbevingen, maar geldt dit ook voor inwoners elders in de provincie Groningen. De aardbevingen zouden dus ook elders impact hebben op de waardering van de leefomgeving. Volgens respondent 3 is Groningen echter ‘altijd gezellig’ en ‘Je kan zeven dagen per week op stap en er zijn geen sluitingstijden. Het enige negatieve wat ik over de stad Groningen kan bedenken is dat het een uithoek is’. Ook respondent 4 kon Groningen nochtans ‘erg waarderen’. Hij meldt; ‘Groningen is een knusse, gezellige stad, het is ook niet heel groot. Ik vind de mensen in Groningen ook heel nuchter en toegankelijk en als ik naar de stad kijk, vind ik het een mooie en schone stad’. En vult aan; ‘Ik heb daar echt met alle tevredenheid gewoond. Ik kan me zo niets negatiefs over de stad bedenken’. In tegenstelling tot wat Hoekstra (2016) beschrijft linken de respondenten in hun persoonlijke ervaring, de negatieve gevolgen van de aardbevingen niet aan de waardering van de stad Groningen.

(15)

Pagina | 15

‘Ik wil sowieso niet buiten de stad Groningen wonen’

Uit onderzoek van Molgat (2002) komt vervolgens naar voren dat de samenleving steeds meer is geïndividualiseerd, door deze individualisatie zijn mensen steeds minder gebonden aan hun geografische afkomst. Toch blijken de respondenten ondanks de aardbevingen in de provincie Groningen wel degelijk binding te hebben met de stad Groningen. Respondent 4 laat weten ooit nog wel terug te willen naar de stad Groningen; ‘Als er aardbevingen in de stad komen, zou ik alsnog naar Groningen komen’. Ook respondent 5 denkt er hetzelfde over; ‘Ooit wil ik wel terug naar Groningen, in de stad heb je toch geen last van aardbevingen. Ik zou sowieso niet buiten de stad Groningen (in provincie Groningen) willen wonen. De aardbevingen in de provincie Groningen lijken dus ook in dit opzicht nog weinig effect te hebben op de waardering van de leefomgeving in de stad Groningen.

Samengevat is de schaal waarop de aardbevingsproblematiek wordt ervaren dus klein.

4.3 Invloed van de waardering van de leefomgeving op het verhuisgedrag

‘Nu ik geen eigen huis heb, zou dat geen reden zijn om te verhuizen’

Uit verder onderzoek van Bohra-Mishra et al. (2016) die onderzoek hebben gedaan in de Filippijnen, blijkt vervolgens dat jongeren het snelst reageren op natuurlijke dreigingen door middel van migratie. Ook uit onderzoek van Simon (2018) blijkt dat vooral jongvolwassenen aangeven te willen verhuizen. De respondenten geven desalniettemin aan dat als exact dezelfde aardbevingsproblematiek zou gaan spelen in hun nieuwe woonomgeving, dit geen reden zou kunnen zijn om te gaan verhuizen. Respondent 3 laat weten; ‘Nu ik geen eigen huis heb hier, zou dat absoluut geen reden kunnen zijn om te gaan verhuizen’. Ook respondent 5 lijkt dezelfde mening te delen, hij zegt hierover; ‘Nee (…) want ik heb het huis niet gekocht’. Het bezitten van een eigen huis blijkt dus eventueel mee te kunnen spelen in een overweging om te verhuizen naar aanleiding van de aardbevingen.

‘Ik verdien hier geld, maar ik zie geen andere voordelen’

Rudzitis (1999) beschrijft dat migratie theorieën voor 1970 lieten zien dat mensen vooral verhuizen om hun inkomen te vergroten. Er van uit gaande dat wanneer de opbrengsten in termen van inkomsten hoger zijn dan de baten, mensen zouden gaan verhuizen. Respondent 5 vertelt; ‘Ik werkte bij hetzelfde bureau in Groningen, dat is geëxpandeerd naar het buitenland, naar Duitsland en daarom ben ik ook naar Duitsland gegaan om dat hier op te zetten’. De theorieën van voor 1970 lijken dus nog steeds op te gaan. Rudzitis (1999) vermeldt veder dat onderzoeken na 1980 laten zien dat mensen ook verhuizen uit ontevredenheid met hun woonlocatie. Voorbeelden hiervan zijn criminaliteit, verkeersveiligheid en vervuiling. Als we kijken naar gevoelens van veiligheid als primaire levensbehoefte van Aalberts & Rancati (2007), vallen de aardbevingen in de provincie Groningen hier ook onder. De respondenten vermelden echter geen negatieve ervaringen te hebben ten opzichte van hun voormalige woonomgeving. Respondent 1 zegt hierover; ‘Ik verdien hier geld, maar ik zie geen andere voordelen ten opzichte van Groningen’. Negatieve ervaringen ten opzichte van oude woonomgeving lijken in dit opzicht dus geen rol te hebben gespeeld in hun overweging te verhuizen uit de stad Groningen.

