• No results found

Moet een beschermingsbewindvoerder altijd kunnen schenken uit onder bewind gestelde goederen? : De rol van de bewindvoerder, kantonrechter en notaris bij schenkingen door de beschermingsbewindvoerder uit onder bewind ge

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Moet een beschermingsbewindvoerder altijd kunnen schenken uit onder bewind gestelde goederen? : De rol van de bewindvoerder, kantonrechter en notaris bij schenkingen door de beschermingsbewindvoerder uit onder bewind ge"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

MASTERSCRIPTIE | NOTARIEEL RECHT

De rol van de bewindvoerder, kantonrechter en notaris bij schenkingen door de beschermingsbewindvoerder uit onder bewind gestelde goederen. Moet een beschermingsbewindvoerder altijd kunnen schenken

uit onder bewind gestelde goederen?

Student: Johannes (Jan) Petrus Theodorus de Wit Studentnr.: 10173633

Mail: jpt.de.wit@kpnmail.nl Rechtsgebied: personen- en familierecht Begeleider: prof. dr. S. Perrick Inleverdatum: 26 augustus 2015

(2)

2 Inhoudsopgave

Inleiding p. 3

Hoofdstuk 1. Meerderjarigenbewind p. 5

1.1 Geschiedenis van het meerderjarigenbewind p. 5

1.2 Welke voorwaarden gelden voor onderbewindstelling? p. 6

1.3 Welke bevoegdheden heeft de rechthebbende? p. 7

Hoofdstuk 2. Bewindvoerder p. 9

2.1 Soorten bewindvoerders p. 9

2.1.1 Hoe is de relatie tot de testamentaire bewindvoerder? p. 9

2.1.2 Hoe is de verhouding tussen familiaire en niet-familiaire bewindvoerders? p. 10

2.2 Welke taken heeft de bewindvoerder? p. 11

2.2.1 Beheer- en beschikkingshandelingen p. 11

2.2.2 Verplichtingen en overige taken bewindvoerder p. 12

2.3 Kan de bewindvoerder schenken en erfrechtelijke verkrijgingen verwerpen? p. 13

2.3.1 Schenkingen p. 13

2.3.2 Erfrechtelijke verkrijgingen p. 14

2.4 Welk motief heeft de bewindvoerder om te schenken namens de rechthebbende? p. 16

2.4.1 De Wet langdurige zorg p. 16

2.4.2 Fiscaal voordeel p. 17

2.5 Zijn er maatschappelijke bezwaren tegen dergelijke schenkingen? p. 18

Hoofdstuk 3. Kantonrechter p. 21

3.1 Welke criteria hanteert de kantonrechter bij schenkingen door de bewindvoerder? p. 21 3.1.1 De richtlijnen van het Landelijk Orgaan Vakinhoud Civiel en Kanton p. 21

3.2 Wanneer is sprake van een schenkingstraditie? p. 21

3.3 Afwijkingen van de hoofdregel: bijzondere omstandigheden? p. 23

3.4 Is er sprake van een kentering in de jurisprudentie? p. 28

Hoofdstuk 4. Notaris p. 31

4.1 Kan de notaris de voorgestelde problematiek voorkomen door goede advisering? p. 31

4.1.1 Het levenstestament p. 31

4.1.2 Testament p. 33

4.1.3 Herroepelijke schenking p. 33

Conclusie p. 36

(3)

3 Inleiding

Als centrale onderzoeksvraag heb ik gekozen:

Moet een beschermingsbewindvoerder altijd kunnen schenken uit onder bewind gestelde goederen?

Ik heb voor deze hoofdvraag gekozen, omdat er in de jurisprudentie geen eenduidige lijn meer is af te leiden omtrent dergelijke schenkingen.1 Uit de samenleving komen veel negatieve geluiden van ouderen over het feit dat zij op grond van het draagkrachtbeginsel in de Wet langdurige zorg (voorheen de AWBZ) een hogere eigen bijdrage moeten betalen voor zorg dan voorheen. Een groot deel van deze groep is echter niet meer in staat om hun eigen vermogensbeheer te verzorgen en als gevolg daarvan zijn één of meer van hun goederen onder bewind gesteld.2 De bewindvoerder wil vaak, o.a. met het oog op de eigen bijdrage van de Wet langdurige zorg, schenkingen doen namens de rechthebbende aan bijvoorbeeld de kinderen. De kantonrechter stond dit in het verleden om meerdere redenen niet toe. Zo moest er sprake zijn van een schenkingstraditie en mocht de bewindvoerder niet de toenmalige AWBZ-wetgeving frustreren. Op grond van nieuwe jurisprudentie lijkt er een trend te zijn ingezet waarbij schenkingen uit onder bewind gestelde goederen toch goedgekeurd worden door de kantonrechter. Ik zal aan de hand van meerdere actoren een beeld proberen te schetsen van het feitencomplex waarbinnen mijn scriptie een antwoord probeert te geven op bovenstaande hoofdvraag. Ik stel hierbij centraal de rechthebbende, de beschermingsbewindvoerder, de kantonrechter en de notaris.

Ten eerste de rechthebbende. Ik zal de wettelijke regeling van het meerderjarigenbewind bespreken, in het kort aangeven wanneer iemands goederen onder bewind kunnen worden gesteld, wat de juridische gevolgen en consequenties daarvan zijn en welke resterende bevoegdheden de rechthebbende heeft met betrekking tot zijn eigen vermogen.

Vervolgens de rol van de bewindvoerder. De bewindvoerder is de persoon die eventueel de schenking zal verrichten namens de rechthebbende. Welke aspecten dient de bewindvoerder bij zijn taken te betrekken? Art. 1:441 BW speelt hier een centrale rol. Op grond van dit artikel dient de bewindvoerder zorg te dragen voor een ‘doelmatige belegging’ van het vermogen van de rechthebbende. Bovendien is in dit artikel de zinsnede opgenomen dat de bewindvoerder ‘alle handelingen’ mag verrichten die aan een goed bewind bijdragen. Aan de

1 Van Oostrom-Streep 2015; waarin duidelijk wordt dat de rechtbanken en gerechtshoven in de afgelopen periode meermaals verschillend oordeelden.

(4)

4

hand van de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis zal ik trachten te achterhalen hoe het begrip ‘doelmatig’ begrepen dient te worden. Ook zal ik de beschermingsbewindvoerder vergelijken met de testamentaire bewindvoerder om zo een inzicht te krijgen in eventuele verschillen tussen hun bevoegdheden. Ik zal dan de bevoegdheden van de beschermingsbewindvoerder bespreken die specifiek gericht zijn op de schenking namens de rechthebbende en de motieven van de bewindvoerder om over te gaan tot schenken. Ook zal besproken worden of er een verschil is tussen het doen van schenkingen (waardoor het vermogen minder wordt), het verwerpen van nalatenschap (waardoor het vermogen niet groter wordt) door de bewindvoerder en het al dan niet geldend maken van de legitieme portie. In dit hoofdstuk zal aldus centraal staan of de bewindvoerder het belang van de rechthebbende voldoende beschermt en aan welke criteria de bewindvoerder zich dient te houden. Ik zal hier ook normatieve aspecten betrekken die worden besproken door de doctrine. Ik denk hierbij aan de wenselijkheid van schenken ten koste van de maatschappij.

Dan de rol van de kantonrechter. Op grond van art. 1:441 lid 2 BW behoeft de bewindvoerder een machtiging van de kantonrechter voor een aantal rechtshandelingen die hij aangaat namens de rechthebbende. De kantonrechter is hierbij dus een waarborg voor het goed handelen van de bewindvoerder. De kantonrechter toetst of de belangen van de rechthebbende voldoende worden gewaarborgd. De relevante criteria waaraan de kantonrechter bij bovengenoemde schenkingen toetst, zal ik behandelen en evalueren. Ik denk hierbij aan de schenkingstraditie, doelmatige beleggingen en frustratie van de Wet langdurige zorgwetgeving. Ook de manier waarop de wil van de rechthebbende vastgesteld kan worden, zal ik behandelen. Centraal in dit hoofdstuk staat de toets van de kantonrechter of de bewindvoerder de belangen van de rechthebbende voldoende waarborgt en de vraag of deze toets veranderen moet ofwel reeds veranderd is.

De notaris dicht ik eveneens een belangrijke rol toe. Waar de kantonrechter achteraf een oordeel velt, zal juist de notaris er zorg voor dienen te dragen om vooraf de zaken voor de cliënt zo goed mogelijk te regelen zodat in de toekomst – bij een schenking door de bewindvoerder – geen misverstanden ontstaan. Ik denk hierbij aan de herroepelijke schenking en het levenstestament. Mijn verwachting is dat een goede advisering door het notariaat de voornaamste oplossing is om toekomstige problemen omtrent dit onderwerp tegen te gaan. Uit oogpunt van leesbaarheid, zal ik in het vervolg van mijn scriptie telkens in de ´hij-vorm´ spreken, wanneer ik over een van bovenstaande actoren spreek.

(5)

5 1. Meerderjarigenbewind

Indien een (meerderjarige) persoon ofwel lichamelijk ofwel geestelijk niet langer in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen, kunnen diens goederen geheel of gedeeltelijk onder bewind worden gesteld. Ik zal in dit hoofdstuk de geschiedenis van het meerderjarigenbewind, de criteria voor onderbewindstelling en de resterende bevoegdheden van de rechthebbende bespreken nadat het bewind is uitgesproken.

