• No results found

Speeches vol uitersten: “openen of sluiten, opvangen of terugsturen, ogen open of dicht?” Het gebruik van de stilistische middelen antithese en drieslag bij strategisch manoeuvreren in politieke speeches

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Speeches vol uitersten: “openen of sluiten, opvangen of terugsturen, ogen open of dicht?” Het gebruik van de stilistische middelen antithese en drieslag bij strategisch manoeuvreren in politieke speeches"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Speeches vol uitersten:

“openen of sluiten,

opvangen of terugsturen,

ogen open of dicht?”

Het gebruik van de stilistische middelen antithese en drieslag

bij strategisch manoeuvreren in politieke speeches

Vrijdag 16 juni 2017

Zoë Visser Masterscriptie

Duale Master Tekst en communicatie Universiteit van Amsterdam

(2)

Inhoud

1 Inleiding...3

1.1 Onderwerp en onderzoeksvraag...3

1.2 Methode, opzet en potentiële resultaten...6

2 Institutionele context: politieke speeches...8

2.1 Discussie in context: de politieke speech...8

2.1.1 De confrontatiefase in de politieke speech...9

2.1.2 De openingsfase in de politieke speech...10

2.1.3 De argumentatiefase in de politieke speech...12

2.1.4 De afsluitingsfase in de politieke speech...13

2.2 Strategisch manoeuvreren in de politieke speech...14

2.2.1 Keuze uit het topisch potentieel...16

2.2.2 Aanpassing aan het auditorium...17

2.2.3 Presentatiemiddelen...19

2.3 Conclusie: de politieke speech...20

3 Presentatiemiddelen: antithese en drieslag...22

3.1 Antithese...22

3.1.1 Definities van antithese...22

3.1.2 Strategische functies van antithese...24

3.2 Drieslag...28

3.2.1 Definities van drieslag...29

3.2.2 Strategische functies van drieslag...30

3.3 Conclusie: antithese en drieslag als strategie...32

4 Antithese en drieslag in de praktijk: casus politieke speech van Klaver...34

4.1 De confrontatiefase: het standpunt...35

4.2 Antithese en drieslag in de openingsfase...37

4.3 Antithese en drieslag in de argumentatiefase...39

4.4 De afsluitingsfase...47

4.5 Conclusie: Antithese en drieslag in de praktijk...47

5 Conclusie...49

5.1 Samenvatting en conclusies...49

5.2 Academische en praktische implicaties...51

Bibliografie...53

(3)

HOOFDSTUK

1

1 Inleiding

Een speech kan verschillende functies hebben, maar doorgaans speelt vooral het overtuigen van het publiek een grote rol. Ook de politieke speech heeft vaak tot doel de toehoorders te overtuigen van de eigen visie: argumentatie speelt hierbij een belangrijke rol doordat een toekomstgericht voorstel wordt onderbouwd (Schellens & Steenhouder, 2010, p. 87). Om deze reden is het politieke domein een van de interessantste onderzoeksgebieden voor argumentatiewetenschappers : het overtuigingskarakter van de context biedt de kans om alle mogelijkheden van argumentatie te verkennen (Van Eemeren, 2010b, p. 11).

Dit onderzoek tracht een bijdrage te leveren aan de hoeveelheid academisch onderzoek dat is gedaan naar argumentatie in de politieke context, vanuit een pragma-dialectisch perspectief op strategisch manoeuvreren binnen een institutionele context. In deze inleiding wordt allereerst de context van het onderzoek geschetst en een focus ontwikkeld, waarna een methodologisch kader wordt neergezet.

1.1 Onderwerp en onderzoeksvraag

Dit onderzoek wordt gedaan aan de hand van de pragma-dialectische argumentatietheorie van Van Eemeren en Grootendorst (o.a. 1984, 2004). In deze theorie is argumentatie een middel om een meningsverschil tot oplossing te brengen (Van Eemeren, Grootendorst & Snoeck Henkemans, 2002, p. ix). Rond dit perspectief op argumentatie biedt de pragma-dialectiek een ideaalmodel van kritische discussie, aan de hand waarvan argumentatie geanalyseerd, geëvalueerd en gepresenteerd kan worden. Een uitbreiding van de pragma-dialectiek is ontwikkeld door Van Eemeren en Houtlosser, die de term strategisch manoeuvreren introduceerden (2005, 2006b). Bij strategisch manoeuvreren proberen discussianten dialectische en retorische doelen te balanceren, in hun pogingen om op een redelijke wijze de andere partij te overtuigen.

De pragma-dialectiek voorziet in een theoretisch ideaalmodel, maar heeft ook een empirische component: argumentatie vindt tenslotte plaats in de praktijk (Van Eemeren, 2010a, p. 129). Strategisch manoeuvreren verloopt in praktijk niet altijd op exact dezelfde wijze: er zijn verschillende contexten denkbaar waarin de conventies van een institutie botsen met pragma-dialectische principes. Deze contextuele conventies zijn doorgaans een elementair onderdeel van de raison d’être van de desbetreffende institutie, en zijn vervolgens ook bepalend voor de communicatieve praktijk (Van Eemeren, 2010a, p. 129; Levinson,

(4)

1979, p. 368; Van Eemeren & Houtlosser, 2005, p. 83). Zo bestaat de politieke, juridische of medische context, waarbij onderling andere institutionele conventies meewegen in de analyse en evaluatie van argumentatie (Van Eemeren 2010a, p. 129; Snoeck Henkemans & Wagemans, 2015, p. 1351).

De pragma-dialectische analyse in dit onderzoek concentreert zich op een specifieke institutionele context: het politieke domein. Omdat er binnen de politieke context veel verschillende situaties bestaan, waarin discussies zich op verschillende wijzen ontvouwen, kan een analyse alleen specifiek en treffend zijn wanneer er wordt geconcentreerd op één specifieke argumentatieve activiteit. In dit onderzoek staat daarom de politieke speech centraal.

Bij een politieke speech is er geen expliciet meningsverschil tussen twee discussianten: er is dus geen sprake van een publiek debat. In plaats daarvan is de politieke speech per definitie een monoloog. De fysieke afwezigheid van een tegenstander in de discussie betekent dat het verschil van mening altijd impliciet is (Van Eemeren, Grootendorst & Snoeck Henkemans, 2002, p. 4-5); zo’n eenzijdige politieke discussie wordt ook wel een ‘quasi-discussie’ genoemd (Van Eemeren, 2013, p. 23). Het doel van een quasi-discussie is niet om een verschil van mening tussen politici middels dialectische richtlijnen tot oplossing of beslechting te brengen, maar om het publiek te overtuigen van de politieke visie van de politicus of partij in kwestie.

Dat maakt de politieke context en in het bijzonder een de politieke speech een argumentatieve context (Schellens & Steenhouder, 2010, p. 87): verschillende politici hebben uiteenlopende ideeën over de toekomst van een land, waarvan ze het publiek proberen te overtuigen door middel van argumentatie. De argumentatieve context maakt de politieke speech interessant voor onderzoek naar persuasieve en argumentatieve zetten: een analyse van strategische manoeuvres kan veel inzicht bieden in de retorische zetten die politici doen in hun speeches, terwijl zij tegelijkertijd dialectische redelijkheid proberen te bewaren (Van Eemeren & Houtlosser, 2005; Van Eemeren en Houtlosser, 2006b).

Een analyse van strategische manoeuvres gebeurt aan de hand van drie nauw verbonden dimensies: keuze uit het topisch potentieel, aanpassing aan het auditorium en het gebruik van presentatiemiddelen (Van Eemeren, 2010a, p. 93). Deze laatste dimensie vervult een centrale rol in dit onderzoek, waarbij naar het strategisch gebruik van twee stilistische middelen wordt gekeken. Hoe fungeren de presentatiemiddelen antithese en drieslag afzonderlijk, en wellicht ook gecombineerd, als strategische manoeuvres in de politieke speech?

(5)

Nadat deze vraag op basis van de literatuur wordt verkend, kan een casestudy hier meer empirisch inzicht in bieden. Het empirische materiaal dat wordt geanalyseerd in deze casestudy is de eerste speech van Jesse Klaver als lijsttrekker van GroenLinks voor de verkiezingscampagne van 2017. Deze speech trok de aandacht door de context waarin deze gehouden werd: nadat GroenLinks bij de vorige verkiezingen een groot zetelverlies had geleden, trad hun nieuwe, opmerkelijk jonge fractievoorzitter in 2016 ook aan als lijsttrekker voor de Tweede Kamerverkiezingen. Maar niet alleen de context is opvallend: ook op het gebied van strategische manoeuvres lijkt er genoeg te gebeuren. Opvallend aan deze speech is bijvoorbeeld dat Klaver zijn politieke opponenten verwijt tegenstellingen op te blazen, maar in zijn presentatie juist veelvuldig gebruik maakt van tegenstellingen, vaak in combinatie met een drieslag. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het citaat uit de titel van dit onderzoek: “openen of sluiten, opvangen of terugsturen, ogen open of dicht?”. In deze casestudy zal ik zijn keuze voor deze stijlfiguren analyseren in het licht van de institutionele context van een politieke speech als argumentatief activiteitstype.