(16)

Pagina | 16

Hoofdstuk 5: Conclusie

5.1 Conclusie

Dat er een aardbevingsproblematiek is in de provincie Groningen is duidelijk. Mede dankzij protesten en het nieuws, waaronder sociale media is de kennis wat betreft de aardbevingen aanwezig. Echter wordt alle commotie steeds meer als overdreven ervaren. Omdat deze groep jongvolwassenen zelf in de provincie Groningen hebben gewoond, kunnen ze door gewenning het risico veel beter onder ogen kunnen zien en het risico lager inschatten (Benthin et al., 1993). Daarnaast wordt ook de impact wat betreft de beving schade in twijfel getrokken. Dit staat in tegenstelling tot wat eerder onderzoek beweerd. Daarin staat dat de impact in de hele provincie Groningen groot is (Hoekstra 2016). Dit verschil kan komen doordat jongvolwassenen die zich in betreffende situaties bevinden, geen volledige perceptie hebben van de schade (Johnson et al., 2002). Daar staat tegen over dat door deze groep jongvolwassenen wel wordt ervaren dat de aardbevingsproblematiek niet dusdanig serieus wordt genomen door bijvoorbeeld de nationale politiek. Dat betekend dat ondanks het in twijfel trekken van de impact van de aardbevingen er wel het gevoel heerst dat er niet naar de problemen wordt geluisterd. Dus de aardbevingsproblematiek bestaat, maar is in perceptie jargon niet heel groot.

Verder blijkt dat de jongvolwassenen die uit Groningen naar elders verhuisd zijn, de negatieve gevolgen van de aardbevingen niet linken aan de waardering van de leefomgeving. De stad Groningen wordt als gezellig ervaren en ze kunnen het zelfs erg waarderen. Er wordt gezegd dat er niks negatiefs over de stad Groningen te bedenken valt. Ook zou uit onderzoek blijken dat mensen door individualisatie steeds minder gebonden zijn aan hun geografische afkomst (Molgat, 2002).

Desondanks hebben de jongvolwassenen nog steeds binding met de stad Groningen, ongeacht de aardbevingsproblematiek in de provincie Groningen. De aardbevingsproblematiek wordt namelijk als probleem van buiten de stad Groningen ervaren. De schaal waarop de aardbevingsproblematiek wordt ervaren is dus klein.

Ten slotte zouden jongvolwassenen snel reageren door middel van migratie (Bohra-Mishra et al., 2016, Simon, 2018). De jongvolwassenen blijken echter niet aan migratie te denken als de aardbevingsproblematiek in hun nieuwe woonomgeving zou gaan spelen. De voornaamste reden hiervoor zou zijn dat zij op dit moment geen eigen woning bezitten, waardoor beving schade voor hun in dit opzicht geen negatieve gevolgen heeft. Werkgelegenheid en inkomen lijken voor de jongvolwassenen dus nochtans de reden te zijn van de migratie vanuit de stad Groningen. Dit komt omdat de opbrengsten in termen van inkomsten in hun nieuwe woonomgeving hoger zijn dan de baten (Rudzitis, 1999). Ontevredenheid met de oude woonomgeving, zoals de aardbevingsproblematiek in Groningen , spelen hierin geen rol.

Kortom, natuurlijke dreigingen die door jongvolwassenen op deze kleine schaal worden ervaren, zijn in termen van risicoperceptie laag. Andere verhuismotieven lijken dus doorslaggevend te zijn.

