• No results found

Diamantslijpers en dienstboden. Woon- en werkpatonen in de Amsterdamse Jodenbuurt in het midden van de negentiende eeuw.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Diamantslijpers en dienstboden. Woon- en werkpatonen in de Amsterdamse Jodenbuurt in het midden van de negentiende eeuw."

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

diamantslijpers

&

dienstboden

Woon- en werkpatronen in de Amsterdamse Jodenbuurt in het

midden van de negentiende eeuw.

Lara Moerer

10017313

Masterscriptie Geschiedenis UvA

Begeleider: Clé Lesger

Tweede lezer: Jan Hein Furnée

Bron: Stadsarchief Amsterdam, Atlas van de gemeente Amsterdam bevattende de grondteekening van alle gebouwen met de tegenwoordige nommering, en onderscheiding van gemeente-eigendommen, publieke en bijzondere gebouwen, woon- en pakhuizen (1876).

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 1

1. De joodse geschiedenis in Amsterdam 6

2. Sefardische- en Asjkenazische joden 14


2.1 Sefardische- en Asjkenazische joden in Amsterdam 14

2.2 Sefardische- en Asjkenazische joden in de Jodenbuurt 17

2.3 Sefardische- en Asjkenazische joden op Rapenburg 21

3. Joden en niet-joden 35


3.1 Joden en niet-joden in de Jodenbuurt 36

3.2 Joden en niet-joden op Rapenburg 41

4. Joden in de diamantindustrie 52 4.1 Diamantbewerkers in Amsterdam 52 4.2 Diamantbewerkers in de Jodenbuurt 56
 4.3 Diamantbewerkers op Rapenburg 59 Conclusie 64 Bronnen en literatuur 70 Abstract 73

(3)

Inleiding

‘Je had in die jaren een joodse kring, omdat je eigenlijk niet buiten de joodse gemeenschap ging. Je woonde ook in een soort ghetto, en er waren heel weinig christenmensen die daarin woonden. Als je bijvoorbeeld zoals wij op het Nieuwegrachtje woonde, dan had je nog Uilenburg en

‘Vlooienburg’ (dat was de Lange Houtstraat) en de Batavierstraat en de Rapenburgstraat. En dan was er nog de Valkenburgerstraat. Dat was die ring, hè, en als je de brug over ging, dan kreeg je de Foeliestraat, en daar waren christenmensen. Er hebben daar wel enkele joodse mensen tussen gewoond, niet vijandig was het, maar het was net de grens, hè.’1 - Barend de Hond

De omschrijving van de oude Amsterdamse Jodenbuurt door Barend de Hond, opgenomen in de bundel Herinnering aan Joods Amsterdam (1978) gaat kort in op de verdeling van joden2 en niet-joden in de joodse

wijk in het begin van de twintigste eeuw. Dit citaat maakt de aanwezigheid van een besloten joodse

gemeenschap in de beginjaren van de twintigste eeuw aannemelijk. De wijk wordt aangeduid als 'getto', waar de joden in principe niet uit gingen. In de strikte zin van het woord is het niet juist om van een getto te spreken. Het was voor joden die aankwamen in Amsterdam immers nooit verplicht om zich in een bepaalde buurt te vestigen, daarnaast was het voor niet-joden ook mogelijk om in de buurt te wonen.

Bijna nergens in Europa was het in de negentiende eeuw voor joden nog verplicht zich in een aparte wijk of getto te vestigen. In internationaal onderzoek naar verschillende Jodenbuurten in Europese steden, wordt opvallend veel aandacht besteed aan onderwerpen als hun sociale-, en wettelijke positie, de vaak vergelijkbare beroepenstructuur en de leefomstandigheden in de buurt. In veel Europese landen kregen joden aan het einde van de achttiende- of in de loop van de negentiende eeuw volledige burgerrechten. Vaak ging de gelijkstelling van de joden echter gepaard met bepaalde voorwaarden. Zo verwachtte de regering van Oostenrijk-Hongarije bij de burgerlijke gelijkstelling in 1867 er religieuze hervorming voor terug. Daar werd de joodse religie pas in 1895 door de staat erkend.3

Van een ‘echte’ getto die van de rest van de stad met muren, poorten en ophaalbruggen werd gescheiden zou in de negentiende eeuw dus in principe geen sprake meer zijn. Toch bleken ook in deze periode joden bij elkaar te gaan wonen, waardoor er buurten ontstonden of bleven bestaan die bekend stonden om haar joodse inwoners. Redenen die genoemd worden voor het clusteren zijn onder meer de aanwezigheid van synagogen, koosjere bakkers en slagers, joodse scholen en andere instituties die bij de joodse gemeenschap horen. Daarnaast is het vestigen bij familie- of dorpsgenoten die de joden kenden uit hun land van afkomst een bekende aanleiding. Dit fenomeen wordt aangeduid met ‘landsmannschaft’.4

1 Citaat van B. de Hond in P. Bregstein en S. Bloemgarten, Herinnering aan Joods Amsterdam (Amsterdam 1978) 128. 2 Aangezien de regel is dat ‘joden’ met een kleine letter wordt geschreven als het gaat om een religieuze aanduiding, en

met en hoofdletter wanneer het als een etnische aanduiding gebruikt wordt, heb ik besloten om consequent ‘joden’ en ‘joodse’ met een kleine letter te schrijven. ‘Jodenbuurt’ en ‘Jodenbuurten’ schrijf ik wel met een hoofdletter.

3 K. Voros, ‘How Jewish is Jewish Budapest?’, Jewish Social Studies 8 (2001) 88-125, aldaar 89.

(4)

Cruciaal is het belang dat gehecht wordt aan sociale en economische steun van geloofsgenoten in de buurt. Dit was met name belangrijk omdat de joodse immigranten die in de buurt kwamen wonen vaak straatarm waren. Daarnaast kunnen aspecten zoals een gemeenschappelijke taal en een aparte kalender een rol hebben gespeeld. Ten slotte hebben de nog steeds aanwezige vooroordelen over joden en het hiermee gepaarde anti-joods gedrag een bijdrage geleverd. Zo weigerden bijvoorbeeld sommige Britse huiseigenaren in de

negentiende eeuw hun huizen in Londen aan joden te verhuren.5

De meeste Europese Jodenbuurten stonden bekend om de erbarmelijke woonomstandigheden die gekenmerkt werden door overbevolking en slechte hygiëne. Dit was voor Amsterdam zeker het geval, maar ook het Jodendistrict Leylands in de Britse stad Leeds staat bekend als een krottenbuurt. In de joodse wijk Red Bank in Manchester was het armoedecijfer eveneens bijzonder hoog. De wijk wordt door Laura Vaughan en Alan Penn beschreven als een kolonie van immigranten met opvallend arme, hongerige,

ongeschoolde inwoners.6 In het Britse East End leefden arm en rijk naast elkaar, maar door het stijgen van de

huurprijzen werden joodse families gedwongen meer mensen in huis te nemen, waardoor overbevolking en sloppenwijkomstandigheden ook daar dikwijls voorkwamen.7 De joodse wijk Scheunenviertel in Berlijn

staat evenzeer bekend om de armoede.8 In Boedapest werden joodse districten niet per definitie met armoede

geassocieerd. Voor bepaalde buurten gold juist het tegenovergestelde: zo zegt de auteur over het joodse district Lipótváros dat de ruimtelijke segregatie van de joden daar eerder te maken had met hun sociale en financiële situatie. Deze buurt werd vooral door rijkdom gedomineerd.9

Ook al schrijft Laura Vaughan in haar stuk over joden in East End dat arm en rijk naast elkaar leefden, toch wordt er niet specifiek ingegaan op de ruimtelijke structuur aldaar. Dit doet Heinrich Berger wel in zijn studie naar de joodse wijk in Wenen in de periode van 1850 tot 1900. Berger stelt dat in de Weense wijk Leopoldstadt de arme en rijke joden niet letterlijk ‘side by side’ leefden. Niet dat er sprake was van arme en rijke gebieden binnen Leopoldstadt, het onderscheid zat hem in het wonen aan de voorkant, of de achterkant van het huis en in de hoofdstraten, of de zijstraten.10 Hiermee geeft Berger aan dat er sprake was van

micro-segregatie, op basis van inkomen. Daarnaast zegt hij dat ‘[…] only in 3 of 61 buildings were more than two-thirds of the occupants Jews’ en ‘[…] the majority of Jews lived in 34 buildings where they occupied less than one-third of the building.’11 Dit betekent dat er tevens sprake was van etnische en religieuze segregatie

op micro-niveau. Ten slotte betoogt Berger dat 45 procent van de joden in huizen leefden die exclusief door joden bewoond werden en dat wanneer welgestelde joodse families het zich konden veroorloven, zij met

5 L. Vaughan, ‘A Study of Spatial Characteristics of The Jews in London 1695-1896’, Onuitgegeven masterscriptie

(1994) 1-84, aldaar 32.

6 L. Vaughan en A. Penn, ‘Jewish Immigrant Settlement Patterns in Manchester and Leeds 1881', Urban Studies 43

(2005) 653-671, aldaar 655.

7 Vaughan, ‘The Jews in London 1695-1896’, 22.

8 M.S. Laguerre, Global Neighborhoods: Jewish Quarters in Paris, London and Berlin (2008) 5. 9 Voros, ‘How Jewish is Jewish Budapest?’, 110.

10 H. Berger, ‘Social structure of the Jewish quarter in Vienna during the liberal era (1850-1900)’, The History of the

Family 8 (2003) 531-544, aldaar 532.

(5)

geloofsverwanten wilden leven.12 Dit zou kunnen betekenen dat het samenwonen met niet-joodse families

niet echt gewenst was. Ook laat hij op een plattegrond van Leopoldstadt zien welke huizen het dichtstbevolkt waren door joden, en welke huizen niet door joden bewoond waren. De wijze waarop Berger de residentiële patronen in de Jodenbuurt in Wenen heeft onderzocht is naar mijn mening erg boeiend. Zijn gebruik van kwalitatief- en kwantitatief onderzoek is goed in balans, en dat is ook mijn streven in mijn onderzoek naar de Amsterdamse Jodenbuurt.