Aan de hand van zowel een theoretische uiteenzetting als een empirische analyse, tracht dit onderzoek inzicht te creëren in het functionele gebruik van antithese en drieslag in de politieke speech. De onderzoeksvraag luidt daarom als volgt: “Wat is de strategische functie van antithese en drieslag in politieke speeches?”

Hoewel de casestudy in dit onderzoek de eerste bevindingen illustreert aan de hand van één specifieke speech, rijkt de relevantie van deze analyse verder. De inzichten die dit onderzoek, inclusief de casestudy, kunnen opleveren zijn breder toepasbaar op politieke activiteitstypen, en speeches in het bijzonder. Daarmee kan dit onderzoek bestaande kennis over strategisch manoeuvreren aanvullen met nieuwe inzichten, en kunnen deze ook worden meegenomen in toekomstige analyses van argumentatieve activiteitstypen zoals politieke speeches. Ook zullen de strategische functies van de stilistische middelen antithese en drieslag worden geanalyseerd, waarbij wellicht nieuwe inzichten in de literatuur worden opgedaan.

Ook de praktische relevantie van dit onderzoek is - gezien actuele ontwikkelingen in de wereldwijde politiek - aanwezig. De drieslag is reeds een bekend middel waarmee politici hun publiek tegelijkertijd redelijk en effectief toespreken in een speech, maar de antithese groeit met name in belang met het oog op de actualiteit. Journalisten, burgers maar ook politici zelf uiten namelijk hun zorgen dat het (inter)nationale politieke klimaat momenteel polariseert. De kans is groot dat zulke groeiende tegenstellingen ook zichtbaar worden in politieke activiteitstypen. Een interessante vraag die hierbij gesteld kan worden is hoe

(6)

maatschappelijke ontwikkelingen zichtbaar worden in de taal en retorica van prominenten, politici in het bijzonder.

1.2 Methode, opzet en potentiële resultaten

De pragma-dialectische theorie van strategisch manoeuvreren dient in dit onderzoek als kwalitatieve onderzoeksmethode. Het onderzoek bestaat uit twee componenten: de eerste helft bestaat uit een theoretisch literatuuronderzoek, waarna de bevindingen in de tweede helft worden geïllustreerd, toegepast en geanalyseerd door middel van een empirische casestudy.

In het volgende hoofdstuk wordt allereerst een theoretisch kader geschetst voor de pragma-dialectische analyse in dit onderzoek. De basisideeën van de pragma-dialectiek worden eerst uiteengezet, zodat duidelijk is hoe het concept strategisch manoeuvreren zich hiertoe verhoudt. Dit gebeurt aan de hand van de institutionele context van een argumentatief activiteitstype, dat hierin een grote rol speelt. Nadat de verschillende discussiefasen in de communicatieve activiteit van een politieke speech zijn gekarakteriseerd, wordt er specifiek gekeken naar argumentatieve zetten die politici in hun speech kunnen doen: de strategische manoeuvres. Welke strategische manoeuvres worden gefaciliteerd door de vorm van het activiteitstype, die voor andere politieke activiteitstype niet gelden?

In het derde hoofdstuk worden de twee centrale stilistische figuren, de antithese en de drieslag, allereerst gedefinieerd. Hierna worden deze afzonderlijk en gecombineerd in de politieke speech uiteengezet. Hoe kan een discussiant deze stilistische middelen strategisch inzetten en tegelijkertijd zijn dialectische en retorische doelen in balans houden? Deze analyse vindt plaats binnen de politieke context, zodat de conventies, criteria, beperkingen en mogelijkheden van deze institutionele context worden meegenomen.

Het vierde hoofdstuk betreft een casestudy, waarbij een politieke speech wordt geanalyseerd aan de hand van de bevindingen uit de twee voorgaande hoofdstukken. Door een analyse van de politieke speech van Jesse Klaver bij diens aantreden als lijsttrekker in de verkiezingen, worden de strategische manoeuvres die hij maakt met de hulp van antithese en drieslag geanalyseerd. Hoewel het uitgangspunt de eerdere theoretische inzichten zijn, is het zeer aannemelijk dat de praktijk van deze casestudy tot aanvullende strategische inzichten leidt.

Het slothoofdstuk biedt allereerst een samenvatting en conclusie van de theoretische en empirische componenten van deze analyse. Vervolgens worden de mogelijke theoretische en praktische implicaties uitgelicht: in hoeverre zijn de bevindingen te generaliseren naar andere speeches, activiteitstypen of zelfs domeinen? Welke inzichten biedt dit voor de

(7)

politieke praktijk, en hoe kunnen de bevindingen geïntegreerd worden in pragma-dialectisch vervolgonderzoek naar strategisch manoeuvreren? Uiteraard komen in dit hoofdstuk ook de beperkingen van de onderzoeksopzet aan bod.

Onder de potentiële uitkomsten valt allereerst de algemene conclusie dat de stilistische middelen in de speech een strategische functie hebben, en daardoor tegelijkertijd kunnen bijdragen aan het streven naar redelijkheid en aan het streven naar persuasie.

Ook wordt verwacht dat de politicus in de casestudy de politieke opponenten aanspreekt op diens standpunten. Het wordt niet uitgesloten dat hij hierbij individuele politici aansprakelijk houdt voor de denkbeelden van de partij, ook terwijl deze in het bestudeerde activiteitstype niet door henzelf naar voren zijn gebracht. In vele contexten wordt dit als drogredelijk beschouwd, maar in de politiek is dit volgens institutionele conventies geoorloofd. Doordat dit strategische voorbeelden kan opleveren, is deze hypothese op basis van de conventies erg aannemelijk.

Daarnaast valt te verwachten dat politici in speeches het monologische, impliciete karakter van het activiteitstype benutten: de afwezigheid van een kritische, expliciete opponent biedt de spreker namelijk ruimte om strategische manoeuvres uit te voeren die in andere contexten gecorrigeerd zouden worden door een kritische gesprekspartner. Zeker in de keuze uit het topisch potentieel heeft de spreker in een monoloog tenslotte veel vrijheid.

Tot slot is het niet uitgesloten dat de strategische manoeuvres hier en daar ontsporen tot drogredenen: contextuele conventies bieden tenslotte geen vrijbrief om aan de grenzen van het toelaatbare voorbij te gaan. Hoewel dit onderzoek zich niet concentreert op de evaluatie van de argumentatieve zetten, zal uit de analyse van de manoeuvres wel degelijk kunnen doorschemeren dat de redelijkheid soms ten koste gaat van het streven naar overtuiging.

(8)

HOOFDSTUK

2

2 Institutionele context: politieke speeches

In dit hoofdstuk wordt de pragma-dialectische theorie van het strategisch manoeuvreren uiteengezet aan de hand van de institutionele context die centraal staat in dit onderzoek. Allereerst wordt aan de hand van de pragma-dialectische argumentatietheorie geanalyseerd welke fases en karakteristieken in een communicatief activiteitstype onderscheiden worden, en welke rol de institutionele context van de politieke speech hier bovendien in speelt. De tweede paragraaf gaat hier verder op in: hier wordt uiteengezet hoe er in een politieke speech strategisch wordt gemanoeuvreerd door de politicus, aan de hand van de drie dimensies die bij strategisch manoeuvreren worden onderscheiden.

2.1 Discussie in context: de politieke speech

De pragma-dialectiek gaat er weliswaar vanuit dat argumentatie door discussianten naar voren wordt gebracht om een verschil van mening tot oplossing te brengen (Van Eemeren, Grootendorst & Snoeck Henkemans, 2002), maar een ideale kritische discussie bestaat uit meerdere componenten. De verschillende zetten die een discussiant doet in een discussie representeren namelijk stuk voor stuk een andere taalhandeling, zoals uiteengezet door onder andere Searle (1969). Argumentatieve zetten worden gedefinieerd door hun functie in de discussie, en kunnen op deze functie ingedeeld worden in vier verschillende discussiefasen: de confrontatiefase, openingsfase, argumentatiefase en afsluitingsfase (Van Eemeren & Grootendorst, 1984; Van Eemeren & Houtlosser, 2006a, p. 387): deze verdeling kan inzicht bieden in de argumentatieve functie van de zet, en de analyse van argumentatie neemt de betreffende discussiefase doorgaans ook in ogenschouw.

Argumentatie kan niet alleen geanalyseerd, maar ook geëvalueerd worden. Om argumentatie te analyseren en evalueren zijn er normen die de redelijkheid van de argumentatie bepalen (Snoeck Henkemans & Wagemans, 2015, p. 1351), op basis van de tien discussieregels (Van Eemeren, Grootendorst & Snoeck Henkemans, 2002, pp. 182-186; Van Eemeren en Houtlosser, 2006a, p. 388). De disussieregels hebben betrekking op diverse onderwerpen: de regels gaan bijvoorbeeld over de verdeling van de bewijslast, maar hebben ook betrekking op correct gebruik van argumentatieschema’s en helder taalgebruik zonder ambiguïteiten (Van Eemeren, Grootendorst & Snoeck Henkemans, 2002, pp. 182-186). Wanneer een van de discussianten er niet in slaagt zich aan een discussieregel te houden wordt dit gezien als een belemmering voor het doel de discussie tot een einde te brengen; een

(9)

dergelijke overtreding wordt aangeduid als drogreden (Van Eemeren & Houtloser, 2006, p. 388). Gezien de reikwijdte van dit onderzoek wordt de evaluatie van de argumentatie buiten beschouwing gelaten, maar deze regels tonen wel dat argumentatie die als strategisch wordt geanalyseerd, niet per definitie als voldoende redelijk wordt beschouwd binnen de grenzen van een kritische discussie.