(17)

Pagina | 17

5.2 Discussie en Aanbevelingen

Dit onderzoek zou ook geschikt geweest kunnen zijn voor kwantitatief onderzoek. Waarin bijvoorbeeld de waardering van de leefomgeving geschaald kan worden van 1 tot 10. Een betere optie is echter een onderzoek met een kwalitatieve en een kwantitatieve methode, waarbij de ervaringen en dieperliggende gevoelens uit dit onderzoek gecombineerd worden met een kwantitatief onderzoek. Dit kwantitatieve onderzoek zou dan kunnen bestaan uit bijvoorbeeld een lineaire regressie, waarbij nagegaan wordt in hoeverre de aardbevingen, beving schade als gevolg van aardbevingen, de mogelijkheid tot lichamelijke of psychologische klachten als gevolg van de aardbevingen en/of de (media) aandacht ten behoeve van de aardbevingen, invloed hebben op het verhuisgedrag van jongvolwassenen vanuit de stad Groningen. Een combinatie van deze twee methodes werd voor dit onderzoek, in dit tijdsbestek echter niet mogelijk geacht. Verder kan de respondentengroep met 5 personen, zelfs voor een kwalitatief onderzoek aan de kleine kant worden geacht. Ook bij een volgend kwalitatief onderzoek kan het best de regel van verzadiging als uitgangspunt genomen worden. Dit betekend dat de onderzoeker net zolang door gaat met het afnemen van diepte interviews totdat er geen dusdanig relevant nieuws meer naar boven komt.

(18)

Pagina | 18

Literatuur

Aalberts, M.B. & Rancati, S. (2007). Feeling Insecure in Large Housing Estates: Tackling Unsicherheit in the Risk Society. Urban Studies, 45(13), 2735-2757.

Afifi, T., Liwenga, E. & Kwezai, L. (2014). Rainfall-induced crop failure, food insecurity and out- migration in Same-kilimanjaro, Tanzania. Climate and Development, 6(1), 53-60.

Bauman, Z. (2001). Community: Seeking Safety in an Insecure World. Cambridge: Polity.

Benthin, A., Slovic, P. & Severson. H. (1993). A Psychometric study of adolescent risk perception.

Journal of Adolescence, 16(2), 153-168.

Boelhouwer, P. & Heijden, van der H. (2018). The effect of earthquakes on the housing market and the quality of life in the province of Groningen, the Netherlands. Journal of Housing and the Built Environment, 33(2), 429-438.

Bohra-Mishra, P., Oppenheimer, M., Cai, R., Feng, S. & Licker, R. (2016). Climate variability and migration in the Philippines. Population and Environment : A Journal of Interdisciplinary Studies, 38(3), 286-308.

Clifford, N., French. S. & Valentine, G. (2010). Key Methods in Geography. 2e editie. Londen: Sage.

Devers, K.J. & Frankel R.M. (2000). Study Design in Qualitative Research 2: Sampling and Data Collection Strategies. Education for Health: Change in Learning & Practice (Taylor & Francis Ltd), 13(2), 113-123.

Fereday, J. & Muir-Cochrane, E. (2006). Demonstrating Rigor Using Thematic Analysis: A Hybrid Approach of Inductive and Deductive Coding and Theme Development. International Journal of Qualitative Methods, 5(1), 80–92.

Findley, S.E. (1994). Does drought increase migration? A study of migration from rural Mali during the 1983-1985 Drought. International Migration Review. 28(3), 539-553.

Goodman, L.A. (1961). Snowball Sampling. The Annals of Mathematical Statistics, 32(1), 148-170.

Henry, S., Schoumaker, B. & Beauchemin, C. (2004). The impact of rainfall on the first out-migration:

A multi-level event-history analysis in Burkina Faso. Population and Environment, 25(5), 423-460.

Hoekstra, J. (2016). Wonen en aardbevingen in Groningen. Een onderzoek in negen gemeenten. OTB Research for the Built Environment: Delft.

Johnson, R.J., McCaul, K.D. & Klein, W.M.P. (2002). Risk Involvement and Risk Perception Among Adolescents and Young Adults. Journal of Behavioral Medicine, 25(1), 67-82.

Jonker, J. & Pennink, B. (2004). De kern van methodologie: Een inleiding. Assen: Van Gorcum.

Leung, L. (2015). Validity, reliability, and generalizability in qualitative research. Journal of Family Medicine and Primary Care. 4(3), 324-327.

