• No results found

Een 'kindermenu' in de literatuur: wat wordt er over een literaire status voor kinderboeken gecommuniceerd naar het publiek anno 2013?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een 'kindermenu' in de literatuur: wat wordt er over een literaire status voor kinderboeken gecommuniceerd naar het publiek anno 2013?"

Copied!
120
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EEN ‘KINDERMENU’ IN

DE LITERATUUR

Wat wordt er over een literaire status voor kinderboeken gecommuniceerd

naar het publiek anno 2013?

Jozefien de Leest (10649379)

Masterscriptie 2014: Boekwetenschap en Handschriftkunde – Studiepad Kinderboeken Begeleider: E.A. Kuitert

(2)

1

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK 1: OVER DE VRAAG: WAT IS LITERATUUR BINNEN HET NEDERLANDSE JEUGD- EN

KINDERBOEKENVELD? ... 4

1.1. De jeugdliteraire discussie ... 5

1.1.1. Kan men jeugdboeken langs dezelfde maatstaf meten als volwassenenliteratuur? ... 5

1.1.2. Het doelpubliek: is de communicatie over literatuur bedoeld voor kinderen of voor volwassenen? ... 7

1.2. Wat is ‘literatuur’? ... 8

1.2.1. Een tekstinterne benadering van literatuur ... 9

1.2.2. Een tekstexterne benadering van literatuur ... 10

1.3. Mijn onderzoek... 14

1.4. Soortgelijke onderzoeken ... 14

1.4.1. Onderzoek naar recensies en juryrapporten... 15

1.4.2. Onderzoek naar de invloed van de uitgeverij ... 15

1.4.3. Onderzoek naar de (jeugd-)literaire canon ... 16

1.4.4. Onderzoek naar literatuuropvattingen ... 16

1.4.5. Lezersonderzoek ... 17

1.5. Termen en begrippen ... 18

1.6. Tot besluit ... 19

HOOFDSTUK 2: PARATEXT IN DE KINDER- EN JEUGDLITERATUUR: DE UITGEVERIJ ALS LITERAIRE INSTANTIE ... 20

2.1. Inleiding ... 20

2.1.1. De database ... 21

2.2. NUR-codes ... 24

2.2.1. NUR-codes in jeugd- en kinderboeken ... 24

2.2.2. Waarom bepaalde NUR- codes meer dan andere? ... 26

2.2.3. NUR-codes en de bepaling van (literaire) kwaliteit van kinder- en jeugdboeken ... 29

2.3. Omslagen ... 29

2.3.1. Foto of illustratie? ... 31

2.3.2. Genderspecifieke omslagen? ... 35

2.3.3. Omslagen die op andere omslagen moeten lijken ... 37

2.3.4. De naam van de uitgeverij ... 38

2.3.5. De naam van de auteur ... 39

2.3.6. Extra informatie op de omslag ... 40

(3)

2

2.4. Achterflap ... 43

2.4.1. Extra informatie op de achterflap ... 44

2.4.2. De achterflap en de bepaling van (literaire) kwaliteit van kinder- en jeugdboeken ... 46

2.5. Voorwoorden, auteursnoten en andere paratext binnen het boek ... 46

2.6. Prospectussen en aanbiedingscatalogi ... 47

2.6.1. Clavis ... 48

2.6.2. Leopold ... 50

2.6.3. Querido ... 52

2.6.4. Lemniscaat ... 53

2.6.5. Aanbiedingsbrochures en catalogi: de bepaling van (literaire) kwaliteit in kinder- en jeugdboeken ... 56

2.7. Conclusie: de uitgeverij als literaire instantie ... 56

HOOFDSTUK 3: LITERAIRE INSTANTIES EN KINDERBOEKEN ... 58

3.1. De CPNB (Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek). ... 59

3.1.1. De Nationale Voorleesdagen ... 60

3.1.2. Kinderboekenweek ... 61

3.1.3. Vaders Voor Lezen ... 62

3.1.4. De CPNB en de bepaling van jeugdliteratuur. ... 62

3.2. Stichting Lezen ... 62

3.2.1. De Nationale Voorleeswedstrijd... 63

3.2.2. BoekStart ... 63

3.2.3. De Weddenschap ... 64

3.2.4. Leesplan.nl: literatuur in het onderwijs ... 64

3.2.5. Stichting Lezen en de bepaling van literaire kwaliteit van kinder- en jeugdboeken ... 65

3.3. Nederlands Letterenfonds ... 65

3.3.1. Subsidies van het Letterenfonds ... 65

3.3.2. Bologna: Nederlandse boeken in het buitenland ... 67

3.3.3. Campagnes van het Letterenfonds: o.a. de Kinderboekenambassadeur ... 67

3.3.4. Het Letterenfonds en de bepaling van kwaliteit van kinder- en jeugdboeken ... 68

3.4. Het Poëziepaleis ... 68

3.4.1. Kinderdichter ... 69

3.4.2. Kinderen en Poëzie ... 69

3.4.3. Doe Maar Dicht Maar ... 69

(4)

3

3.4.5. Jonge Dichter des Vaderlands ... 70

3.4.6. Het Poëziepaleis en literatuur ... 70

3.5. Het Kinderboekenmuseum ... 71

3.5.1. Tentoonstelling ‘Red Papiria’ ... 71

3.5.2. De tentoonstelling ‘Kikker’ ... 72

3.5.3. De tijdelijke tentoonstelling ‘Een vijver vol inkt’ ... 72

3.5.4. Evenementen georganiseerd door, of met het Kinderboekenmuseum ... 72

3.5.5. Het Kinderboekenmuseum en de bepaling van (literaire) kwaliteit bij kinderboeken ... 73

3.6. (Literaire) prijzen voor kinder- en jeugdboeken ... 73

3.6.1. De Kinderjury ... 75

3.6.2. De Griffel- en Penseeljury... 76

3.6.3. De Woutertje Pieterse Prijs ... 80

3.6.4. De Gouden Lijst ... 82

3.6.5. Dioraphte Literatuurprijs ... 83

3.6.6. De Astrid Lindgren Memorial Award ... 84

3.6.7. Staatsprijzen voor kinder- en jeugdboeken ... 85

3.6.8. Kinder- en jeugdliteraire prijzen en uitgeverijen ... 86

3.6.9. Kinder- en jeugdliteraire prijzen en de bepaling van kwaliteit van kinder- en jeugdboeken ... 87

3.7. Recensies ... 88

3.7.1. Trouw - Bas Maliepaard ... 88

3.7.2. De Volkskrant - Pjotr van Lenteren ... 90

3.7.3. NRC Handelsblad– Thomas de Veen ... 92

3.7.4. Recensies en uitgeverijen ... 93

3.7.5. Recensies en de bepaling van kwaliteit van kinder- en jeugdboeken ... 95

3.6. Conclusie... 96

HOOFDSTUK 4: DE CONCLUSIE – EEN LITERAIRE STATUS VOOR KINDERBOEKEN IN 2013? ... 98

BIJLAGE: LIJST MET AFBEELDINGEN ... 102

BIJLAGE: DE GESELECTEERDE BOEKEN VAN DE DATABASE ... 103

BIJLAGE: SUBSIDIES VAN HET NEDERLANDS LETTERENFONDS VOOR BUITENLANDSE UITGEVERIJEN OM OORSPRONKELIJK NEDERLADNS WERK TE VERTALEN ... 113

(5)

4

HOOFDSTUK 1: OVER DE VRAAG: WAT IS LITERATUUR BINNEN HET

NEDERLANDSE JEUGD- EN KINDERBOEKENVELD?

‘Bij kinderliteratuur gaat het altijd over kinderen en over literatuur. Het woord zegt het al. Al jarenlang wordt er gediscussieerd over de juiste balans tussen de twee polen ‘kind’ en ‘literatuur’. Of moet je zeggen: vermeende polen? Het laatste woord is er niet over gezegd en zal er niet over te zeggen zijn. Dat laatste woord wordt bepaald door het standpunt dat je vooraf inneemt. Daar redeneer je dan kalmpjes of wild om je heen slaand naar toe.’1 Zo begint de griffeljury het juryrapport in 2013. En ze hebben gelijk. Kinderliteratuur is en blijft een veel bediscussieerd onderwerp. Ieder jaar verschijnen er meer dan duizend nieuwe Nederlandse kinderboeken op de markt. Steeds meer volwassenen gaan kinderboeken lezen. Iedere week worden er in kranten kinderboeken gerecenseerd. Er zijn talloze prijzen, speciaal voor kinder- en

jeugdboeken. In Tilburg is er een universitaire master ‘jeugdliteratuur’ en in Amsterdam kun je bij de masteropleiding boekwetenschap het studiepad ‘kinderboeken’ volgen. Er zijn wetenschappelijke tijdschriften over jeugdliteratuur zoals literatuur zonder leeftijd en genoeg proefschriften en vakliteratuur om een grote boekenkast mee te vullen. Kortom: de interesse in kinder- en

jeugdboeken is in Nederland niet gering. Men spreekt over jeugd- en/of kinderliteratuur – maar zoals de griffeljury al aankaart, het is een discussie of het wel bestaat; literatuur voor kinderen. Want gaat het wel samen, literatuur en het kind? En zo ja, wat is dat dan, kinderliteratuur? Hoe verschilt het van de volwassenliteratuur? Deze vragen worden de laatste decennia telkens opnieuw gesteld. Deze interesse is vooral zo groot de laatste jaren, omdat er sprake is van een ‘literaire emancipatie’ van het kinderboek – langzaam beweegt deze subcategorie uit het boekenaanbod zich uit de periferie naar het centrum.2 We zien dit aan de literaire interesse die hierboven geschetst is. De emancipatie gaat niet zonder slag of stoot, vandaar de vele discussies.

De vraag wat een kinder- of jeugdboek literair maakt, is niet een vraag die zo maar antwoord zal krijgen, zoals we nog zullen zien. Wel kunnen we ons afvragen wat er wordt gecommuniceerd over de literaire aard van kinder- en jeugdboeken. Mijn onderzoeksvraag zal dan ook zijn: Wat wordt er

over de literaire aard van een boek naar de lezer en/of koper gecommuniceerd? Deze vraag wordt nu

wel snel geformuleerd, maar behoeft verdere uitleg. Om daartoe te komen zal ik in dit hoofdstuk daarom het volgende doen:

 Van de discussie over jeugd- en kinderliteratuur een aantal belangrijke punten zo goed mogelijk weergeven;

 De discussie van algemene literatuurbepalingen schetsen;

 Mijn onderzoeksvraag verder presenteren;

 Soortgelijk onderzoek bespreken; en

 Een termen- en begrippenlijst opstellen.