Binnen het politieke domein, waarin het genre ‘overleg’ centraal staat, zijn verschillende microcontexten te onderscheiden, zogenaamde communicatieve activiteitstypen. Een communicatief activiteitstype is een praktische activiteit met eigen conventies en doelen die in dienst van het overkoepelende institutionele doel functioneren (Van Eemeren, 2010a, pp. 139-141). Voorbeelden van communicatieve activiteitstypen in het politieke domein zijn een parlementair debat of de politieke speech. Deze dragen beide bij aan het institutionele doel van de politiek: het behoud van de democratische cultuur (Van Eemeren, 2010a, pp. 130-143). Ondanks een gedeelde institutionele context kunnen de specifieke criteria en doelen van communicatieve activiteitstypen verschillen naar gelang de contextuele conventies.

Hieruit blijkt dat de pragma-dialectische analyse van argumentatie vaak terugvalt op de context waarbij institutionele conventies centraal staan. Daarom worde de vier discussiefasen in deze paragraaf gekarakteriseerd aan de hand van de kenmerken van de politieke institutionele context. Hierbij komen ook de algemene en specifieke criteria die in de verschillende discussiefasen van toepassing zijn op de tien discussieregels aan bod.

2.1.1 De confrontatiefase in de politieke speech

De eerste fase die bij de analyse van een discussie aan bod komt is de confrontatiefase: dit is het moment waarop blijkt dat er sprake is van een meningsverschil, waarbij de protagonist een standpunt inneemt dat deze wenst te verdedigen (Van Eemeren & Houtlosser, 2006a, p. 388).

Iedere discussie kent een protagonist, die een bepaalde houding ten opzichte van een propositie verdedigt. Daarnaast is er een antagonist, die twijfel uit ten opzichte van dat standpunt, of zelfs een tegengesteld standpunt inneemt. Indien dit standpunt tegengesteld is, is het verschil van mening gemengd (Van Eemeren, Grootendorst & Snoeck Henkemans, 2002, pp. 5-6). De antagonist hoeft echter niet zichtbaar te zijn: de protagonist kan ook anticiperen op een antagonist, die op zijn minst een houding van twijfel aanneemt ten opzichte van het standpunt. Twijfel of de anticipatie op twijfel zijn voor de protagonist beide voldoende aanleiding om argumentatie aan te voeren voor het standpunt dat – in het laatste geval impliciet – ter discussie staat (Van Eemeren, Grootendorst & Snoeck Henkemans, 2002, pp. 4-5). In een debat zijn protagonist en antagonist expliciet betrokken in de discussie, in een

(10)

speech is daarentegen doorgaans maar één spreker: de protagonist. De aanwezigheid van een antagonist kent gevolgen voor de analyse van argumentatieve zetten, aangezien een protagonist mogelijk andere keuzes maakt in diens argumentatie.

In de politiek is het niet heel gebruikelijk om geen enkel standpunt in te nemen ten opzichte van een onderwerp. Slechts twijfel uiten over het standpunt van de opponent zal in de politiek daarom niet gauw voorkomen: indien de antagonist het niet eens is met de opponent, zal de antagonist binnen het politieke domein daarom doorgaans het tegengestelde standpunt innemen. Dat maakt een politiek verschil van mening gemengd (Van Eemeren, 2013, p. 20). Ook in een politieke speech, een impliciet verschil van mening, zal de politicus daarom anticiperen op een gemengd verschil van mening.

Wanneer politici expliciet of impliciet de discussie aangaan met elkaar, zijn ze er niet primair op uit om elkáár van mening te doen veranderen. Degenen die overtuigd moeten worden, vormen een derde partij: het publiek. Niet alleen bij debatten maar ook bij speeches luistert, leest of kijkt het publiek mee, maar mengt zich bij regel niet in de discussie. De macht ligt wel bij hen: uiteindelijk gaat het erom of het publiek ertoe besluit van mening te veranderen, of dat het ertoe besluit bij het initiële standpunt te blijven (Van Eemeren, 2013, pp. 20-21). Omdat het publiek echter niet de rol heeft om zich in de discussie te mengen of een standpunt te verdedigen, speelt het standpunt van de publieksleden slechts in de analyse van de afsluitingsfase een rol.

2.1.2 De openingsfase in de politieke speech

Voordat de protagonist het ingenomen standpunt uit de confrontatiefase beargumenteerd, is het gebruikelijk om de procedurele en materiële uitgangspunten van de discussie vast te stellen in de openingsfase (Van Eemeren & Houtlosser, 2006a, p. 388). Voorbeelden van procedurele uitgangspunten zijn de rolverdeling tussen de protagonist en de antagonist en bepaalde regels en kaders voor het voeren van de discussie. Materiële uitgangspunten bestaat uit gedeelde ideeën over het onderwerp (Van Eemeren, Grootendorst & Snoeck Henkemans, 2002, p. 25).

Men kan stellen dat de regels en kaders in de politieke context voor een groot deel samenvallen met de institutionele conventies. De conventies binnen verschillende institutionele domeinen zijn in verschillende mate formeel en informeel. In het politieke domein zijn de vele conventies in mindere mate geformaliseerd (Van Eemeren, 2010a, pp. 130-131). In de openingsfase van een discussie binnen het politieke domein blijven de

(11)

uitgangspunten grotendeels impliciet, en ze zijn bovendien intersubjectief: de deelnemende partijen delen dezelfde ideeën over welke discussieregels gangbaar zijn (Van Eemeren, 2013, p. 20). Om deze redenen zullen de procedurele uitgangspunten en regels in een politieke discussie, en ook in een politieke speech, niet vaak expliciet benoemd worden. Op basis van de institutionele context kunnen ze wel degelijk vastgesteld worden. Voorbeelden hiervan zijn het ongelimiteerde tijdsbestek, het ontbreken van een helder eindpunt, heterogene auditoria en de assumptie dat het politieke domein voor eenieder toegankelijk is (Zarefsky, 2008).

Ondanks het ontbreken van een helder eindpunt (Zarefsky, 2008) delen activiteitstypen hetzelfde overkoepelende institutionele doel en implementeren ze hetzelfde communicatieve genre. Verschillende communicatieve activiteitstypen dragen uiteindelijk bij aan het gedeelde institutionele doel, ondanks de eigen, specifieke doelen. Zo kan een parlementair debat specifiek als doel hebben de regering te confronteren over beleidsplannen, wat uiteindelijk bijdraagt aan institutionele doel van behoud van een democratische cultuur (Van Eemeren, 2010a, p. 141). Dit geldt ook voor andere communicatieve activiteitstypen binnen het domein, zoals een lijsttrekkersdebat, vragenuurtje met de premier of een politiek interview (Van Eemeren, 2010a, p. 140).

Ook op het niveau van het activiteitstype is het doel niet per se vaststaand. Het specifieke doel van een politieke speech kan verschillen naar gelang de context waarin deze wordt gehouden: politici kunnen speeches houden op partijcongressen of bij demonstraties, tijdens verkiezingstijd of ten tijde van grote beleidswijzigingen. Bij de speech in de casestudy van dit onderzoek is de spreker voorafgaand verkozen tot lijsttrekker. Hoewel het een speech is voor de eigen leden, vormde deze ook een voorzichtig startschot voor de verkiezingen van 2017. Daardoor is het activiteitstype niet enkel politiek, maar raakt deze speech in campagnecontext ook voorzichtig aan het genre promotie (Van Eemeren, 2010a). De gemengde vorm van het activiteitstype zal ook zichtbaar zijn in de kaders voor de speech. Op het niveau van het politieke domein zijn er bepaalde uitgangspunten die politici ondanks inhoudelijk-politieke meningsverschillen als gedeeld zullen beschouwen, zoals ‘We willen allemaal het beste voor ons land’, ‘Onze rechtsstaat vormt de basis voor de democratie’ en in overeenstemming met het institutionele doel: ‘We streven naar behoud van de democratische cultuur’. Conformeren aan deze uitgangspunten is een basisvoorwaarde voor deelname aan het wetgevingsproces in Nederland, waardoor consensus hierover verondersteld mag worden.

Daarnaast zijn er specifieke criteria en uitgangspunten die specifiek op het activiteitstype politieke speech van toepassing zijn. Wanneer een groen politicus in een

(12)

speech naar diens leden bijvoorbeeld spreekt over het klimaat, kan deze ervan uitgaan dat er onder de aanwezigen consensus bestaat over het belang van duurzaamheid; op basis van dit materiële uitgangspunt kan de politicus verder redeneren. Dat de speech vervolgens wordt gedeeld in media waar dit uitgangspunt wellicht niet algemeen geaccepteerd is onder het publiek, ligt eigenlijk buiten diens macht: het aangenomen uitgangspunt is in de context wel degelijk acceptabel geweest. Hierdoor er geen sprake van een drogreden dat een premisse onterecht als uitgangspunt neemt (Van Eemeren, Grootendorst & Snoeck Henkemans, 2002, pp. 127-130), en heeft de politicus naar normen van redelijkheid gehandeld.