Zoals gezegd werden joden die vanuit Spanje, Portugal, Duitsland of Oost-Europa naar Amsterdam kwamen nooit verplicht om zich in een bepaalde 'getto' te vestigen. Toch woonden anno 1850 veruit de meeste joden bij elkaar in de buurt, in het oosten van de hoofdstad. Deze buurt rondom het huidige Waterlooplein begon al in het begin van de zeventiende eeuw bekend te staan om haar joodse inwoners, waardoor de aangelegen Breestraat in deze tijd de Jodenbreestraat ging heten. De Amsterdamse joodse buurt is echter nooit uitsluitend door joden bewoond. Dit blijkt onder meer uit de Mozes en Aäronkerk die in het hart van het joodse centrum stond, maar van oorsprong een rooms-katholieke schuilkerk is.13 Bekend is dat

in het midden van de negentiende eeuw meer dan negentig procent van de Amsterdamse joden in de Jodenhoek woonde, waar zij ruwweg twee derde deel van de bewoners uitmaakten. Dit betekent dat een derde deel van de bewoners niet-joods was. Op deze christelijke buurtbewoners wordt in de literatuur over de Amsterdamse Jodenbuurt echter vrijwel niet ingegaan en met name de ruimtelijke spreidingspatronen van de Jodenbuurt-bewoners heeft nooit veel aandacht gekregen in de geschiedschrijving.

De vraag die ik wil beantwoorden in mijn onderzoek is hoe de ruimtelijke spreidingspatronen van joden en niet-joden in de Amsterdamse Jodenbuurt in het midden van de negentiende eeuw eruit zagen en welke rol de beroepenstructuur hierin had. Deze ruimtelijke spreiding zal ik in kaart brengen aan de hand van geographic information system (GIS) software. De Nederlandse historici Clé Lesger en Marco van Leeuwen hebben diverse onderzoeken naar residentiële segregatie gedaan aan de hand van GIS-software. Hun

bevindingen over Alkmaar en Delft zijn in 2012 gepubliceerd14en die van Amsterdam in 2013.15 Hieruit is de

toegevoegde waarde van onderzoek met GIS-software voor de geschiedschrijving gebleken. Door het gebruik van verschillende kleuren kan ik in één oogopslag laten zien waar de joden en niet-joden precies woonden, en in welke mate zij gemengd woonden. Ook ben ik van plan een kaart te maken waarop te zien is waar de Sefardische joden woonden ten opzichte van de Asjkenazische joden en zal ik de spreiding van de Amsterdamse diamantbewerkers, voornamelijk bestaande uit de joodse bevolkingsgroep, in kaart brengen.

Ik ben niet de eerste die GIS-software gebruikt bij een onderzoek naar de Amsterdamse Jodenbuurt. Onlangs heeft de Fryske Akademy met het project HISGIS verscheidende kaarten gemaakt aan de hand van GIS-software. Voor diverse Nederlandse provincies en steden zijn plattegronden uit vorige eeuwen openbaar

12 Ibidem.

13 J. Stoutenbeek en P. Vigeveno, Joods Amsterdam (Zutphen 2008) 59.

14 C. Lesger en M.H.D. van Leeuwen, 'Residential Segregation from the Sixteenth to the Nineteenth Century: Evidence

from the Netherlands', Journal of Interdisciplinary History 42 (2012) 333-369.

15 C. Lesger, M.H.D. van Leeuwen en B. Vissers, 'Residentiële segregatie in vroeg-moderne steden: Amsterdam in de

(6)

gemaakt. De Fryske Akademy heeft tevens een kaart gemaakt van de religieuze verdeling in Amsterdam rond 1850.16 Deze kaart laat zien dat bijna alle Amsterdamse joden in de Jodenbuurt woonden, maar dat er tevens

joodse families in andere delen van de stad leefden. Ook is op de kaart te zien dat de buurt nooit volledig homogeen was, aangezien er verscheidene families met een ander geloof in het Jodenkwartier gevestigd waren. Het is van belang om te melden, dat er bij het maken van de kaart uitgegaan is van de hoofdbewoner van het pand. Dit kan een vertekend beeld geven, aangezien zeker in de negentiende-eeuwse Jodenbuurt huizen met verschillende huishoudens in grote aantallen voorkwamen. Als er binnen één huis, verscheidene families met uiteenlopende religies samenwoonden, is dit niet zichtbaar op deze kaart. Voor mijn

scriptieonderzoek zal ik een methode gaan vinden, om deze segregatie wél in kaart te brengen om zo een correct beeld te krijgen van de vestiging van Sefardische joden, Asjkenazische joden en niet-joden in de Jodenbuurt in Amsterdam in de negentiende eeuw.

Er is een duidelijke reden dat ik heb gekozen mij te richten op het midden van de negentiende eeuw. Dit heeft voornamelijk te maken met mijn belangrijkste primaire bron, het bevolkingsregister van 1851. In de periode hiervoor bestonden er weliswaar volkstellingen, maar deze zijn in veel mindere mate betrouwbaar. Bij het Koninklijk Besluit van 1849 werd een bevolkingsregistratie verplicht gesteld en dit besluit werd bevestigd door artikel 140 van de Gemeentewet van 1851.17 Het bevolkingsregister werd vanaf 1851

geordend op adres en voorzien van onder andere voornaam, achternaam, beroep en religie. Aangezien het register op adres is gesorteerd, is deze bron zeer geschikt voor onderzoek met GIS. De vermelding van religie is met name voor mijn studie naar de joodse- en niet-joodse bevolking waardevol, en de registratie van iemands beroep is met name van belang voor mijn laatste hoofdstuk, de spreiding van de verschillende diamantbewerkers. Daarnaast is de negentiende eeuw bijzonder interessant aangezien dit het laatste stukje vroegmoderne tijd is. Door de ontwikkeling van moderne transportmogelijkheden en vanwege de sloop van de krotten in de het begin van de twintigste eeuw verloor de Jodenbuurt in deze periode haar oude karakter. Ook is de negentiende eeuw boeiend vanwege de grote verschillen tussen arm en rijk, de bloei van de diamantindustrie en de veranderende wetgeving met betrekking tot de Amsterdamse joden.

Om de residentiële patronen van de Amsterdamse joden in kaart te brengen, zal ik aan de hand van GIS-software plattegronden maken van zowel heel Amsterdam, als van de Jodenbuurt. Aangezien de Amsterdamse Jodenbuurt omstreeks 1850 bijna 40.000 inwoners telde, zal de gehele buurt te groot zijn voor een nauwkeurig onderzoek op straat- en huisniveau. Voor studie op micro-niveau zal ik me daarom richten op een bepaalde wijk binnen de Jodenbuurt: Rapenburg. Deze wijk is naar mijn mening met name interessant omdat hier relatief gezien veel Sefardische joden en niet-joden woonden. Ook woonden hier zowel de armste laag van de samenleving, als zeer rijke Amsterdammers. Voor Rapenburg heb ik de digitale versie van het

16 Website HISGIS.

http://hisgis.fa.knaw.nl/?db=amsterdam&layer=050straten%20en%20grachten%201832&layer=050bevolkingsregister %20hoofdbewoner%201851&style=0&x0=119539.881155&x1=119546.20731410307&y0=489462.789544&y1=48945 6.4633848969&useGM=1&raster=_ (geraadpleegd op: 17 januari 2015).

17 T. van Tijn, Twintig jaren Amsterdam. De maatschappelijke ontwikkeling van de hoofdstad, van de jaren '50 der

(7)

bevolkingsregister gecorrigeerd aan de hand van het originele register. Door dubbele namen te verwijderen, ontbrekende gegevens toe te voegen en foute informatie te veranderen, zullen mijn bevindingen van Rapenburg het meest nauwkeurig zijn. Door deze wijk onder de loep te nemen, hoop ik een helder beeld te geven van de ruimtelijke structuur in het Amsterdamse Jodenkwartier.

Nooit eerder zijn de residentiële spreidingspatronen van de inwoners van de Amsterdamse Jodenbuurt op deze wijze geanalyseerd. Door de ruimtelijke structuur te bestuderen, zal duidelijk worden hoe besloten het joodse karakter van de buurt daadwerkelijk was. Zo is het mogelijk dat de niet-joodse families aan de randen van de buurt woonden, op de grens met de rest van de stad, maar de kans is ook aanwezig dat joden en niet-joden in dezelfde straat woonden, of sterker nog, bij elkaar in huis. Het onderscheid dat ik zal maken tussen de Sefardische- en de Asjkenazische joden zal een belangrijke toevoeging zijn, net zoals de relatie van de beroepenstructuur met de ruimtelijke verdeling van de buurtbewoners. Mijn onderzoek in zijn geheel zal een aanvulling zijn van de bestaande literatuur over de geschiedenis van etnische- en religieuze segregatie binnen steden, en tevens van de historiografie over Jodenbuurten in het algemeen, en die van Amsterdam in het bijzonder.

Voordat ik met de residentiële patronen van de Jodenbuurt aan de slag ga, zal ik in hoofdstuk 1 de komst van de joden naar Amsterdam en het ontstaan van de Jodenbuurt behandelen. Vervolgens zal ik in hoofdstuk 2 ingaan op de verschillen tussen- en de ruimtelijke verdeling van Sefardische- en Asjkenazische joden en zullen in hoofdstuk 3 de residentiële patronen van joden en niet-joden centraal staan. Het laatste hoofdstuk zal in het teken staan van de joden in de diamantnijverheid, en daar zal ik de spreiding van de diamantbewerkers in 1851 analyseren. Ik zal mijn scriptie afsluiten met een conclusie waarin ik mijn belangrijkste bevindingen nogmaals zal benadrukken.