1 CPNB, ‘Juryrapport Griffels, Penselen, Paletten en Vlag en Wimpels 2013’ (2013) p. 1-32, p. 5. 19 juni 2014;

<http://web.cpnb.nl/engine/download/blob/cpnb/61970/2013/26/Juryrapport_Griffels_en_Penselen_2013.pd f?app=cpnb&class=8353&id=1152&field=61970%20> .

2

Joosen, V. en K. Vloeberghs. Uitgelezen jeugdliteratuur: ontmoeting tussen traditie en vernieuwing. Leidschendam: Biblion Uitgeverij, 2005, p. 21.

(6)

5

1.1. De jeugdliteraire discussie

Zoals de Griffeljury al aangaf, is het bestaan van de jeugdliteratuur geen vaststaand feit. Over het bestaansrecht van deze term kinder- en jeugdliteratuur; worden discussies gevoerd. Het is ook geen eenzijdig probleem en er zijn veel verschillende vlakken die deze grootschalige discussie beslaat. Ik zal twee vlakken van deze discussie kort bespreken, omdat zij van belang zijn in deze scriptie:

 Kan men jeugdboeken langs dezelfde maatstaf meten als volwassenenliteratuur?

 Het doelpubliek: is de communicatie over literatuur bedoeld voor kinderen of voor volwassenen?

Deze kanten van de discussie houden zich in feite bezig met de vraag of kinder- en jeugdliteratuur als volwaardige literatuur mag bestaan. De niveau’s zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

1.1.1. Kan men jeugdboeken langs dezelfde maatstaf meten als volwassenenliteratuur?

De kern van deze discussie ligt al in het citaat van de Griffeljury gevangen. Is er een balans te vinden tussen ‘kind’ en ‘literatuur’? Zijn deze twee polen te verenigen? Is ‘literatuur’ niet enkel voor volwassenen bedoeld? Kunnen jeugd- en kinderboeken wel gemeten worden langs de literaire maatstaf en dus opgenomen worden in een ‘literaire canon’? De literaire canon is een constructie waarbij belangrijke literaire werken als een soort kernlijst bij elkaar gezet worden. De canon wordt door Bomhoff als volgt omschreven:

‘Er is dus een groep taalwerken binnen een bepaalde taalgemeenschap die een

onvervangbare eigenheid heeft, een eigen inhoud in een esthetisch aansprekende vorm en die we aanduiden met de term “literatuur”. Het is goed er nu op te wijzen dat deze groep, de literaire taalwerken, slechts een klein deel uitmaakt van de totaliteit der léctuur waarover zo’n taalgemeenschap beschikt.’3

De samenstelling van de canon is historisch bepaald en afhankelijk van denkbeelden over mens en maatschappij. Daarom is de canon aan verandering onderhevig.4 Het probleem bij ‘literaire

jeugdboeken’ zit hem in de criteria om een boek literair te noemen. Om de benaming ‘literatuur’ te krijgen, moet een boek bepaalde kwaliteiten hebben. Vrijwel dezelfde kwaliteiten die vereist zijn om een volwassen boek literair te noemen, worden ook gevraagd van een jeugd- of kinderboek, wil het tot de ‘literaire canon’ behoren. Het moet zijn zoals Bomhoff het met een mooie metafoor beschrijft:

‘… er is literatuur en er is een tweedeling: literatuur voor kinderen en literatuur voor grote mensen. In sommige restaurants hebben ze aparte kindermenu's. De porties zijn wat kleiner, wat minder pittig, ze zijn ook goedkoper, maar wat opgediend wordt is nagenoeg van dezelfde kwaliteit.’5

3 Bomhoff, J.G. ‘De algemene literatuurwetenschap over het kinderboek’ In: Project jeugdliteratuur 1.0.01

(1976) p. 1-18. p. 5.

4

. Dat moet je gelezen hebben: literaire en educatieve canonvorming in de (jeugd)literatuur. Red. Lierop-Debrauwer, Helma, Piet Mooren en Harry Bekkering .Leidschendam: Biblion Uitgeverij, 2004, p. 55.

(7)

6 Maar volgens sommigen wringt dit. Een kinderboek kan niet dezelfde kwaliteiten hebben als een volwassenenboek. Een voorbeeld van een dergelijke mening vinden we bij oud-directeur van het Letterkundig museum en van het kinderboekenmuseum, Anton Korteweg:

‘Ik beschouw literatuur voor volwassenen en kinderen niet als gelijkwaardig, alle discussie daarover ten spijt. In jeugdliteratuur komt “de ruimte van het volledige leven”, om met Lucebert te spreken, nu eenmaal niet helemaal aan de orde. Dat kan ook niet: kinderen hebben minder kennis en levenservaring. Een kinderboek is, in laatste instantie

geruststellend. Ik kan me voorstellen dat het aanlokkelijk is je daardoor te laten meevoeren. Maar werkelijk literair belangwekkend is dat natuurlijk niet. Echte literatuur is

verontrustend’.6

Korteweg zegt in feite dat jeugd- en kinderboeken niet aan dezelfde standaarden kunnen voldoen als volwassenenliteratuur. Anderen zijn het niet met hem eens, bijvoorbeeld

jeugdliteratuur-wetenschapper Anne de Vries:

‘Er is ook geen wezenlijk verschil tussen kinderboeken en literatuur voor volwassenen. Een kinderboek is alleen bestemd voor lezers met wat minder leeservaring en minder

levenservaring. Daarom is het meestal eenvoudiger van compositie, en eenvoudiger van ideeënwereld. Hoewel, het laatste is misschien maar schijn: de eenvoudige taal wekt de indruk dat het allemaal niet zo diep gaat. In werkelijkheid ligt de complexiteit van de ideeën er alleen niet zo dik bovenop, maar dat geldt tenslotte ook voor Elsschot en Nescio’. 7

Anne de Vries merkt hier op dat de eenvoud van compositie en inhoud, door de mindere leeservaring en de mindere levenservaring, geen ongecompliceerdheid hoeft te betekenen. Bomhoff stelt dat kinder- en jeugdboeken wellicht een andere functie vervullen dan volwassenenliteratuur, maar daardoor nog steeds literair kunnen zijn:

‘Er is dus jeugdliteratuur, grof geschat en letterlijk te verstaan: we zeiden literatuur en niet lectuur! (…) Ze zijn literatuur, omdat ze naar de vorm tot een of andere literaire categorie behoren. “Fictie” zegt de bibliothecaris, “epiek” en “lyriek” en “dramatiek” zegt wie aan Europese literatuurgeschiedeniswetenschap doet. Ze hebben ongetwijfeld literaire kwaliteiten. Een sprookje, een jeugdroman zijn teksten van vertellende taal. Ze hebben allebei eigenaardige taalstructuren. Hun tijdbepalingen passen b.v. niet in het tijdschema van de ervaring van lezer en schrijver (er was eens..., De volgende morgen...), er worden situaties, handelingen en personen stelselmatig aangeduid die nergens te vinden zijn, enz. Kortom, de taal verraadt: dit is niet echt gebeurd; dit is fictie. Dit behoort tot de epiek. (…) Dus literatuur, wijl lyriek.’8

Over de literaire canon van de jeugd- en kinderboeken, is nog niet het laatste woord gesproken. Rita Ghesquiere merkt in haar artikel ‘Hoe lang duurt klassiek?’ op dat veel volwassenenliteratuur een tweede leven krijgt in de kinderliteratuur – te denken valt bijvoorbeeld aan Robinson Crusoë,

6 Van Lierop- Debrauwer, H. en N.Bastiaansen-Harks. Over grenzen: de adolescentenroman in het

literatuuronderwijs. Amsterdam: Eburon, 2005. P. 18.

7

Vries, A de. ‘Het verdwijnende kinderboek. Opvattingen over jeugdliteratuur na 1980.’ In:

Leesgoed 17:2 (1990), p. 64-68.

(8)

7

Gulliver’s Travels en Les Trois Musquetaires.9 Ook merkt zij op dat er binnen het jeugdliteraire veld eigenlijk sprake is van twee canons. Eén waarin boeken zich verzamelen die de tand der tijd doorstaan en door grote kwaliteit zich van anderen onderscheiden. Alice in Wonderland, Peter Pan en verschillende boeken van Jules Verne kunnen tot deze canon gerekend worden.10 Bij deze canon staat het boek en het oordeel van de literaire kritiek centraal. De ‘tweede canon’ bestaat uit kinder- en jeugdboeken die veel gelezen worden – een canon waarbij dus juist de lezer centraal staat.11 Hierbij kunnen we denken aan boeken van Carry Slee of de Harry Potter-serie. Hieruit kunnen we opmaken dat dit geen zwart-wit discussie is, het gaat om hoe je er tegen aankijkt. Met andere woorden: het is een kwestie van communicatie. Zo komen we bij het tweede discussiepunt binnen de kinder- en jeugdliteratuur.

1.1.2. Het doelpubliek: is de communicatie over literatuur bedoeld voor kinderen of voor volwassenen?

Waarom bestaat er voor de jeugd- en kinderboeken een tweede canon die zich richt op de lezer? Dat verschijnsel bestaat in veel mindere mate bij de volwassenenliteratuur. Waarom zijn er bij jeugd- en kinderboeken twee canons?

De eerste canon wordt bepaald door volwassen ‘smaakmakers’. Zij, als criticus, collega schrijvers, wetenschappers en juryleden besluiten dat een boek waardering verdient: ‘er [ontstaat] consensus rond een bepaald werk of rond een oeuvre waarbij de volwassen smaakmakers het in grote mate eens zijn over de literaire en de pedagogische kwaliteiten van het boek’.12 Deze volwassenen bepalen

wat er in de canon voor de jeugd terecht komt – zij zijn ‘bemiddelaars’. Het gaat om een canon die boeken voorziet van een ‘symbolisch aureool’: een bewondering die zich ‘vertaalt in metateksten, bekroningen, in vertalingen en bewerkingen’.13 Een literaire canon, misschien.

