• No results found

Wiskunde - B

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wiskunde - B"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU

UNIFORM EINDEXAMEN MULO tevens

TOELATINGSEXAMEN VWO/HAVO/NATIN 2009

VAK : WISKUNDE –B

DATUM : VRIJDAG 03 JULI 2009 TIJD : 09.45 – 11.45 UUR

---DEZE TAAK BESTAAT UIT 36 ITEMS.

MULO-III KANDIDATEN MAKEN DE ITEMS 1 T/M 30. MULO-IV KANDIDATEN MAKEN DE ITEMS 1 T/M 36.

INDIEN NIET ANDERS VERMELD, IS ELKE VARIABELE EEN ELEMENT VAN . 1

n(P) betekent: het aantal elementen van P A B C        I n (A  B) = 1 II n [(A \ B)  (B \ A)] = 4

Voor bovenstaande beweringen geldt: A alleen I is waar.

B alleen II is waar. C I en II zijn beide waar. D I en II zijn beide niet waar.

2 Gegeven U = A  B. I x  U  x  A  x  B

II x  [( B \ A)  A ]  x  A  B

Voor bovenstaande beweringen geldt: A alleen I is waar.

B alleen II is waar. C I en II zijn beide waar. D I en II zijn beide niet waar.

3

Als x  p, dan is x2 + ( x)3 gelijk aan A p2 + p3

B p2  p3 C p4 + p3 D p4  p3

(2)

4 I (a  b)2 = ( b  a)2

is waar voor alle waarden van a en b.

II 3

b

a bestaat alleen als a ≧ b. Voor bovenstaande beweringen geldt: A alleen I is waar.

B alleen II is waar. C I en II zijn beide waar. D I en II zijn beide niet waar.

5 p2 − 2pq + q2 p2 − q2 is gelijk aan A −2pq B 2pq C p − q p + q D p + q p − q 6 3x = px + q is de vergelijking in x waarvan de oplossingsverzameling leeg is.

Voor p en q geldt: A p = 3  q = 0 B p = 3  q ≠ 0 C p ≠ 3  q = 0 D p ≠ 3  q ≠ 0 7

De oplossingsverzameling van het stelsel (p+3)x − 14 = 7y is leeg. 3x − 14y = q Voor p en q geldt: A p  0  q ≠ 7 B p  0  q ≠ 28 C p  121  q ≠ 7 D p  121  q ≠ 28 8

Als 1 − p  1, dan is de oplossingsverzameling van px  3p A   , −3  B  −3 ,  C   , 3  D  3 ,   9

De oplossingsverzameling van de vergelijking 4 (x − 2) − 3 x = 2 5  x is {p} Voor p geldt: A −1  p  0 B 0  p  1 C 1  p  2 D 2  p  3

(3)

−(x − 1)2 = 0  A −x2 − 1 = 0 B −x2 + 1 = 0 C (−x − 1) (x + 1) = 0 D (−x + 1) (x − 1) = 0 11 Gegeven de tweedegraadsvergelijking in x : ax2 + ax + 1 = 0.

I de discriminant van deze vergelijking is a2 4a.

II Er zijn precies 2 waarden van a, waarvoor de vergelijking één wortel heeft.

Voor bovenstaande beweringen geldt: A alleen I is waar.

B alleen II is waar. C I en II zijn beide waar. D I en II zijn beide niet waar.

12 Gegeven de vergelijking in x :

x2 + (p2 1) x + q = 0.

x1 en x2 zijn de wortels van deze vergelijking, waarvoor geldt 2 1 x x  1.

Noem alle mogelijke waarden van p en q op. A p = 1  q  0

B p = 1  q  0

C p  1  p = 1  q  0 D p  1  p = 1  q  0

Eén der wortels van de vergelijking − x2  8x   4 is A  4  4 5 B  4  2 5 C  4  4 3 D  4  2 3 14 Gegeven de functie f: x  2  3x

Het origineel van 0 is A 5 B 2 C 32 D 32 15 Gegeven de functies f: x   (1  a) x + b en g: x  2x + 2. In het punt (p, 2) snijdt de grafiek van g een van de grafieken van f loodrecht.