1.1 Geschiedenis van het meerderjarigenbewind

Titel 19 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek regelt het meerderjarigenbewind. Sinds 1 september 1982 vormt het meerderjarigenbewind een nieuwe vorm van bescherming naast onder andere de rechtsfiguur curatele.3 Het meerderjarigenbewind heeft destijds een eigen regeling gekregen door een toename en spreiding van de welvaart, een toename van het aantal personen dat een inkomen geniet door uitbreiding van de welvaartstaat in combinatie met het uitkeringsstelsel en de stijging van de gemiddelde levensduur. Zo kwamen er steeds meer meerderjarigen met een aanzienlijk vermogen die als gevolg van hun leeftijd niet meer in staat waren om zelf hun eigen vermogensbelangen te behartigen.4 Meerdere maatschappelijke (ouderen)organisaties drongen er bij de wetgever dan ook op aan om een wettelijke regeling voor het meerderjarigenbewind in te stellen.

De alternatieven die destijds voorhanden waren om meerderjarigen te beschermen – met betrekking tot het inkomens- en vermogensbeheer – schoten te kort. Zo was de rechtsfiguur van curatele een optie, maar ondercuratelestelling ging vaak te ver.5 Curatele zorgt ervoor dat

de curandus handelingsonbekwaam wordt. Ook niet-vermogensrechtelijke rechtshandelingen kunnen dan niet langer door de rechthebbende worden verricht. De behoefte rees om juist de vermogensrechtelijke rechtshandelingen en vermogensbestanddelen aan iemand anders dan de rechthebbende toe te vertrouwen. Ook rechtsfiguren als lastgeving en volmacht werden toegepast, maar boden eveneens geen passende oplossing. Volmachtgevers en lastgevers blijven namelijk zelf bevoegd om de betreffende rechtshandelingen te verrichten en kunnen de volmacht of last bovendien intrekken. De regeling van het mentorschap kreeg pas later een wettelijke regeling, maar zou nu ook geen soelaas bieden, aangezien een mentor slechts de niet-vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende behartigt.6 De rechthebbende kon,

3 Stb. 1981, 283.

4 Kamerstukken II 1978/79, 15 350, nr. 3, p. 9-10. 5 Kamerstukken II 1978/79, 15 350, nr. 3, p. 10. 6 Asser/De Boer 1* 2010/1183b; Staatsblad 1994, 757.

(6)

6

met de hiervoor genoemde rechtsmiddelen, dus niet passend tegen zichzelf beschermd worden. Tenslotte gaf ook de rechtsfiguur van zaakwaarneming geen oplossing, want degene wiens zaak wordt waargenomen blijft – net als de volmachtgever – zelfstandig bevoegd tot het verrichten van de rechtshandeling en bij zaakwaarneming bestaat het gevaar dat de rechtshandeling wordt vernietigd op grond van art. 6:202 BW wegens het zich inlaten met andermans beheer zonder redelijke grond. Het meerderjarigenbewind als vormgegeven in titel 1.19 BW voorziet dus in de mogelijkheid om – zonder dat de rechthebbende zelfstandig beschikkingsbevoegd blijft – het beheer van bepaalde of alle goederen van een meerderjarige die daartoe zelf niet langer behoorlijk in staat is, onder bewind te stellen van een derde.7 Op 1 januari 2014 is een wetswijziging in werking getreden die aanvullende wetgeving betreffende het beschermingsbewind bevat. Zo kon voortaan ook bij verkwisting door de rechthebbende het bewind worden verzocht, waar dat voorheen slechts bij problematische schulden het geval was. Bovendien is de kring van personen die om de instelling van het bewind kunnen verzoeken verruimd.8

1.2 Welke voorwaarden gelden voor onderbewindstelling?

Volgens art. 1:431 lid 1 sub a BW kan de kantonrechter één of meer goederen van de rechthebbende onder bewind stellen indien de rechthebbende tijdelijk of duurzaam niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Art. 1:431 lid 1 sub b BW voegt hier nog een tweede mogelijke grond aan toe, namelijk verkwisting of het hebben van problematisch schulden. Centraal criterium zal steeds zijn of de rechthebbende nog zelfstandig zijn eigen vermogensrechtelijke belangen kan behartigen.9 Indien dit niet het geval is, dan kan de

kantonrechter één of meerdere goederen van de rechthebbende onder bewind stellen.

Het meerderjarigenbewind is – zoals de naam reeds doet vermoeden – bedoeld voor meerderjarigen. In sommige gevallen kan het raadzaam zijn om voor minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperking een beschermingsbewind aan te vragen met het oog op de toekomstige meerderjarigheid. Het ouderlijk gezag valt dan namelijk van rechtswege weg en deze groep minderjarigen komt dan in een beschermingsvacuüm terecht. Om dit op te vangen kan al van tevoren het beschermingsbewind worden verzocht zodat de ouder(s) – als

7 Kamerstukken II 1978/79, 15 350, nr. 3, p. 11. 8 Kamerstukken II 2011/12, 33 054, nr. 3, p. 7. 9 Kamerstukken II 1978/79, 15 350, nr. 3, p. 12.

(7)

7

bewindvoerder(s) – na de 18e verjaardag op dezelfde voet de vermogensrechtelijke belangen

van hun kind kunnen behartigen.10

Het feit dat het bewind ook verzocht kan worden omwille van een lichamelijke oorzaak, komt doordat het soms niet duidelijk is of de toestand van de rechthebbende het gevolg is van een geestelijke of lichamelijke omstandigheid. Denk aan een comateuze patiënt.11 Door deze gekozen formulering ontstaat geen discussie over het feit of een lichamelijke oorzaak tot de onderbewindstelling zou kunnen leiden. Het bewind kan ook tijdelijk worden uitgesproken voor gevallen waarin de patiënt, bijvoorbeeld als gevolg van een toekomstige ziekenhuisopname met verwacht herstel, voor slechts een bepaalde periode niet zelfstandig zijn eigen vermogen zal kunnen beheren.12 Een onderbewindstelling gebeurt doorgaans op verzoek, maar kan desgewenst ook ambtshalve worden opgelegd.13 De kantonrechter bepaalt uitdrukkelijk welke goederen onder bewind komen te staan en stelt vervolgens de bewindvoerder aan.14 Hierbij zal de voorkeur van de rechthebbende worden gevolgd, tenzij gegronde redenen zich daartegen verzetten.15

1.3. Welke resterende bevoegdheden heeft de rechthebbende?

Zoals eerder vermeld, wordt de rechthebbende als gevolg van het bewind niet

handelingsonbekwaam.16 Het bewind wordt uitgesproken over één of meer goederen, wat ertoe leidt dat de rechthebbende slechts handelingsonbevoegd wordt ten aanzien van deze goederen.17 Ten aanzien van andere rechtshandelingen, niet betrekking hebbende op deze

onder bewind gestelde goederen, blijft de rechthebbende aldus gewoon handelingsbevoegd. Art. 1:438 lid 1 BW stelt dat vanaf het moment dat het bewind over één of meer goederen is ingesteld, het beheer over deze goederen uitsluitend toekomt aan de bewindvoerder en niet langer aan de rechthebbende. Lid 2 van dit artikel voegt hier aan toe dat de rechthebbende slechts nog met medewerking van de bewindvoerder of met machtiging van de kantonrechter over de onder bewind gestelde goederen kan beschikken. De rechthebbende wordt aldus uitgesloten van beheershandelingen en beperkt in het doen van beschikkingshandelingen. Uit

10 Art. 1:431 lid 2 jo. art. 1:434 lid 2 BW; Asser/De Boer 1* 2010/1129. 11 Asser/De Boer 1* 2010/1130.

12 Asser/De Boer 1* 2010/1131. 13 Art. 1:432 lid 1 jo. lid 3 BW. 14 Art. 1:434 jo. art. 1:435 BW. 15 Art. 1:435 lid 3 BW.

16 De rechtsfiguur van curatele leidt wel tot handelingsonbekwaamheid, art. 1:378 BW jo art. 1:381 BW. 17 De rechtsfiguren van volmacht en lastgeving leiden tot handhaving van de handelingsbevoegdheid van de rechthebbende.

(8)

8

het tweede lid kan worden afgeleid dat de rechthebbende buiten de bewindvoerder om over ‘zijn’ onder bewind gestelde goederen kan beschikken. De rechthebbende kan om een machtiging vragen bij de kantonrechter indien de bewindvoerder niet wenst mee te werken aan een door de rechthebbende gewenste beschikkingshandeling omtrent een onder bewind gesteld goed. Verricht de rechthebbende een rechtshandeling in strijd met art. 1:438 BW, dan is deze rechtshandeling in beginsel ongeldig. Art. 1:439 BW geeft een

derdenbeschermingsbepaling voor gevallen waarin de rechthebbende toch over zijn onder bewind gestelde goederen heeft beschikt, maar waarbij derden het bewind niet kenden noch behoorden te kennen.

Toch komt de rechthebbende in bepaalde gevallen een belangrijke zeggenschap toe met betrekking tot zijn goederen die onder bewind zijn gesteld. Op grond van art. 1:441 lid 2 BW behoeft de bewindvoerder namelijk toestemming van de rechthebbende – of vervangende machtiging van de kantonrechter – voor bepaalde handelingen als opgesomd in het betreffende wetsartikel. Eén van de rechtshandelingen waarvoor toestemming van de

rechthebbende of machtiging van de kantonrechter is vereist, is het beschikken over een onder bewind staand goed. Indien de bewindvoerder namens de rechthebbende geld van diens bankrekening wil schenken aan bijvoorbeeld de kinderen van de rechthebbende, dan zal de bewindvoerder aldus toestemming van de rechthebbende of, indien de rechthebbende daar niet meer toe in staat is, vervangende machtiging van de kantonrechter behoeven voor het doen van de schenking.