Niet alleen critici, wetenschappers en collega-schrijvers vervullen de functie van ‘bemiddelaar’ binnen de jeugdliteratuur. Ook ouders, docenten en boekwinkel- of bibliotheekmedewerkers realiseren een dergelijke rol.14 Bemiddelaars zijn volwassen tussenpersonen die een boek aan een kind aanreiken. In de kinder- en jeugdboekenwereld is er bijna altijd een bemiddelaar die het lezen mogelijk maakt – bij het kopen van een boek, moet het boek veelal door de volwassene betaald worden. Dit betekent dat uitgeverijen bijvoorbeeld niet alleen naar de kind-lezer een boodschap communiceren, maar tegelijkertijd goed weten dat ze ook de tussenpersonen moeten aanspreken. Ook auteurs houden hier soms rekening mee. Soms zit er een onderlaag in het verhaal die door kinderen waarschijnlijk niet begrepen zal worden en dus duidelijk bedoeld is voor een volwassen (mee-)lezer. Dit noemen we ‘dubbele geadresseerdheid’, iets wat volgens

jeugdliteratuurwetenschapper Shavit onontkoombaar is:

‘The children’s writer is perhaps the only one who is asked to address one particular

audience and at the same time appeal to another. Society expects the children’s writer to be appreciated by both adults (and especially by “the people in culture”) and children. Yet this

9

Ghesequiere, Rita. ‘Hoe lang duurt klassiek?’ In: Dat moet je gelezen hebben. Leidschendam: Biblion Uitgeverij, 2004, p. 55-69. 10 Ghesequiere, idem, p. 59-61. 11 Ghesequiere, idem, p. 61-64. 12 Ghesequiere, idem, p. 60-61. 13 Ghesequiere, idem, p.61. 14Joosen en Vloeberghs, 2005, p. 27-28.

(9)

8 demand is both complex and even contradictionary by nature because of the different and even incompatible tastes of children and adults.’15

Deze dubbele geadresseerdheid, noemt Shavit problematisch, omdat de twee publieken vaak niet verenigbaar zijn. Ook spreekt de uitgever tot deze twee publieken. Er zijn ook berichten die over de hoofden van de kinderen heen worden verteld, direct naar de ‘bemiddelaar’. Neem als voorbeeld de recensies in een landelijk dagblad. Als ze niet op de kinderpagina staan, zijn ze veelal bedoeld voor volwassenen.

Naast deze canon is er dus ook een ‘kinder’-canon, waarin boeken die veel door kinderen gelezen worden, zijn opgenomen. De hoeveelheid aan drukken van een boek, wijst op populariteit. Het gaat niet alleen om boeken die nu veel gelezen worden, zoals boeken van Carry Slee, Harry Potter of Het

leven van een Loser, maar ook om ‘klassiekers’ zoals De schippers van de Kameleon en Dik Trom.

Volgens Ghesquiere speelt hier een vorm van nostalgie mee;

‘Het zijn dus beslist niet de literaire smaakmakers die deze boeken steeds opnieuw op de agenda plaatsen. Wie dan wel? Een publiek van volwassen bemiddelaars – (groot)ouders en familieleden, mensen uit de onderwijswereld – voor wie nostalgie naar de eigen kindertijd en de voorkeur voor het vertrouwde veel belangrijker zijn dan literaire aspiraties en de

vermoeiende drang naar verandering en vernieuwing. Zij stemmen wat de jeugdliteratuur betreft niet progressief maar conservatief en vinden voor hun keuze bevestiging bij het jonge publiek en de commercie.’16

Het is moeilijk om een duidelijke grens te trekken tussen de twee canons. Vooral de ‘klassiekers’ zijn moeilijk te plaatsen. Zijn deze nu van goede kwaliteit of zijn ze door nostalgie in een canon beland?17 Dit roept de vraag op voor wie een literaire canon of een literair bericht bedoeld is: gaat het om de lezer of toch meer om de volwassen bemiddelaar/koper?

1.2. Wat is ‘literatuur’?

De discussie over jeugdliteratuur begint in feite bij wat literatuur an sich is. Als er kenmerken

geformuleerd zijn, kunnen we kijken of kinder- en/of jeugdboeken hier ook aan kunnen voldoen. We betreden dan het gebied van de literatuurwetenschap. Ook kinder- en jeugdboeken behoren tot deze wetenschap, aldus Helma van Lierop-Debrauwer, hoogleraar jeugdliteratuur:

‘Kinderen moesten vooral wat leren van een boek. Maar de laatste vijftien jaar is er steeds meer aandacht voor het kinderboek als talig kunstwerk, als literatuur die je leest ter

ontspanning en omdat het mooi is. En die je dus ook vanuit de literatuurwetenschappen kunt bestuderen.’18

De literatuurwetenschap onderzoekt een geheel aan teksten waarvan de samenstelling niet volledig duidelijk is. ‘Literatuur’ wordt door de literatuurwetenschap op verschillende manieren, zowel op

15

Shavit, , Z. Poetics of Children’s Literature. Athens, New York: The University of Georgia Press, 2009. P. 37.

16 Ghesquiere, 2004, p. 62. 17

Ibidem.

18

Interview Helma van Lierop vanwege het ontstaan van de masteropleiding jeugdliteratuur in Tilburg, door VPRO boeken, 3 oktober 2011. 14 juni 2014; < http://boeken.vpro.nl/artikelen/2011/van-kinderboek-naar-jeugdliteratuur.html>.

(10)

9 basis van formele als op inhoudelijke criteria, benoemd. Inhoudelijke criteria vallen uiteen in twee veel voorkomende criteria. Allereerst heeft een literaire tekst een grotere esthetische waarde dan andere teksten. Het gaat dan vooral om het verschil in taal: gaat het om spreektaal, alledaagse taal, of om esthetische, literaire taal? Daarnaast is ook het criterium van de fictionaliteit een populair onderscheidingsmiddel. Wanneer teksten verzonnen zijn, hebben ze fictionaliteit en kunnen ze literair zijn. Deze inhoudelijke criteria zijn echter geen strakke onderscheidingsmiddelen, maar subjectief. Daarom worden ook vaak historische, en sociale en ‘institutionele’ factoren in een

onderscheid meegenomen.19 De vraag hoe literatuur van lectuur moet worden onderscheiden valt op die gronden in twee benaderingen uiteen: een tekstgerichte benadering en een tekstexterne

benadering.20

1.2.1. Een tekstinterne benadering van literatuur

Bij de tekstinterne benadering, wordt een tekst benaderd los van alle externe factoren zoals schrijver, uitgever, werkelijkheid en de lezer. Wat centraal staat, is de interpretatie van het

taalbouwsel als zodanig. Het tekensysteem van een literaire tekst exploiteert de meerduidigheid van de tekens, waardoor een interpretatie niet hetzelfde is als het lezen van bijvoorbeeld een

gebruiksaanwijzing. Hierdoor is het interpreteren van een literaire tekst een ware studie geworden. Het is echter geen empirische studie die literaire teksten van niet-literaire teksten kan onderscheiden op basis van een aantal eisen, al wordt er soms wel een dergelijke poging gedaan.

Een voorbeeld van zo’n poging vanuit de tekstinterne benadering om literaire teksten van niet-literaire teksten te onderscheiden op basis van een aantal eisen, wordt momenteel uitgevoerd aan de UvA. Het onderzoek, met de naam The Riddle of Literary Quality, is in samenwerking met het Huygens Instituut in 2012 van start gegaan. Onder leiding van Karina van Dalen-Oskam zal dit grootschalig project gedurende vier jaar antwoord proberen te vinden op de volgende twee vragen: ‘Wat maakt dat een boek door een groot publiek goed of juist slecht wordt bevonden? Waarom noemen mensen sommige boeken ‘literair’ en andere boeken niet?’21 In het onderzoek worden boeken geanalyseerd op basis van tekstelementen zoals de gevarieerdheid van de woordenschat, het aantal bijwoorden en bijvoeglijk naamwoorden, de lengte van zinnen en de complexiteit van de structuur van de zinnen en de verhaallijn. 22 Hier moet een algemeen geldende basis van ‘goede’ en van ‘literaire’ boeken uit voortkomen.

Het onderzoek bestaat ook uit een groot lezersonderzoek, waarbij een set van 400 boeken door lezers beoordeeld worden. De uitkomst van dit onderzoek wordt vergeleken met de uitkomsten van het tekstuele onderzoek wat hierboven geschetst is. Op die manier hoopt men iets te ontdekken over de algemene mening over literatuur. Deze lijst van 400 boeken bevat overigens minder dan tien boeken die gezien kunnen worden als jeugdboeken. Het gaat hierbij om boeken die of door hun Young-Adult karakter voor zowel een volwassen als een jeugdig publiek geschikt zijn, zoals Fatale

liefde van Carry Slee, of om boeken die door hun grote populariteit ook bij volwassen geliefd zijn,

zoals Harry Potter en de relieken van de dood van J.K. Rowling. Welke boeken de wetenschappers

19

Buuren, Dr. M.B. van. Filosofie van de algemene literatuurwetenschap. Leiden: Martinus Nijhoff, 1988, p. 12-13.

20 Van Buuren, idem, p. 14. 21

Beschrijving onderzoek 18 januari 2012. 16 april 2014; < http://www.huygens.knaw.nl/project-the-riddle-of-literary-quality-van-start/>.

22

Huygens instituut. 17 maart 2014; < http://www.huygens.knaw.nl/project-the-riddle-of-literary-quality-van-start/>.

(11)

10 gaan testen aan formele tekstelementen, is niet bekend. In hoeverre er kinder- en jeugdboeken worden meegenomen is daarom niet te achterhalen.

Ook bij de bestudering van jeugdliteratuur is de tekstinterne benadering een veelgebruikte aanpak. Of het nou gaat om de interpretatie van specifieke romans of een meer vergelijkende wetenschap, in menig wetenschappelijk artikel gaat het om de pure interpretatie van een tekst. Een recent nummer van het belangrijke wetenschappelijke tijdschrift over jeugdliteratuur, The Lion and the Unicorn, geeft een idee van de populariteit van deze aanpak met artikelen zoals ‘Burn with Us: Sacrificing Childhood in The Hunger Games’; ‘A Toothy Tale: Themes of Abjection in John Marsden and Shaun Tan’s Picture Story Book, The Rabbits’; ‘Imaging Fear: Inside the Worlds of Neil Gaiman (An Anti-Oedipal Reading)’ en reviews van het boeken zoals Freud in Oz: At the Intersection of Psychoanalysis

and Children’s Literature. De titels van deze artikelen en van het gerecenseerde wetenschappelijke

boek, geven een indicatie van hoe dergelijke tekstinterne benaderingen een belangrijke plaats innemen binnen het wetenschappelijke veld van de jeugdliteratuur.