2.1.3 De argumentatiefase in de politieke speech

In de argumentatiefase van een gemengd verschil van mening wordt argumentatie uitgewisseld ter ondersteuning van de onverenigbare standpunten (Van Eemeren, 2013, p. 20). Het politieke meningsverschil is gemengd; bij expliciete meningsverschillen zullen beide partijen aan het woord komen om de tegengestelde standpunten te onderbouwen en aan hun verdedigingsplicht en bewijslast te voldoen. Bij impliciete meningsverschillen zoals de politieke speech komt echter de protagonist als enige partij aan het woord; deze anticipeert in diens argumentatie op een tegengesteld standpunt van de toehoorders (Van Eemeren, Grootendorst & Snoeck Henkemans, 2002, pp. 113-116).

Er worden grofweg vier soorten argumentatiepatronen onderscheiden: causale argumentatie, kentekenargumentatie, vergelijkende argumentatie en pragmatische argumentatie (Van Eemeren & Garssen, 2014, p. 7; Van Eemeren, Grootendorst & Snoeck Henkemans, 2002). Hoewel deze typen niet aan vaste contexten gebonden zijn, lenen sommige zich beter voor een institutionele context dan andere (Van Eemeren & Garssen, 2014, p.7).

In de politiek is veelal sprake van pragmatische argumentatie (Van Eemeren & Garssen, 2014, p. 7): hierbij onderbouwt een spreker diens standpunt om een toekomstig idee wel of niet uit te voeren, op basis van de wenselijke of onwenselijke consequenties die aan de actie zijn verbonden (Andone, 2015, pp. 2-3). Politici kiezen er doorgaans voor om meer dan één consequentie te benoemen in een nevenschikkende structuur, om de argumentatie zo sterk mogelijk te maken (Van Eemeren & Garssen, 2014, pp. 8-9). Het strategische voordeel zit niet enkel in het aantal argumenten, maar ook in de diversiteit: met nevenschikking kan een politicus meerdere groepen binnen een heterogeen publiek aanspreken met diens argumentatie (Van Eemeren & Garssen, 2014, p. 9).

(13)

Pragmatische argumentatie bestaat uit twee onderdelen: de eerste is een praktijkgerichte propositie die aanraadt een bepaalde actie wel of juist niet uit te voeren. Deze propositie heeft eigenlijk een adviserende functie. Om duidelijk te maken waarom dit advies wordt uitgebracht, wordt deze prescriptieve propositie ondersteund door een complexe propositie die hieraan een evaluatieve component toevoegt: “Actie X zal leiden tot positieve/negatieve gevolgen”. Deze twee proposities zijn verbonden door een impliciete stelling die uitlegt dat als de gevolgen van een actie positief of negatief zijn, deze actie dan respectievelijk wel of niet uitgevoerd moet worden (Andone, 2015, pp. 8-9).

De verbinding tussen de actie en de gepropositioneerde consequenties kan op verschillende manieren ontstaan: er kan sprake zijn van hypothetische consequenties, of bewerkstelligde consequenties. In het eerste geval zal de relatie tussen actie en consequentie voor waar worden aangenomen, in het laatste geval is er minstens één individu dat uit ervaring de consequenties als gevolg van de actie kan bevestigen (Andone, 2015, p. 9).

In dit onderzoek staat niet het maken van politiek beleid centraal, maar een politieke speech als aftrap van de campagnetijd. In campagnetijd speelt ook het genre promotie een rol, en de discussies zullen daarom niet altijd praktijkgericht zijn maar globaler idealen bespreken. Dat maakt het niet ondenkbaar dat ook andere argumentatiesoorten, zoals kentekenargumentatie of vergelijkingsargumentatie, aan bod komen in de politieke speech uit de casestudy in hoofdstuk 4. Ook zal de argumentatie niet alleen gericht zijn op wat goed is voor het land, maar tegelijkertijd op waarom die visie de beste optie is.

2.1.4 De afsluitingsfase in de politieke speech

Nadat de argumentatie aangevoerd en weerlegd wordt door de discussianten in de argumentatiefase, vindt de laatste discussiefase plaats: de afsluitingsfase (Van Eemeren & Houtlosser, 2006a, p. 388). In deze discussiefase wordt door de discussianten, maar meestal door een derde partij vastgesteld of de discussie gewonnen of beslecht is – en indien van toepassing – wie er als winnaar uit de bus komt (Van Eemeren, Grootendorst & Snoeck Henkemans, p. 25).

In de afsluitingsfase is het meestal aan het publiek om te bepalen of ze hun mening gaan bijstellen naar aanleiding van de argumenten van de protagonist of antagonist (Van Eemeren, 2013, p. 20). Opvallend aan de afsluitingsfase binnen het politieke domein is dat er niet een consensuele uitkomst is: de leden van het vaak heterogene publiek hoeven het onderling niet eens te zijn. Aangezien zij als individuen besluiten over de uitkomst van de discussie, is het retorische doel van de discussianten ook niet om ‘de discussie te winnen’,

(14)

maar eerder om een zo groot mogelijk aantal individuen te overtuigen van hun standpunt (Pietrucci, 2012). In een democratische cultuur is dat bovendien ook het doel van een politieke partij: hoe meer burgers zij achter zich kunnen scharen, hoe groter de invloed die zij op het beleid kunnen uitoefenen.

Hoewel het heterogene publiek beslist over de uitkomsten van de discussie, zullen deze niet altijd onmiddellijk openbaar worden gemaakt. Soms gebeurt dit wel: bij lijstrekkersdebatten wordt achteraf vaak op een winnaar gestemd, en ook verkiezingen representeren het oordeel van het publiek. Maar in veel gevallen, zoals bij de politieke speech, komt het publiek niet aan het woord om een uitspraak te doen over de uitkomsten. Daardoor zal de uitkomst niet altijd expliciet worden, en zal een politicus niet altijd met zekerheid weten of deze het standpunt succesvol verdedigd heeft.

2.2 Strategisch manoeuvreren in de politieke speech

In de pragma-dialectiek wordt de retorische dimensie van argumentatie geïncorporeerd binnen het kader van de dialectica (Van Eemeren, Garssen & Meuffels, 2010). Om een discussie tot oplossing te brengen, zal een discussiant retorische zetten doen om de gesprekspartner te overtuigen van diens standpunt. Maar tegelijkertijd zijn taalgebruikers zich bewust van hun dialectische verplichtingen, en verwachten zij dit ook van hun gesprekspartners bij expliciete deelname aan de discussie (Van Eemeren, Garssen & Meuffels, 2010). Deze spanning tussen retorica en dialectica leidt tot de activiteit van strategisch manoeuvreren door discussianten (Van Eemeren & Houtlosser, 2005, p. 75).

In de vorige paragraaf is reeds uiteengezet welke rol de institutionele context kan spelen bij de analyse en evaluatie van argumentatie. In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe binnen het communicatieve activiteitstype politieke speech strategisch wordt gemanoeuvreerd. Hierbij wordt gekeken naar de strategische manoeuvres binnen ieder van de drie dimensies van strategisch manoeuvreren: een gunstige keuze uit het topisch potentieel, aanpassing aan het auditorium en het gebruik van presentatiemiddelen (Van Eemeren, 2010a, p. 93). De drie dimensies zijn nauw verbonden, maar refereren aan verschillende kwaliteiten van de manoeuvres. Door een systematische beschouwing per component wordt echter de kans geminimaliseerd dat belangrijke strategische zetten in een analyse onopgemerkt blijven (Van Eemeren, 2010a, p. 93).

Hoe nauw de dimensies verbonden zijn, is bij bepaalde strategieën extra zichtbaar. Zo kunnen politici de inhoud presenteren op een manier die een breed publiek aanspreekt (Pietrucci, 2012): dit raakt zowel aan het topisch potentieel, het auditorium als aan het gebruik

(15)

van presentatiemiddelen. Dit onderzoek betreft weliswaar een functionele analyse van twee specifieke presentatiemiddelen, de antithese en de drieslag, maar door de nauwe verbondenheid van de dimensies (Van Eemeren, 2010a, p. 93), kan bij een analyse niet voorbij worden gegaan aan de andere twee dimensies.

Om een treffende analyse te maken van de functies van strategische manoeuvres aan de hand van de drie dimensies, zijn er vier factoren die hierbij als uitgangspunt dienen: het resultaat, de route, de institutionele begrenzingen en stand van zaken. Door deze vier factoren te onderscheiden kan de analyse van strategische manoeuvres op systematische wijze plaatsvinden. Deze parameters zijn onafhankelijk van de discussiefase waarin de strategische manoeuvre wordt gedaan en kunnen daarom een rol spelen in strategische manoeuvres in zowel de confrontatie-, openings-, argumentatie- als afsluitingsfase (Van Eemeren, 2010b, p. 163).

De eerste factor, het resultaat (Van Eemeren, 2010b, p. 163), kan inzicht bieden in de richting waarin een discussiant zich beweegt. Omdat de beoogde doelen aan de hand van het institutionele doel worden ingeschat, wordt in de algemene analyse van strategische manoeuvres in deze paragraaf vooral naar deze algemene en specifieke doelen gekeken (Van Eemeren, 2010a, pp. 140-141); bij de casestudy in hoofdstuk 4 kan echter ook worden gekeken naar doelen op een ander niveau van de discussie. Voorbeelden zijn het afdwingen van concessies door de antagonist of het creëren van een gedeeld referentiekader: het halen van deze doelen kan later in de discussie een strategisch voordeel opleveren.