(9)

9 2. Bewindvoerder

De bewindvoerder vertegenwoordigt gedurende het bewind de rechthebbende bij de vervulling van zijn taak op grond van art. 1:441 BW. Ik zal in dit hoofdstuk de bevoegdheden van de bewindvoerder nader toelichten en de positie van de bewindvoerder bespreken met betrekking tot schenken uit onder bewind gestelde goederen.

2.1 Soorten bewindvoerders

2.1.1 Hoe is de relatie tot de testamentaire bewindvoerder?

Het meerderjarigenbewind heeft tot doel om één of meerdere goederen van meerderjarigen onder bewind te stellen, omdat zij zelf als gevolg van lichamelijke of geestelijke beperkingen niet langer in staat zijn om hun eigen vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Het testamentaire bewind wordt door de erflater bij testament ingesteld met betrekking tot de nagelaten of vermaakte goederen.18 Het betreft hier dus de goederen der nalatenschap die bij een bepaalde verkrijger onder bewind gesteld zullen worden. Belangrijk verschil is dat het meerderjarigenbewind als bedoeld in art. 1:431 BW ingesteld wordt door de kantonrechter en dat het testamentaire bewind als bedoeld in art. 4:153 BW bij uiterste wil wordt ingesteld.19 De bevoegdheden van de meerderjarigenbewindvoerder en de testamentaire bewindvoerder zijn vergelijkbaar. Het testamentaire bewind kent, al naar gelang in wiens belang het desbetreffende bewind is ingesteld, verschillende vormen. Ook bij het testamentaire bewind komt de bevoegdheid tot beheer uitsluitend toe aan de bewindvoerder.20

Beschikkingshandelingen vereisen ook hier toestemming van de rechthebbende of vervangende machtiging van de kantonrechter.21

Samenloop tussen deze twee vormen van bewind kan zich voordoen. Het meerderjarigenbewind heeft betrekking op goederen die de rechthebbende toebehoren en ‘zullen toebehoren’.22 Zijn iemands goederen reeds onder bewind gesteld en erft diegene

vervolgens van iemand die ten aanzien van zijn nagelaten goederen een testamentaire bewind heeft ingesteld, dan zullen de nagelaten goederen zowel onder het meerderjarigenbewind als het testamentaire bewind vallen. In deze situatie zijn zowel de beschermingsbewindvoerder als de testamentaire bewindvoerder partieel beschikkingsbevoegd ten aanzien van een geërfd

18 Art. 4:153 lid 1 BW. 19 Kolkman 2015, nr. 6. 20 Art. 4:166 BW.

21 Art. 4:169 BW geeft aan dat de testamentaire bewindvoerder ook de toestemming van anderen nodig heeft, indien het bewind in het belang van meerderen is ingesteld.

(10)

10

goed dat tot het vermogen van de rechthebbende is gaan behoren. Dit probleem speelt uiteraard alleen wanneer de beschermingsbewindvoerder en de testamentaire bewindvoerder verschillende (rechts)personen zijn.

Indien de rechthebbende een bedrag heeft geërfd en de beschermingsbewindvoerder wil dit schenken aan bijvoorbeeld een kind van de rechthebbende, dan zou de testamentaire bewindvoerder zich hier tegen kunnen verzetten. Aangezien het testamentaire bewind een specius is ten opzichte van het meerderjarigenbewind, dat een meer algemene vorm van bewind is, prevaleert het testamentaire bewind ten aanzien van beschikkingshandelingen.23 Bovendien is het testamentaire bewind een uitwerking van de wil van de erflater die een uitdrukkelijke bescherming voor ogen had, terwijl het meerderjarigenbewind door de kantonrechter wordt ingesteld en meer als een algemene bescherming geldt. Ten aanzien van beheershandelingen prevaleert het testamentaire bewind eveneens.24 Om deze samenloop te voorkomen, kan de erflater bij testament bepalen dat aan het testamentaire bewind een voorwaarde is verbonden, namelijk dat het (testamentaire) bewind slechts in werking treedt indien er geen algemeen meerderjarigenbewind is uitgesproken over de goederen van de erfgenaam of legataris. Sinds het nieuwe erfrecht kan de kantonrechter op verzoek van de testamentaire bewindvoerder het testamentaire bewind opheffen op grond van onvoorziene omstandigheden.25 Indien na het openvallen van de nalatenschap blijkt dat er ten behoeve van een aspirant-erfgenaam een meerderjarigenbewind is ingesteld, zal de kantonrechter hierbij kunnen overgaan tot opheffing van het testamentaire bewind zodat de beschermingsbewindvoerder zelfstandig het vermogen van de rechthebbende kan behartigen en er geen conflicten zullen ontstaan.26

2.1.2 Hoe is de verhouding tussen familiaire en niet-familiaire bewindvoerders?

In het merendeel van de gevallen zal de bewindvoerder uit de naaste omgeving van de rechthebbende komen. De rechthebbende voelt zich op deze manier namelijk het meest vertrouwd met zijn bewindvoerder en bovendien zal de bewindvoerder zo beter in staat zijn om de wil en wensen van de rechthebbende in te schatten en te behartigen. In de praktijk zal de benoeming tot bewindvoerder een voortzetting en formalisering zijn van de bestaande situatie waarin een nauw betrokken familielid, vaak uit het eigen gezin, al de bankrekening

23 Meijer stelt dat de beschermingsbewindvoerder moet dulden dat de testamentaire bewindvoerder bij samenloop van beide vormen van bewind tot beschikken over mag gaan; zie Meijer 1999, par. 5, p. 738. 24 Meijer 1999, par. 5, p. 738.

25 Meijer 1999, par. 8, p. 739. 26 Idem.

(11)

11

van de rechthebbende beheerde.27 Er zal echter niet altijd in de naaste omgeving een

geschikte kandidaat-bewindvoerder aanwezig zijn, ofwel doordat verstoorde

familieverhoudingen niet tot een kandidaat leiden waar alle betrokkenen achter staan, ofwel doordat er simpelweg geen kandidaat aanwezig is die de wil of de tijd heeft om zich hiervoor in te zetten.

Voor deze situaties waarin in de nabije omgeving geen beroep kan worden gedaan op een beschikbare en geschikte persoon, kan men een professionele bewindvoerder aanstellen. Een professionele bewindvoerder is een onafhankelijke persoon of instelling die ten aanzien van drie of meer personen bewindvoerder (of curator of mentor) is.28 Aangezien er met een dergelijke bewindvoerder bij de aanvang van het bewind geen vertrouwensbestand bestaat en de bewindvoerder de rechthebbende bij aanvang niet of nauwelijks kent, zijn er voor deze groep bewindvoerders extra waarborgen in de wet opgenomen. Ook is de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) opgericht waarbij

dergelijke professionele bewindvoerders zijn aangesloten. Een professionele bewindvoerder dient een nieuwe bankrekening te openen van waaruit hij uitsluitend namens de

rechthebbende transacties zal verrichten.29 Bovendien hebben professionele bewindvoerders de plicht om periodiek de kantonrechter te informeren omtrent de noodzaak van het bewind voor de rechthebbende en dienen zij jaarlijks een verklaring van een accountant te overleggen dat zij aan de door de wet gestelde eisen van bewindvoering voldoen.30 Aan professionele

bewindvoerders worden dus nadere kwaliteitseisen gesteld in verband met het ontbreken van de vertrouwensband.

2.2 Welke taken heeft de bewindvoerder? 2.2.1 Beheer- en beschikkingshandelingen

De bewindvoerder komt tijdens het bewind allereerst het beheer toe over de onder bewind gestelde goederen.31 Beheer kent verschillende definities. Volgens art. 3:170 lid 2 BW vallen onder beheer (van gemeenschapsgoederen) alle handelingen die gedaan moeten worden om een bepaald goed in stand te houden en de opbrengst ervan te verwerven, oftewel alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstbaar kunnen zijn. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton hanteert de volgende definitie: ‘’het

27 Kamerstukken II 2011/12, 33 054, nr. 3, p. 4.

28 Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK 2014, par. A.7. 29 Art. 1:435 lid 7 jo. art. 1:436 lid 4 BW.

30 Kamerstukken II 2011/12, 33 054, nr. 3, p. 9; art. 1:435 lid 8 BW. 31 Art. 1:438 lid 1 BW.

(12)

12

conserveren, normaal exploiteren en doelmatig beleggen of herbeleggen van vermogen, waaronder het wisselen van aandelen en obligaties’’.32 Beheer heeft vaak een economische

betekenis en kan ook daden van beschikking omvatten – bijvoorbeeld als de goederen onderhevig zijn aan bederf en adequaat handelen vereist is – en komt neer op normaal onderhoud en behoud van een goed.33

Als de rechthebbende over zijn onder bewind gestelde goederen wil beschikken terwijl dit beschikken niet als een beheershandeling kan worden aangemerkt, behoeft hij ofwel toestemming van de bewindvoerder ofwel een machtiging van de kantonrechter.34 Tot beschikken wordt gerekend het vervreemden of met enig recht bezwaren van een goed.35 Het doen van schenkingen – het vervreemden van geld – uit onder bewind gestelde goederen is derhalve een beschikkingshandeling. Vaak zal de rechthebbende als gevolg van geestelijke beperkingen niet langer in staat zijn om zelf te beschikken over zijn goederen. Als de bewindvoerder over de onder bewind gestelde goederen wil beschikken, dan behoeft hij op zijn beurt ofwel toestemming van de rechthebbende, ofwel vervangende machtiging van de kantonrechter.36 Indien de rechthebbende geestelijk nog in staat is zijn wil te uiten, zal een verzoek tot vervangende toestemming van de kantonrechter worden afgewezen.37

2.2.2 Verplichtingen en overige taken bewindvoerder

Art. 1:441 BW geeft een uitgebreide taakomschrijving van de taken van de bewindvoerder. De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende in en buiten rechte, hij draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende en de bewindvoerder kan alle handelingen verrichten die aan een goed bewind bijdragen. Op grond van art. 1:436 lid 1 BW is de bewindvoerder vervolgens verplicht om onder andere zo spoedig mogelijk een beschrijving van de onder bewind gestelde goederen op te maken en een afschrift af te geven bij de griffie van de rechtbank.38 Behoort tot de onder bewind gestelde goederen een registergoed of een onderneming dan dient de bewindvoerder zijn benoeming tot bewindvoerder in te schrijven in respectievelijk de openbare registers van het Kadaster en het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.39 In bepaalde gevallen kan de bewindvoerder

32 Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK 2014, par. B 5. 33 Pitlo/Reehuis & Heisterkamp 2012, Goederenrecht, nr. 422, p. 339. 34 Art. 1:438 lid 2 BW.