Voor a en b geldt: A a  1 b  0 B a  1 b  2 C a  2 1 1  b  5 D a  121 b  3

(4)

16

Gegeven de functie g: x  ax  b  b  0. De richtingshoek van de grafiek van g is kleiner dan 45°.

Welke van de volgende bewering is juist? A 0  a  1 en de grafiek ligt in het 1e

, 2e en 3e kwadrant.

B a  1 en de grafiek ligt in het 1e, 2e en 3e kwadrant.

C 0  a  1 en de grafiek ligt in het 1e, 3e en 4e kwadrant.

D a  1 en de grafiek ligt in het 1e

, 3e en 4e kwadrant. 17 De functie f: x  px + q beeldt 4 af op 2 en 6 op 1. Voor p en q geldt: A p  0  q  0 B p  0  q  0 C p  0  q  0 D p  0  q  0 18 Gegeven de functie f: x   p2 (x  a)2 + a, p < 0. De top van de grafiek ligt op de lijn ℓ.

Voor de lijn ℓ en de grafiek van f geldt:

A ℓ : y  x en de grafiek van f is een dalparabool.

B ℓ : y  x en de grafiek van f is een dalparabool. C ℓ : y  x en de grafiek van f is een bergpara-

bool.

D ℓ : y  x en de grafiek van f is een bergparabool.

19 Gegeven de functie f: x  x 2 + 2ax + b. Voor f(x) geldt: f(2) = f(6). Voor a geldt: A a   4 B a   2 C a  2 D a  4 20

De grafiek van de functie f: x  x 2 + px  4 heeft als symmetrie-as de lijn met vergelijking

x = 2. Voor p geldt: A p  4 B p  2 C p  2 D p  4 21

Op het punt (a, b) wordt de translatie 

     2b a i

toegepast. Het beeldpunt is (6, 7)

Voor a en b geldt: A a  0  b  0 B a  0  b  0 C a  0  b  0 D a  0  b  0

(5)

C

D E

A B

In deze figuur is  ABC beeldfiguur van  DEC bij een vermenigvuldiging t.o.v. C met factor k. Oppervlakte  DEC : oppervlakte vierhoek ABED = 9 : 16. Voor k geldt: A k = 53 B k = 43 C k = 34 D k = 35 23

In het XOY-assenstelsel wordt (p,q) afgebeeld op (6  p,q) bij een spiegeling in de lijn met verge-lijking A x  6 B x  3 C y  6 D y  3 24 Gegeven het punt A (2 3 , 2).

Bij een rotatie om O over 60° is A' het beeld van A.

De coördinaten van A' zijn A (2 , 2 3) B (2 3, 2) C (0, 4) D (4, 0) M B P S A

Gegeven een cirkel met diameter 12 en middelpunt M. P is het midden van AB. De oppervlakte van het gearceerde deel is 30.

Voor de lengte van PS en AMB geldt: A PS = 6 3 3 en AMB = 45° B PS = 6 3 2 en AMB = 45° C PS = 6 3 3 en AMB = 60° D PS = 6 3 2 en AMB = 60°

(6)

26 C E S A D B

 ABC is gelijkzijdig. D en E zijn de middens van AB en AC. S is het snijpunt van BE en CD. De cirkel raakt aan de zijden van

 ABC en AB = 6.

I De omtrek van de gearceerde figuur is 6 + 3.

II DE = 12CD.

Voor bovenstaande beweringen geldt: A alleen I is waar.

B alleen II is waar. C I en II zijn beide waar. D I en II zijn beide niet waar.

27 C D M A B

 ABC is rechthoekig. M is het midden van BC. DM en AB lopen evenwijdig. AM = AB = 4. I Omtrek  DMC = 6 +2 3.

