• No results found

Boze, bange of betrokken buren? Een onderzoek naar de protestbereidheid van buurtbewoners tegen de terugkeer van ex-delinquenten in de wijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boze, bange of betrokken buren? Een onderzoek naar de protestbereidheid van buurtbewoners tegen de terugkeer van ex-delinquenten in de wijk"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Boze, bange of betrokken buren?

Een onderzoek naar de protestbereidheid van buurtbewoners tegen de

terugkeer van ex-delinquenten in de wijk

Bruijns, I.S.M. 13 maart 2016

Crisis and Security Management, Bestuurskunde Campus Den Haag

Inge Bruijns S1482246 Supervisor: Dr. A.C. Wille Tweede lezer: Dr. M.C.A Liem

(2)

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie, geschreven ter afsluiting van de master Crisis & Security Management aan de Universiteit Leiden. Via deze weg wil ik een aantal mensen bedanken voor hun steun en bijdrage. Ten eerste Marieke Liem voor de begeleiding in de beginfase van mijn onderzoek. Ook wil ik Anchrit Wille bedanken voor het overnemen van de begeleiding. Onze gesprekken hebben mij weer op het goede spoor gezet.

Zonder de behulpzaamheid van de bewoners van de wijk Mariahoeve was deze scriptie nooit tot stand gekomen. In het bijzonder wil ik Phillip Lutz, Joey Souer, Cock Leidekker en het gehele wijkberaad, Teun Scherpenzeel en John ter Horst bedanken voor het meedenken en meehelpen tijdens de uitvoering van het empirisch onderzoek.

Hiernaast wil ik Phéline en Anouk bedanken. Onze whatsappgroep heeft me door de moeilijke momenten gesleept. Voor jullie: hang in there! Tot slot Flip, voor zijn mentale support, het doorlezen van stukken tekst en de vele gemaakte café lattes tijdens de gehele periode.

(3)

Samenvatting

De herintreding van politiek gevoelige ex-delinquenten heeft in de afgelopen jaren een aantal keer voor protest gezorgd. Drie typen politiek gevoelige ex-delinquenten die grootschalige maatschappelijke verstoring kunnen genereren zijn plegers van een pedoseksueel delict, van een terrorisme gerelateerd delict en van een levensdelict. Vooral plegers van een pedoseksueel delict worden gezien als folk devils van de samenleving. In deze scriptie is door middel van enquêtes (N=164) onderzocht in hoeverre buurtbewoners van de Haagse wijk Mariahoeve bereid zijn om mee te doen aan protest tegen de terugkeer van politiek gevoelige ex-delinquenten, en welke motivaties aan de deelname ten grondslag liggen. De vraagstelling die in dit onderzoek centraal stond is: In hoeverre verschilt de protestbereidheid van buurtbewoners tegen de terugkeer in de wijk van plegers van een levensdelict, van een pedoseksueel delict en van een terrorisme gerelateerd delict van elkaar, en wat zijn de determinanten van dit protest?

De bevindingen van het onderzoek lieten zien dat, hoewel de literatuur en de media ons doen geloven dat met name zedendelinquenten verontwaardiging en angst oproepen, de protestbereidheid tegen de terugkeer van een pleger van een pedoseksueel delict niet hoger was dan wanneer een terrorismeveroordeelde of pleger van een levensdelict zou terugkeren. Uit het empirisch onderzoek bleek geen significant verschil aanwezig tussen de protestbereidheid tegen de terugkeer van de drie typen delinquenten. Uit het literatuuronderzoek bleek verder dat gevoelens van boosheid en angst, een hoge verwachte effectiviteit van het protest, een gevoel van sociale identiteit en ideologie voorspellers zijn van collectief protest. Uit de resultaten van het empirisch onderzoek bleek echter dat alleen de variabelen angst en ideologie een significant effect hadden op de protestbereidheid tegen de terugkeer van een pleger van een levensdelict. De variabele boosheid had een significant effect op de protestbereidheid tegen de terugkeer van een pleger van een terrorisme gerelateerd delict. De variabele ideologie had een significant effect op de protestbereidheid tegen de terugkeer van een pleger van een pedoseksueel delict. Dit betekent dat participanten mee zouden doen aan protest om hun emoties te ventileren en/of omdat ze hiermee hun normen en waarden willen uitdragen. Verwachte effectiviteit en sociale identiteit bleken in de context van dit onderzoek geen voorspellers van deelname aan protest.