35 Jansen 2015, artikel 438 Boek 1 Burgerlijk Wetboek. 36 Art. 1:441 lid 2 BW.

37 Hof Arnhem-Leeuwarden 13 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8733, nr. 200.148.320. 38 Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK 2014, par. B.1.

(13)

13

worden verplicht om een aparte bankrekening te openen waarvan hij zoveel mogelijk gebruik zal maken in het kader van het bewind.40 De bewindvoerder dient bovendien rekening en

verantwoording af te leggen jegens de rechthebbende en brengt verslag uit van zijn werkzaamheden.41

2.3. Kan de bewindvoerder schenken en erfrechtelijke verkrijgingen verwerpen?

De bewindvoerder draagt op grond van art. 1:441 lid 1 BW aldus zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende. Hieraan zijn door de wetgever twee beperkingen gesteld: a) het vermogen moet wel onder bewind zijn gesteld en b) het vermogen behoort niet besteed te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende.

Heeft de bewindvoerder mogelijkheden tot vermogensplanning en wanneer is sprake van een doelmatige belegging bij schenkingen en erfrechtelijke verkrijgingen?

2.3.1 Schenkingen

Een veel gehoord argument voor het doen van schenkingen uit onder bewind gestelde

goederen is dat het een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende is.42 De wet zegt niets over wat behoort tot een doelmatige belegging. De belegging mag in elk geval niet in de weg staan aan een voldoende verzorging van de rechthebbende. De rechthebbende zal zelf profijt van zijn vermogen moeten blijven behouden en de bewindvoerder dient daarbij rekening te houden met meer dan strikt levensonderhoud. Voor het doen van een schenking uit onder bewind gestelde goederen behoeft de bewindvoerder een vervangende machtiging van de kantonrechter, indien de rechthebbende niet langer in staat is om zijn toestemming te verlenen. Steeds zal worden gekeken naar de persoonlijke leefomstandigheden van de rechthebbende en zijn beschikbare financiële middelen. De bewindvoerder – en achteraf de kantonrechter – zal per geval moeten beoordelen of bepaalde uitgaves tot een doelmatige belegging behoorden.43 De kantonrechter zal de hoofdregel hanteren dat de schenking niet wordt toegestaan indien een schenkingstraditie ontbreekt. Bij aanwezigheid van bijzondere

40 Art. 1:436 lid 4 BW; aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK 2014, par. B.2. 41 Art. 1:445 jo. art. 1:446a BW.

42 ‘’Bij estate planning is schenken een onmisbaar element. Door te schenken kan immers het vermogen bij leven worden verminderd en kan de belastingdruk worden gespreid.’’, Van Oostrom-Streep 2015.

43 Asser/De Boer 1* 2010/1167; de kantonrechter zal aan de hand van de aanbevelingen

meerderjarigenbewind van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton oordelen of een schenking als een doelmatige belegging kan worden gezien.; art. 1:441 BW; Bosman 2001; Van Oostrom-Streep 2015.

(14)

14

omstandigheden kan hier echter van worden afgeweken.44 In Hoofdstuk 3 zal ik de relevante

criteria nader specificeren en uiteenzetten.

2.3.2 Erfrechtelijke verkrijgingen

Bij het doen van schenkingen zal het vermogen van de rechthebbende per definitie verminderen. De kantonrechter stelt hier dan ook zware eisen aan. Ook bij erfrechtelijke verkrijgingen is de kantonrechter kritisch. De casus waarin een bewindvoerder af wil zien van het inroepen van een legitieme portie is nauw verwant met de schenking, maar wel degelijk anders. De bewindvoerder kiest er niet voor – zoals bij het doen van een schenking – om het vermogen te verminderen, maar kiest er voor om het vermogen van de rechthebbende niet te vergroten.

Het vonnis van de rechtbank Zutphen, sector kanton, van 17 december 2012 betrof de volgende casus.45 De moeder heeft haar terminaal zieke en zwaar gehandicapte kind onterfd. De bewindvoerder dient een verzoekschrift in bij de kantonrechter om toestemming voor het afzien van het inroepen van de legitieme portie door de rechthebbende, het kind. De

kantonrechter staat dit wel toe. Gezien de gezondheidstoestand van het kind, de nodige verzorging en een vermogen dat € 46.000,- bedraagt, acht de kantonrechter het in dit

specifieke geval aanvaardbaar om de legitieme portie niet in te roepen. Ook in deze casus zou de rechthebbende, het kind, bij het inroepen van de legitieme portie een hogere AWBZ-bijdrage hebben moeten leveren. Zou de bewindvoerder deze machtiging niet verzoeken en de 5-jaarstermijn van art. 4:85 lid 1 BW voor het inroepen van de legitieme portie laten verlopen, dan laat de bewindvoerder eveneens na om het vermogen van de rechthebbende te vergroten. De kantonrechter komt er dan niet aan te pas met als gevolg dat de bewindvoerder zijn gewenste resultaat – het niet groter worden van het vermogen van rechthebbende – eveneens bereikt. De bewindvoerder doet er mijns inziens toch goed aan om zich tot de kantonrechter te wenden, omdat anders het risico zich voor kan doen dat de bewindvoerder in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet op grond van art. 1:444 BW en daarmee jegens de

rechthebbende aansprakelijk wordt.

Op grond van art. 1:441 lid 5 BW is de bewindvoerder expliciet bevoegd om een aan de rechthebbende toekomende nalatenschap te aanvaarden. Over de bevoegdheid tot het

verwerpen van een nalatenschap wordt in dit lid met geen woord gesproken. Het eerste lid van

44 Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK 2014, par. D. 45 Rechtbank Zutphen 17 december 2012, Notafax 2012, 316.

(15)

15

art. 1:441 BW stelt dat de bewindvoerder alle handelingen mag verrichten die aan een goed bewind bijdragen. Bovendien vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende in rechte. Voor het verwerpen van een nalatenschap behoeft de bewindvoerder eveneens toestemming van de rechthebbende of vervangende machtiging van de kantonrechter.46 Ook het verwerpen van een nalatenschap is – zoals het niet inroepen van de legitieme portie – nauw verwant aan het doen van schenkingen, aangezien een schenking ertoe leidt dat het vermogen kleiner wordt, terwijl een verwerping er juist toe kan leiden dat het vermogen van de rechthebbende niet groter wordt. Als het saldo van het erfdeel positief is, dan voorkomt de bewindvoerder een stijging van het vermogen van rechthebbende door de nalatenschap te verwerpen. In het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (sector kanton) van 20 maart 2014 heeft de kantonrechter aan de bewindvoerder toegestaan om een nalatenschap namens de

rechthebbende te verwerpen.47 De casus was als volgt:

Twee dochters zijn gezamenlijk bewindvoerder over het vermogen van hun vader. Hun vader lijdt aan alzheimer en heeft in een eerder stadium toen hij nog wilsbekwaam was een

algemene volmacht afgegeven aan zijn dochters. Van belang is dat in die volmacht ook expliciet de bevoegdheid tot het verwerpen van nalatenschappen die aan vader toekomen, is begrepen. Hun moeder overlijdt en de dochters vragen de kantonrechter om een machtiging om de nalatenschap van hun moeder voor hun vader te mogen verwerpen. De achterliggende gedachte is dat het vermogen van vader niet toeneemt en zo zijn bijdrage voor de AWBZ (huidige Wlz) niet zal toenemen. Bovendien bepaalde moeders testament dat vader enig erfgenaam was. Ten tijde van het opmaken van moeders testament is hiervoor gekozen om de langstlevende echtgenoot zo goed verzorgd mogelijk achter te laten. Echter, door de AWBZ-bijdrage zou het testament van moeder voor vader nu heel ongunstig uitvallen en derhalve willen de dochter voor hun vader de nalatenschap van hun moeder verwerpen.48

De kantonrechter wijst het verzoek van de dochters toe. Aangezien vader zelf een aanzienlijk vermogen bezat en als gevolg van voormelde verwerping, zijn verzorging bij de betreffende zorginstelling niet in gevaar zal komen, ziet de kantonrechter geen bezwaar voor verwerping. Bovendien is van belang geweest dat vader al bij voorbaat een algemene volmacht aan zijn dochters had gegeven waarin aan hen de bevoegdheid werd gegeven om vaders nalatenschap te verwerpen. Zo was voor de kantonrechter duidelijk dat het expliciet de wil van vader is

46 Pleysier 2014.

47 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton 20 maart 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1975, NFX 2014, 80. 48 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton 20 maart 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1975, NFX 2014, 80, r.o. 1.2 t/m 1.6.