Wanneer de doelen zijn vastgesteld wordt ook beter zichtbaar welke route de spreker neemt om deze daadwerkelijk te realiseren (Van Eemeren, 2010b, p. 163): hierin zijn de keuze uit het topisch potentieel en het gebruik van presentatiemiddelen vooral van belang.

Ook de derde factor vormt een belangrijk uitgangspunt in dit onderzoek. De vraag die hierbij centraal staat is namelijk: hoe manoeuvreert de spreker met de begrenzingen die zijn opgelegd door de institutionele context? (Van Eemeren, 2010b, pp. 163-164). De typering van de discussiefasen van het communicatief activiteitstype inde vorige paragraaf kan dienen als bruikbaar instrument bij de analyse van strategische manoeuvres in de politieke speech.

De vierde en laatste factor die centraal staat in de analyse van strategische manoeuvres betreft een typering van de stand van zaken op het moment dat de manoeuvre wordt gedaan: welke concessies zijn er reeds gedaan door de antagonist en hoe wordt het verloop van de discussie tot dusver geïncorporeerd in de volgende argumentatieve zetten? (Van Eemeren, 2010b, p. 164). Waar bij de eerste factor argumentatieve zetten worden onderscheiden die

(16)

anticiperen op de uitkomst en daarmee toekomst van de discussie, werkt het hier juist andersom: hoe werken de al plaatsgevonden gebeurtenissen in het retorische voordeel van de spreker? In deze algemene paragraaf kan hierover nog niet veel worden gezegd, maar in de analyse van de casestudy zal dit zeker een belangrijke factor zijn.

2.2.1 Keuze uit het topisch potentieel

De eerste dimensie van strategisch manoeuvreren betreft de keuze uit het topisch potentieel. Hierbij maakt een discussiant bewust keuzes uit het volledige spectrum aan discussieonderwerpen: in de argumentatiefase kan dat bijvoorbeeld gaan om een keuze voor bepaalde causale, kenteken- of vergelijkende argumentatieschema’s, en in de afsluitingsfase om een nadruk op de sub-standpunten of argumenten waarbij de protagonist meent het meningsverschil in eigen voordeel opgelost te hebben (Van Eemeren, 2010a, pp. 93-94).

Doordat een monologische politieke speech in beginsel impliciet is van aard, heeft de spreker veel vrijheid in de keuze uit het topisch potentieel. In de verschillende fasen van de discussie is er tenslotte geen gesprekspartner die het gesprek – ongewild – een andere kant op kan sturen. Daardoor kan de spreker niet alleen diens eigen standpunten zorgvuldig uitkiezen, maar zichzelf bijvoorbeeld ook gunstig afzetten tegen een politieke opponent door de juiste onderwerpen aan te snijden en acties uit te lichten.

Politici gebruiken verschillende strategische manoeuvres die raken aan deze eerste dimensie: ze veranderen het onderwerp, framen het zo dat de omvang van het relevante publiek wordt beperkt, spreken aan tot zowel liberale als conservatieve aannames, herformuleren de discussie, gebruiken connotatieve symbolen, benadrukken de urgentie van het onderwerp en gebruiken figuren en tropen op argumentatieve wijze (Zarefsky, 2008). Sommige van deze manoeuvres gaan vooral over het topisch potentieel, maar andere zijn nauw verbonden aan de twee andere dimensies; dat laat opnieuw zien hoe nauw de dimensies verbonden zijn.

Ook de voormalige Amerikaanse president Barack Obama manoeuvreert strategisch met de keuze uit het topisch potentieel in verscheidene politieke contexten, van speech tot boek. Dit blijkt uit een analyse van zijn retorische zetten (Kienpointner, 2013). Conclusies uit dit corpusonderzoek stellen dat Obama op niet-traditionele wijze gebruik maakt van retorica. Dit doet hij door zich te richten op consensus, universele waarden en zelfkritiek (Kienpointner, 2013): hieruit wordt gunstige selectie uit het topisch potentieel zichtbaar als strategische manoeuvres. De vermeende effectiviteit van deze onderwerpen hangt samen met het feit dat een groeiend deel van het publiek klaar is met standaard partijretoriek

(17)

(Kienpointner, 2013). Om een universeel publiek aan te spreken kunnen politici zich daarom beter voorbij de grenzen van traditionele ideologieën en partijen bewegen (Kienpointner, 2013, pp. 360-361). Daarnaast spreekt hieruit een poging tot aanpassing aan het – heterogene – auditorium.

Ook het wisselen van onderwerp en polariseren zijn tactieken waarmee politici een duidelijke keuze uit het topisch potentieel maken. Deze confronterende strategische manoeuvres sturen opzettelijk aan op een gemengd verschil van mening, waarin sterk uiteenlopende standpunten expliciet tegenover elkaar worden gezet (Tonnard, 2011). Deze tactiek is tegengesteld aan het zoeken naar brede consensus, doordat de tactiek een ander doel heeft: in het zoeken naar consensus is het doel een zo groot mogelijk publiek te overtuigen van een politieke overtuiging, terwijl de strategie die Tonnard beschrijft met name als functie heeft minder geliefde onderwerpen op de politieke agenda te zetten. De eerste tactiek leent zich daarom in het bijzonder voor een zogenaamde quasi-discussie die meer gericht is op het overtuigen van het publiek, terwijl de tweede tactiek geschikter is voor een meer klassieke dialectische discussie waarin een verschil van mening uiteindelijk kan uitkomen op een gedeelde oplossing (Van Eemeren, 2013, p. 23).

2.2.2 Aanpassing aan het auditorium

De tweede dimensie van strategisch manoeuvreren is de aanpassing aan het auditorium. Het publiek verschilt per discussie en per institutionele context, en een spreker kan strategische keuzes te maken om zich naar de voorkeuren van het publiek te scharen. Dat is zeker effectief wanneer deze leden van het publiek inspraak hebben in de uitkomsten van de discussie, zoals bij diverse democratische processen binnen het politieke domein het geval is. Wanneer in de openingsfase bijvoorbeeld uitgangspunten worden vastgelegd die bij het publiek in goede aarde vallen, zijn de publieksleden mogelijk behulpzamer bij het bereiken van een uitkomst van het meningsverschil (Van Eemeren, 2010a, p. 94).

Veel van de reeds besproken strategieën hangen samen met de aanpassing aan het auditorium. Zo kunnen keuzes om het onderwerp aan te passen gedaan worden met het oog op het publiek. Ook kan de inhoud gepresenteerd woorden op een manier die een breed publiek aanspreekt (Pietrucci, 2012), waarbij het auditorium een grote rol speelt. Doordat het publiek vaak heterogeen is, maar wel een essentiële rol vervult in de conclusies in de afsluitingsfase, gaan politici op zoek naar strategieën waardoor hun ideeën op een zo breed mogelijk draagvlak kunnen rekenen.

(18)

De speech van Klaver uit deze casestudy is er een voor de eigen leden, maar vormde tegelijkertijd ook een voorzichtig startschot voor de landelijke Tweede Kamerverkiezingen van 2017. Wanneer een politicus een speech houdt voor de eigen partijleden, is het aanpassen aan het auditorium niet de grootste uitdaging: de leden zijn namelijk in grote mate dezelfde ideeën en referentiekaders toegedaan. Het wordt complexer wanneer de speech ook in grote mate buiten de partij terechtkomt komt, bij politieke opponenten en kritische journalisten. In dat geval moet de politicus meer moeite investeren in het aanspreken van het heterogene publiek: met name in het gedeelte dat het nog niet met de spreker eens is. Tegelijkertijd moeten de eigen leden echter niet voor het hoofd gestoten worden. In deze situatie zullen politici aannemelijk gebruikmaken van de reeds besproken manoeuvres, zoals het aanpreken op universele waarden, ambigue presentatie of zelfkritiek (Kienpointner, 2013; Pietrucci, 2012).

Op het moment dat Klaver deze speech hield, stond hij voor een zaal met leden van zijn partij GroenLinks. De leden hebben gekozen voor deze politieke partij, maar niet per se voor Klaver. Een specifiek doel van deze speech was om de GroenLinks-leden in het publiek te overtuigen van zijn geschiktheid als lijsttrekker. Deze doelstelling streefde Klaver na door te anticiperen op publieksleden die hier op zijn minst twijfels over hadden, al dan niet een tegenovergesteld standpunt. Daarnaast moest hij zijn eigen visie blijven onderschrijven, om te bevestigen bij zijn volgers dat de meerderheid inderdaad juist had gekozen.

Dat was echter niet het enige publiek dat bereikt zou worden met de speech, en daarvan was ook Klaver zich bewust. Er waren tenslotte media aanwezig die opnames van de speech zouden verspreiden onder een breder publiek, ook buiten GroenLinks-stemmers. Gedeeltelijk probeert Klaver dit deel van het publiek ook te overtuigen van zijn geschiktheid. Er staat wat betreft dit publiek ook veel meer op het spel, juist doordat de campagnes voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 naderden. Het brede bereik van de speech en deze anticipatie op de campagnetijd leiden ertoe dat de speech als communicatief activiteitstype een aanvullend specifiek doel van heeft: de speech kan de zichtbaarheid en aantrekkelijkheid van de politieke organisatie GroenLinks in het algemeen te vergroten middels de aanstelling van een nieuwe frontman voor de verkiezingen.