(4)

Op basis van deze bevindingen zijn een aantal aanbevelingen gedaan. Om onrust te voorkomen en/of te beperken is het ten eerste belangrijk dat de media en politici ervoor waken dat zij onrust niet aanwakkeren door sensatiebeluste informatie te verspreiden of populistische uitspraken te doen. Hiernaast is het belangrijk dat buurtbewoners hun emoties kunnen ventileren als een ex-delinquent terugkeert, bijvoorbeeld tijdens buurtbijeenkomsten. Ten slotte werd benoemd dat het beperken van onrust maatwerk is. Een groep actievoerders die uit morele overtuiging zoals ‘walging’ handelen, vereisen namelijk een andere aanpak dan wanneer mensen handelen uit angst voor bijvoorbeeld recidive.

(5)

Inhoudsopgave

1. Introductie ... 7

1.1. Aanleiding ... 7

1.2. Onderzoeksvraag ... 8

1.3. Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie ... 8

2. Theoretisch kader ... 12

2.1. Protestbereidheid tegen herintreding van politiek gevoelige ex-delinquenten ... 12

2.2. Collectief protest ... 14

2.2.1. Vier stappen naar protest ... 15

2.3. De drijfveren van protest participatie ... 17

2.3.1. Relatieve deprivatie theorie ... 17

2.3.2. Resource mobilization theorie ... 20

2.3.3. Sociale identiteitstheorie ... 21

2.4. Tijdperk van integratie ... 24

2.4.1. Integrerende modellen ... 24

2.4.2. Social Identity Model of Collective Action ... 25

2.5. Conclusie ... 26 3. Onderzoeksopzet ... 28 3.1. Conceptueel model ... 28 3.2. Onderzoeksontwerp ... 29 3.3. Onderzoekspopulatie en steekproef ... 29 3.4. Data verzamelingsmethoden ... 31 3.5. Variabelen en operationalisering ... 31 3.5.1. Onafhankelijke variabelen ... 32 3.5.2. Afhankelijke variabele ... 33

3.6. Methoden van analyse ... 33

3.7. Controle vooronderstellingen analysetechnieken ... 33

4. Analyses en resultaten ... 36

4.1. De protestbereidheid ... 36

4.2. De samenhang tussen de variabelen ... 38

(6)

5. Conclusie, discussie en reflectie op het onderzoek ... 43

5.1. Beantwoording van de onderzoeksvraag ... 43

5.2. Discussie ... 44

5.3. Reflectie op het onderzoek ... 45

6. Aanbevelingen ... 46

Bibliografie ... 48

Appendices ... 52

Appendix 1: Enquêtes ... 52

Appendix 2: Brief naar omwonenden Volkert van der G. ... 64

Appendix 3: Resultaten chi-kwadraat testen ... 65

Appendix 4: Residuenanalyses ... 68

(7)

1. Introductie

1.1. Aanleiding

Jaarlijks keren er in Nederland ongeveer 33.000 ex-gedetineerden terug in de maatschappij (Rijksoverheid, z.d.) waarvan rond de 1.500 plegers zijn van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven (Vereniging van Nederlands Gemeenten, 2015). Het grootste deel van deze herintredingen verloopt zonder veel commotie, maar een aantal gevallen veroorzaakt grote maatschappelijke onrust in de (beoogde) woonomgeving. Deze onrust ontstaat vooral waar het plegers van ernstige delicten betreft waar slachtoffers mee zijn gemoeid (Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, 2013). In dit onderzoek staat de terugkeer van zogenaamde politiek gevoelige ex-delinquenten centraal. Drie typen delinquenten die grootschalige maatschappelijke onrust genereren, zeker wanneer onschuldige slachtoffers zoals vrouwen, kinderen of omstanders zijn betrokken, zijn plegers van een seksueel delict, van een terrorisme gerelateerd delict en plegers van een levensdelict. Deze gedetineerden hebben meer met elkaar gemeen dan in eerste instantie lijkt. Ten eerste worden de delinquenten na de overtreding vaak opgesloten voor langere tijd. Hierdoor hebben ze grote kans om hun sociale netwerk buiten de gevangenis te verliezen. Hiernaast brengt de herintreding deze drie typen daders, met name met betrekking tot de vrees ‘ze zullen het opnieuw doen’, een golf van onrust met zich mee. Deze angst kan echter niet worden onderbouwd door cijfers. De laagste recidivecijfers zijn zelfs gevonden onder zedendelinquenten en levensdelinquenten (Liem, 2015). Ook Den Elzen & Van Gooswilligen (2013) stelden dat de maatschappelijke inschatting van het risico op misbruik van kinderen niet overeenkomt met het wetenschappelijk ingeschatte risico. Deze feiten blijken echter irrelevant voor buurtbewoners wanneer de ex-delinquent naast hen komt wonen. Soms leidt de maatschappelijke verstoring namelijk tot een hevig collectief protest tegen de herintreding van de delinquent.