(8)

1. De joodse geschiedenis in Amsterdam

‘Als geen andere stad in Nederland heeft Amsterdam een joodse geschiedenis. Dit komt tot uitdrukking in de koosnaam Mokum, Jiddisj voor plaats. Ongeveer de helft van alle Nederlandse joden heeft door de eeuwen heen in Amsterdam gewoond, waar zij ongeveer 10% van de bevolking uitmaakten. Amsterdam werd het Jeruzalem van het Westen genoemd.’18

Voor het begin van de joodse geschiedenis in Amsterdam moeten we terug gaan naar de zestiende eeuw. Dat is het moment dat grote groepen joden vanuit Spanje en Portugal naar onze hoofdstad trokken. Deze joden worden Sefardische joden genoemd. Sefardim is afgeleid van het Hebreeuwse woord voor Spanje, Sefaràd. Ook worden de joden vaak aangeduid als Portugese joden, omdat hun voertaal het Portugees was. De

migratie van de Sefardische joden was het gevolg van de Spaanse inquisitie. De Spaanse koning Ferdinand II van Aragón stelde in 1492 de in Spanje gevestigde joden voor een ultimatum: ze moesten zich bekeren tot het christendom of ze waren niet meer welkom. De inquisitie ging gepaard met martelingen en publieke executies, en veel joden eindigden op de brandstapel. Hierdoor besloot een grote groep Spaanse joden zich in Portugal, Italië, het Ottomaanse Rijk en Noord-Afrika te vestigen. Toen in 1548 ook Portugal zijn joden actief ging vervolgen, en in 1580 Portugal en Spanje werden samengevoegd tot één land, trokken massa’s joodse families naar het noorden van Europa. In deze periode was Antwerpen een aantrekkelijk

toevluchtsoord, maar ook Hamburg en Amsterdam waren populaire steden vanwege hun florerende handelspositie en de relatieve godsdienstige tolerantie.19

Het merendeel van de joden dat naar Nederland kwam, vestigde zich in Amsterdam. Dit kwam omdat de plaatselijke autoriteiten zelf verantwoordelijk waren voor het toelatingsbeleid van de joden in hun stad of dorp. Zo waren joden in Utrecht nog tot ver in de achttiende eeuw verboden. Amsterdam voerde een vrij liberaal toelatingsbeleid, zodat de stad kon profiteren van de handelsbekwame Portugese joden.20 In

Amsterdam aangekomen nestelden de Sefardische joden zich op Vlooienburg, een zompig en armoedig gebied in het oosten van de stad. Hier vond scheepsbouw plaats en waren aanverwante industrieën gevestigd. De groep joden die zich in Amsterdam vestigde bestond voor een groot deel uit welgestelde handelaren die hier in Nederland gebruik maakten van hun familie- en handelscontacten in hun land van herkomst, Spanje en Portugal. Met name het Twaalfjarig Bestand (1609-1621), dat zorgde voor een tijdelijke onderbreking van de Tachtigjarige Oorlog tussen Nederland en Spanje, maakte een snelle groei in handel met het Iberische Schiereiland mogelijk.21

Er werd voornamelijk met steden uit Portugal gehandeld. Uit de Portugese havens haalden de joodse

18 Stoutenbeek en Vigeveno, Joods Amsterdam, 13. 19 Ibidem, 15.

20 H. Knippenberg, De Religieuze Kaart van Nederland. Omvang en geografische spreiding van de godsdienstige

gezindten vanaf de Reformatie tot heden (Assen 1992) 57 en 58.

21 D.M. Swetschinski, ‘Tussen middeleeuwen en Gouden Eeuw, 1516-1621’, in J.C.H. Blom e.a. ed., Geschiedenis van

(9)

handelaren onder meer fruit, wijn, olijven, zout, suiker, brazielhout, edelstenen en diamanten. Van Amsterdam naar Portugal werd hoofdzakelijk graan, tarwe en rogge geëxporteerd, en in mindere mate textiel, vis en hout. Ook konden de joden met beroepen als koopman en slager profiteren van een grote afzetmarkt door de groeiende welvaart en namen de Sefardim kennis mee van nieuwe handelsmogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de succesvolle diamanthandel. Rond 1620 woonden er ongeveer tweehonderd joodse families in Amsterdam. In het begin van de zeventiende eeuw werd Amsterdam gezien als het belangrijkste centrum binnen de Portugese diaspora.22

Deze vestiging van Spaanse en Portugese joodse handelaren in Mokum, zorgde voor de stichting van de eerste joodse gemeente in Amsterdam, Beth Jacob. Beth Jacob (Huis van Jacob) stamt uit 1602. De tweede gemeente komt uit 1612 en heet Neveh Salom (Woning des Vredes) en de derde gemeente Beth Israel (Huis van Israel) werd in 1618 gesticht. Aangezien er nog geen synagogen gebouwd mochten worden, kwamen joden samen in een huiskamer van een woonhuis. Een belangrijk vereiste voor de joodse religie was een eigen begraafplaats, aangezien volgens de joodse wet joden gescheiden begraven moeten worden. Hierdoor kan 1614 gezien worden als een belangrijk moment in de joodse geschiedenis in Nederland, aangezien toen de eerste joodse begraafplaats werd aangelegd. Deze begraafplaats (Beth Haim) lag in de buurt van Amsterdam, in Ouderkerk aan de Amstel. Dit was de eerste officiële erkenning van het jodendom in Nederland. Niet veel later, in 1616, opende de school Talmoed Tora (Het onderwijzen van de wet) haar deuren. Deze school was vooral voor arme joodse kinderen bedoeld.23 De drie genoemde gemeenten

verenigden zich in 1639 in een nieuwe Sefardische gemeente, de Talmoed Tora. In dit jaar werd ook aan de Houtgracht in Amsterdam de eerste openbare Portugese synagoge gebouwd.24

Tijdens en na de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) trokken tevens joden uit Midden- en Oost-Europa vanwege anti-joods geweld naar Amsterdam. Deze joden werden Asjkenazische of Hoogduitse joden genoemd. Asjkenazisch verwijst naar het Hebreeuwse woord voor Duitsland, Asjkenazim. Hoogduits is een ander woord voor de standaard Duitse taal, tegenover het Laagduits, dat een ander woord is voor Nederduits; tot in de negentiende eeuw de benaming voor het Nederlands. De taal van de Asjkenazische joden is het Jiddisch (Joods-Duits). Deze vaak straatarme joden gingen zich in de buurt van de Sefardische joden

vestigen, aangezien in dat gebied al verschillende synagogen stonden, en er koosjere bakkers en slagers in de buurt waren. Daarnaast vingen de relatief rijke Sefardim indien mogelijk de arme joden op. Deze redenen voor het samenwonen van joden worden ook in de literatuur over diverse Europese Jodenbuurten genoemd. Daarnaast stellen zowel Heinrich Berger over Wenen25, als Laura Vaughan over Londen26, dat niet-joodse huiseigenaren in de negentiende eeuw regelmatig joodse families afkeurden. Hierdoor gingen joden samenwonen in gebieden waar zij wel welkom waren. Deze verklaring wordt in de literatuur over

Amsterdam niet genoemd. Hierdoor ga ik ervan uit dit geen reden was voor Amsterdamse joden om in de

22 Swetschinski, ‘Tussen middeleeuwen en Gouden Eeuw' 88 en 89. 23 Ibidem, 90.

24 Stoutenbeek en Vigeveno, Joods Amsterdam, 18.

25 Berger, ‘Social structure of the Jewish quarter in Vienna’, 532. 26 Vaughan, ‘The Jews in London 1695-1896’, 32.

(10)

Jodenbuurt te wonen.

In 1635 werd de eerste officiële dienst van de Asjkenazische gemeente gehouden en in 1671 werd de Grote Synagoge geopend.27 Een jaar later mocht van de gemeente Amsterdam een eigen vleeshal aangelegd

worden. Deze vleeshal werd in 1685 vernieuwd en boven de hal werd een synagoge gebouwd (Obbene Sjoel). Naast de Grote Synagoge werden in 1680 twee woningen gekocht die rond 1700 omgebouwd werden tot de Kleine Synagoge (Dritt Sjoel).28

Joden die naar Nederland trokken hadden het relatief goed, in vergelijking met de situatie in de landen waar ze vandaan kwamen of vergeleken met joden die naar andere landen trokken. In tegenstelling tot de situatie in sommige andere Europese steden was in 1597 door de Unie van Utrecht besloten dat niemand vervolgd kon worden vanwege zijn of haar geloof. Daarnaast bestonden er geen restricties over het huwelijk, hoefden de joden niet verplicht een jodenteken te dragen en werden zij niet gedwongen om in een aparte buurt of getto te wonen.29

Tijdens de Gouden Eeuw ging het voorspoedig met Nederland, en voor veel welgestelde joden was de situatie hier acceptabel aangezien ze genoeg inkomen verkregen via handel en beroepen waarvoor geen lidmaatschap van een gilde nodig was, zoals makelaar, drukker en chirurgijn. Daarnaast werden op papier ook in deze periode de rechten van de joden beschermd, en werd in een besluit van de Staten-Generaal in 1657 gezegd '[…] dat zij staatsburgers zijn en derhalve recht hebben op alle condities, rechten en voordelen die de andere staatsburgers genieten.'30 In de praktijk was dit niet het geval, zo was bijvoorbeeld het

poorterschap voor joden niet erfelijk, hoewel dit voor christenen wel het geval was. Joden waren echter in deze periode niet de enige groep die anders werd behandeld. Ook mochten de katholieken hun geloof niet in het openbaar uitvoeren, mochten zij hun kinderen niet opvoeden in de geest van hun godsdienst en mochten zij geen rituele voorwerpen of katholieke boeken in bezit hebben.31

In het begin van de achttiende eeuw kwam er een einde aan de eerdere voorspoed en brak er een crisisperiode aan waarin de handel en daarmee de welvaart flink achteruit gingen. Voor het merendeel van de joodse Amsterdammers was het, doordat zij geen lid mochten zijn van de verschillende gildes en dus

bepaalde beroepen niet konden uitoefenen, moeilijk om te stijgen op de sociale ladder. Hierdoor nam de ontevredenheid onder de joodse bevolking toe. Een aantal joden die beïnvloed waren door de Verlichting wilde verandering brengen in de positie van de joden als een aparte en ondergeschikte bevolkingsgroep. De groep droeg de naam Felix Libertate en vroeg in 1796 aan de Nationale Vergadering om gelijke

burgerrechten. De inzet van de Felix Libertate leidde ertoe dat de Nationale Vergadering stelde dat ‘Geen Jood zal worden uitgeslooten van eenige rechten of voordeelen, die aan het Bataafsch burgerregt verknocht

27 Stoutenbeek en Vigeveno, Joods Amsterdam, 18.

28 C. Reijnders, Van “Joodsche Natiën” tot Joodse Nederlanders. Een onderzoek naar getto- en

assimilatieverschijnselen tussen 1600-1942 (Amsterdam 1969) 70.