Zoals al eerder gezegd, is de tekstinterne benadering (nog) geen empirische wetenschap waarbij er duidelijkheid kan ontstaan over welke criteria belangrijk zijn voor het bepalen wat wel en wat geen literaire teksten zijn. Het gaat om tekstinterpretatie, en dat houdt subjectiviteit in. Daarentegen geeft een tekstexterne benadering een andere manier van kijken naar literatuur, een wellicht

bruikbaardere methode wanneer we een antwoord zoeken op de vraag wat een kinder- of jeugdboek literair maakt.

1.2.2. Een tekstexterne benadering van literatuur

Waar de tekstinterne benadering zaken als de schrijver, de uitgever en de lezer niet bekijkt, is dit juist het onderzoeksobject bij de tekstexterne benadering van literatuur. De aandacht verschuift van de tekst, naar de productie en receptie van de tekst. Naar de historische en sociale, de ‘institutionele’ context, wat minstens zo bepalend is voor een onderscheid tussen literaire en niet-literaire teksten.23 Deze wetenschap is meer empirisch en makkelijker meetbaar, waardoor het bruikbaarder is voor het onderzoek dat in deze scriptie centraal staat. Met meer concrete gegevens wordt achterhaald hoe en waarom een bepaalde (soms literaire) waarde aan het boek is gegeven. Of dit ook het geval is bij kinder- en jeugdboeken staat centraal in deze scriptie. Om een beter beeld te krijgen van de tekstexterne benadering, worden hier een aantal belangrijke theorieën en onderzoeken uitgelegd. Daarnaast zal ik uitleggen op welke manier deze theorieën bruikbaar zijn voor het onderzoek in deze scriptie.

1.2.2.1. Literaire instituties

In het productieveld en de receptie van boeken, speelt de beeldvorming die literaire instanties van kinder- jeugdliteratuur overdragen een grote rol. Dit is volgens de opzet van de cultuursocioloog Bourdieu één van de belangrijkste factoren voor het verlenen van status aan literatuur. In zijn artikel

De produktie van het geloof (1989) zet hij uiteen waarom instituties de bepalende macht zijn in het

culturele veld.24 In het culturele veld wordt het opbouwen van symbolisch kapitaal als belangrijkste

doel gezien. Het gaat niet om het economisch kapitaal, het commercieel verdienen, maar om de waardering en de naam die voor een kunstenaar of kunstbedrijf opgebouwd wordt. Volgens

23

Van Buuren, 1988, p. 15-18.

24

Bourdieu, P. ‘De produktie van geloof’ In: Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Red. D. Pels. Amsterdam: Van Gennep: 1989.

(12)

11 Bourdieu zijn het niet de intrinsieke kenmerken van een kunstwerk, die het werk symbolisch kapitaal geven. Volgens hem is het de consecratie die de instituties in het productieveld, zoals de

kunsthandelaar, de recensent of de uitgever, aan het werk geven het meest belangrijk. Zij geven een werk een reputatie. Deze reputatie, verworven door gegeven oordelen ‘die als puur esthetisch gepresenteerd worden, leiden vaak tot belangrijke economische effecten’.25 Zo wordt het verworven symbolische kapitaal ook economisch en commercieel van belang. Kortom:

‘Waar reputaties wel van afhangen is het hele produktieveld, of anders gezegd het systeem van objectieve relaties tussen al deze personen en instellingen in de arena waarin gestreden wordt om het monopolie op het vermogen tot consecratie. Het is dit veld waar de waarde van kunstwerken en het geloof in die waarde voortdurend opnieuw bepaald worden.’26 In deze visie bepaalt niet zozeer de tekst zelf, maar de instanties eromheen of iets als ‘literair’ gezien wordt. Dit is onderdeel van de literatuursociologische visie binnen de literatuurwetenschap.

Literatuursociologie benadert literatuur als een maatschappelijk verschijnsel, waarbij niet langer tekstintrinsieke kenmerken bepalend zijn, maar de context.

De theorievorming naar het productieveld van literatuur, en de symbolische productie daarvan, heeft in Nederland bij onder anderen Dorleijn en van Rees navolging gevonden. Zij onderzochten het literaire veld van Nederland van 1800 tot 2000. Dorleijn en Van Rees gaan te werk vanuit twee aannames: ‘(1) de materiële en de symbolische productie zijn onderling afhankelijke en simultane processen; (2) consumptie van culturele goederen wordt beïnvloed door deze wederzijdse afhankelijkheid en op haar beurt beïnvloedt ze de productie.’ 27 Hiermee benadrukken ze dat de symbolische productie; het benoemen van wat wel en wat niet literatuur is, samenhangt met de materiële productie – met de samenwerking en interactie tussen alle spelers van het literaire veld. Om dit te verduidelijken, maakten zij een schema van alle spelers in hun rol in het literaire

productieveld van Nederland (figuur 1). 28

25 Bourdieu, idem, p. 252. 26

Bourdieu, idem, p. 252.

27

Dorleijn, G. en K. van Rees. De productie van literatuur: Het Nederlandse literaire veld 1800-2000. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2006; p. 16.

(13)

12 Het schema laat duidelijk zien welke spelers in het literaire veld betekenis geven aan een boek. De symbolische productie is volgens hen vooral weggelegd voor de spelers binnen het

literatuuronderwijs en de literaire kritiek. Deze literaire instituties formuleren een

literatuuropvatting en Dorleijn en Van Rees onderzoeken hoe deze ‘literatuuropvattingen worden ontwikkeld en toegepast.’29 Dit moet niet alleen duidelijkheid geven over hoe deze instituties

handelen, maar ook over hoe de consumenten een idee van literatuur krijgen. Het is daarom dat ook in deze scriptie gekeken wordt naar wat een aantal van deze literaire instanties over de

jeugdliteratuur naar de lezer/koper communiceren.

Waar Dorleijn en Van Rees in hun schema vooral de kritiek en het onderwijs een zware functie geven, en de uitgeverij plaatsen bij de materiële productie, richt Kuitert zich op hoe juist uitgevers

symbolische waarde aan het boek geven. De uitgeverij heeft volgens haar ook de macht om symbolische waarde aan een boek toe te voegen:

‘De literaire uitgeverij is behalve een machinerie die boeken op de markt brengt, ook een smaakmaker, een stuurder, een setter van trends en stijlen waarmee ook waardeoordelen worden geïnsinueerd, en draagt als zodanig evenzeer bij aan de symbolische productie van literatuur. Bovendien is de functie van doorgeefluik van belang, want al in de keuze van de manuscripten die worden uitgegeven is de uitgeverij een allesbepalende factor in het

29 Dorleijn en Van Rees, idem, p. 27.

(14)

13 literaire veld. De uitgeverij is een ‘gatekeeper’, een poortwachter die auteurs binnenlaat, of niet.’30

Het gaat dus om twee taken van de uitgever: die van ‘smaakmaker’: waarbij de uitgever stijlen en trends zet en een eigen karakter ontwikkelt. Daarnaast gaat het om de functie van ‘gatekeeper’, waarbij een selectie wordt gemaakt wat wel en wat niet op de markt verschijnt onder het label van een bepaalde uitgeverij. Zij onderzoekt op wat voor manier de uitgeverij daarom een stempel drukt op het product. Met analyses van taken van de uitgeverij en de ‘verpakking’ van de literatuur, onderzocht Kuitert zaken als pakketverkoop, pocketformule, commissiehandel, NUR-codes en catalogi. Hieruit kon zij concluderen dat de uitgeverij wel degelijk een rol speelt bij de symbolische productie en waardeoordelen en literatuuropvattingen naar de lezer overbrengen. Ze merkt ook op dat dit misschien voor commerciële doeleinden wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat voor de lezer en consument een dergelijke stempel van belang is.

Ook in deze scriptie wordt de symbolische productie van de uitgeverij uitgebreid behandeld. Welke elementen worden aan een boek toegevoegd waardoor het boek een bepaalde uitstraling krijgt? En is dit hetzelfde bij kinder- en jeugdliteratuur? Dorleijn en Van Rees maken geen ruimte voor de kinder- en jeugdboeken in hun schematische onderzoek.31 Kuitert maakt ook geen onderscheid of liever gezegd: laat de kinder- en jeugduitgeverijen buiten beschouwing. In mijn scriptie wordt vooral gekeken naar welke toevoegingen of methodes de symbolische productie vormen voor uitgeverijen die kinder- en jeugdboeken uitgeven. Dit is het beste te onderzoeken met de theorie van Gerard Genette, over deze toevoegingen, de zogeheten ‘paratext’.

1.2.2.2. Genette’s paratext

Gerard Genette introduceerde als eerste de term paratext. Paratext is alles wat van een tekst een boek maakt – als materieel product. Het gaat om zaken als voorwoorden, omslagen, flapteksten, maar ook de naam van de auteur en een titel zijn deel van de paratext van een boek. Paratext is, in zijn bewoording:

‘what enables a text to become a book and to be offered as such to its readers and, more generally, to the public. More than a boundary or a sealed border, the paratext is, rather, a

threshold, or – a word Borges used apropos of a preface – a “vestibule” that offers the world

at large the possibility of either stepping inside or turning back.’32

Genette zegt niet dat dit in handen is van de uitgeverij en noemt paratext niet een middel om literatuur van niet-literatuur te onderscheiden. Paratext is de ‘threshold’ van interpretatie. Hij bedoelt hiermee dat paratext naast de puur informatieve functie, ook een sturende rol kan hebben. Het kan een intentie of een interpretatie van de auteur of uitgeverij overbrengen. Genette geeft het voorbeeld wanneer een boek wordt aangeduid als roman – de interpretatie van de lezer wordt dan gestuurd; hij of zij behoort dan te denken: ‘Dit is een roman’. Ook kan het een verwantschap met een bepaald genre of traditie naar de lezer communiceren. Genette geeft hier het voorbeeld van een

30

Kuitert, E.A. ‘De uitgeverij en de symbolische productie van literatuur: een historische schets 1800-2008.’ In:

Stilet 20: 2 (2008): p. 67-87; p.68.