(19)

Pagina | 19 Longhurst, R. (2010). Semi-structured interviews and focus groups. In Clifford, N., French, S. &

Valentine, G. (Ed.). Key Methods in Geography (pp. 103-115). Londen: Sage.

Molgat, M. (2002). Leaving home in Quebec: Theoretical and Social Implications of (Im)mobility Among Youth. Journal of Youth Studies, 5(2), 135-152.

Rudzitis, G. (1999). Amenities Increasingly Draw People to the Rural West. Rural Development Perspectives, 14(2), 9-13.

Seers, K. (2012). Qualitative Data Analysis. Evidence-based nursing, 15(1), 2-2.

Simon, C. (2018). Leefbaarheid in Groningen, Fryslân en Drenthe. Sociaal Planbureau Groningen:

Groningen.

(20)

Pagina | 20

Bijlage

Bijlage 1: Code Boom

Thema Main codes Sub codes Voorbeeld Bron

Deductieve codes

Risicoperceptie

Betrokkenheid Risicovolle Activiteit

Kennis Benthin et

al. (1993), Johnson et al. (2002) Controle

Inschatten Risico

Waardering van de Leefomgeving

Gevoelens van Onveiligheid

Onveiligheid De bescherming van iemands lichaam, familie

en eigendom. Aalberts

&Rancati (2007), Bauman (2001) Onduidelijkheid De controle over de

toekomst en het maken van risicovrije keuzes.

Onzekerheid Het vermogen om de risico's van het bestaan onder ogen te zien.

Verhuismotieven

Inkomen Wanneer de opbrengsten

hoger zijn dan de baten.

Rudzitis (1999), Molgat (2002), Bohra- Mishra et al. (2016) Ontevredenheid

Woonomgeving

Criminaliteit

Verkeersveiligheid Vervuiling

Werkgelegenheid Woonlasten Individualisatie Autonomie

Onafhankelijkheid Natuurlijke

Dreigingen

Negatieve Effecten

Welzijn

Psychologische Gevolgen

Bijvoorbeeld door de onzekerheid van toekomstige aardbevingen.

Hoekstra (2016), Boelhouwer

& van der Heijden (2018) Lichamelijke

Gevolgen

Beving schade

Waardedaling Ontroerend Goed Tijdrovende Procedures voor Compensatie Reparatie Negatief Beeld

van de Regio Inductieve codes

-

(21)

Pagina | 21

Bijlage 2: Toestemmingsformulier en Vragenlijst

Toestemmingsformulier

Onderzoek: In hoeverre zijn natuurlijke dreigingen van invloed op het verhuisgedrag van jongeren?

Onderzoeker: J.P. Postma (j.p.postma.3@student.rug.nl)

Student Sociale Geografie en Planologie, Rijksuniversiteit Groningen Begeleider: Dr. S. van Lanen (s.van.lanen@rug.nl)

Bedankt dat u tijd hebt willen vrijmaken om mee te werken aan dit onderzoek. Ik ben student Sociale Geografie en Planologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. En in dit onderzoek wordt onderzocht in hoeverre natuurlijke dreigingen van invloed zijn op het verhuisgedrag van jongvolwassenen. Met het tekenen van dit formulier verklaart u dat u akkoord gaat en begrijpt dat:

- U vrijwillig meewerkt aan het onderzoek.

- Het gesprek zal worden opgenomen.

- U op elk moment mag besluiten een vraag niet te beantwoorden of het gesprek te willen stoppen.

- Er vertrouwelijk met uw gegevens wordt omgegaan.

- Namen in dit onderzoek niet openbaar worden gemaakt.

- De interviews zelf niet openbaar worden gemaakt.

- De opnames vertrouwelijk worden behandeld.

- U bij eventuele vragen contact kunt opnemen via j.p.postma.3@student.rug.nl.

- U bij interesse een kopie van het interview en/of het onderzoek kunt ontvangen.

Tevens verklaart u hierbij dat u op de hoogte bent gesteld van:

- Het doel van het onderzoek.

- Wat er verwacht wordt van de respondent.

- Wat er met de gegevens gebeurt.