29 Reijnders, Van “Joodsche Natiën” tot Joodse Nederlanders, 12.

30 J. Michman, H. Beem en D. Michman, Pinkas. Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland (Amsterdam

1999) 23.

(11)

zyn.’32, geheel passend tegen de achtergrond van het verlichte ideaal van gelijke rechten voor ieder individu.

Het verkrijgen van gelijke burgerrechten op papier was een grote stap in het proces van emancipatie van de Nederlandse joden. Toch was gelijkheid in de praktijk wederom niet het geval. Judith Belinfante en Peter Buijs maken in hun artikel over de emancipatie van de Nederlandse joden onderscheid tussen actieve en passieve inburgering. 'Actieve inburgering is dan het bereiken van politieke en economische

gelijkwaardigheid, althans aan die van de eigen sociale laag. Passieve inburgering houdt in dat men door sociaal gelijken wordt geaccepteerd.'33 Belinfante en Buijs stellen terecht dat met actieve inburgering, de

passieve inburgering nog niet werd gerealiseerd.34

Een sprekend voorbeeld van de ongelijkheid in de negentiende eeuw, is dat joden nog steeds niet werden toegelaten tot niet-joodse genootschappen. Een van de bekendste genootschappen in de negentiende eeuw was de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Deze vereniging werd in 1784 opgericht, en zette zich in voor zowel individuele, als maatschappelijke ontwikkeling. Het was met name belangrijk de onderlaag van de samenleving op te voeden, bijvoorbeeld via het onderwijs. Dit genootschap liet pas joden toe na 1864. Hierdoor besloot de joodse gemeenschap zijn eigen gezelschappen op te richten, waaronder Tot Nut en Beschaving in 1807 en Maatschappij tot Nut der Israëlieten in Nederland in 1849. Ook het genootschap Felix Meritis, dat zich inzette voor de bevordering van kunst en wetenschap, bleef voor joden tot ver in de

negentiende eeuw verboden terrein.35 Deze ongelijkheid werd in 1850 in het Nederlandsch Israëlitisch

Nieuws- en Advertentieblad bevestigd:

'Gelijkstelling! neen, dat is het woord niet; want wij kunnen het geene gelijkstelling noemen, wanneer in een aantal groote administratiën, waar veel hoofden, maar nog meer handen in het werk gesteld zijn, de Israëliet uitgesloten wordt. Daar, waar van staatsburgerlijke regten sprake is, moet geen geloof in de schaal geworpen worden, want naauwelijks is dat woord uitgesproken, of onverdraagzaamheid en uitsluiting zijn geboren.’36

Toch was er ook een groot aantal joden tegen de wettelijke gelijkstelling. Het jodendom betekende voor hen meer dan alleen een godsdienst; natie en godsdienst waren met elkaar verbonden. Wanneer het jodendom gezien werd als strikt een kerkgenootschap, zou er officieel een einde komen aan het joodse zelfbestuur. Het joodse bestuur was vanouds in handen van de parnassiem. ‘De invloed van de parnassiem strekte zich zo uit tot zaken als de godsdienstige discipline, de zedelijkheid, het gedrag in de Synagoge, de armenzorg, de Sabbatrust, de beperking van de weelde en het beleid voor de gemeentelijke vleeshal.’37 Lodewijk Napoleon

32 J.C.E. Belinfante en P. Buijs 'De Gelykstaat der Joden. Inburgering van een minderheid' in: H. Berg ed., De

Gelykstaat der Joden. Inburgering van een minderheid (Zwolle 1996) 7-14, aldaar 8.

33 Belinfante en Buijs, 'De Gelykstaat der Joden', 8 34 Ibidem.

35 P. Buijs, 'Tot nut en eer van 't jodendom. Joodse genootschappen in Nederland 1738-1846', in: H. Berg ed., De

Gelykstaat der Joden. Inburgering van een minderheid (Zwolle 1996) 15-24, aldaar 15.

36 'Katholieke stemmen in de Tweede Kamer’, 4 januari 1850, Nederlandsch Israëlitisch Nieuws- en Advertentieblad. 37 Knippenberg, De Religieuze Kaart van Nederland, 196.

(12)

maakte op het moment dat hij koning was van Nederland (1806-1810) een einde aan de samenwerking tussen het Amsterdamse stadsbestuur en de parnassiem. Hij was van mening dat op het moment dat de joden gelijke burgers waren, en het jodendom puur religieus was, zij geen apart bestuur mochten hebben. Alle Hoogduitse joodse gemeenten werden door Napoleon onderworpen aan het door hem opgerichte

Opperconsistorie. Deze joodse gemeenten moesten verenigd worden in een hiërarchische structuur, met een landelijk bestuur. De Sefardische joden wisten zich buiten deze bepaling van Lodewijk Napoleon te

houden.38

Toen in 1813 koning Willem I aan de macht kwam, schafte hij het Opperconsistorie van Napoleon af en kregen de diverse joodse gemeenten meer zelfstandigheid terug. Willem I ging echter in de loop der jaren steeds meer regels instellen om de joodse gemeenschap om te vormen tot Nederlandse burgers met een eigen religie. Via het Ministerie van Erediensten hield de staat toezicht op verschillende aspecten van het

jodendom. Zo werd de voorkeur gegeven aan de namen Nederlands-Israëlitisch en Portugees-Israëlitisch in plaats van Hoogduitse- of Sefardische joden. Ook werd bepaald dat vanaf 1817 het Nederlands de enige toegestane taal was bij de joodse eredienst en in het onderwijs. Vijf jaar later werd besloten dat alleen nog in Nederland opgeleide rabbijnen aangesteld mochten worden, in plaats van joden uit Duitsland of Oost-Europa. Om die reden kwam er in 1837 een nieuw Nederlands Israëlitisch Seminarium, dat grotendeels Nederlandstalig was.39

Rond het midden van de negentiende eeuw trad er een invloedrijke verandering op. De grondwet van 1848 zorgde voor een officiële scheiding van kerk en staat. Dit hield onder meer in dat het Ministerie van Erediensten werd opgeheven. Door de scheiding van kerk en staat kregen de joodse gemeenten hun zelfstandigheid weer terug, maar verloren als gevolg daarvan hun subsidie voor onderwijs. Dit was niet specifiek in de grondwet besloten, maar in de Onderwijswet van 1857. Daarin werd bepaald dat er een einde kwam aan de subsidie voor ‘bijzondere scholen’. Hierdoor eindigde de subsidie voor joodse armenscholen en werden veel joodse families gedwongen hun kinderen naar openbare scholen te sturen. Op deze manier werd de joodse gemeenschap steeds meer geïntegreerd in de Nederlandse samenleving en ook bewust door de staat gevormd tot Nederlandse burgers.40

Zoals eerder gezegd was een aanzienlijk deel van de in Nederland wonende joden in Amsterdam gevestigd. In 1795 leefde ruim 73 procent van de Nederlandse joden in Amsterdam. Deze sterke concentratie nam door de verkregen vrijheden in het begin van de negentiende eeuw iets af. In de periode tussen de Bataafsche gelijkstelling en de aanstelling van koning Willem I verloor Amsterdam achttien procent van haar joodse inwoners. In het midden van de negentiende eeuw woonde nog 42 procent van de Nederlandse joden in Amsterdam.41 Van alle Amsterdammers was elf procent van de bewoners destijds joods, hoewel dit

percentage in heel Nederland op nog geen twee procent lag. De grootste religie in Amsterdam was de

38 Ibidem, 195.

39 R. Aerts en P. de Rooy, Geschiedenis van Amsterdam. Dl. 3 Hoofdstad in aanbouw, 1813-1900 (Amsterdam 2006)

285 en 289.

40 Aerts en De Rooy, Geschiedenis van Amsterdam, 290. 41 Knippenberg, De Religieuze Kaart van Nederland, 208.

(13)

hervormde kerk, bijna de helft van de Amsterdamse bewoners behoorde tot deze godsdienst. De rooms-katholieke kerk stond op de tweede plek met 22 procent. Verder was een aanzienlijk deel evangelisch luthers (tien procent) of hersteld evangelisch luthers (vijf procent). Ten slotte waren er verschillende doopsgezinde gemeenten, remonstranten, ongespecificeerde protestanten, en diverse kleine religieuze gemeenten.42

Amsterdam was aanvankelijk voor de Sefardische joodse mannen aantrekkelijk vanwege de groeiende handel tijdens de Gouden Eeuw. De haven was in de zeventiende eeuw het economische hart van de stad, en bracht ook in het midden van de negentiende eeuw werkgelegenheid voor ruim een derde deel van de mannelijke beroepsbevolking. Het gros van de joodse mannen behoorde niet tot dit derde deel. Vóór 1796 waren de joden in Amsterdam van veel beroepen uitgesloten, waardoor een groot deel van de mannelijke joden in de straathandel als venter werkzaam was. Door de burgerlijke gelijkstelling werden alle beroepen voor hen opengesteld, maar er veranderde weinig aangezien met name de Asjkenazische joden bijna allen ongeschoold waren.43 In 1851 had slechts 24,7 procent van de joden werk.44 De Nederlandse historicus

Marco van Leeuwen onderzocht in de jaren negentig van de vorige eeuw de armoede in Amsterdam in de periode tussen 1800 en 1850. Van Leeuwen stelt dat in deze periode grofweg een derde deel van de

bevolking onder de armoedegrens leefde. De percentages schommelen van 1794 tot 1854 tussen de 25 en de 57 procent.45 De armenzorg was in deze periode nog geen taak van de landelijke overheid, maar was de

verantwoordelijkheid van een kerkelijke of stedelijke organisatie van een stad. De joodse gemeenten hadden dus ook hun eigen zorginstellingen.46

De Jodenhoek bestond uit de wijken Vlooienburg, Valkenburg/Marken, Uilenburg, Rapenburg, de Plantage47, het gebied tussen de Kloveniersburgwal en de Zwanenburgwal, de omgeving van de

Jodenbreestraat, en het gebied rondom de Weesperstraat. De Amsterdamse joden wilden vanwege hun gemeenschappelijke taal en religieuze gebruiken bij elkaar wonen. Daarnaast wensten zij op loopafstand van de synagogen te wonen. Om die redenen leefde in 1851 meer dan negentig procent van de Amsterdamse joden in de Jodenbuurt.48

Uit de pauper- en elite index van 1847 die aan bod komt in het werk van Marco van Leeuwen, komt de Amsterdamse Jodenbuurt naar voren als een zeer armoedige wijk.49 Dat is geen verrassing als je hoort dat

omstreeks 1820 78 procent van de Asjkenazische joden bedeling kreeg. In 1849 was het aandeel gekrompen naar 55 procent, maar dit was nog steeds een veel groter aandeel dan de niet-joodse bevolking. Van de rest

42 Aerts en De Rooy, Geschiedenis van Amsterdam, 286.

43 M.H.D. van Leeuwen, Bijstand in Amsterdam, ca. 1800-1850. Armenzorg als beheersings- en overlevingsstrategie

(Zwolle 1992) 53-56.