31

Dit onderzocht P. Mooren in ‘Een kerk zonder kinderen: De plaats van de jeugdliteratuur binnen de institutionele analyse van het literaire veld.’ In: Literatuur zonder leeftijd 20 (2006), p. 106-117.

32

Genette, G. ‘Introduction’ In: Paratexts. Thresholds of interpretation. Cambridge: Cambridge University Press: 1997, p.1-2.

(15)

14 autobiografie: wanneer we lezen dat een boek een autobiografie is, gaan we ervan uit dat de

informatie in het boek de waarheid zijn en over de schrijver gaat.33 Op deze manier fungeert paratext als een sturende factor in de interpretatie van een lezer.

Omdat paratext de mening van de consument stuurt, is het nodig om te onderzoeken welke

paratextuele elementen een tekst voor kinderen heeft en in welke mate dit iets over literatuur naar de lezer communiceert. Daarbij komt, dat het voor kinder- en jeugdliteratuur belangrijk is om een onderscheid te maken voor wie deze paratextuele elementen bedoeld zijn. Een uitgever van kinder- en jeugdboeken communiceert niet alleen met de beoogde lezer, maar ook met de bemiddelaar en koper. Deze twee personen vallen bij jeugd- en kinderboeken veel minder vaak samen dan bij de verkoop van volwassen boeken. Kinderen zijn niet vaak zelf de kopers van het boek. Welke

paratextuele elementen zijn dus bedoeld om de lezer te sturen, en welke om de koper te sturen? Dit onderscheid is van belang.

1.3. Mijn onderzoek

Zoals al aangegeven is mijn onderzoeksvraag: Wat wordt er over de literaire aard van een boek naar

de lezer en/of koper gecommuniceerd, en natuurlijk: door wie? Omdat een tekstgerichte aanpak geen

concrete antwoorden op deze vraag kan geven, probeer ik het op een andere manier aan te pakken. Met behulp van de theorieën van Bourdieu over literaire instanties en die van Genette over paratext, wil ik uitvinden welke elementen een kinder- of jeugdboek literair doen lijken: welke elementen in en rondom het boek door de lezer opgevat kunnen worden als literair. Om dit te bereiken, heb ik een aantal overwegingen centraal genomen. Allereerst heb ik een corpus samengesteld van alle in 2013 verschenen jeugd- en kinderboeken in Nederland. Vervolgens heb ik meer gegevens verzameld van 320 Nederlandse kinder- en jeugdboeken, die werden uitgegeven in 2013.34 In hoofdstuk 2 bekijk ik de paratext van deze 320 boeken: de NUR-codes, de omslagillustraties, de flapteksten et cetera (meer hierover in de termen en begrippenlijst aan het eind van dit hoofdstuk). Dit geeft niet alleen antwoord op de vraag welke boeken er zijn uitgegeven, maar moet ook inzicht geven in welke kenmerken er bij deze boeken aan te wijzen zijn. De vraag: Welke paratextuele elementen in kinder-

en jeugdboeken communiceren iets over literatuur naar de lezer? staat in hoofdstuk 2 centraal. In het

derde hoofdstuk bespreek ik een aantal belangrijke (jeugd)literaire instanties en de manier waarop zij een bepaalde visie op kinder- en jeugdliteratuur naar het publiek communiceren. Ik bekijk de instanties an sich, maar ook naar een aantal boeken: hoe worden deze in media en door literaire instanties benaderd en wordt daarbij iets duidelijk over ‘literatuur’ binnen het aanbod aan kinder- en jeugdboeken? De vraag die in dat hoofdstuk centraal staat is: Welke (jeugd)literaire instanties

formuleren een jeugdliteratuuropvatting en op welke manier dragen zij deze over aan de lezer?

1.4. Soortgelijke onderzoeken

Naast de eerder genoemde theorievorming van Bourdieu, Dorleijn en Van Rees, Kuitert en Genette, zijn er nog een aantal andere onderzoeken die genoemd moeten woorden. Ofwel omdat ze in onderwerp soortgelijk zijn aan het onderzoek dat ik ga uitvoeren, ofwel omdat ze in aanpak een handigheid hebben die ik kan gebruiken voor mijn onderzoek. Hieronder bespreek ik deze onderzoeken kort.

33

Genette, idem, p. 11.

(16)

15

1.4.1. Onderzoek naar recensies en juryrapporten

In 1986 deden Margot Krikhaar en Bea Ros een onderzoek naar twintig jaar (1965-1984) recensies van kinder- en jeugdboeken in dagbladen, weekbladen en juryrapporten.35 Met een analysemodel dat zij aan de hand van eerder ontwikkelde modellen36 samenstelden, hebben zij meer dan

driehonderd recensies grondig bekeken. Het analyseschema dat zij ontwikkelden, richtte zich vooral op de soorten argumentatie die gebruikt konden worden. Is het werk vooral besproken als esthetisch object, of lag de aandacht in de recensies meer op de bevoogding en de invoelbaarheid van de lezer? Of was misschien de relatie tot de werkelijkheid belangrijker? Dat soort vragen konden met het schema van Krikhaar en Ros gemakkelijk geordend worden.

De uitkomst van hun onderzoek was dat kinderboekenrecensies vaak weinig aandacht besteden aan argumentatie. Vaak bestond de recensie vooral uit een hervertelling van de plot. Ook de illustraties werden meestal maar gering besproken. De argumentatie die wel gegeven werd, was vaak geen esthetische argumentatie. Veel meer ging het om leeftijdsadequaatheid en morele argumentatie. Hun onderzoek, al is het al weer een tijd geleden dat het verricht werd, is van belang, vooral omdat het een gedegen model geeft om recensies en juryrapporten te analyseren.37 Ook is het model speciaal ontwikkeld voor jeugdliteraire recensies, waardoor sommige specifieke elementen van jeugdliteratuur, zoals de samenwerking tussen woord en beeld, tot hun recht komen. Het is dan ook door veel academici die zich bezighouden met jeugdliteratuur, opgepakt en hergebruikt.38 Ook in deze scriptie zal dit analysemodel van pas komen bij het analyseren van recensies en juryrapporten (hoofdstuk 3).

1.4.2. Onderzoek naar de invloed van de uitgeverij

Paratext is een element dat voornamelijk door de uitgeverij (in samenspraak met de auteur) wordt toegevoegd. Omdat een groot deel van mijn scriptie zich bezighoudt met deze toevoegingen, zijn onderzoeken naar de invloed van de uitgeverij op de beeldvorming van literatuur van belang. Al eerder is er onderzoek gedaan naar de praktijken van de uitgeverij en de rol die deze speelt in de beeldvorming van literatuur. Het eerder genoemde onderzoek van Kuitert is een goed voorbeeld van een onderzoek dat zich hierop richt.

Ook Frank de Glas deed onderzoek naar hoe de taken van de uitgeverij een rol speelt bij de beeldvorming van literatuur.39 Door bepaalde series te creëren of auteurs een bepaald imago te geven, kan de uitgeverij invloed uitoefenen op de literaire beeldvorming van een boek. Maar volgens de Glas liggen de taken van de uitgeverij vooral in de ‘voorwaardenscheppende sfeer’, wat inhoudt dat de invloed van de uitgeverij op de latere beeldvorming van literatuur beperkt blijft.40

In hoofdstuk twee zullen ook andere onderzoeken de revue passeren, waarbij de onderzoekers zich meestal richten op één bepaalde vorm van paratext, bijvoorbeeld een onderzoek naar het effect van boekomslagen op een lezer.

35

Krikhaar, M. en B. Ros. Een spannend boek, warm aanbevolen!: een onderzoek naar twintig jaar jeugdliteraire

kritiek (1965-1984). Nijmegen: Katholiek Universiteit: 1986.

36 Zoals, Abrams (1954), Linders-Nouwens (1975), Mooy (1979), Boonstra (1979) en Hulsens (1980). 37

Het analysemodel komt in hoofdstuk 3 uitgebreider ter sprake.

38

Bijvoorbeeld door van Hoven (1994) en van Lierop-Debrauwer (2003).

39

Glas, F. de. ‘Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?’ In: Spiegel der letteren 34 (1992) p. 289-304.

(17)

16 Dit soort onderzoek is van belang voor deze scriptie omdat het voor een deel over hetzelfde

onderwerp gaat: wat kan de uitgever (als literaire institutie) betekenen voor het bepalen van de literaire waarde van een boek? Frank de Glas was vooral geïnteresseerd in de literaire canon en het langdurige proces van de totstandkoming daarvan. Hij heeft in zijn onderzoek niet gelet op kinder- en jeugdliteratuur of de specifieke zaken die een rol spelen bij de vorming van een jeugdliteraire canon.

1.4.3. Onderzoek naar de (jeugd-)literaire canon

Zoals eerder gezegd, is er in kinderboekenwereld sprake van twee canons: Eén boekgerichte canon en één lezersgerichte canon. In het boek Dat moet je gelezen hebben: literaire en educatieve

canonvorming in de (jeugd)literatuur zijn veel wetenschappelijke onderzoeken bij elkaar gebracht die

gaan over de (vorming van de) jeugdliteraire canon.41 Deze onderzoeken gaan vooral over de totstandkoming van een literaire of educatieve canonvorming binnen de jeugdliteratuur. Daarnaast zijn er enkele onderzoeken in het boek opgenomen over de leeseducatie en de ontwikkeling van een lezer en hoe deze tot het lezen van de literaire canon komt. Eén voorbeeld is het eerder genoemde artikel van Ghesquiere, waarin gesproken wordt over de twee jeugdliteraire canons en de manier waarop klassiekers uit de jeugdliteratuur vaak afkomstig zijn uit de volwassenenliteratuur, zoals

Robinson Crusoë. Een ander onderzoek uit dit boek, van Helma van Lierop-Debrauwer, gaat over de

manier waarop jeugdliteratuurkritiek een rol speelt in de canonvorming. Volgens haar moeten de recensies dan vooral tekstgerichte argumenten bevatten – alleen op die manier kunnen zij van invloed zijn op de manier waarop er over literaire waardes in de kinder- en jeugdboekenwereld gedacht kan worden. Omdat de recensies nog te weinig van dat soort argumenten bevatten, ziet ze de rol van de jeugdliteratuurkritiek nog als te klein om daadwerkelijk effect te hebben op de canon. Een interessant discussiepunt voor het onderhavig onderzoek is in hoeverre de jeugdliteratuurkritiek nu (toch tien jaar na dit stuk van Van Lierop-Debrauwer) een rol speelt in de communicatie van de literaire aard van kinder- en jeugdboeken.