(16)

16

geweest om niet een onnodig hoge bijdrage voor de AWBZ te realiseren.49 Zoals ik in par. 1.1

aangaf, verhoudt de volmacht zich tot het meerderjarigenbewind zodanig dat de

volmachtgever zelfstandig bevoegd blijft om rechtshandelingen te blijven verrichten. De rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld, wordt handelingsonbevoegd ten aanzien van die goederen. De volmacht is van belang geweest, omdat hieruit de wil van de rechthebbende kon worden afgeleid door de kantonrechter.

Concluderend komt het er dus op neer dat een bewindvoerder wel degelijk aan

vermogensplanning kan doen. Er zijn mogelijkheden om het vermogen van de rechthebbende dusdanig te beïnvloeden dat ofwel een belastingvoordeel optreedt ofwel de eigen bijdrage voor de WLZ vermindert. De kantonrechter zal steeds een eigen afweging maken en in veel gevallen geen machtiging afgeven. In Hoofdstuk 3 ga ik hier uitgebreider op in.

2.4 Welk motief heeft de bewindvoerder om te schenken namens de rechthebbende?

De bewindvoerder kan uiteenlopende beweegredenen hebben om vermogen van de rechthebbende te schenken. In de volgende deelparagrafen zal ik deze beweegredenen

behandelen: de Wet langdurige zorg en belastingvoordeel op grond van de Successiewet ‘56.

2.4.1 De Wet langdurige zorg

Op 1 januari 2015 is de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) in werking getreden.50 Deze wet

vervangt de voorheen geldende Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). De Wlz geeft, samen met de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo), regelgeving omtrent personen die langdurige zorg behoeven. De nieuwe Wlz heeft onder meer tot doel om een nieuwe volksverzekering in het leven te roepen die waarborgen biedt voor behoud of verbetering van de kwaliteit van leven aan mensen die niet meer zelfredzaam kunnen zijn.51

De overheid wil meer maatwerk in de zorg, wat neerkomt op meer samenwerking in de gezondheidszorg en meer hulp van naasten van zorgbehoevenden. Betere kwaliteit van de zorg, meer voor elkaar zorgen en financiële houdbaarheid zijn dan ook de drie pijlers van het wetsvoorstel.52 De systematiek van de eigen bijdrage is onder het regime van de Wlz

nagenoeg gelijk gebleven aan de systematiek van de AWBZ.53

49 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton 20 maart 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1975, NFX 2014, 80, r.o. 1.7 t/m 1.10.

50 Stb. 2014, 494.

51 Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 3, p. 3. 52 Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 3, p. 3-6. 53 Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 3, p. 42.

(17)

17

De rechthebbende die langdurige zorg geniet, is jaarlijks een eigen bijdrage verschuldigd voor de zorg die hij verkrijgt.54 Deze eigen bijdrage is afhankelijk van de groep waartoe de

verzekerde behoort, de zorg die verstrekt wordt en de wijze waarop het recht op zorg tot gelding wordt gebracht. Op grond van art. 3.3.2.1 lid en 1 en 2 Besluit langdurige zorg (hierna: Blz) bedraagt de eigen bijdrage voor de Wlz op dit moment 1/12e deel van het bijdrageplichtig inkomen met een maximum van € 2.284,60 per maand. Het bijdrageplichtig inkomen wordt afgeleid van het verzamelinkomen of belastbaar loon voor box 1 van de Wet IB plus 8 % van het vermogen in box 3 Wet IB.55 Deze laatste component verklaart de behoefte van bewindvoerders om uit het vermogen van de rechthebbende een of meerdere schenkingen te doen met als gevolg dat dit vermogen in box 3 van de inkomstenbelasting vermindert en aldus de eigen bijdrage voor de Wlz vermindert.

2.4.2 Fiscaal voordeel

Bewindvoerders willen goederen behorende tot het vermogen van rechthebbenden soms schenken omwille van besparing van toekomstige erfbelasting. Een schenking kan op twee manieren tot belastingbesparing leiden.56 Allereerst door onder het vrijgestelde jaarlijkse bedrag te schenken. Per verkrijger kan een ander vrijgesteld bedrag gelden.57 Daarnaast zal erfbelasting bespaard kunnen worden door slim om te gaan met het tarief van art. 24 SW. Type I-verkrijgers (partner of afstammelingen in de rechte lijn) betalen 10 % over de eerste € 121.296,- en over het meerdere 20 %. Voor overige verkrijgers (type II) zijn deze

percentages respectievelijk 30 % en 40 %.

Stel dat schenker/erflater een bedrag van € 50.000,00 schenkt en het vermogen van schenker/erflater vóór de schenking € 170.000,00 bedraagt. Door dit bedrag bij leven te schenken, zal hierover door een kind aldus 10 % schenkbelasting verschuldigd zijn. Indien de rest van het vermogen van de schenker/erflater hierdoor onder de € 121.296,00 (in mijn voorbeeld € 120.000,00) valt, zal het kind over zijn erfdeel 10 % erfbelasting betalen. Dit komt neer op 10 % * € 50.000,00 = € 5.000,00 aan schenkbelasting.58 De vererving wordt

dan als volgt belast: 10 % * ( € 120.000,00 -/- € 20.047,00) = € 9.995,30 aan erfbelasting. Zou

54 Art. 3.2.5 lid 1 Wlz.

55 Hoens 2013 I; 12,5 % van het bijdrageplicht inkomen resulteert in de eigen bijdrage voor de Wlz. 56 Schols, Schols & Burgerhart e.a. 2010, par. 16.1.02.

57 Art. 33 SW.

58 Op grond van art. 33 aanhef en sub 5 jo. art. 5 en 6 Uitvoeringsbesluit schenk- en erfbelasting is de schenking van € 50.000,- onder bepaalde voorwaarden geheel vrijgesteld van schenkbelasting indien de verkrijger een kind is en het kind de schenking gebruikt voor bijvoorbeeld de eigen woning(schuld). Bovendien is de leeftijd van de begiftigde van belang.

(18)

18

schenker/erflater in dit voorbeeld geen schenking bij leven hebben gedaan, dan zou het kind een bedrag van € 170.000,00 erven en daarover – na aftrek van de vrijstelling van een kind van € 20.047,00 – als volgt erfbelasting betalen: 10 % * € 121.296,00 + 20 % * (€

170.000,00 -/- € 20.047,00 -/- € 121.296,00) = € 12.129,60 + € 5.731,40 = € 17.861,00. Dit levert dus – afhankelijk van de gehanteerde schenkingsvrijstelling – een behoorlijke besparing van erfbelasting op voor de erfgenamen van de rechthebbende.59 Aangezien in veel gevallen de bewindvoerder een te verwachten erfgenaam (zoon of dochter) van de rechthebbende is, zal de bewindvoerder er in deze gevallen bij de kantonrechter op aandringen om een machtiging te verlenen voor het doen van een dergelijke schenking.

Tenslotte zal in vele gevallen de rechthebbende als gevolg van zijn geestelijke en/of

lichamelijke toestand niet in staat zijn om nog langer van zijn vermogen te genieten ofwel van zijn naaste omgeving kennis te nemen. In de gevallen waarin de rechthebbende geestelijk nog redelijk mee kan, zal hij het prettig vinden om bij leven zijn vermogen over te hevelen naar de toekomstige generatie (lees: de (klein)kinderen). Bij vele ouderen geldt dan ook het adagium: ‘het is beter om warm te geven dan om koud te geven’.

2.5 Zijn er maatschappelijke bezwaren tegen dergelijke schenkingen?

Een van de redenen om te schenken uit onder bewind gestelde goederen is het voorkomen van een hoge(re) eigen bijdrage voor de Wlz. Uit de jurisprudentie komt echter naar voren dat dergelijke schenkingen met voormeld doel vaak niet worden toegestaan door de

kantonrechter, omdat hiermee de Wlz-wetgeving wordt gefrustreerd.60 Goedkeuring van een

dergelijk verzoek zou er toe leiden dat bepaalde zorgbehoevenden minder gaan bijdragen aan de Wlz en als gevolg daarvan dient de zorgsector meer een beroep te doen op de algemene middelen. De maatschappij draait dan dus op voor het financiële tekort in de zorg.

Bij wilsbekwame personen bestaat er echter geen barrière om te schenken met als doel de (toekomstige) eigen bijdrage voor de Wlz te verlagen. Een wilsbekwaam persoon mag per slot van rekening met zijn eigen vermogen doen wat die persoon zelf wil. Wilsbekwame ouderen wier goederen niet onder bewind zijn gesteld, kunnen zonder problemen hun vermogen overdragen naar de kinderen om zo een lage(re) eigen bijdrage voor de Wlz te realiseren. Pleysier stelt dat de mogelijkheid om te schenken uitdrukkelijk door de wetgever is toegestaan

59 Onder voorbehoud van een aanzienlijke toename van het vermogen na de schenking en voor het overlijden van de erflater, met als gevolg dat de nalatenschap (ver) boven de € 121.296,- uitkomt.