44 P. Tammes, ‘“Hack, Pack, Sack”: Occupational Structure, Status, and Mobility of Jews in Amsterdam, 1851-1941’,

Journal of Interdisciplinary History 43 (2012) 1-26, aldaar 11.

45 Van Leeuwen, Bijstand in Amsterdam, 64. 46 Ibidem, 56.

47 In principe wordt de Plantage niet tot de Jodenbuurt gerekend, aangezien er in dit gebied in de eerste helft van de

negentiende eeuw weinig huizen stonden en het aantal joden in de Plantage zeer gering was. Bij de wijkindeling van 1851 werd de Plantage vanwege haar bescheiden aantal inwoners bij Rapenburg gevoegd. Aangezien ik onderzoek doe naar de Amsterdamse Jodenbuurt aan de hand van het bevolkingsregister van 1851, heeft mijn onderzoek ook

betrekking op de Plantage.

48 Tammes, ‘“Hack, Pack, Sack”', 10.

(14)

van de Amsterdammers kreeg ‘slechts’ twintig procent bedeling.50 De joodse buurt was met een indexcijfer

van 257 in de pauper-index (een indexcijfer van meer dan honderd geeft een relatieve oververtegenwoordiging van armen aan, een cijfers onder de 100 geeft een relatieve

ondervertegenwoordiging aan) de armoedigste wijk van de stad. De Jordaan stond met een indexcijfer honderdzestig op de tweede plek.51

Deze erbarmelijke levenssituatie komt ook naar voren in het uiterlijk van de buurt, dat rond het midden van de negentiende eeuw steeds meer verpauperde. De overbevolking en de openbare hygiëne waren in de Jordaan en de Jodenbuurt zorgwekkend. Een goed voorbeeld van de vervuiling zijn de grachten, die veelvuldig als vuilnisbelt gebruikt werden. Daarnaast stonden de grachten in contact met de rioolbuizen, en werd vuil huiswater en straatafval in de grachten geloosd. Hoewel de omstandigheden in de armoedige Jodenbuurt zeer slecht waren, lag het sterftecijfer toch aanzienlijk lager dan het noordelijke deel van de Jordaan. Dit zou te maken hebben met de gunstige ligging ten opzichte van het IJ. Door eb en vloed van het IJ werd in het oosten van de stad een deel van het afval twee keer per dag uit de grachten verwijderd. Door onder andere het uitbreken van cholera in de jaren zestig van de negentiende eeuw, werden er steeds meer maatregelen getroffen tegen de onhygiënische omstandigheden. Zo werd gezorgd voor een goede

drinkwatervoorziening, en werden in de Jodenbuurt eigen verenigingen opgericht met het doel de straten schoon te houden.52

De Jodenbuurt als pauperwijk was geen uniek fenomeen. Armoede was kenmerkend voor bijna alle Jodenbuurten in Europa. Zo stellen Laura Vaughan en Alan Penn dat de bevolking van de joodse wijk Leylands in Leeds een stuk armer was dan de bevolking van Leeds in het algemeen.53 Dit wordt bevestigd

door John Connell, die over Leylands schrijft: 'Both Jewish and non-Jewish sources alike record hungry and cold children, fireless homes and new immigrants begging for bread in the streets. […] Despite the

complexity of economic organisation within the ghetto, without adequate levels of employment, poverty could not be warded off.'54 Vergelijkbare situaties deden zich in dezelfde periode voor in onder andere

Manchester, Berlijn en Londen. Alleen Boedapest valt buiten deze lijst. Kati Voros stelt in haar artikel dat de joodse buurt in Boedapest juist werd gekarakteriseerd door rijkdom en werd bewoond welgestelde joden.55

Alhoewel meer dan negentig procent van de Amsterdamse joden in de Jodenbuurt woonde, was ‘slechts’ 67 procent van de bewoners in de buurt joods. Dit betekent dat er ook nog ongeveer 13.000 niet-joden in het Jodenkwartier gevestigd waren. De Asjkenazische niet-joden waren duidelijk overheersend ten opzichte van de Sefardische joden, met respectievelijk 59 procent tegenover acht procent van het totale aantal personen in de buurt. Voor de invoering van het bevolkingsregister van 1851 werd Amsterdam

50 Gemeente Amsterdam. Bureau Monumenten en Archeologie, Inventarisatie Joods Cultuurhistorisch Erfgoed.

Stadsdeel Centrum Amsterdam (2008) 15.

51 Van Leeuwen, Bijstand in Amsterdam, 73. 52 Van Tijn, Twintig jaren Amsterdam, 114-125.

53 L. Vaughan en A. Penn, 'The Jewish 'Ghetto' – Formation and Spatial Structure', Paper given at the Third

International Space Syntax Symposium (2001) 1-20, aldaar 1.

54 J. Connell, 'The Jewish Ghetto In Nineteenth Century Leeds: A Case of Urban Involution', Urban Anthropology 10

(1981) 1-26, aldaar 12.

(15)

opgedeeld in 50 wijken. Zeven van deze wijken vallen in de buurt die bekend staat als de Jodenbuurt. Eén van deze wijken is Rapenburg en Plantage. In deze wijk is het aandeel Asjkenazische joden (59 procent) en Sefardische joden (tien procent) vergelijkbaar met de gehele Jodenbuurt.56 Tijdens de Tweede Vergroting van

Amsterdam aan het einde van de zestiende eeuw is Rapenburg, samen met de eilanden Uilenburg en Valkenburg ontstaan. Op Rapenburg zijn in de loop der tijd verschillende joodse gebouwen en instellingen gevestigd, die kenmerkend zijn voor het joodse leven destijds. De Plantage is ontstaan als overblijfsel van de stadsuitbreiding in de zeventiende eeuw. Een groot gebied bleef onbewoond, waardoor dat terrein ging dienen als stadspark. In de jaren zestig van de negentiende eeuw werden in deze wijk meer huizen gebouwd, aangezien de Amsterdamse bevolking toenam. In de Plantage kwamen relatief duren huizen waarin veel welgestelde joden gingen wonen. Doordat mijn scriptie hoofdzakelijk gaat over de situatie in 1851, zal de Plantage een kleine rol spelen, en zal de nadruk grotendeels op Rapenburg liggen.57

56 Website Stadsarchief Amsterdam

http://stadsarchief.amsterdam.nl/archieven/archiefbank/indexen/bevolkingsregisters_1851-1853/handleiding/ (geraadpleegd op: 13 april 2015).

(16)

2. Sefardische- en Asjkenazische joden

In het eerste hoofdstuk is al naar voren gekomen dat er verschillen bestonden tussen de twee joodse

gemeenten in Amsterdam: de Sefardische- en de Asjkenazische of Hoogduitse joodse gemeente, oftewel de Portugees-Israëlieten en de Nederlands-Israëlieten. Door de tijd heen is het aanzienlijke onderscheid in de sociale positie tussen beide joodse gemeenten afgenomen, toch is het interessant om te onderzoeken hoe de verschillen tussen beide tot uiting komen in hun vestigingspatronen. Zijn de vestigingspatronen sociaal, etnisch of religieus van aard? In dit hoofdstuk zal gekeken worden naar het ruimtelijke spreidingspatroon van de twee joodse gemeenten in Amsterdam. In hoeverre verschilde dit van elkaar, en wat betekent dat? De vragen die centraal staan zijn: waar, met wie, en met hoeveel personen woonden de Sefardische- en de Asjkenazische joden? En welke beroepen oefenden zij uit? Allereerst zal er gekeken worden naar de spreiding van de joodse families in heel Amsterdam, vervolgens zal er steeds meer ingezoomd worden, via de buurt, de wijk, de straat, naar het huisniveau.

2.1 Sefardische- en Asjkenazische joden in Amsterdam

In afbeelding 2.1 wordt de ruimtelijke spreiding van de joden in Amsterdam in 1851 weergegeven. In de rode huizen woonden Asjkenazische joden met eventueel niet-joden, in de groene huizen woonden Sefardische joden met eventueel niet-joden, in de gele huizen woonden Asjkenazische- en Sefardische joden met eventueel niet-joden en in de grijze huizen woonden geen joden of ontbreken de (religie-)gegevens. Door alleen de huizen waar joden woonden een kleur te geven, is het ruimtelijke spreidingspatroon van de Amsterdamse joden direct zichtbaar. In 1851 woonden er ongeveer 24.600 Nederlands-Israëlieten en 3.100 Portugees-Israëlieten in Mokum. Meer dan negentig procent van deze joodse Amsterdammers woonde in de wijken die tot de Jodenbuurt werden gerekend. Een kleine tien procent woonde dus verspreid over de rest van de stad, maar waar precies?