Doordat de speech gericht is op een gemengd auditorium, is er ook sprake van een gemengd activiteitstype. Allereerst omdat er niet, zoals vaak het geval is in het politieke domein, sprake is van een tegenstander en een expliciet verschil van mening. Hoewel Klaver wel degelijk probeert een non-interactief publiek te overtuigen van zijn politieke standpunten ter bijdrage aan de democratische cultuur, is dat niet zijn enige doelstelling. In aanvulling op

(19)

zijn overtuigingspogingen naar het direct aanwezige publiek, maakt Klaver daarnaast gebruik van het institutionele genre promotie richting het externe publiek.

De centrale positie van het heterogene publiek die wordt geïllustreerd in veel van de strategieën in deze subparagraaf is niet zonder gevaren. Juist door tegelijkertijd subdoelgroepen in het publiek aan te spreken die een geheel andere mening zijn toegedaan, ontstaat het risico dat de strategische manoeuvres ontsporen in drogredenen (Kienpointner, 2013, p. 373).

2.2.3 Presentatiemiddelen

De derde dimensie van strategisch manoeuvreren betreft het gebruik van presentatiemiddelen, ofwel een strategische presentatie van de discussiebijdragen. Zo worden in de confrontatiefase de standpunten dusdanig geformuleerd dat deze zo acceptabel mogelijk overkomen. Dit kan door het standpunt zo enkelvoudig en direct mogelijk te houden en daarmee de discussie zo overzichtelijk mogelijk, maar als een discussiant voordelen denkt te kunnen halen uit een complexere voorstelling van de standpunten kan deze ook hiervoor kiezen in de confrontatiefase (Van Eemeren, 2010a, p. 94).

Ook het gebruik van stijlmiddelen is een manier om de inhoud weer te geven. Er zijn verschillende presentatiemiddelen, die uiteenlopende strategische functies kunnen vervullen. Zulke verschillen in functie zijn ook afkomstig van verschillen in stijlfiguur: zo zijn er verschillen in complexiteit. Aan de ene kant zijn er woordfiguren, die zijn gebonden aan de woordvorm en daardoor talig van aard (Quintilianus, 2001); woordfiguren worden ook wel schema’s genoemd (Schellens & Steehouder, 2010, pp. 96-104). Daartegenover staat een gedachtefiguur, ook wel een troop (Quintilianus, 2001; Steehouder, 2010, pp. 96-104). De gedachtefiguur doet een groter begrip op de toehoorder, doordat deze niet slechts aan de woordvorm is gebonden maar een eigenaardige vorm van de gedachte benoemt: de communicatie met de toehoorder wordt eigenlijk gemanipuleerd (Quintilianus, 2001).

De drieslag wordt geschaard onder de categorie woordfiguren, terwijl de antithese een gedachtefiguur is (Quintilianus, 2001; Braet, 2007, p. 137). De manier waarop het stijlfiguur tot stand komt kan invloed hebben op de functie die het gebruik van het stijlmiddel heeft. Het gebruik van stijlfiguren kan vijf functies hebben: een informatieve functie, expressieve functie, sociale functie, diverterende functie en appellerende functie (Braet, 2007; Schellens & Steehouder, 2010, p. 104). Uiteraard staan deze niet los van elkaar, en kunnen stijlfiguren tegelijkertijd verschillende functies vervullen.

(20)

Deze verschillende functies zijn in meer of mindere mate ook strategisch van aard. Zo heeft de antithese een informatieve functie, maar kan deze tegelijkertijd ook een sociale of diverterende functie vervullen. In het volgende hoofdstuk wordt uitgebreider uiteengezet hoe respectievelijk de antithese en drieslag worden ingezet bij het strategisch manoeuvreren, en welke functies deze hierbij vervullen.

Bij het gebruik van presentatiemiddelen in de politieke speech speelt de afwezigheid van een expliciete antagonist een minder prominente rol in het strategisch manoeuvreren dan bij de keuze het topisch potentieel. Omdat een politieke discussie idealiter volgens dialectische idealen op inhoud gevoerd wordt, zullen participanten elkaar niet gauw corrigeren op presentatie: dat gaat tenslotte enkel ten koste van debattijd en inhoudelijke geloofwaardigheid. Een politicus zal in een speech of debat in gelijksoortige mate beoordeeld worden op de presentatie. Wel behaalt de politieke speech als activiteitstype een ander voordeel ten opzichte van een klassiek publiek debat: de voorbereiding. Politici hebben tekst- en speechschrijvers die in ieder geval de belangrijkste, grootste speeches voorbereiden. De speech die de politicus later zal uitspreken, wordt vooraf op papier gezet door ervaren schrijvers, die relatief veel tijd krijgen een boodschap te formuleren op basis van hun retorische kennis. Dit biedt ook meer ruimte om zorgvuldig te formuleren en framen en pakkende stijlmiddelen in te voegen zoals een drieslag of antithese, dan wanneer een politicus in een publiek debat op het moment is aangewezen.

2.3 Conclusie: de politieke speech

In deze paragraaf werd de politieke speech als communicatief activiteitstype gekarakteriseerd. Binnen het politieke domein zijn verschillende activiteitstypen te onderscheiden, die het genre ‘overleg’ delen. De politieke speech kent alleen een expliciete protagonist en betreft daardoor een impliciet, gemengd verschil van mening; het toekomstgerichte karakter leent zich goed voor pragmatische argumentatie. Naast een gedeeld doel hebben politieke activiteitstypen ook ieder een eigen, specifiek doel: de speech uit de casestudy van dit onderzoek dient bijvoorbeeld ter aftrap van de landelijke verkiezingen, waardoor het tegelijkertijd het genre ‘promotie’ betreft.

Het activiteitstype ‘politieke speech’ biedt een contextueel kader voor het strategisch manoeuvreren door discussianten: het biedt begrenzingen en kansen. Uit analyses van strategische manoeuvres blijkt hoe continu interactie plaatsvindt tussen de drie dimensies: de keuze uit het topisch potentieel, aanpassing aan het auditorium en gebruik van

(21)

presentatiemiddelen. Hoewel in dit onderzoek strategische manoeuvres aan de hand van de stilistische middelen antithese en drieslag worden geanalyseerd, spelen de keuze uit het topisch potentieel en aanpassing aan het auditorium evengoed een rol in diverse argumentatieve zetten.

In het volgende hoofdstuk wordt verder ingegaan op deze twee centrale presentatiemiddelen. Allereerst worden antithese en drieslag afzonderlijk gedefinieerd aan de hand van verschillende definities uit de literatuur, waarna de mogelijke strategische functies in de verschillende discussiefasen van de politieke speech worden geanalyseerd.

(22)

H

OOFDSTUK

3

3 Presentatiemiddelen: antithese en drieslag

In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de functies van de derde dimensie van strategisch manoeuvreren: de presentatiemiddelen. Dit gebeurt door specifiek te kijken naar de twee stijlmiddelen die in dit hoofdstuk centraal staan, de antithese en de drieslag. Door bij deze analyse de institutionele beperkingen en mogelijkheden mee te nemen, ontstaat een veelomvattend beeld van de strategische functies in de politieke speech.

3.1 Antithese

In deze paragraaf wordt allereerst het stijlmiddel antithese gedefinieerd op basis van bestaande literatuur. Wanneer duidelijk is wat de antithese kenmerkt en welke vormen deze kan aannemen, is het zichtbaar hoe dit stijlmiddel ook daadwerkelijk strategisch ingezet kan worden als argumentatieve zet in een discussie – in het bijzonder een politieke speech.

3.1.1 Definities van antithese

Slechts een “simpel contrast of regelrechte tegenpool”: in de loop der jaren zijn er binnen verschillende wetenschappelijke vakgebieden uiteenlopende definities van het begrip antithese, de stilistische tegenstelling, ontstaan. In dit onderzoek gaat het om de retorisch-stilistische benadering van de antithese, maar zelfs daarbinnen bestaan verschillende perspectieven (Krašovec, 1984, p. 1). De meest aanvaarde definitie van antithese stelt dat het een idee van tegenstelling of contrast is, dat wordt weergegeven door het gebruik van zinnen, zaken of woorden die exact tegengesteld zijn of op zijn minst sterk contrasteren (Krašovec, 1984, p. 3; Kenyan, 1941, p. 2). De antithese is een stijlfiguur die wordt geschaard onder de categorie van gedachtefiguren (Quintilianus, 2001): hoewel de antithese een opvallende vorm heeft, zit de bijzondere speling in inhoud of betekenis van woorden of zinswendingen (Braet, 2007, p. 108).

Antithese is een van de meest gewone, simpele en effectieve stijlfiguren (Kenyan, 1941, p. 1): twee tegenstelde woorden worden simpelweg tegenover elkaar geplaatst, maar de weergave is retorisch effectief. Aristoteles stelde ook dat de kracht van de antithese vooral zit in diens vorm: de weergave van een tegenstelling, zeker wanneer de tegengestelde delen zij aan zij zijn weergegeven, is aangenaam voor de luisteraar. Die schematische vorm is namelijk

(23)

herkenbaar en begrijpelijk, doordat deze vergelijkbaar is met die van een logisch syllogisme (Krašovec, 1984, p. 1).