60 Rechtbank Oost-Brabant 21 februari 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ2689; Rechtbank Oost-Brabant 4 maart 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ3202, LJN BZ3202; Rechtbank Zwolle 27 juni 2006, ECLI:NL:RBZLY:2006:AX9431,

(19)

19

en dat de wetgever deze schenkingsconstructies had kunnen voorzien.61 Het is volgens hem

aan de Hoge Raad om zijn oordeel te geven omtrent de vraag of de kantonrechter bij zijn beoordeling het bezwaar mag betrekken dat schenken ten koste van de ‘publieke kassen’ niet aanvaardbaar is. Tot op heden is nog niet doorgeprocedeerd tot de Hoge Raad.62

Indien de bewindvoerder uit onder bewind gestelde goederen wil schenken, behoeft hij ofwel toestemming van de rechthebbende ofwel een vervangende machtiging van de kantonrechter. Indien de rechthebbende nog voldoende in staat is om zijn eigen wil te bepalen, dan heeft hij met zijn toestemming zijn wil verklaard en kan de bewindvoerder overgaan tot het doen van de schenking. Wanneer de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet meer in staat is om zelf toestemming te geven, dan zal de kantonrechter moeten overwegen of de schenking in het belang is van de rechthebbende of dat de schenking de leefomgeving van de rechthebbende verbetert. De kantonrechter moet aldus oordelen of een bewindvoerder vermogen van iemand anders (de rechthebbende) mag schenken. De

jurisprudentie laat zien dat er een aantal waarborgen geldt welke de kantonrechter in zijn overweging meeneemt. Deze zullen in Hoofdstuk 3 aan de orde komen.

In de literatuur is de vraag gesteld wat het nut zou zijn om ‘inroeping van een legitieme portie’ of ‘aanvaarding van een nalatenschap’ tegen te gaan. Een van de gevolgen van deze handelingen is namelijk dat het vermogen van de rechthebbende toeneemt. Bij veel

rechthebbenden wier goederen onder bewind zijn gesteld en die als gevolg van hun geestelijke en/of lichamelijke gesteldheid niet langer in staat zijn om zelf iets met hun vermogen te ondernemen, hoopt het vermogen zich alleen maar op, terwijl dit vermogen hen niet langer van dienst kan zijn. Het vermogen van de rechthebbende dient slechts nog tot de nodige verzorging van de rechthebbende. Indien het vermogen ruimschoots genoeg is voor die verzorging, zal het meerdere voor de rechthebbende geen nut meer hebben, zo betoogt Pleysier.63

Er bestaan dus wel degelijk maatschappelijke bezwaren tegen schenken uit onder bewind gestelde goederen. Door te schenken met als doel het verlagen van de Wlz-bijdrage, zal de maatschappij het tekort aan inkomsten voor de zorgsector moeten dragen. Daarentegen is het voor personen wier goederen niet onder bewind zijn gesteld wel mogelijk om te schenken met als achterliggende gedachte de eigen bijdrage voor de Wlz.

61 Pleysier 2014, algemene beschouwingen. 62 Pleysier 2014, algemene beschouwingen. 63 Pleysier 2013, par. 6.

(20)

20

Het ‘niet-verhogen’ van het vermogen van de rechthebbende wordt wel toegestaan. Zo is het verwerpen van een erfstelling en het niet-inroepen van een legitieme portie door de

kantonrechter goedgekeurd. In Hoofdstuk 3 zullen we zien dat het verlagen van het vermogen van de rechthebbende door middel van schenkingen niet altijd wordt toegestaan. Indien het vermogen van de rechthebbende – na de schenking – nog ruimschoots voldoende is om in zijn zorgbehoefte te voorzien en hij zelf als gevolg van zijn gezondheid geen profijt kan hebben van dit vermogen, zou op grond hiervan een schenking toegestaan kunnen worden. Het resterende vermogen is echter niet het enige belang dat de kantonrechter meeweegt. De kantonrechter zal toezien op de belangen van de rechthebbende en niet die van mensen die zich diens erfgenaam wanen. Het doen van de schenking als daad van goed vermogensbeheer, met als achterliggend doel om bijvoorbeeld toekomstige erfbelasting te besparen, behoort voor de kantonrechter géén goed argument te zijn.64 Dat het belang van de rechthebbende vooropgesteld dient te worden bij het handelen van de bewindvoerder, komt ook in de jurisprudentie steeds naar voren.65

64 Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK 2014, par. D.1.

65 Hof Den Haag 27 augustus 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2877, FJR 2014/71.12; Hof Den Haag 4 april 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA3009, nr. 729-D-06, nr. 730-D-06, nr. 731-D-06; Hof Den Bosch 7 maart 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4791, nr. HV 200.117.733/01, RN 2013/62; Hof Arnhem-Leeuwarden 26 september 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8162, nr. 200.149.038-01.

(21)

21 3. Kantonrechter

De bewindvoerder behoeft, bij het ontbreken van goedkeuring door de rechthebbende, voor het doen van schenkingen uit onder bewind gestelde goederen een vervangende machtiging van de kantonrechter. In dit hoofdstuk zal ik de criteria behandelen aan de hand waarvan de kantonrechter zijn oordeel velt en zal ik de relevante jurisprudentie vergelijken.

3.1 Welke criteria hanteert de kantonrechter bij schenkingen door de bewindvoerder? 3.1.1 De richtlijnen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton

Het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) heeft richtlijnen opgesteld voor kantonrechters omtrent hun handelwijze met betrekking tot het doen van schenkingen door bewindvoerders.66 Het LOVCK wil voor bewindvoerders een handvat bieden voor hoe zij om dienen te gaan met specifieke situaties. Bovendien dienen deze aanbevelingen als leidraad voor kantonrechters om tot een uniform beleid te komen.67 In deze ‘aanbevelingen meerderjarigenbewind’ worden algemene richtlijnen gegeven met betrekking tot het instellen van het meerderjarigenbewind, de taken en beloning van de bewindvoerder. Ook worden expliciete aanbevelingen gegeven omtrent het handelen van de bewindvoerder omtrent het doen van schenkingen en met betrekking tot erfrechtelijke zaken. Ten slotte wordt ook samenloop met andere vormen van bewind besproken en de beëindiging van het bewind wordt behandeld. Op de richtlijnen voor het doen van schenkingen namens de rechthebbende zal ik nu nader ingaan.68

3.2 Schenkingstraditie

De hoofdregel is dat het verzoek van de bewindvoerder om te worden gemachtigd tot het doen van een schenking namens de rechthebbende die zijn wil niet kan bepalen, zal worden afgewezen indien er geen schenkingstraditie wordt aangetoond.69 Van een dergelijke schenkingstraditie is volgens het LOVCK sprake indien de rechthebbende voorafgaand aan de instelling van het bewind bepaalde repeterende handelingen heeft verricht, zoals het doen van jaarlijkse donaties aan goede doelen en/of periodieke giften aan bijvoorbeeld de kinderen die van een grotere omvang waren dan de gebruikelijke verjaardagscadeaus. Indien deze

66 Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK 2014. 67 Loonen & Weever 2014, p. 58-64.

68 Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK 2014, par. D. 69 Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK 2014, par. D.3.

(22)

22

schenkingstraditie aangetoond kan worden, dan zal de kantonrechter een machtiging verlenen om deze traditie op dezelfde voet voort te zetten.

Een eerste uitzondering hierop is dat het voortzetten van deze schenkingstraditie de toekomstige verzorging van de rechthebbende in gevaar zou brengen. Een tweede uitzondering hierop is dat nooit een machtiging zal worden verleend voor een schenking indien het liquide vermogen van de rechthebbende als gevolg van de schenking minder dan € 30.000,- zal komen te bedragen.70 Deze grens van € 30.000,- staat los van de aanwezigheid van een schenkingstraditie en hiervan kan slechts worden afgeweken indien de kantonrechter oordeelt dat de toekomstige verzorging van de rechthebbende geen gevaar zal lopen. De kantonrechter let hierbij op de verwachte inkomsten en het behoeftepatroon van de rechthebbende, waaronder de kosten van levensonderhoud, recreatie, bijdragen in gezondheidszorg en reserves voor toekomstige verhuizing.71

In het arrest van Hof Amsterdam van 18 januari 2007 was de vraag aan de orde of de

betreffende schenking gezien kon worden als een doelmatige belegging en het hof geeft hier een uitleg van het begrip ‘schenkingstraditie’.72 Het hof kijkt niet alleen naar eventueel gedane schenkingen in het verleden, maar neemt in zijn overwegingen ook bestaande wilsuitingen om toekomstige schenkingen te willen doen mee, zoals een ‘estate plan’ en een testament. Het hof acht dus iedere wilsuiting van de rechthebbende van belang waaruit het willen doen van schenkingen zou kunnen blijken. Op 7 maart 2013 oordeelde ook Hof Den Bosch dat het antwoord op de vraag of machtiging verleend dient te worden aan de

bewindvoerder om schenkingen te doen uit het vermogen van de rechthebbende, afhankelijk is van de wil van de rechthebbende.73 Ook een levenstestament zal dus door de rechter

meegewogen worden in zijn oordeel omtrent de wilsuiting van de rechthebbende met betrekking tot het doen van schenkingen.

Het is aan de bewindvoerder om te stellen en te bewijzen dat een schenkingstraditie aanwezig is. Indien de kantonrechter een dergelijke schenkingstraditie aanwezig acht, zal binnen de grenzen van die traditie goedkeuring verleend worden voor het doen van een nieuwe schenking.74 Het Hof Den Haag verlaagde het bedrag van de toegestane schenking van € 10.000,- naar het destijds belastingvrij te schenken bedrag, aangezien het hof niet inzag dat

70 Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK 2014, par. D.6. 71 Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK 2014, par. D.6.

72 Hof Amsterdam 18 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ9769, nr. 1413/06, RN 2007/46. 73 Hof Den Bosch 7 maart 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4791, nr. HV 200.117.733/01, RN 2013/62. 74 Hof Den Haag 4 april 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA3009, nr 729-D-06, nr 730-D-06, nr 731-D-06.