De meeste joden woonden in de wijken nabij de Jodenbuurt: rondom de Nieuwmarkt, ten noorden van de stadseilanden Uilenburg, Valkenburg en Rapenburg en in de zuidelijke grachtengordel. Ook waren veel joden in het centrum van de stad gevestigd. Er woonden vrijwel geen joden in de noordelijke grachtengordel, de Jordaan, de Westelijke Eilanden, en in de wijken het meest van het centrum verwijderd. Carolus Reijnders zegt in zijn boek dat het toenemende aantal joden in Amsterdam in het midden van de negentiende eeuw, ook heeft gezorgd voor een grotere verspreiding over de stad. Hij maakt onderscheid tussen de Oude Zijde en de Nieuwe Zijde en stelt dat er steeds meer joden in verschillende wijken waren gevestigd.

(17)

'Woonden er in 1795 in 17 van de 41 wijken aan de Oude Zijde joden, in 1849 vindt men ze in 34 wijken. […] Aan de Nieuwe Zijde, waar in 1795 maar in 8 van de 96 wijken joden huisden, zijn zij over 50 wijken verspreid met een aantal van 869, het geen 3,5% van alle Amsterdamse joden bedraagt, tegen 1,5% t in 1795.'58

Uit tabel 2.1 blijkt dat er aanzienlijk meer Asjkenazische joden buiten de Jodenbuurt woonden dan Sefardische joden: negentienhonderd Asjkenazische joden en tweehonderd Sefardische joden. Dit is geen verrassing, want de Asjkenazische gemeenschap was ook veel groter dan de Sefardische gemeenschap. De Hoogduitse joden overtroffen de Portugese joden tevens in procenten. Het verschil was echter vrij klein, respectievelijk 7,9 procent tegenover 6,6 procent. Vergelijken we deze cijfers met de cijfers die Heinrich Berger geeft over Wenen, dan blijkt zowel het aantal, als het percentage joden in de Amsterdamse Jodenbuurt groter dan in de Weense. Berger maakt geen onderscheid tussen Sefardische- en Asjkenazische joden, maar

(18)

stelt dat van de 15.116 Weense joden, er 1.579 in de joodse wijk Leopoldstadt woonden. Dit betekent dat 'slechts' tien procent van de joden in deze wijk geclusterd waren, waar zij desondanks 32,2 procent van de bevolking uitmaakten.59 In Manchester leefden destijds 7.745 joden, waarvan er 3.115 in Red Bank

woonden: dit is veertig procent. In Red Bank maakten de joden 32,5 procent van de bevolking uit. In Leeds lag het aantal joden op 2.937, waarvan er 2.371 in Leylands woonden. Dit aandeel is aanzienlijk hoger: tachtig procent. In Leylands maakten de joden echter niet meer dan 27,8 procent van de bevolking uit.60 Deze vergelijkingen benadrukken de buitengewoon hoge concentratie joden in de Amsterdamse Jodenhoek.

Tabel 2.1: Spreiding Asjkenazische-, Sefardische joden en niet-joden in Amsterdam

Buurten

Nederlands-Israëlitisch

Portugees-Israëlitisch

Niet-joods Onbekend Totaal

1. Centrum Oude Zijde 917 65 31882 701 33565

2. Centrum Nieuwe Zijde 293 23 25453 514 26283

3. Westelijke Eilanden 5 1 13440 575 14021

4. Jordaan 34 6 52640 1718 54398

5. Grachten Noord 56 2 21920 1143 23121

6. Grachten Zuid 414 94 32853 1326 34687

7. Noordse Bos (Zuid) 0 0 695 9 704

8. Oostelijke Eilanden 221 15 16964 41 17241 9. Jodenbuurt (incl. Plantage) 22633 2927 12019 717 38296 10. Noord West 0 0 699 69 768 11. West 0 0 2269 4 2273 12. Oost 1 0 952 6 959 Totaal 24574 3133 211786 6823 246316 Bron: Stadsarchief Amsterdam, 5000: Archief van het Bevolkingsregister, Bevolkingsregister (1851).

Net zoals de Jodenbuurt was de Jordaan in het midden van de negentiende eeuw een pauperbuurt: 'Men kan in één woord zeggen, dat in het algemeen en behoudens enkele uitzonderingen die woningen ongeschikt voor het verblijf van menschen zijn.'61 Ondanks het feit dat de woonomstandigheden in beide wijken ongeveer gelijk aan elkaar waren, en de huren ook in de Jordaan zeer laag waren, gaven straatarme joden toch de voorkeur aan de Jodenbuurt.

De vestiging van joden buiten de Jodenbuurt zou kunnen betekenen dat zij zich een goede woning in een betere buurt konden veroorloven, dat zij meer geïntegreerd en geassimileerd waren in de Amsterdamse

59 Berger, ‘Social structure of the Jewish quarter in Vienna’, 533 en 534.

60 Vaughan en Penn, ‘Jewish Immigrant Settlement Patterns in Manchester and Leeds', 658.

61 Geciteerd bij C. Lesger, M.H.D. Van Leeuwen en B. Vissers, 'Residentiële segregatie in vroeg-moderne steden:

Amsterdam in de eerste helft van de negentiende eeuw', Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 10 (2013) 102-132, aldaar 110.

(19)

samenleving en wellicht tot de betere burgers gerekend konden worden. Dit zou met name gelden voor de joden die gevestigd waren in de zuidelijke grachtengordel, en ook in het centrum van de stad stonden dure huizen. Drie procent van de Portugese joden woonde in de zuidelijke grachtengordel, tegenover anderhalf procent van de Hoogduitse joden. Clé Lesger, Marco van Leeuwen en Bart Vissers maken echter in hun artikel duidelijk dat binnen Amsterdamse wijken sociale segregatie veelvoorkomend was. 'Gemeten naar huurwaarden waren de bewoners van de grachtengordel rijk, maar ook daar kwamen blokken met mindere dure huizen voor en menging van meerdere welstandsgroepen was tevens kenmerkend voor het

middeleeuwse centrum van de stad.'62 Het is daarom moeilijk om te zeggen wat de vestiging van

Amsterdamse joden buiten de Jodenbuurt precies zegt over hun sociale positie. Wel is de kans groot dat het in veel gevallen ging om meer geassimileerde joden. Dit gold ook voor de joden die leefden buiten

Leopoldstadt: '[...] for assimilated Jews, it was obviously no longer important to live near Jewish institutions once their world was being shaped less by religion and traditions.'63 Ten slotte wijst het geringe aantal joden

in de Jordaan dat de keuze van de joden voor de Jodenbuurt in eerste plaats etnisch of religieus van aard was. 2.2 Sefardische- en Asjkenazische joden in de Jodenbuurt

Op afbeelding 2.2 is de spreiding van Nederlands-Israëlieten, Portugees-Israëlieten en niet-joden te zien in de Amsterdamse Jodenbuurt in 1851.Met rood aangegeven zijn de huizen waar Nederlands-Israëlieten woonden en eventueel ook niet-joden, met groen aangegeven zijn de huizen waar Portugees-Israëlieten woonden en eventueel ook niet-joden, met geel aangegeven zijn de huizen waar Nederlands-Israëlieten én Portugees-Israëlieten woonden en eventueel ook niet-joden, met blauw zijn de huizen aangegeven waar enkel niet-joden woonden en van de grijze en witte huizen zijn geen gegevens bekend over de religie van de inwoners. Dat de Portugese joden in de minderheid waren, blijkt onder meer uit het geringe aantal groene blokjes op de kaart. Als je kijkt naar de gehele kaart valt op dat grof gezegd van het noorden naar het zuiden de huizen lopen van rood naar rood/geel en eindigen in geel/groen. De randen van de buurt zijn blauw, dit duidt op de vestiging van niet-joden aan de grenzen van de Jodenbuurt met de rest van de stad.

Het geringste aantal Sefardische joden was te vinden in het gebied tussen de Kloveniersburgwal en de Zwanenburgwal: dit waren er slechts 42. Met name aan de Sint Antoniesbreestraat woonden veel

Asjkenazische joden. Een bekend joods materieel overblijfsel op de Sint Antoniesbreestraat uit de zeventiende eeuw is het Huis de Pinto, op nummer 69. Hier woonde vanaf 1651 tot aan 1761 de rijke Portugees-joodse koopmansfamilie De Pinto. De familie De Pinto was een fenomeen in de arme Jodenbuurt, en het spreekwoord ‘Zo rijk als De Pinto’ werd in de buurt veel gebruikt. Toen in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw de huizen op de Sint Antoniesbreestraat wegen verkrotting gesloopt werden, is alleen het Pintohuis bespaard gebleven. Het pand van de familie staat momenteel op de Rijksmonumentenlijst.64

62 Lesger, Van Leeuwen en Vissers, 'Residentiële segregatie in vroeg-moderne steden', 112. 63 Berger, ‘Social structure of the Jewish quarter in Vienna’, 536.

(20)
(21)

Als we vanaf de Zwanenburgwal richting het huidige Waterlooplein lopen komen we in de wijk Vlooienburg, die loopt tot aan de Nieuwe Herengracht. In deze wijk is de vestiging van de joodse bevolking in Amsterdam aanvankelijk begonnen. Aan de diverse gele huizen is te zien dat hier veel Portugees-Israëlieten samen met Nederlands-Israëlieten woonden. Met name aan dit deel van de Nieuwe Herengracht staan meer dan tien huizen waarin Portugees-joodse families en Hoogduits-joodse families woonden. De rest van deze wijk ziet er vrij gemengd uit, met ongeveer evenveel rode als gele huizen, verspreid over verschillende straten. De huizen waar geen Asjkenazische joden woonden, maar wel Sefardische joden zijn echter op één hand te tellen. Daarnaast stonden in dit gebied belangrijke synagogen, zoals het Hoogduitse Synagogencomplex, bestaande uit twee grote en twee kleinere synagogen van de Asjkenazische gemeente.65