Datum: ____-____-____

Handtekening:

Respondent Onderzoeker

(22)

Pagina | 22 Algemeen

1.Zou u mij allereerst iets over uzelf kunnen vertellen? (leeftijd, werk/studie, woonsituatie etc.) 2.Wat zijn de redenen geweest dat u überhaupt in de stad Groningen heeft gewoond?

Verhuisredenen

3.Wat denkt u dat voor anderen, redenen zouden kunnen zijn om uit de stad Groningen te verhuizen?

4.Wat zijn voor u de redenen geweest om uit de stad Groningen te verhuizen?

5.Wat kon u erg waarderen aan het wonen in de stad Groningen en wat minder? Kunt u ook vertellen waarom?

6.Welke voordelen heeft uw nieuwe woonomgeving, wat uw oude woonomgeving (stad Groningen) niet heeft?

7.In hoeverre hebben aardbevingen invloed gehad op het voornemen te verhuizen uit de stad Groningen?

Beving schade

8.Wat weet u precies van de aardbevingen in de provincie Groningen?

9.Wat weet u precies van de beving schade als gevolg van de aardbevingen in de provincie Groningen?

10.Wat weet u van de waardedaling van de huizen als gevolg van beving schade?

11.Heeft u of iemand in uw omgeving te maken gehad met waarde daling van het huis?

12.In hoeverre heeft de mogelijkheid van de waardedaling van uw huis invloed gehad op het voornemen uit de stad Groningen te verhuizen?

Gezondheid

13.Wat weet u precies van de psychologische of lichamelijke klachten die mensen mogelijk ervaren als gevolg van de aardbevingen in de provincie Groningen?

14.Heeft u of iemand in uw omgeving te maken gehad met psychologische of lichamelijke klachten als gevolg van de aardbevingen?

15.In hoeverre heeft de mogelijkheid van psychologische of lichamelijke klachten invloed gehad op het voornemen uit de stad Groningen te verhuizen?

Aandacht

16.Hoe weet u van de aardbevingen in de provincie Groningen?

17.Wat vind u van alle aandacht voor de aardbevingen in de provincie Groningen?

18.Kun u vertellen hoe alle aandacht voor de gevolgen van de aardbevingen in de provincie

Groningen invloed heeft gehad op hoe u in de loop van de tijd bent gaat denken over dit onderwerp?

19.In hoeverre heeft deze aandacht invloed gehad op uw keuze te verhuizen uit de stad Groningen?

Toekomst

20.Als exact dezelfde aardbevingsproblematiek zou gaan spelen in uw huidige woonomgeving, in hoeverre zou dat dan een reden kunnen zijn om te gaan verhuizen?

21.Zou u ooit nog terug willen keren naar de stad Groningen?

22.In hoeverre zouden de aardbevingen in de provincie Groningen invloed kunnen hebben op dit besluit?

23.Heeft u nog andere opmerkingen of dingen die u mij zou willen vragen?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarnaast wordt er met deze studie de totale dagelijkse werklast (in minuten) berekend per type patiënt op basis van gemeten directe verpleegkundige activiteiten en een

Grondexploitatie leent zich als onderwerp naar de opvatting van de rekenkamercommissie goed voor een onderzoek, omdat het financieel technisch ingewikkeld is en ondoorzichtig

Uit onderstaand figuur is op te maken dat experts die de ‘oefen- leerling’ hebben ingedeeld in de categorie ‘groen’, een hoger cijfer hebben gegeven voor de motorische

Voor Küng be- tekent dat dat hij de echte, gruwelijke dood van Jezus als ontwijfelbaar uitgangspunt neemt, aansluiting zoekt bij de oervragen van het onder- zoek naar

Er wordt gekozen voor een operatie als er sprake is van een zeer pijnlijke slijtage, en als de pijn niet voldoende afneemt na de niet-operatieve behandeling.. Als de pijn

Omdat lokale politieke partijen per definitie alleen actief zijn in één gemeente, zouden zij ten opzichte van landelijke partijen minder effectief kunnen zijn omdat zij

Het traditionele grammatica- onderwijs lijkt daartoe niet de aangewezen route; wer- ken vanuit overkoepelende taalkundige concepten heeft een veel beter effect.. In deze

Voor zover deze aanpassingen gevolgen hebben voor de omvang van de totale accruals en niet voortkomen uit de onderliggende economische activiteiten van de onderneming worden