(23)

23

een hoger bedrag de belangen van de rechthebbende zou dienen. In een vonnis van de Rechtbank Zwolle van 27 juni 2006 voerde de bewindvoerder zelf aan dat er geen sprake was van een schenkingstraditie. De rechtbank verleende geen machtiging voor het doen van een schenking.75 Aangezien de hoofdregel van het LOVCK is dat bij een ontbreken van de schenkingstraditie, het verzoek zal worden afgewezen, is dat in casu dan ook gebeurd. De reden waarom de schenkingstraditie ontbreekt, is volgens de rechtbank niet van belang. De bewindvoerder kon overigens ook anderszins niet aantonen dat de schenkingen in het belang van de rechthebbende zouden zijn. Het Hof Den Haag oordeelde in een vergelijkbare zaak eveneens dat bij onvoldoende bewijzen door de bewindvoerder van het aanwezig zijn van een schenkingstraditie, geen machtiging wordt verleend voor het doen van een schenking uit het vermogen van de rechthebbende.76

3.3 Afwijkingen van de hoofdregel: bijzondere omstandigheden

De kantonrechter kan beslissen om af te wijken van de zojuist genoemde hoofdregel, indien het belang van de rechthebbende dat vereist of indien de schenking de leefomgeving van de rechthebbende verbetert.77 In bepaalde gevallen ziet de kantonrechter het verzoek dan toch als een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende.

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde op 4 december 2014 dat het feit dat de woning van de rechthebbende onlangs verkocht was een bijzondere omstandigheid was die, ondanks het feit dat de schenkingstraditie ontbrak, het doen van een schenking namens de rechthebbende door de bewindvoerder rechtvaardigde. Als gevolg van de woningverkoop had de rechthebbende een aanzienlijk vermogen op zijn bankrekening. De zoon wilde een bedrag van € 90.000,- aan zichzelf schenken ten behoeve van zijn eigenwoningschuld, waarna nog voldoende vermogen over zou blijven. De zoon deed bovendien een beroep op de toenmalige tijdelijke verruiming van de vrijstelling voor de schenkbelasting. De verkoop van de woning door de vader en het overhouden van voldoende vermogen, in combinatie met het doel van de schenking, werd door de rechtbank in het belang van de rechthebbende gezien. Het ontbreken van de schenkingstraditie werd hierdoor opzij gezet.78

De Rechtbank Midden-Nederland oordeelde echter twee weken later in een vergelijkbare casus dat in dit geval juist geen sprake was van een bijzondere omstandigheid, omdat het

75 Rechtbank Zwolle 27 juni 2006, ECLI:NL:RBZLY:2006:AX9431, LJN AZ6523. 76 Hof Den Haag 22 april 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BI3619, LJN BI3619. 77 Aanbevelingen Meerderjarigenbewind LOCVK 2014, par. D.5.

78 Rechtbank Zeeland-West-Brabant 4 december 2014, nr. 440709 OV VERZ 14-5605 (niet gepubliceerd), Notafax 2014, 313.

(24)

24

belang van de rechthebbende hiermee niet gediend werd en diens leefomgeving ook niet verbeteren zou.79 Hier was de eigen woning van de rechthebbende vlak voor de

onderbewindstelling verkocht en zou diens vermogen nog ruimschoots toereikend zijn om in zijn verzorging te voorzien. Waarom de machtiging niet werd verleend, is onduidelijk.80 In beide zaken werd een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling van € 100.000,-. Het Hof Den Haag oordeelde op 21 juli 2010 dat wel sprake was van bijzondere

omstandigheden in een geval dat de rechthebbende voor de onderbewindstelling geen liquide vermogen bezat en na de onderbewindstelling en de verkoop van haar woning plotseling een aanzienlijk liquide vermogen bezat.81 Het vermogen van de rechthebbende was van een dermate grote omvang, dat nog een aanzienlijk liquide vermogen over zou blijven na het doen van de schenking. Hier werd uitdrukkelijk toestemming verleend voor één eenmalige

schenking waarbij werd aangegeven dat herhalingsverzoeken zullen worden afgewezen. Het lijkt er dus op dat de verkoop van de woning vlak voor of vlak na de onderbewindstelling en de toename van het vermogen als gevolg van puur deze activiteit, een bijzondere

omstandigheid is die de kantonrechter ertoe doet bewegen om zijn machtiging wel te verlenen tot het doen van een schenking door de bewindvoerder. Achterliggende gedachte kan zijn dat de eigen woning zich in box 1 bevindt. Zodra deze verkocht wordt, valt de opbrengst in box 3 en voor de berekening van de eigen bijdrage telt dit vermogen dan ineens mee. Deze

plotselinge stijging van het vermogen is dan eigenlijk onredelijk. De kantonrechter acht het in het belang van de rechthebbende om in deze specifieke gevallen zijn machtiging te verlenen tot het doen van de schenking.

Is het schenken omwille van de Wlz een afzonderlijke bijzondere omstandigheid?

Zoals eerder omschreven, is een veel voorkomende reden om te schenken uit onder bewind gestelde goederen het verminderen van de eigen bijdrage voor de Wlz. Op 21 februari 2013 wees de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek af tot het doen van een dergelijke schenking.82 De bewindvoerder verzocht de kantonrechter om het bedrag boven de belastingvrije voet over te zetten op een eigen bankrekening van de bewindvoerder, zodat het vermogen van de rechthebbende technisch gezien minder werd, maar feitelijk zou het ‘weggeschonken’ bedrag volledig ten behoeve van de rechthebbende gebruikt worden zodat hij er in feite financieel

79 Rechtbank Midden-Nederland 18 december 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:6802, r.o. 9-10. 80 Van Oostrom-Streep 2015.

81 Hof Den Haag 21 juli 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN8504, LJN BN8504, RN 2010/108. 82 Rechtbank Oost-Brabant 21 februari 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ2689.

(25)

25

niet op achteruit ging. De kantonrechter wees het verzoek af op de grond dat deze schenking louter het verminderen van de Wlz-bijdrage van de rechthebbende tot doel had en vond dit geen reden om een machtiging te verlenen. De kantonrechter merkte op dat het vermogen van de rechthebbende te allen tijde op naam van de rechthebbende moet zijn gesteld. Bovendien wilde de bewindvoerder op een frauduleuze manier de bijdrage voor de Wlz verlagen. Op grond van art. 225 Sr is het strafbaar om verkeerde informatie door te geven aan het Centraal Administratie Kantoor (hierna: CAK), het administratiekantoor dat de eigen bijdrage voor de Wlz bepaalt en incasseert. Dit zou volgens de kantonrechter een reden kunnen zijn om de bewindvoerder(s) te ontslaan, maar vanwege de goede bedoelingen van de bewindvoerder(s) wordt hiertoe niet besloten.

Op 22 maart 2013 speelde een vergelijkbare casus bij de Rechtbank Oost-Brabant.83 De bewindvoerder verzocht in deze om een machtiging om een bedrag groot € 5.000,- over te boeken naar een aparte rekening bij een begrafenisonderneming. De achterliggende gedachte was het verlagen van de eigen bijdrage voor de Wlz en het ontbreken van een

begrafenisverzekering. De kantonrechter wijst dit verzoek af met dezelfde argumentatie. Op 4 maart 2013 verleende dezelfde rechtbank wederom geen machtiging na een vergelijkbaar verzoek.84 In deze zaak verzocht de bewindvoerder om ‘een voorschot op de nalatenschap’ van haar ernstig dementerende vader, die al vele jaren niet in staat was om van zijn eigen vermogen te genieten. Bovendien betaalde de rechthebbende een hoge eigen bijdrage aan het CAK en zou hij volgens de bewindvoerder zelf dergelijke schenkingen hebben willen doen onder deze omstandigheden. De kantonrechter vond het argument dat vader niet meer van zijn vermogen kon genieten en het feit dat zijn dochters het juist wel goed konden gebruiken, geen reden om tot het verlenen van een machtiging over te gaan. Conform de richtlijnen van het LOVCK constateert de kantonrechter achtereenvolgens dat er geen sprake is van een

schenkingstraditie, dat de schenking niet in het belang van de rechthebbende zou zijn en dat de schenking de leefomgeving van rechthebbende niet zou verbeteren. Een financiële

verbetering als gevolg van een lagere bijdrage voor de Wlz ziet de kantonrechter niet als een legitieme reden. Voor een dergelijke constructie kan en zal de kantonrechter geen

toestemming verlenen. De mogelijkheid om met machtiging van de kantonrechter te schenken is niet bedoeld om wettelijke regelingen te omzeilen.85

83 Rechtbank Oost-Brabant 22 maart 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ5144.

84 Rechtbank Oost-Brabant 4 maart 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ3202, LJN BZ3202. 85 Hof Arnhem-Leeuwarden 5 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8453, FJR 2014/71.10.