1.4.4. Onderzoek naar literatuuropvattingen

Een belangrijk onderzoek dat op vele niveaus vergelijkbaar is met het onderzoek zoals in deze scriptie centraal staat, is het proefschrift van Anne de Vries uit 1989, genaamd Wat heten goede

kinderboeken? Opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880. 42 In dit onderzoek

bespreekt de Vries allerlei opvattingen over kinderliteratuur en het kind vanuit verschillende

invalshoeken: het geloof, de politiek en de filosofie, kinderliteratuur als onderdeel van de opvoeding en als wetenschappelijk onderzoeksgebied. De Vries pakt dit grootschalig aan. Hij onderzoekt wat er over kinderliteratuur gecommuniceerd werd en op basis waarvan bepaalde kinderboeken als ‘goed’ werden gezien.

Het onderzoek concludeert: ‘Opvattingen over kinderliteratuur zijn gedeeltelijk tijdsgebonden, de benaderingen vertonen minder variatie’.43 Hij wil hiermee zeggen dat het idee van wat goede kinderboeken zijn, verschuift, maar dat de manier waarop kinderboeken behandeld worden, vaak in dezelfde benaderingen valt te categoriseren. De Vries onderscheidt daarvoor twee benaderingen: de pedagogische benadering; waarin het accent ligt op opvoeding en op ‘wat het kind moet worden’, en

41 Dat moet je gelezen hebben: literaire en educatieve canonvorming in de (jeugd)literatuur. Red.

Lierop-Debrauwer, H. van; P. Mooren en H. Bekkering. Leidschendam: Biblion Uitgeverij, 2004.

42

Vries, A. de. Wat heten goede kinderboeken? Opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880. Amsterdam: Querido, 1989.

(18)

17 de esthetische benadering; waarin het accent ligt op ‘wat het kind is’ en dat het boek moet

aansluiten bij de belevingswereld van het kind op dat moment.44 Verder zegt hij op basis van zijn analyses van recensies dat ‘de opvattingen over (de functie van) kinderliteratuur in hoge mate bepaald worden door opvattingen over de morele invloed van lectuur en over de literaire ontwikkeling van kinderen’.45

De Vries benadrukt dus de nauwe band tussen esthetiek en pedagogiek in de benadering van kinderliteratuur. De bepaling welke boeken door de tijd heen als goede kinderboeken werden beschouwd, hangt volgens hem af van een balans tussen deze twee polen. Wat als belangrijker werd gezien, is tijdsgebonden. Interessant is om te kijken welke benadering in deze tijd centraal staat en hoe de balans nu is opgemaakt.

Het onderzoek van De Vries richt zich, net als deze scriptie zal doen, niet op de tekstelementen in de boeken zelf. In plaats daarvan richt het zich op de instanties en de manier waarop zij een stem kregen in het debat over wat ‘goede kinderboeken heten’. De Vries bekeek welke opvatting centraal stond bij welke instantie, vooral bij recensenten (toch?) en in hoeverre dit door de tijd heen

veranderde. In deze scriptie wordt ook gekeken naar instanties en de manier waarop zij een stem krijgen in het debat over kinder- en jeugdliteratuur. Mijn scriptie zal minder grootschalig zijn. Het beslaat geen hele periode, maar zal zich vooral beperken tot het jeugd- en kinderboekenaanbod van 2013 en de manier waarop instanties in dit jaar hun opvatting over jeugd- en kinderliteratuur bekend maken. Daarnaast zal ik me ook bezighouden met paratext van de geproduceerde kinder- en

jeugdboeken zelf, wat de Vries niet onderzoekt.

1.4.5. Lezersonderzoek

Een belangrijk type onderzoek dat een andere vraag behandelt maar wel ondersteunend voor mijn scriptie zal zijn, is het onderzoek van Huysmans voor Stichting Lezen.46 Huysmans heeft onderzoek gedaan naar het leesgedrag van kinderen van zeven tot en met vijftien op basis van enquêtes. Hij stelde veel verschillende vragen, waarbij ook literaire instanties aan bod kwamen. Zo vroeg hij bijvoorbeeld naar de bekendheid van verschillende jeugdliteraire prijzen, en hoe de kinderen aan hun boeken komen. Zijn onderzoeksresultaten geven een inzicht in de leeswereld van nu, de werkzaamheid en effectiviteit van bepaalde acties van literaire instanties en de mate van betrokkenheid van de lezers zelf.

Huysmans’ onderzoek concludeert het volgende:

- Het onderzoek toonde aan dat het leesgedrag, de leesfrequentie, de leesattitude en de rol van de ouder bij het lezen van een kind in de loop van de tijd afneemt. De rol van het lezen verschuift op de middelbare school van plezierig, leuk en creatief naar ‘serieus en schools’.47 Lezen wordt zo een ‘moeten’.

- Daarnaast toont het onderzoek aan dat de rol van de ouders bij leesstimulatie groter is dan leesbevorderingsprojecten van derden.

44 De Vries, idem, p. 280. 45

De Vries, idem, p.295.

46

Huysmans, F.J.M. Van woordjes naar wereldliteratuur. De leeswereld van kinderen van 7 – 15 jaar. Amsterdam: Stichting Lezen, 2013.

(19)

18 - Verder toont het onderzoek aan dat de concurrentie van audiovisuele en digitale media

minder groot is dan eerder verondersteld. Alleen voor een beperkt deel van de populatie gelden deze media als échte concurrentie van boeken. Het gaat niet om een ‘afkeer van de

tekstuele vorm’ maar om een verschuiving van de ‘inhoudelijke belangstelling’.48 Hierdoor is het dus niet nodig om ‘de kennismaking met het lezen in de basisschool anders dan met boeken (boekjes) te laten verlopen’.49

Vooral het eerste en het tweede punt van deze conclusie zijn interessant: is er misschien een verband te leggen tussen het afnemen van leesinteresse tijdens de middelbare school wanneer we kijken naar het boekenaanbod? En als ouders meer dan instellingen een leesbevorderende functie hebben, wat voor doel hebben de instellingen dan nu? De rol van de lezer in deze scriptie wordt daarom met behulp van de onderzoeksresultaten van Huysmans met mijn eigen

onderzoeksresultaten geconfronteerd.

1.5. Termen en begrippen

Om scherp te stellen wat ik met bepaalde termen bedoel, volgt hier een korte lijst met termen en begrippen die belangrijk zijn in deze scriptie.

 (Literaire) canon. Een canon is een selecte groep boeken waarbij een bepaalde groep mensen tot een consensus is gekomen. De boeken hebben een overeenkomstigheid waardoor zij tot de groep behoren. Dit kan kwaliteit zijn; maar dit hoeft niet. Zo hebben we gezien dat de jeugd- en kinderboeken canon tweeledig is: een lezersgerichte canon en een meer boekgerichte canon. Deze laatste is opgesteld door (literaire) bemiddelaars.

 Bemiddelaar. Een bemiddelaar is een (volwassen) persoon die tussen het kind en het boek staat. Dit kunnen ouders zijn; die voor het boek moeten betalen, maar ook

bibliotheekmedewerkers en boekhandelaren. Zij ‘geven’ het boek aan het kind. Tot de literaire bemiddelaars kunnen we recensenten en juryleden noemen; zij geven ook een bepaalde waarde aan het boek en met wat zij zeggen, prijzen zij het boek aan het kind (of de volgende bemiddelaar) aan.

 Boekomslag. Wanneer het in deze scriptie gaat over een boekomslag, bedoel ik de kaft van het boek; alle tekst en de omslagillustratie die op de voorkant van het boek te zien is. Wanneer ik het heb over de achterkant van het omslag, gebruik ik de term Achterflap. Bij de achterflap hoort alle tekst en illustraties die op de achterkant van het boek te zien zijn.  Dubbele geadresseerdheid. We spreken van dubbele geadresseerdheid wanneer er een

boodschap in de tekst van een boek ligt, die niet zozeer voor de kind-lezer bedoeld is, maar voor de volwassen (mee-)lezer. Zo spreekt het boek dan twee publieken aan; zowel het kind als de volwassen bemiddelaar of volwassen lezer.

 Literaire instantie. Literaire instanties zijn spelers in het literaire veld. Dit kunnen overheidsinstanties zijn, onafhankelijke organisaties, recensenten, prijscommissies,

48

Huysmans, idem, p. 58.

(20)

19 onderwijzers en ook bibliotheken en boekhandels.

 NUR-code. Een NUR-code is een driecijferige code die vooraan in een boek staat. Het is een code die de uitgeverij plaatst. De code geeft een soort categorisering aan binnen het gehele boekenaanbod. Voorbeelden zijn: 273 - Prentenboeken (< 6 jaar), 301 – literaire

roman/novelle en 195 – (Educatief) Basisschool: kunstzinnige vorming.50 De code kan door boekwinkelmedewerkers gebruikt worden om het boek in de juiste kast te plaatsen.  Paratext. Zoals eerder uitgelegd, is dit de term die door Gerard Genette geïntroduceerd is.

Het beschrijft de elementen die een verhaal tot een boek maken; die het boek presenteren naar de lezer. Het gaat dan om omslagen, flapteksten, voorwoorden en nawoorden. Epitext is alles buiten het boek dat deze functie vervult. In dat geval gaat het bijvoorbeeld om recensies, interviews met schrijvers en illustratoren en juryrapporten.

 Tekstgerichte aanpak. Een recensie of juryrapport is tekstgericht, wanneer het zich richt op de tekst en de manier waarop deze functioneert. Het tegenovergestelde is de Lezersgerichte

aanpak; waarin een recensie of juryrapport zich richt op de toegankelijkheid en

aantrekkelijkheid van het boek. Krikhaar & Van Ros maken nog meer onderscheid in aanpak en argumentatie binnen juryrapporten en recensies, zie hoofdstuk 3.