In de Jodenbreestraat, ten noorden van Vlooienburg, is een overwegend Asjkenazische gemeenschap zichtbaar. Het aantal gele huizen is in dit gebied minder dan in Vlooienburg. Loop je door de Jodenbreestraat richting het huidige Jonas Daniël Meijerplein (voorheen de Deventer Houtmarkt) dan wordt het duidelijk dat rondom de Portugese Synagoge meerdere groen- en geel gekleurde huizen op de kaart staan, wat de vestiging van Sefardische joden betekent. De Deventer Houtmarkt lag in het hart van de Jodenbuurt en was door de eeuwen heen een bekende joodse ontmoetingsplaats. Rondom het plein lagen de grootste en belangrijkste synagogen van Amsterdam.66 Steek je vanaf het Jonas Daniël Meijerplein door naar het noorden, dan kom je

uit op Rapenburg. Op dit gedeelte zal later meer ingezoomd worden, wel zie je op het eerste gezicht al dat aan dit deel van de Nieuwe Herengracht een aantal huizen stonden Sefardische joden woonden zonder Asjkenazische joden, maar deze zijn tevens gering in aantal. De straat aan de achterkant van de gracht, de Rapenburgerstraat, is een goede mix van rood en geel. Hieruit blijkt dat in deze straat voornamelijk veel Asjkenazische joden leefden, maar ook behoorlijk veel huizen bewoond werden door Sefardische én

65 Ibidem, 45. 66 Ibidem, 51.

Tabel 2.2: Spreiding Asjkenazische-, Sefardische joden en niet-joden in de Jodenbuurt

Buurten

Nederlands-Israëlitisch

Portugees-Israëlitisch

Niet-joods Onbekend Totaal 1. Tussen de Kloveniersburgwal en Zwanenburg 3173 42 2746 147 6108 2. Vlooienburg 4689 384 1574 32 6679 3. Omgeving Jodenbreestraat 3539 136 464 17 4156 4. Uilenburg 2804 85 1088 1 3978 5. Valkenburg 2974 116 163 24 3277 6. Rapenburg en Plantage 2874 468 1433 29 4804 7. Omgeving Weesperstraat en Nieuwe Kerkstraat 2580 1696 4551 467 9294 Totaal 22633 2927 12019 717 38296 Bron: Stadsarchief Amsterdam, 5000: Archief van het Bevolkingsregister, Bevolkingsregister (1851).

(22)

Asjkenazische joden. Kijkend naar links in de richting van Valkenburg en Uilenburg zijn er vrijwel geen huizen waar Portugese joodse families woonden zonder Hoogduitse joden. Het aantal joods-gemengde huizen wordt op deze van oorsprong stadseilanden vanaf Rapenburg via Valkenburg naar Uilenburg geleidelijk minder.

Het dunbevolkte gebied rechts van Rapenburg is de Plantage. In dit gebied woonden anno 1850 slechts enkele Asjkenazische joden en helemaal geen Sefardische joden. Dat deze wijk wel tot de Jodenbuurt wordt gerekend heeft een praktische reden aangezien het bij de wijkindeling van 1851 bij Rapenburg werd

gevoegd. Haar joodse karakter kreeg zij pas vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw. Door de bevolkingsgroei van Amsterdam in deze periode, werden er nieuwe, mooie huizen gebouwd. ‘De Plantage werd een deftige buurt met voor die tijd zeer brede lanen, waar welgestelde joden een groot deel van de bevolking uitmaakten.’67Voor de periode die ik onderzoek, heeft de Plantage dus geen toegevoegde waarde.

Ten zuidwesten van de Plantage ligt de laatste wijk binnen de Jodenbuurt, de omgeving van de Weesperstraat en de Nieuwe Kerkstraat. Dit gebied staat zowel bekend om de betere huizen langs de grachten en de vestiging van de rijkere Sefardische joden, als om de vestiging van minder bedeelde

Sefardim.68 Uit de kaart blijkt dat de kleuren geel en groen inderdaad overheersend waren ten opzichte van

de rode huizen. Dit is met name het geval voor de Nieuwe Kerkstraat. Hierdoor werd deze straat ook wel de Joden Kerkstraat of de Portugese Kerkstraat genoemd.69 De Weesperstraat en de Nieuwe Keizersgracht zijn daarentegen meer gemengd. In de huizen langs de Amstel woonden juist vrijwel geen Sefardische joden, maar wel een aantal Asjkenazisch-joodse families.

Uit tabel 2.2 blijkt dat bijna zestig procent van de Portugese joden uit de Jodenbuurt in deze wijk leefde. Daarbij is sprake van een opvallende clustering van de Sefardische gemeente binnen de Jodenbuurt. Hoewel Berger in zijn artikel wel aangeeft waar de joden wonend in Leopoldstadt oorspronkelijk vandaan kwamen (uit onder andere Turkije en Hongarije), maakt hij in zijn studie naar de residentiële patronen van de joden in Wenen geen onderscheid tussen deze verschillende groepen. Mocht hij dit wel gedaan hebben, dan zou het mogelijk zijn dat ook in Leopoldstadt een concentratie joden van dezelfde afkomst binnen een bepaald gebied op de kaart zichtbaar zou zijn. Dat Berger heeft gekozen om geen onderscheid te maken, zou te maken kunnen hebben met het feit dat tenminste 97 procent van de joden uit gebieden of landen uit Oost-Europa kwam. Onder de drie procent 'anders' zouden Portugese joden kunnen vallen, maar ook joden uit overige Oost-Europese landen.70 In Amsterdam waren de Sefardische- en de Asjkenazische joden duidelijk

twee aparte gemeenschappen, met eigen synagogen, scholen en andere instituties. In Wenen was dit verschil waarschijnlijk minder groot, waardoor het maken van onderscheid mogelijk minder van belang zou zijn.

Voor een preciezer onderzoek naar de ruimtelijke spreidingspatronen in de Jodenbuurt heb ik gekozen mij te verdiepen in Rapenburg. Deze wijk binnen de Jodenhoek is buitengewoon interessant omdat hier zowel extreem arme joden woonden, in het Bussenschuthofje bijvoorbeeld, als welgestelde joden, op de

67 Ibidem, 124 68 Ibidem, 88.

69 Reijnders, Van “Joodsche Natiën” tot Joodse Nederlanders, 80. 70 Berger, ‘Social structure of the Jewish quarter in Vienna’, 538.

(23)

Nieuwe Herengracht. Op Rapenburg woonden daarnaast relatief veel Sefardische joden en niet-joden waardoor een onderzoek naar de verschillende vestigingspatronen goed mogelijk is.

2.3 Sefardische- en Asjkenazische joden op Rapenburg

Voor een nader onderzoek naar de ruimtelijke spreidingspatronen van Rapenburg, is het van belang de verschillen tussen beide joodse gemeenschappen toe te lichten. De joodse filosoof Isaac de Pinto, die in de achttiende eeuw in Amsterdam woonde, benadrukte in zijn ‘Apologie des Juifs’ (1763) dat Sefardische- en Asjkenazische joden niet door elkaar gehaald moeten worden. De tekst is gericht aan de grote denker

Voltaire, die volgens De Pinto vooroordelen had over de joodse gemeenschap. Juist omdat Voltaire zo bekend was, waren deze vooroordelen gevaarlijk, vond De Pinto.71 Over de verschillen tussen Portugese- en

Hoogduitse joden schreef hij het volgende:

‘[…] maar het kan den Heer Voltaire niet onbekend zijn, met welk eene schroomagtige

naauwkeurigheid de Portugeesche en Spaansche Jooden zig wagten, om zig niet by huwelyken of andere verbintenisten met de Jooden van andere Naties te vermengen; Hy is in Holland geweest, en weet, dat zy onderscheidene Synagogen hebben, en dat hunne Ceremoniën, schoon zy denzelfde Godsdienst, en dezelfde geloofs-artykelen belyden, dikwils in ’t geheel niet naar den anderen gelyken, de zeden der Portugeesche zyn ook zeer verschillend van die der andere Jooden. De eersten draagen geene baarden, en hebben niets byzonders in hunne kleeding, de gegoede Lieden onder hen brengen zelfs de netheid, het cieraad, en de pragt in dit stuk zo verre als andere volkeren van Europa, daar zy in geen opzigt, dan alleen in den Godsdienst van verschillen. Hunne afzondering van hunne andere Broeders gaat zo verre, dat, als een Portugeesche Jood in Holland of Engeland, eene Hoogduitsche Joodin trouwde, hy straks alle zyne voorregten verliezen zoude.’72

Uit het bovenstaande citaat van Isaac de Pinto komt een duidelijk onderscheid van beide joodse gemeenten naar voren. Zij hadden aparte synagogen, mochten niet met elkaar trouwen, en zagen er verschillend uit. De Pinto behoorde zelf tot de Sefardische gemeente en zijn verhaal maakt duidelijk dat hij niet geassocieerd zou willen worden met joden van andere naties.

Dat de Asjkenazische joden bij aankomst in Amsterdam armer waren dan de Sefardische joden valt niet te ontkennen, dat wordt in de literatuur over de geschiedenis van de joden in Nederland veelvuldig benadrukt. Rond 1850 lijkt deze zwart-wit verhouding van welgestelde Sefardische joden tegenover arme Asjkenazische joden niet op te gaan. In het midden van de negentiende eeuw kreeg 63 procent van de Sefardische joden bedeling. Dit is acht procent méér dan de Asjkenazische joden. Aangezien de Nederlands-Israëlitische gemeenschap beduidend groter was, overtrof de Asjkenazische gemeente de Sefardische

71 Belinfante en Buijs, 'De Gelykstaat der Joden', 8 en 9.

(24)

gemeente nog wel in absolute aantallen. De 63 procent maakt echter duidelijk dat in 1850 het merendeel van de Portugese joden niet (meer) tot de gegoede burgers gerekend kan worden.73

Dat de economische verschillen tussen de Hoogduitse- en de Portugese joden steeds kleiner werden, wordt bevestigd door Reijnders. Reijnders zegt echter dat de 'rangafstand' tussen de joodse gemeenten tot in de twintigste eeuw niet verdwenen is. 'Jonas Daniël Meijer schrijft, in een verslag aan de Franse intendant baron d'Alphonse, over de haat en de jaloezie die nog niet geheel geblust zijn. In joodse romans uit de 19e en 20e eeuw komt men nog sporen van verschillen tegen.'74 Deze verschillen waren in het negentiende-eeuws

Amsterdam groter dan in andere steden en dorpen in Nederland, omdat daar de Sefardische gemeenschap veel kleiner was. Hierdoor waren er in Amsterdam wel verschillende synagogen, scholen, weeshuizen, ziekenhuizen en bejaardenhuizen, maar werden er op andere plekken eerder samen instituties gesticht.75 Ik

zal nu onderzoeken of en hoe de verschillen tussen beide joodse gemeenten naar voren komen in de vestigingspatronen van de joden op Rapenburg.