(26)

26

Ook het oprichten van een BV om het vermogen van de rechthebbende hierin in te brengen, wordt niet goedgekeurd door de rechter. Op deze manier wordt het box-3-vermogen van de rechthebbende omgezet in aandelen in een rechtspersoon en dus omgevormd naar box-2-vermogen. Dit vermogen telt niet mee bij de berekening van de eigen bijdrage voor de Wlz en dit zou dus een grote vermindering van de eigen bijdrage opleveren. De kantonrechter keurt dit echter niet goed.86 Het hof Den Bosch keurde een dergelijke constructie evenmin goed en stelde dat de kantonrechter ten aanzien van een BV geen wettelijke taak of bevoegdheid heeft en zo geen sanctie kan opleggen bij zijn toezicht.87

Op grond van deze bovenstaande jurisprudentie valt te constateren dat de kantonrechter telkens het belang van de rechthebbende centraal stelt.88 De kantonrechter stelt zich

voorzichtig op en keurt dergelijke schenkingsverzoeken, puur bedoeld om de eigen bijdrage voor de Wlz te verlagen, dus af. Het verlenen van een dergelijke machtiging zou leiden tot een groter beroep op de algemene middelen in de staatskas en dan zou de kantonrechter bijdragen aan frustratie van Wlz-wetgeving.89 Bovendien is het voor personen wiens goederen niet onder bewind zijn gesteld wel mogelijk om te schenken uit onder bewind gestelde

goederen met als doel de eigen bijdrage voor de Wlz te verlagen.

Redelijkheid en billijkheid

Een bijzondere omstandigheid kan soms ook op grond van de redelijkheid en billijkheid worden aanvaard. Het Hof Den Bosch vernietigde een uitspraak van de Rechtbank Limburg waarbij de kantonrechter zijn machtiging weigerde tot het doen van een schenking in combinatie met de eenmalig verhoogde vrijstelling van € 100.000,-. Het hof stelde dat wel degelijk sprake was van een schenkingstraditie en dat op grond van de redelijkheid en billijkheid machtiging tot het doen van een schenking kon worden verleend. De gedane schenkingen waren namelijk van een lager bedrag dan de schenking waarom nu machtiging werd verzocht. Op 27 augustus 2014 oordeelde het Hof Den Haag eveneens met een beroep op de redelijkheid en billijkheid dat machtiging diende te worden verleend voor het doen van een schenking uit onder bewind gestelde goederen, terwijl in die casus de schenkingstraditie geheel ontbrak.90 Het hof keurde de schenking goed met als redenering dat de schenking de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende niet schaadde. Dit is een nieuw

86 Rechtbank Oost-Brabant 20 februari 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1282, nr. 2620002/13-13901; 87 Hof Den Bosch 21 augustus 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2899, FJR 2014/71.11.

88 Hoens 2013 I.

89 Van Oostrom-Streep 2015.

(27)

27

criterium die niet wordt gebezigd door het LOVCK en op grond waarvan de schenking nu wel werd goedgekeurd.91

Besparing van erfbelasting

De bewindvoerder zal in veel gevallen een kind van de rechthebbende zijn en aldus vaak een beoogd erfgenaam van de rechthebbende. Zoals ik eerder aangaf, willen veel bewindvoerders schenken uit onder bewind gestelde goederen om zo in de toekomst zelf minder erfbelasting te hoeven betalen. Deze schenking gebeurt dan echter in het belang van de bewindvoerder/aspirant-erfgenaam en niet strikt in het belang van de rechthebbende zelf. De kantonrechter wijst verzoeken tot schenking met dit motief in de regel af. Het Hof Den Bosch oordeelde op 5 augustus 2004 dat een bewindvoerster geen schenking aan zichzelf mocht doen om in de toekomst erfbelasting te besparen. Het zou weliswaar gaan om een aanzienlijke besparing van € 68.911,-, maar volgens het hof was van een schenkingstraditie geen sprake en bovendien stelde het hof dat toekomstige wetgeving het voor de rechthebbende noodzakelijk maakt om haar vermogen onder zich te houden om in haar onderhoud te kunnen voorzien.92 Pleysier stelt echter dat de mogelijkheid om te schenken uitdrukkelijk door de wetgever toegestaan is om belasting te besparen en dat de kantonrechter door zijn machtiging te weigeren juist de wil van de wetgever frustreert.93 De wetgever had deze

schenkingsconstructies kunnen voorzien. De kantonrechter heeft volgens hem één taak en dat is de belangen van de rechthebbende behartigen en zou niet in een politieke discussie terecht moeten komen, namelijk wel of niet schenken ten koste van belastinginkomsten.

Het Hof Amsterdam oordeelde dat wel geschonken mocht worden om toekomstige erfbelasting te besparen bij de bewindvoerder/aspirant-erfgenaam.94 In casu was de zoon de te verwachten enige erfgenaam en ging het hof vrij gemakkelijk over tot het verlenen van zijn machtiging. Reinhartz betoogt in haar annotatie dat dit weliswaar begrijpelijk is, maar geen goede ontwikkeling is.95 Zij stelt dat deze beslissing sympathiek overkomt, maar door een gebrek aan een schenkingstraditie en afwezigheid van bijzondere omstandigheden is het riskant om de bewindvoerder/aspirant-enig-erfgenaam aan zichzelf te laten schenken. De wil van de rechthebbende is namelijk niet achterhaalbaar en het is evenmin zeker dat de bewindvoerder daadwerkelijk enig erfgenaam zal zijn, aangezien pas na overlijden bekend

91 Blankman 2014, par. 5.

92 Hof Den Bosch 5 augustus 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ6945. 93 Pleysier 2014, algemene beschouwingen.

94 Hof Amsterdam 15 januari 2008, nr. 1103/2007U, JPF 2008/131. 95 Reinhartz, JPF 2008/131.

(28)

28

wordt of er een testament aanwezig is. Bovendien is een kenmerk van de rechtsfiguur meerderjarigenbewind dat het een samenwerking is tussen bewindvoerder en rechthebbende en dus de wil van de rechthebbende van groot belang is, terwijl bijvoorbeeld de curandus door zijn handelingsonbekwaamheid volledig buiten spel is gezet.

3.4 Is er sprake van een kentering in de jurisprudentie?

In de afgelopen tien à vijftien jaar zijn vele vonnissen en arresten gewezen omtrent verzoeken van bewindvoerders tot het doen van schenkingen namens de rechthebbende. Dit toegenomen aantal vonnissen en arresten omtrent dit vraagstuk komt mede door de verhoogde ABWZ- en Wlz-bijdrage.96 Sinds 1 januari 2013 is de eigen bijdrage voor het verkrijgen van langdurige zorg namelijk mede afhankelijk gesteld van het vermogen van de zorgbehoevende.97 Ook de eenmalig verhoogde vrijstelling van € 100.000,- voor de schenkbelasting in combinatie met stimulatie van de onroerendgoedmarkt, speelden een rol bij het toegenomen aantal

machtigingsverzoeken. Een aantal opvallende verschillen is op te merken.

Een casus die de ontwikkeling in de rechtspraak betreffende het schenken van onder bewind gestelde goederen goed weergeeft, is het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 27 februari 2001.98 De casus is als volgt. De rechthebbende heeft drie kinderen, haar echtgenoot is reeds overleden en ze leeft vanwege haar slechte gezondheid in een verpleegtehuis. Eén van haar zoons is haar bewindvoerder en hij verzoekt de kantonrechter om namens zijn moeder aan elk van de drie kinderen een bedrag groot f. 50.000 gulden te mogen schenken.

Achterliggende gedachte is het besparen van erfbelasting. De kantonrechter wijst het verzoek af, omdat het uitgangspunt van het meerderjarigenbewind is om het vermogen van de

rechthebbende zoveel mogelijk in stand te houden en dit in de geest van de rechthebbende te beheren.99 Volgens de kantonrechter behoort daartoe niet het nastreven van fiscaal voordeel

voor de aspirant-erfgenamen bij gebrek aan een schenkingstraditie.

Vervolgens verzoekt de bewindvoerder op grond van art. 1:443 BW om een machtiging bij dezelfde kantonrechter om in hoger beroep te gaan, maar deze machtiging wordt

afgewezen.100 Hiertegen gaat de bewindvoerder in hoger beroep op grond van art. 806 Rv en de bewindvoerder verzoekt de kantonrechter primair om het beroep op grond van art. 1:443

96 Blankman 2014, par. 5. 97 Hoens 2013 II.

98 Rechtbank Amsterdam, sectie kanton 27 februari 2001, nr. 00.974 (niet gepubliceerd); Bosman 2001. 99 Rechtbank Amsterdam, sectie kanton 17 oktober 2000, nr. 369863 EB-3565/2000 (niet gepubliceerd). 100 Rechtbank Amsterdam, sectie kanton 7 december 2000, nr. 384632 EB-5249/OO BM 3481 (niet gepubliceerd).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Onroerende goederen (naam maatschappij, polisnummer, verzekeringsbedrag, en

De bewindvoerder over de goederen verklaart het beheersverslag betreffende de uitoefening van het bewind over de goederen oprecht en volledig te hebben opgemaakt en de vrederechter,

De bewindvoerder over de goederen verklaart het beheersverslag betreffende de uitoefening van het bewind over de goederen oprecht en volledig te hebben opgemaakt en de vrederechter,

De bewindvoerder over de persoon verklaart de leefsituatie van de beschermde persoon oprecht en volledig te hebben beschreven en de vrederechter, de beschermde persoon en,

5.3 De cliënt verplicht zich jegens Rabarber Bewind om geen (nieuwe) schulden of andere nieuwe verplichtingen aan te gaan dan nadat cliënt hierover overleg heeft gepleegd met

De taken van de bewindvoerder worden beschreven door de vrederechter in zijn beslissing tot aanstelling van een bewindvoerder over de beschermde persoon?. Het kan gaan over:

Niet tot curator, bewindvoerder of mentor kan worden benoemd iemand die handelingsonbekwaam is, zelf onder bewind of mentorschap is gesteld, de Wsnp-bewindvoerder, een direct

Hij verroerde zich niet en toen hij ineens, kort, scherp, als een wild beest, diep uit zijn keel huilde, legde Bosneger zijn handen langs achter om zijn mond.. Maan had precies