 Unique sellingpoints. Deze term wordt gebruikt om aan te geven wat een product beter maakt dan de concurrerende producten. Deze unique sellingpoints worden in reclames verkondigd. Ook, zullen we merken, is deze term van toepassing op boeken – de uitgeverij maakt duidelijk op welke punten het ene boek het andere overtreft. Het meest

vanzelfsprekende is dat wordt duidelijk gemaakt dat een boek een betere leeservaring opbrengt als andere boeken: het verhaal is mooier of beter. Het kan ook gaan om het noemen van de status van een boek: door het noemen van gewonnen prijzen bijvoorbeeld, of om de koopervaring – wanneer er een voordeelprijsje genoemd wordt. Andere keren moeten de unique sellingpoints iets zeggen over de vergrote eigendomswaarde van een boek. Dit is bijvoorbeeld wanneer er een poster bij het boek zit; dan moet de koper geloven dat er méér eigendomswaarde zit in het boek mét poster dan in een concurrerend boek zónder poster.

1.6. Tot besluit

In deze scriptie staat de vraag: Wat wordt er over de literaire kwaliteit van een boek naar de lezer

en/of koper gecommuniceerd? centraal. Er zal een beeld geschetst worden van de

kinderboekenwereld anno 2013-2014. Het beeld zal niet compleet kunnen zijn: het moet immers binnen de beperkingen van een scriptie vallen. Het is niet mijn bedoeling om ‘wild om me heen slaand’ een standpunt in het debat van jeugdliteratuur in te nemen. Ik wil ‘kalmpjes’ de situatie schetsen en een deel van de problematiek blootleggen, en met mijn onderzoek fundament geven voor eventuele toekomstige onderzoeken en standpunten binnen dit debat.

(21)

20

HOOFDSTUK 2: PARATEXT IN DE KINDER- EN JEUGDLITERATUUR: DE

UITGEVERIJ ALS LITERAIRE INSTANTIE

Gerard Genette definieert paratext als een belangrijk element van een boek: het presenteert de tekst, representeert het boek en maakt het boek in het veld aanwezig. In mijn onderzoek naar wat literaire kinder- en jeugdboeken zijn, en wat niet, is het van belang om paratext te onderzoeken. De paratext vormt de eerste connectie met de lezer. Om te onderzoeken op welke manier deze paratext tot een lezer spreekt, komen in dit hoofdstuk de paratextuele elementen van kinder- en jeugdboeken aan bod.

2.1. Inleiding

Paratext ligt voornamelijk in de handen van de uitgeverij. Zij beslist (in samenspraak met de auteur) hoe het boek gepresenteerd wordt aan de lezer. Vandaar dat in dit hoofdstuk de beslissingen van de uitgeverij centraal staan. Laat ik eerst het totale plaatje schetsen. In 2013 zijn in Nederland en Vlaanderen 2164 kinder- en jeugdboeken uitgegeven door 167 verschillende uitgeverijen. In de volgende grafiek is de verdeling van deze 2164 boeken over de verschillende uitgeverijen te zien.

De grafiek maakt duidelijk welke uitgeverijen de grootste rol hebben in het kinderboekenveld. Uitgeverij Clavis steekt met kop en schouders boven de andere uitgeverijen uit – zij is

verantwoordelijk voor bijna 12 procent van het gehele aanbod en geeft meer dan twee keer zoveel

252 116 105 99 96 92 90 70 67 67 61 50 49 44 42 39 35 35 32 31 30 30 27 25 580 Cl av is Kl u itm an e n B los so m B o o ks G o ttm er Zw ijs e n Le o p o ld (e n E lzin ga) De lta s Du tch M e d ia (m o o n , c h icken h o u se … H o lkem a & Wa re n d o rf … Plo e gs m a Ve ltman u itge ve rs Qu eri d o Call en b ach , V o o rh o e ve en P u u r (K o k… Ars Scrib e n d i (C ar o n a) Ru b in ste in Me m p h is B elle De fon tein/T irion De v ie r w in d st re ken Re b o P ro d u ctio n s De wak kere mu is Le m n is caa t Boe kerij (M eu le n h o ff ) Van Goo r (U n ie b o e k | S p ectru m ) N BD B ib lion Jo n gb loe d (Colu m b u s/Be n ja m in ) An d ere u it ge ve rs Hoeveel boeken?

Figuur 2: Hoeveel boeken per uitgeverij in 2013 (2164 boeken totaal)?

Bron: zie 2.1.1.

(22)

21 titels uit als de nummer 2, Kluitman. Clavis is duidelijk de uitgeverij geweest, die in 2013

verantwoordelijk was voor het uitgeven van 12% van alle kinder- en jeugdboeken, snel gevolgd door Kluitman en Gottmer. De categorie ‘Andere uitgevers’ is zo groot, omdat er veel kleine (streek-) uitgeverijen bestaan. Ook zitten de boeken die in eigen beheer zijn uitgegeven in deze categorie. Deze categorie bevat 143 verschillende uitgevers.

Hoe zit het met de jeugdliteraire prijzen, welke uitgeverijen hebben winnaars in hun fonds? In hoofdstuk drie behandel ik de prijzen apart en analyseer ik de juryrapporten. In 2013 zag de verdeling op uitgeverijen qua jeugdliteraire prijzen er als volgt uit:

Figuur 3: Hoeveel prijzen per uitgeverij in 2013? Bron: zie 3.6.

Querido komt als grote winnaar uit de bus, met veel verschillende prijzen. We zullen later zien dat bij recensies, ook vaak de boeken van Querido gekozen worden. Deze verhoudingen geven een beeld van het jeugdliteraire uitgeversveld van Nederland. Op welke manier, en met welke paratextuele elementen, stralen de boeken iets uit over ‘literatuur’ of ‘literaire’ kwaliteiten?

2.1.1. De database

Ik heb voor het onderhavig onderzoek een beperkte omvang tot beschikking. Daarom kunnen niet alle kinder- en jeugdboeken uit 2013 onderzocht worden. Met dat doeleinde, heb ik uit alle nieuw verschenen kinder- en jeugdboeken van 2013 een selectie gemaakt. De bedoeling was om een database te krijgen die het totale aanbod aan fictie kinder- en jeugdboeken weerspiegelt. De totale lijst is gemaakt op basis van de nationale bibliografie van de Koninklijke Bibliotheek. In principe krijgt zij namelijk ieder boek dat in Nederland uitgegeven wordt, opgestuurd. Deze verzamelt de

bibliotheek in haar depot en op basis daarvan maakt zij per week een lijst van gepubliceerde boeken. De titels worden geregistreerd in netuit.nl. Uit deze lijsten heb ik de kinder- en jeugdboeken uit 2013

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Qu eri d o Le m n is caa t De Fo n tein De E e n h o o rn G o ttm er Plo e gs m a Van Goo r Du tch M e d ia (M o o n ) Cl av is La n n o o Wa kk ere M u is Dav id fo n d s | In fo d o k De G e u s Be zige B ij

(23)

22 geselecteerd. Dit waren in totaal 2164 titels, zoals hierboven al vermeld werd. Wanneer in deze scriptie staat aangegeven dat er gebruik is gemaakt van de data van het totale aanbod van 2013, dan wordt deze lijst bedoeld. Ik heb daarna deze lijst ingekort door de volgende criteria te handhaven:

 De boeken zijn geen herdrukken. Ze zijn dus allemaal voor het eerst in 2013 verschenen.51

 De auteurs zijn Nederlands of Vlaams: de boeken zijn geen vertalingen.52 Buitenlandse boeken kunnen natuurlijk ook literair genoemd worden. Toch beperk ik me voor deze scriptie tot de Nederlandse boeken. Immers is ook niet ieder vertaald boek een literair boek en zal dit mijn onderzoek niet zodanig beïnvloeden.

 Ook Friese en boeken in dialect, zijn niet in de lijst opgenomen.

 Boeken die voor consumenten alleen verkrijgbaar zijn met een abonnement, zijn uit de lijst geschrapt. Het gaat dan bijvoorbeeld om De Leesleeuw van Zwijsen. Wegens gebrek aan toegankelijkheid tot deze boeken, zijn deze niet in de lijst opgenomen.

 Omdat mijn onderzoek gaat over de literaire waardes die aan een boek worden toegekend, en literatuur vaak wordt gezien als een kwaliteit van enkel fictieboeken, heb ik besloten om de boeken met een non-fictie NUR-code uit de lijst te halen (meer over de NUR-code in 2.1). Dit betreft boeken met de volgende NUR-codes:

100: Educatieve uitgaven algemeen 193: Basisschool: Mens en maatschappij 195: Basisschool: Kunstzinnige vorming 210: Non-fictie kinderboeken (< 12 jaar) 212: Geschiedenis (< 12 jaar) 213: Gezondheid (< 12 jaar)

217: Kunst & cultuur (< 12 jaar) 218: Mens & Maatschappij (< 12 jaar) 223: Natuur, plant, dier ( < 12 jaar) 224: Religie en kinderbijbels (< 12 jaar) 228: Speel & leerboeken ( < 12 jaar) 023: Spelletjes voor kinderen en jongeren 232: Wereldoriëntatie, landen, volkeren (<12 jaar)

 Van de overgebleven boeken, koos ik vervolgens van iedere auteur willekeurig één titel. De selectie bestaat uit 320 titels van 81 verschillende uitgeversinstanties.53

51

Op basis van de lijst van de Kinderjury – waarin geen herdrukken worden opgenomen. 21 november 2013;<http://netuit.kb.nl/kozijn.htm?Kinderjury.ned >.

52

Op basis van dezelfde lijst van de Kinderjury; daar staat duidelijk aangegeven wanneer het om een vertaling gaat.

53

Hiermee bedoel ik dus niet alleen officiële uitgevers, maar ook self-publishing en bijvoorbeeld een uitgave van de CPNB of van andere stichtingen.

(24)

23

Figuur 4: Hoeveel boeken in de database per uitgeverij (320 boeken in

totaal)?

We kunnen deze grafiek vergelijken met de eerdere grafiek van het totale aanbod van kinder- en jeugdboeken in 2013. Clavis is in de database nog steeds het best vertegenwoordigd, en is

verantwoordelijk voor maar liefst vijftien procent van het totaal. In tegenstelling tot de grafiek van het totale aanbod, wordt zij nu niet opgevolgd door Gottmer en Kluitman, maar door Leopold en Ploegsma. Dit komt omdat Gottmer en Kluitman minder nieuwe Nederlandse titels op de markt hebben gebracht in 2013. We zien dat over de hele linie de steekproef een vergelijkbaar beeld geeft met het totale aanbod (zie figuur 2).