Hoewel er bij antithese altijd sprake is van een tegenstelling, zijn er wel verschillende gradaties mogelijk, afgaande op de mate van contrast (Krašovec, 1984, p. 1-4). Daarnaast worden in grote lijnen drie vormen van antithese onderscheiden (Quintilianus, 2001, p. 482): dit onderscheid vindt echter niet plaats op deze mate van contrast, maar in de vorm: het onderscheid ontstaat door de manieren waarop de antithese wordt weergegeven.

De eerste soort antithese ontstaat door losse woorden tegenover elkaar te zetten, wat de singula singulis wordt genoemd (Krašovec, 1984, p.3). Dit gebeurt expliciet in de titel van dit onderzoeksverslag: “openen of sluiten, opvangen of terugsturen, [ogen] open of dicht?”. In veel gevallen wordt hier gebruik gemaakt van antoniemen, maar dat is dus niet per se nodig. De woordtegenstelling kan ook ontstaan door de maatschappelijke of politieke context, of zoals Krašovec het stelt: door de gedachten die aan de termen worden toegekend (1984, p. 5). Binnen de politieke context kan hierdoor framing van twee uiterste opties plaatsvinden, waardoor de tegenstelling tussen de opties eerder zit in de toegekende gedachte van contrast dan aan de strikte definities van de gebruikte termen. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in de antithese ‘opvangen of terugsturen’: terminologisch geen strikte tegenstelling, maar in de context van de politieke discussie kan dit wel degelijk als dusdanig worden geïnterpreteerd. De termen zijn niet rechtstreeks verwant, maar staan wel beide rechtstreeks tegenover ‘niks doen’; aangezien dit geen optie is in politiek, is het politieke debat teruggebracht tot deze twee keuzes waarbij de tegenstelling vooral zit in de uiteenlopende politieke, menselijke en economische gevolgen. In dit geval ontstaat de antithese niet uit tegenstellende woorden of zinsdelen, maar representeren ze de enige, uitsluitende alternatieven (Fahnestock, 1999, p. 48).

Op woordniveau kan de antithese ook ontstaan door woorden twee aan twee te presenteren (Quintilianus, 2001, p. 482): de bina binis. Uit de voorbeelden die in de literatuur gegeven worden, blijkt dat het bij dit type antithese vaak gaat om een koppeling van contrasterende eigenschappen aan twee – vaak concurrerende – partijen of personen (Quintilianus, 2001, p. 482; Krašovec, 1984, p. 2). Dit gebeurt bijvoorbeeld in: “het gaat niet om mijn vindingrijkheid, maar om uw steun”; de antithese wordt door tegenstanders in een discussie gebruikt om hun positie of kracht ten opzichte van de opponent te benadrukken. De beoogde resultaten van de spreker kunnen wijd uiteenlopen, maar het is wel goed denkbaar dat het gebruik van een soortgelijke antithese ook geliefd is in de politieke context waarbij politici zich tegenover het publiek proberen te onderscheiden van de opponent.

(24)

Tot slot onderscheidt Quintilianus een vorm waarin de antithese zich uit in een tegenstelling tussen segmenten van zinnen (2001, p. 482), wat hij definieert als de sententiae sententiis opponuntur (Krašovec, 1984, p. 3). Hier wordt de lexicologie als oorzaak van de antithese ontstegen. Vaak wordt bij dit type antithesen gebruik gemaakt van verbindingswoorden die kunnen dienen als indicator: zo duiden woorden als “maar” en “echter” op een tegenstelling, terwijl deze tegelijkertijd het middel zijn waarmee de zin expliciet in tweeën wordt gesplitst. Een voorbeeld van dit type antithese is: “Al onze opponenten willen bezuinigen op de zorg, maar wij willen investeren”.

Al met al blijkt uit de uiteenzetting van Quintilianus dat de antithese uiteenlopende vormen kan aannemen. Zo wordt ook benadrukt dat de woorden of zinsdelen van de tegenstelling elkaar niet per definitie direct op hoeven te volgen, dat de antithetische begrippen niet per se rechtsreeks tegenover elkaar staan, en dat er vermengingen met andere stijlmiddelen mogelijk zijn (Quintilianus, 2001, p. 483). Wel is een voorwaarde van de antithese dat, ondanks de mate van contrast, de tegengestelde elementen elkaar moeten uitsluiten: ze kunnen niet beide gelijktijdig toepasbaar zijn (Krašovec, 1984, p. 5). Bij voorkeur zijn het ook niet twee delen die elkaar aanvullen tot een geheel, zoals ‘dag’ en ‘nacht’, maar hierover zijn de meningen binnen de literatuur verdeeld (Krašovec, 1984, p. 1-5).

3.1.2 Strategische functies van antithese

In alle discussiefasen kan strategisch manoeuvreren plaatsvinden om tegelijkertijd dialectische redelijkheid te behouden en retorische effectiviteit te behalen (Van Eemeren, 2010a). Presentatiemiddelen zoals de antithese kunnen hierbij een strategische functie vervullen; of deze nu gebruikmaken van de conventies van de institutionele context van de politieke speech, of andere aspecten van de discussie benutten.

In de confrontatiefase kan de spreker door middel van een strategische keuze van presentatiemiddelen zowel zijn eigen standpunt redelijk en effectief presenteren, alsmede een aangenomen standpunt van een impliciete tegenstander veroordelen (Van Eemeren, 2013).

De antithese is een geschikt instrument om deze twee argumentatieve zetten te combineren. De politieke speech is tenslotte niet alleen een impliciete discussie, maar tevens een gemengde: de politicus zal niet alleen twijfel uitspreken over de standpunten van de opponent, maar gelijk een tegengestelde positie innemen. De antithese kan hier worden ingezet om deze tegenstellingen expliciet duidelijk te maken voor de luisteraar: door zich in

(25)

de confrontatiefase meteen lijnrecht tegenover de tegenstander te zetten met een antihese, creëert de politicus een duidelijk startpunt voor het vervolg van de speech. Verschillende typen antithese lenen zich hiervoor, bijvoorbeeld de bina biniis of de sententiae sententiis opponuntur (Krašovec, 1984, pp. 2-3). In het volgende fictieve voorbeeld presenteert een politicus zijn standpunt door middel van een sententiae sententiis opponuntur: “De premier is van mening dat de gaswinning niet teruggeschroefd hoeft, maar ik vecht voor mens en milieu om dit wel degelijk voor elkaar te krijgen”.

Wanneer een politicus voor eigen kiezers of partijleden spreekt, zal effectiviteit minder moeite kosten. Zeker wanneer het standpunt een van de meest prominente uitgangspunten van het partijprogramma betreft, kan de politicus erop reken dat het publiek het standpunt van de spreker onderschrijft, en zich nogmaals laat herinneren dat de positie van de politieke opponent minder gewenst is.

Het publiek bij een politieke speech kan in meer of mindere mate heterogeen zijn: een heterogeen publiek kan meervoudig of gemengd zijn, waarbij er onderlinge verschillen zijn tussen respectievelijk standpunten ten opzichte van de propositie en de uitgangspunten (Van Eemeren, 2010a, p. 110). Wanneer het publiek meervoudig of gemengd is samengesteld -doordat er journalisten aanwezig zijn of de politicus diens speech voordraagt tijdens een breder toegankelijk evenement - is effectiviteit een grotere uitdaging. Bij een gemengd publiek kan de politicus er niet vanuit gaan dat het publiek diens standpunt verkiest boven het alternatieve standpunt in de antithese. Dat betekent dat niet alleen de inhoudelijke tegenstelling van belang is, maar ook de formulering van de twee tegengestelde standpunten. Om te zorgen dat de effectiviteit van de antithese van kracht is over de volledige breedte van het heterogene publiek, kan het eigen standpunt bijvoorbeeld geformuleerd worden in termen van universele waarden, waarbij eventueel voorzichtige zelfkritiek toegepast kan worden (Kienpointner, 2013). Wanneer de protagonist in een antithese diens standpunt in termen van universele waarden formuleert, zullen deze waarden minder zichtbaar zijn in het tegengestelde standpunt dat de opponent wordt toegeschreven. Om te zorgen dat het eigen standpunt sterk blijft, moet eventuele zelfkritiek echter niet van toepassing zijn op het standpunt of op een andere manier het ethos van de spreker ondermijnen: in dat geval boet de manoeuvre namelijk alsnog in aan effectiviteit. De zelfkritiek kan dus beter betrekking hebben op daden uit het verleden waarvan geleerd is, of op humoristische wijze een klein verbeterpunt voor het eigen karakter benoemen.

Wanneer er sprake is van een heterogeen publiek waardoor de formulering een belangrijke strategische functie vervult, is het bovendien van belang dat het standpunt dat

(26)

namens de opponent wordt benoemd, wel degelijk een standpunt van de opponent is. Wanneer er een verdraaide variant wordt gepresenteerd om het eigen standpunt gunstiger te positioneren is er namelijk sprake van een stroman: in dat geval is het strategisch manoeuvreren ontspoord in een drogreden. Dat betekent dat de argumentatieve zet verliest aan dialectische redelijkheid: de strategische manoeuvre is dan niet geslaagd.