Voor Rapenburg heb ik het digitale bevolkingsregister uit 1851 gecontroleerd met het oorspronkelijke register. De ontbrekende gegevens heb ik aangevuld en de dubbele namen heb ik verwijderd. Hierdoor kan ik voor deze wijk een zeer waarheidsgetrouw beeld geven. De straten die in dit gebied liggen zijn de

Rapenburgerstraat, het Rapenburgerplein, de Muiderstraat, het Muiderplein, het Bussenschutshof, de Nieuwe Herengracht en het Jonas Daniël Meijerplein. De verdeling van religies op Rapenburg is samengevat in tabel 2.3. Hieruit wordt duidelijk dat veruit het grootste deel van de bevolking in dit gebied Nederlands-Israëlitisch was. Het aandeel Portugees-Israëlieten en het aandeel niet-joden is bijna even groot. De ruimtelijke spreiding van de religies op Rapenburg is te zien op afbeelding 2.4.

Tabel 2.3: Religie-verdeling op Rapenburg

Geloof Aantal % Nederlands-Israëlitisch 2827 74,9 Portugees-Israëlitisch 468 12,4 Niet-joods 451 12 Onbekend 28 0,7 Totaal 3774 100

Bron: Stadsarchief Amsterdam,5000: Archief van het Bevolkingsregister, Bevolkingsregister (1851). De vraag is wie precies in deze huizen woonden. Om hier een antwoord op te geven zal ik verder inzoomen op verschillende huizen in de wijk. Naast de blokjes die gekleurd zijn, zijn er tevens blokjes die grijs of wit zijn, van deze huizen zijn geen (religie-)gegevens opgenomen in het bevolkingsregister. De kans is dus groot dat deze huizen leegstonden, of dat er winkels of instellingen in waren gevestigd. Een voorbeeld hiervan is

73 Stoutenbeek en Vigeveno, Joods Amsterdam, 24.

74 Reijnders, Van “Joodsche Natiën” tot Joodse Nederlanders, 38. 75 Ibidem, 39.

(25)

het eerste witte gebouw rechts op de Rapenburgerstraat als je vanaf het Jonas Daniël Meijerplein komt, nummer 169-171. Op dat adres opende in 1861 het Nederlands Israëlietisch Meisjes-Weeshuis haar deuren. Daarvoor zou dit gebouw dus leeg kunnen hebben gestaan, of onderdak hebben geboden aan een andere organisatie.76

Afbeelding 2.4 is gelijk aan afbeelding 2.2, maar dan ingezoomd op Rapenburg.In dit deel van de

Jodenbuurt stonden dertien huizen waar wel Portugees-Israëlieten woonden, maar geen Hoogduitse joden. In deze huizen lag het gemiddeld aan inwoners per huis afgerond op negen. Dit was gemiddeld vijf personen, dus ongeveer een gezin, minder dan het gemiddelde aantal bewoners per huis op Rapenburg. Aangezien de hoeveelheid bewoners per huis vaak in verband stond met de sociale positie van de inwoners, zou dit resultaat kunnen betekenen dat de Sefardische joden die het zich konden veroorloven in huizen gingen wonen zonder Asjkenazische joden, maar uitsluitend met de joden van hun eigen gemeenschap. Deze veronderstelling is vergelijkbaar met een standpunt van Berger. Hij stelt ook dat joodse families die het zich konden permitteren de voorkeur gaven aan het leven samen met geloofsgenoten.77

76 Stoutenbeek en Vigeveno, Joods Amsterdam, 55.

(26)

Met name op de Rapenburgerstraat stonden huizen die bewoond werden door zowel Hoogduitse-, als Portugese joden. De grote hoeveelheid gele blokjes op de kaart is opvallend, gezien de eerder genoemde verschillen tussen beide joodse gemeenschappen. Interessant is om na te gaan hoe de samenstelling van deze huizen er precies uitzag. Bij wijze van een steekproef, zal ik drie gemengde huizen op de Rapenburgerstraat onder de loep nemen. Deze huizen heb ik op afbeelding 2.4 aangegeven met A, B en C.

Tabel 2.4: Bevolkingsgegevens Huis A: Rapenburgerstraat 13

Naam Geslacht Leeftijd Burgerlijke staat Religie Beroep

Joseph Cattela Man 27 Gehuwd Portugees-Israëlitisch Diamantslijper

Judith Salzedo Vrouw 31 Gehuwd Portugees-Israëlitisch –

Rachel Cattela Vrouw 2 Ongehuwd Portugees-Israëlitisch –

David Cattela Man 0 Ongehuwd Portugees-Israëlitisch –

Mozes Lopes Salzedo

Man 65 Verweduwd Portugees-Israëlitisch Commissionair

Hanna Lopes Salzedo

Vrouw 27 Gehuwd Portugees-Israëlitisch –

Rachel Lopes Salzedo

Vrouw 76 Ongehuwd Portugees-Israëlitisch –

Geertruida Elisa van der Vorst

Vrouw 41 Ongehuwd Nederlands-Hervormd Dienstbode

Jacob Abendana Namias

Man 17 Gehuwd Portugees-Israëlitisch Makelaar

Naatje Stodel Vrouw 29 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch Dienstbode Bron: Stadsarchief Amsterdam,5000: Archief van het Bevolkingsregister, Bevolkingsregister (1851).

Wat aan de bewoners van Rapenburgerstraat dertien meteen opvalt, is het feit dat de dienstboden zorgen voor de menging van religies in het huis. Verder waren er twee Portugees-Israëlitische families in het pand

gevestigd: de familie Cattela en de familie Lopes Salzedo. De gehuwde vrouwen hadden geen geregistreerd werk. Twee van de Portugese joodse mannen hadden over het algemeen een goed beroep: commissionair en makelaar. Het beroep diamantslijper is lastig in te schatten, aangezien daar verschillende gradaties in waren. Het pand werd door tien personen bewoond; dit is vier personen minder dan het gemiddelde aantal personen per huis op Rapenburg.

(27)

Tabel 2.5: Bevolkingsgegevens Huis B: Rapenburgerstraat 121

Naam Geslacht Leeftijd Burgerlijke staat Religie Beroep

Jonas Abraham Stibbe Man 40 Gehuwd Nederlands-Israëlitisch – Beletje Samuel de

Groot

Vrouw 33 Gehuwd Nederlands-Israëlitisch Vroedvrouw

Abraham Jonas Stibbe Man 8 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch – Anna Jonas Stibbe Vrouw 5 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch –

David Jonas Stibbe Man 3 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch –

Eva Jonas Stibbe Vrouw 1 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch –

Grietje Spit Vrouw 30 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch Dienstbode

Jetje Kosses Vrouw 20 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch Dienstbode

Mozes Israel Cats Man 55 Gehuwd Nederlands-Israëlitisch Koopman

Sophia David Emrik Vrouw 46 Gehuwd Nederlands-Israëlitisch –

Eva Cats Vrouw 8 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch –

Israel David Cats Man 6 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch –

George Jacobus Muller

Man 24 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch –

Mozes Cohen Rodriques

Man 41 Verweduwd Portugees-Israëlitisch Koopman

Marianne Izac Preger Vrouw 43 Verweduwd Nederlands-Israëlitisch – Josua Cohen

Rodrigues

Man 24 Ongehuwd Portugees-Israëlitisch Koopman

Salomon Cohen Rodrigues

Man 19 Ongehuwd Portugees-Israëlitisch –

Juda Cohen Rodrigues Man 11 Ongehuwd Portugees-Israëlitisch – Jacob Cohen

Rodrigues

Man 7 Ongehuwd Portugees-Israëlitisch –

Ester Cohen Rodrigues

Vrouw 5 Ongehuwd Portugees-Israëlitisch –

Gerrit Marchand Man 35 Gehuwd Nederlands-Israëlitisch Venter

Judic Samson Ween Vrouw 33 Gehuwd Nederlands-Israëlitisch –

Mozes Marchand Man 5 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch –

Emanuel Marchand Man 1 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch –

Vogel Marchand Vrouw 8 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch –

Abraham van Gelder Man 13 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch Diamantslijper

Femmetje Mot Vrouw 71 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch –

Nathan Jacob Abas Man 54 Verweduwd Nederlands-Israëlitisch – Ester Voorzanger Vrouw 44 Ongehuwd Nederlands-Israëlitisch – Bron: Stadsarchief Amsterdam,5000: Archief van het Bevolkingsregister, Bevolkingsregister (1851).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Jongturken werden echter wel, zowel tijdens de revoluüe als daarna, actief gesteund door leden van de joodse bourgeoisie Dit laatste IS een cruciaal punt direct na de revolutie van

Maar vanwege de decimering van de gemeenschap door de Sjoa werd die ruimte door de overheid wel ingeperkt: als kleine gemeenschap werden joden niet langer uitgenodigd voor

Rathenau is vanwege zijn adviserende rol in de Eerste Wereldoorlog door sommigen wel eens vergeleken met Jozef in Egypte - een oordeel waarbij Elon zich aansluit.. De vlucht van

David antwoordde zijnen broeder niet, om het ontzag, dat hij hem toedroeg, maar zei tot enige andere krijgslieden, dat hij de uitdaging van die reus wel zou durven aannemen. Dit

6985 Abu Huraira reported Allah's Messenger (may peace be upon him) as saying: The last hour would not come unless the Muslims will fight against the Jews and the Muslims would

Wanneer de notitie van Origenes over Symmachus en Juliana bij Palladius inderdaad korrekt door hem geciteerd is (met Symmachus als 'de vertaler der Joden'), is het uitgesloten

(Rond die tijd werden de boeken Ezra en Nehemia geschreven met het doel de joodse gemeenschap te zuiveren van uitheemse invloeden.) Zij waren ‘net zoals tegenwoordig een

De Leeuwarder Courant had geen buitenlandse correspondenten in dienst, wel werden er eigen artikelen geschreven over de situatie in Fryslân, maar tot in de