Van de 320 boeken van deze selectie, zijn voor dit onderzoek talrijke gegevens over paratextuele elementen, die zijn toegevoegd door de uitgeverij, bij elkaar gezocht. Hier worden de resultaten gepresenteerd. Ik zal in dit hoofdstuk verder ingaan op de volgende elementen:

 De betreffende uitgeverij

 De NUR-codes

 De omslag

 Achterflap

 Voorwoord en auteursnoten indien aanwezig

 Prospectussen en catalogi

Zo wordt een beeld van het huidige aanbod aan kinder- en jeugdboeken geschetst en moet er meer duidelijk worden over hoe (literaire) kinder- en jeugdboeken in de markt gezet worden.

49 27 21 16 14 13 10 10 8 7 7 7 7 7 7 6 6 5 5 4 4 4 3 3 3 3 3 61 Cl av is Le o p old Plo e gs m a Zw ijs e n Qu eri d o De Ba n ie r Du tch M e d ia Kl u itm an Le m n is caa t Jo n gb loe d Dav id fo n d s I n fo d o k De ee n h o o rn De Vier w in d stre ke n H o lkem a & Wa re n d o rf h o llan d Ee n vo u d ig C o m m u n ice re n Kw in tes se n s Av erb o d e Rub ins te in Call en b ach , V o o rh o e ve en … La n n o o U itgev erij Eige n zi n n ig De H ar m o n ie Eliks e r G o ttm er Pica Van Tr icht u itge ve rijen m e t m in d er… Hoeveel boeken?

(25)

24

2.2. NUR-codes

Eén van de kenmerken die een uitgever aan een boek meegeeft, maar waarvan de waarde misschien onderschat wordt, is de NUR-code. De NUR-code is een driecijferige code die voorin het boek staat en ook vaak op de prijssticker van het boek. De code is een methode voor bibliotheken en

boekwinkels om snel te kunnen zien tot welke categorie het boek behoort. Zo kan een boek uiteindelijk op de daarvoor bestemde plaats in de kast worden gezet. De plaats in de winkel is vervolgens wél bepalend voor hoe een lezer een boek opspoort, zodat NUR indirect ook de

lezer/koper aangaat. Het gaat om een genre-indeling, en in het geval van kinder- en jeugdboeken ook om een leeftijdsaanduiding.

2.2.1. NUR-codes in jeugd- en kinderboeken

Dit zijn de NUR-codes die voor jeugd- en kinderboeken voorkomen:

200 - Kinderboeken algemeen 210 - Non-fictie kinderboeken (< 12 jaar) 211 - Computerboeken (< 12 jaar) 212 - Geschiedenis (< 12 jaar)

213 - Gezondheid (< 12 jaar) 214 - Hobbyboeken (< 12 jaar) 216 - Kookboeken (< 12 jaar) 217 - Kunst en cultuur (< 12 jaar) 218 - Mens en maatschappij (< 12 jaar) 219 - Moppen en raadsels (< 12 jaar)

221 - Muziek (< 12 jaar) 222 - Naslagwerken, woordenboek, atlas (< 12 jaar) 223 - Natuur, plant, dier (< 12 jaar) 224 - Religie en kinderbijbels (< 12 jaar)

225 - Ruimte en sterrenkunde (< 12 jaar) 226 - Seksualiteit/voorlichting (< 12 jaar) 227 - Sinterklaas- en kerstboeken (< 12 jaar) 228 - Speel- en leerboeken (< 12 jaar) 229 - Sport, spel (< 12 jaar) 231 - Techniek (< 12 jaar)

232 - Wereldoriëntatie, landen, volkeren (< 12 jaar) 240 - Non-fictie kinderboeken (> 12 jaar) 241 - Computerboeken (> 12 jaar) 242 - Geschiedenis (> 12 jaar)

243 - Gezondheid (> 12 jaar) 244 - Hobbyboeken (> 12 jaar) 246 - Kookboeken (> 12 jaar) 247 - Kunst en cultuur (> 12 jaar) 248 - Mens en maatschappij (> 12 jaar) 249 - Muziek (> 12 jaar)

251 - Moppen en raadsels (> 12 jaar) 252 - Naslagwerken, woordenboek, atlas (> 12 jaar) 253 - Natuur, plant, dier (> 12 jaar) 254 - Ruimte en sterrenkunde (> 12 jaar)

255 - Seksualiteit/voorlichting (> 12 jaar) 256 - Sport, spel (> 12 jaar)

257 - Techniek (> 12 jaar) 258 - Wereldoriëntatie, landen, volkeren (> 12 jaar) 259 - Wetenschap (> 12 jaar) 270 - Kinderboeken diversen

271 – Peuterboeken 272 – Kleuterboeken

273 - Prentenboeken (< 6 jaar) 274 - Prentenboeken (> 6 jaar) 275 - Rijmpjes, versjes, liedjes 276 – Uitklapboeken

277 - Verhalen en sprookjes 280 - Fictie kinder- en jeugdboeken algemeen 281 - Fictie 4 - 6 jaar 282 - Fictie 7 - 9 jaar

283 - Fictie 10 - 12 jaar 284 - Fictie 13 - 15 jaar

285 - Fictie 15+ 286 - Moeilijk lezen

287 - Leren lezen 290 - Poëzie kinderen en jongeren algemeen 291 - Poëzie 6 - 9 jaar 292 - Poëzie 10-12 jaar

293 - Poëzie 13-15 jaar 294 - Poëzie 15 jaar en ouder

Te zien is, dat voor de non-fictie veel onderscheid wordt gemaakt in onderwerpen. Dit in

(26)

25 wordt. Voor volwassenen boeken bestaan er veel meer NUR- codes. Binnen dat aanbod wordt bij de codes veel duidelijker onderscheid gemaakt tussen literair en niet-literair werk. Zo zijn er NUR-codes voor ‘literaire fictie’ (300), ‘literaire roman/novelle’ (301), ‘vertaalde literaire roman’ (302), ‘literaire non-fictie’ (320), enzovoort, die in sterk contrast staan met NUR-codes als ‘Populaire fictie algemeen’ (340), ‘Historische roman (populair)’ (342), en ‘Romantiek’ (343).54

Een onderscheid tussen literair en niet-literair, wordt bij de NUR-codes voor de kinder- en

jeugdboeken niet gemaakt. Het lijkt alsof men ervan uitgaat dat dit onderscheid niet bestaat, of het onderscheid niet durft te maken, of het minder van belang is. Het komt een enkele keer voor dat een kinder- of jeugdboek een volwassen NUR krijgt om de literaire waarde aan te geven. Dit gebeurt het meeste bij vertaalde boeken. Neem bijvoorbeeld het boek Zeven minuten na middernacht (2013) van Patrick Ness. Deze krijgt de NUR 302 (vertaalde literaire roman) en 285 (fictie 15+). Dit komt echter maar weinig voor. Van alle kinder- en jeugdboeken die in 2013 zijn uitgegeven,55 zijn er maar achttien die een volwassen, literaire NUR (al dan niet in combinatie met een ‘kinder’-NUR code) krijgen. Het verschijnsel is haast te verwaarlozen. De NUR-codes van kinder- en jeugdboeken geven als code zelf dus geen literaire verdeling aan. Het lijkt alsof de leeftijdsaanduiding belangrijker is dan de literaire waarde van een kinderboek. Dit is mogelijk te verklaren door de functie van de NUR-codes nog eens te herhalen: de plaatsing in de kasten van een boekwinkel of bibliotheek. Aangezien daar bij de kinderafdeling niet wordt gesorteerd op literair en niet-literair, zou zo’n NUR-code misschien ook weinig nut hebben. Blijkbaar zijn er niet genoeg literaire jeugd- en kinderboeken, of is er niet genoeg interesse onder de lezers, om een dergelijke categorie nodig te maken. Wat zeggen de NUR-codes voor kinder- en jeugdboeken dan wel over kinder- en jeugdliteratuur? We kunnen kijken naar de verdeling in NUR-codes in de database, in figuur 5.56

Er zijn een aantal opmerkelijke zaken in deze verdeling aan te wijzen. Zo valt op dat er in de database geen enkel boek een NUR-code draagt die wijst op poëzie; een genre dat sneller in de categorie ‘literatuur’ wordt geplaatst dan fictie of non-fictie boeken. Er zijn in 2013 wel dichtbundels voor de jeugd verschenen, maar de meesten van deze bevatten geen NUR voor dichtbundels. Een voorbeeld is bijvoorbeeld Jij en ik en alle kinderen: de verzamelde verhalen en kindergedichten van Bart Moeyaert. Deze kreeg de NUR 282: fictie 7-9 jaar, waardoor de NUR ons weer weinig vertelt over de inhoud van het boek.

54

5 januari 2013; <http://www.boek.nl/nur/340>.

55

De eerder genoemde 2164 boeken dus.

56

N.B.: Het is belangrijk te beseffen dat uit de database boeken met informatieve NUR-codes zijn verwijderd, omdat deze meestal niet als literair gezien worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Artikel 4: Tekortkominge in die perseptueel-motoriese vaardighede van Graad-R- leerders in gedepriveerde omstandighede in Suid Afrika en intervensie riglyne ter verbetering

Storybird heeft zich recent op het onderwijs gericht en biedt nu ondersteuning voor volledige klas- groepen, waarbij de leerkracht opdrachten kan sturen naar leerlingen (en die ook

SPANNING  De vragen bij het onderdeel spanning zijn bedoeld om na te gaan of kinderen 

Om uit te zoeken of de literaire ontwikkeling van leerlingen in de onderbouw havo/vwo en in het vmbo gelijk op gaat, wilde ik onderzoeken wat leerlingen in die jaren lezen, hoeveel

Net zoals tijd, ruimte en handeling in de Griekse avonturenroman worden bepaald door de zogenaamde “adventure-noveltime”, wordt de 9/11-roman hier bepaald door de

Echter de bewoners van de panden huisnummer 35 t/m 27 moeten hun auto straks parkeren in die parkeervakken en mogen niet meer parkeren voor hun eigen pand maar verderop in de

Op basis van de antwoorden kunnen we niet alleen de vraag beantwoorden welke eigenschappen goede lokaal bestuurders in het algemeen bezitten, maar ook de vraag welke

Laten we eens uitproberen wat er gebeurt als we over privacy nadenken met behulp van