In de openingsfase dienen de procedurele en materiële uitgangspunten worden vastgesteld volgens dialectische redelijkheidsbegrippen. Er zal sprake zijn van strategisch manoeuvreren als de spreker er daarnaast voor kiest de uitgangspunten zo te kiezen dat er sprake is van een retorisch voordeel (Van Eemeren, 2013).

In het geval van de procedurele uitgangspunten lijkt het minder voor de hand liggend gebruik te maken van de antithese. Een tegenstelling van een gewenste discussieregel zal er een zijn die door de spreker niet gewenst is: door deze toch te noemen, kan een politieke opponent hiervan gebruik maken. Voor toehoorders kan het leiden tot verwarring als overbodige uitgangspunten voor de discussie toch worden benoemd. Bovendien zijn de procedurele uitgangspunten in de politieke context vaak al impliciet vastgelegd (Van Eemeren, 2013, p. 20): het toevoegen van discussieregels zal daarom niet gauw gebeuren.

Hoewel de procedurele uitgangspunten in de politieke context grotendeels impliciet en intersubjectief zijn (Van Eemeren, 2013, p.20), kan een politicus met de materiële uitgangspunten wel degelijk pogingen wagen de discussie naar zijn hand te zetten.

In het vorige hoofdstuk werd het voorbeeld gegeven van een groen politicus die in een speech naar diens leden duurzaamheid als intersubjectief uitgangspunt presenteert, terwijl de speech via de media ook een ander publiek bereikt dat mogelijk voor minder groene partijen kiest. Dit kan een strategische manoeuvre van de politicus zijn: door duurzaamheid als geaccepteerd uitgangspunt te presenteren kan de politicus mensen die wellicht een andere mening zijn toegedaan, de indruk gegeven dat duurzaamheid wel degelijk een breed geaccepteerd uitgangspunt is, zodat het publiek dit wellicht minder snel in twijfel trekt.

De formulering speelt daarin een grote rol: door de mening van de meerderheid aan te halen ligt het risico van een drogreden van de ad populum-variant op de loer (Van Eemeren, Snoeck Henkemans & Grootendorst, 2002, p. 185). Bovendien is de presentatie van belang doordat het een kritisch publiek betreft. De antithese kan hierin een functie vervullen door de positieve gevolgen van duurzaamheid als uitgangspunt af te zetten tegen een de negatieve gevolgen in een omgeving waarin duurzaamheid geen uitgangspunt is. Door de eventuele tegenargumentatie van de politieke partijen waartoe de kritische publieksleden potentieel

(27)

behoren buiten beschouwing te laten, kan de politicus de groene uitgangspunt presenteren als intersubjectief. Doordat de speech ondertussen in werkelijkheid primair gericht is op de eigen leden die fysiek aanwezig zijn, maakt de politicus handig gebruik van de institutionele context en begaat deze geen drogreden waarbij ten onrechte een uitgangspunt als geaccepteerd wordt gepresenteerd.

In de argumentatiefase zal de politicus niet alleen argumenten aanvoeren voor het eigen standpunt, maar tegelijkertijd proberen door middel van argumentatie het impliciete standpunt van de afwezige opponent onderuit te halen. De strategische uitdaging hierbij is om effectief te beargumenteren, maar tegelijkertijd de regels voor redelijkheid in ogenschouw te nemen (Van Eemeren, 2013).

Hier is opnieuw veel ruimte om de antithese te gebruiken, om vergelijkbare redenen als in de confrontatiefase: net als bij het standpunt fungeert antithese in een gemengde discussie als strategisch argumentatief instrument. Door op strategische wijze tegenstellingen te creëren tussen zichzelf en de politieke opponent kan de politicus zichzelf gunstiger positioneren.

In de karakterisering van de politieke context werd al aangegeven dat in de politieke argumentatiefase veel pragmatische argumentatie voorkomt. Het is duidelijk hoe de antithese in pragmatische argumentatie kan fungeren: door de positieve gevolgen van de gewenste situatie tegenover de negatieve gevolgen van de alternatieve situatie te zetten creëert de politicus een gunstige positie voor zichzelf. Dit wordt versterkt door het feit dat eventuele negatieve bijkomstigheden van de gewenste situatie, evenals de eventuele positieve uitkomsten van de ongewenste situatie buiten beschouwing blijft als keuze uit het topisch potentieel.

Wanneer een politicus strategisch beargumenteert kunnen ook andere argumentatietypen worden ingezet, of zelfs mengvormen: zo kan een vergelijkend schema ook een doel dienen in pragmatische argumentatie. Door bijvoorbeeld een vergelijking te maken met andere landen waarin de gewenste actie al wel is uitgevoerd en dat af te zetten tegen de eigen situatie in het huidige land, gebruikt de politicus de antithese om de potentiële gevolgen van de wenselijke situatie af te zetten tegen de huidige situatie. Zo kan een politicus die de noodzaak van uitbreiding van het vaderschapsverlof wil beargumenteren dit bijvoorbeeld doen aan de hand van de gebleken gevolgen in een land waar dit verlof reeds is uitgebreid.

(28)

Aangezien de aangedragen argumentatie voor een groot deel afhankelijk is van het standpunt, zal de meest effectieve analyse van strategische manoeuvres voortkomen uit de praktijk: de casestudy in het volgende hoofdstuk zal hier daarom verder op in gaan.

In de afsluitingsfase worden de uitkomsten van de discussie vastgesteld. Wanneer een politicus hierbij strategisch manoeuvreert, zal deze proberen de uitkomsten van de discussie in diens eigen voordeel te presenteren door bijvoorbeeld gunstige presentatie of keuze uit het topisch potentieel (Van Eemeren, 2013).

In de politieke context ligt het besluit over de (impliciete) winnaar bij het publiek. Aangezien het publiek bij de politieke speech echter niet aan het woord komt om deze conclusies vast te stellen, zal de afsluitingsfase van de politieke speech doorgaans hoogstens uit een conclusie door de politicus bestaan. Niet alleen het ontbreken van tegenargumentatie, maar ook de vrijheid in keuze uit het topisch potentieel ligt in het geval van de politieke speech volledig bij de spreker, wat een groot strategisch voordeel is. Deze relatief eenvoudige positie voor de politicus betekent namelijk niet dat deze niet strategisch zal manoeuvreren: een discussiant zal altijd kunnen inzetten op een nog groter strategisch voordeel. De antithese kan dus ook in de afsluitingsfase ingezet worden als strategische manoeuvre door de spreker.

Opnieuw kan dit door de eigen standpunten en argumenten als gunstig te presenteren tegenover de alternatieve situatie. In de afsluitingsfase krijgt de politicus echter ook nog de kans om in te spelen op reacties uit het publiek: hij heeft inmiddels een beter idee gekregen van wat wel en niet werkt bij de aanwezige toeschouwers aangezien een politieke speech, zeker voor de eigen leden die begaan zijn met de standpunten van de partij, reacties uit het publiek zal oproepen. Aan de hand van deze reacties kan de spreker ervoor kiezen om bepaalde redeneringen te benadrukken of juist afwezig te laten: dit kunnen eerdere antithesen betreffen, maar op basis van de effectiviteit van zetten kunnen hier ook nieuwe antithesen ontstaan. Dit vergt uiteraard wel enkele improvisatiekracht van de spreker. Toch loont het de moeite, want door middel van deze strategie kan de politicus de persuasieve kracht van de afsluitingsfase vergroten, zodat het publiek mee zal gaan in zijn conclusies omtrent het verschil van mening.

3.2 Drieslag

Ook de drieslag dient aan de hand van bestaande literatuur verder gekarakteriseerd te worden, voordat de strategische functie van het stijlmiddel helder uiteengezet kan worden. Allereerst zal deze paragraaf daarom belichten wat de drieslag kenmerkt, en welke vormen deze kan

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor onze systematische stijlanalyse richten wij ons op de pleidooien die de advocaten van Van Gelder (Cor Hellingman) en van NOC*NSF (Haro Knijff) voor het kort geding

Na uitvoerig onderzoek te hebben gedaan naar bovenstaande onderwerpen kan gesteld worden dat, hoewel de protestants-christelijke pers zich in veel opzichten genuanceerder

Wanneer de topvan de opener gebruikt werd, kostte het in het algemeen iets meer moeite om de pot te openen, dan wanneer een van de haken gebruikt werd.. Zeker als deze haken

Bij het bezoek waren onder andere aanwezig Ewald van Vliet (burgermeester van Lansingerland), José van Egmond (wethouder van Pijnacker-Nootdorp) , Aad van den Enden (voorzitter

Doordat een waterbak nooit voor 100 procent leeg loopt (het aftappunt steekt altijd iets boven de bodem uit) en alle aanvoerleidingen van water voorzien moeten zijn, beginnen we

In een vorig artikel over het fosfaat-gehalte op grasland is geconcludeerd dat grondsoorten verschilden in gemiddeld P-AL-getal, maar dat er nog grote variatie optrad tussen

Deze mensen met financiële problemen worden met brieven en e-mails van Kredietbank Nederland, Syncasso, maar ook andere organisaties niet altijd bereikt, waardoor zij

maart 2018 2 Our lives are in your hands Protestactie Klimaatmars Stockholm, 8. september 2018 3 Everything is black and white Protestactie Klimaatmars