II Oppervlakte vierhoek ABMD = 6 3

Voor bovenstaande beweringen geldt: A alleen I is waar.

B alleen II is waar. C I en II zijn beide waar. D I en II zijn beide niet waar.

28 Gegeven 0°    90°. I sin  + cos  + tan   0. II sin  + sin  = sin 2.

Voor bovenstaande beweringen geldt: A alleen I is waar.

B alleen II is waar. C I en II zijn beide waar. D I en II zijn beide niet waar.

(7)

C

∟ B A

D

 ABC is rechthoekig, D ligt op het verlengde van CB.

Als sin  ACB = p, dan is cos  ABD gelijk aan A p B 1  p C p D 1 + p 30 Gegeven 0°    360°. sin2  + cos2  = 2  tan  .

Voor alle mogelijke waarden van  geldt: A  = 45°

B  = 45°   = 225° C  = 135°

D  = 135°   = 315°

Vervolg Mulo -IV kandidaten

31

Van  ABC is AB = 4 , BC = 3 en AC = 2 Cos  ACB is gelijk aan

A 21

B 14

C 41

D 21

De oplossingsverzameling van de ongelijkheid x2 + 5x  6  x + 2 is A {x    4  x   2} B {x    x   2} C {x   2  x  4} D {x    x  4} 33 Gegeven de rij: tx = 2x3 Deze rij is

A geen meetkundige rij en t2 = 16 B geen meetkundige rij en t2 = 64 C een meetkundige rij en t2 = 16 D een meetkundige rij en t2 = 64

34

De cirkel C: (x a)2 + (y b)2 = r2 raakt de negatieve kant van de X-as en de negatieve kant van de Y-as.

Voor a, b en de bijbehorende r kan gelden: A a  2, b = 2 en r = 2

B a  2, b = 2 en r = 2 2 C a  2, b = 2 en r = 2 D a  2, b = 2 en r = 2 2

(8)

35

D C

A B

E

Vierhoek ABCD is een parallellogram, CB = BE.

CE = is niet gelijk aan A 2 AD B 2 (AC  AB) C AE  AD D AE  AC 36 Gegeven de frequentie tabel:

met {p  p  0}.

Het gemiddelde is gelijk aan

A 4 + 5 + 6 3 B 4 + 5 + 6 6 + p C 8 + 20 + 6 p 3 D 8 + 20 + 6 p 6 + p waarnemingsgetallen 4 5 6 frequentie 2 4 p

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Je wilt weten voor welke p de beide hoogtes gelijk zijn.. Dit kun je met de

Bij een horizontale verschuiving naar links moet je x vervangen door x+a, met a een zekere constante.. Eerst vul je de verschilsfunctie in in

1 Eerst reken je de straal uit van het grondvlak, het bovenvlak, en het vlak op halve hoogte. De straal van het grondvlak en van het bovenvlak zijn de helft van de diameter, ofwel

5p 4 Bereken hoeveel cm de ijsbol boven het water uitsteekt op het moment dat hij in het water wordt gedaan. Rond je eindantwoord

zwaartelijn driehoek, zwaartelijnen driehoek, gelijkbenige driehoek, gelijkzijdige driehoek, rechthoekige driehoek, Pythagoras, gelijkbenige rechthoekige driehoek, halve

hoekensom driehoek, buitenhoek driehoek, congruentie: HZH, ZHH, ZHZ, ZZZ, ZZR; gelijkvormigheid: hh, zhz, zzz, zzr; middelloodlijnen driehoek, bissectrices driehoek,

V is het vlakdeel boven de x -as dat wordt ingesloten door de lemniscaat en de positieve

Bij vermenigvuldigen ten opzichte van de x-as met e moet je de formule met e vermenigvuldigen.. Daarna moet je met 1 e vermenigvuldigen ten opzichte van