Collectief protest ontstond recentelijk bijvoorbeeld naar aanleiding van de terugkeer van zedendelinquenten Benno L. in Leiden en Sytze van der V. in Amersfoort. De huisvesting van de twee zedendelinquenten veroorzaakte ware heksenjachten in 2014. Het lijkt een trend van de afgelopen decennia dat zedendelinquenten steeds meer als folk devils of zondebokken van de samenleving worden gezien (Boone, Van de Bunt & Siegel, 2014). Wanneer de zedendelinquenten terugkeren in de samenleving ontstaat soms hevig protest. Dit lijkt minder het geval te

(8)

zijn wanneer een pleger van een terrorisme gerelateerd delict of een levensdelinquent terugkeert. Denk bijvoorbeeld aan de terugkeer van Volkert van der G., de moordenaar van Pim Fortuyn, in 2014. Hoewel er gevreesd werd voor demonstraties tegen zijn terugkeer, werden er in zijn woonplaats Apeldoorn geen protesten gevoerd door omwonenden.1 Buurtbewoners gaven aan “geen problemen te hebben met de komst van Volkert van der G. en begrip te hebben voor het besluit van de burgemeester” (Helsloot & In ‘t Veld, 2014, p. 26). Ook de herintreding van terrorismeveroordeelde Samir A. in september 2013 kreeg veel media aandacht (Weggemans & de Graaf, 2015). Een opiniepeiling van Radio 1 wees uit dat 1006 van de 1142 respondenten de vrijlating ‘beangstigend’ vond (Stand NL, 2013). Toch leidde zijn terugkeer niet tot hevige protesten. 2

Twee vraagstukken die hieruit voortvloeien zijn: leidt de herintreding van een pleger van een pedoseksueel delict tot meer protest dan wanneer het een pleger van een terrorisme gerelateerd delict of een levensdelinquent betreft? En wat leidt mensen ertoe te participeren in protest? Deze vragen leggen de nadruk op het individu, en brengen ons daarom in het domein van het sociaalpsychologische onderzoek. In dit onderzoek wordt getracht vanuit sociaalpsychologisch perspectief meer inzicht te krijgen in de individuele motivaties om mee te doen aan collectief protest tegen de herintreding van drie typen politiek gevoelige ex-delinquenten.

1.2. Onderzoeksvraag

In het onderzoek staat de volgende vraagstelling centraal:

• In hoeverre verschilt de protestbereidheid van buurtbewoners tegen de terugkeer in de wijk van plegers van een levensdelict, van een pedoseksueel delict en van een terrorisme gerelateerd delict van elkaar, en wat zijn de determinanten van dit protest?

1.3. Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

Terugkerende ex-gedetineerden en de bijbehorende maatschappelijke onrust vormen een actueel thema in het publieke domein en brengen veel praktische vraagstukken met zich mee. Op 30 september 2014 zaten volgens het Centraal Bureau voor de                                                                                                                

1 Toen de vrijlating van Van der G. naderde werd er wel een petitie gestart in Rotterdam door

de chauffeur van Pim Fortuyn. De focus van deze scriptie ligt echter op de buurtbewoners van de ex-delinquent.

(9)

Statistiek (2015) ruim 10.000 gedetineerden in een gevangenis of huis van bewaring. Met uitzondering van enkele levenslang gestraften staat het vast dat deze gedetineerden op een dag zullen terugkeren in de samenleving. Een ‘zachte landing’ in de samenleving is hierbij van groot belang, niet alleen voor de ex-gedetineerde maar ook voor de maatschappij. Verschillende studies toonden het effect van zogenaamde ‘negatieve sociale invloeden’ aan. Amerikaanse studies lieten zien dat wanneer ex-zedendelinquenten woonruimte werd ontzegd, zij uitweken naar zogenaamde ‘high-crime’ buurten, met een hoger risico op recidive als gevolg (Lussier & Gress, 2014; Lussier, Tzoumakis, Cale, & Amirault, 2010; Tewksbury, 2005). Ook uit een Nederlands onderzoek is gebleken dat het sociaal isoleren van een pedoseksueel de kans op recidive vergroot (Boone et al., 2014). Om het risico op recidive te verkleinen moet de aanpak van herintreding dus niet alleen gericht zijn op de ex-gedetineerde zelf maar ook op de ontvangende partij, in dit geval de buurtbewoners.

Maatschappelijke onrust en protest kunnen dus gepaard gaan met hoge maatschappelijke kosten, namelijk sociale isolatie en een hoger risico op recidive als gevolg. In de afgelopen jaren zijn er in Nederland pogingen gedaan om maatschappelijke onrust te voorkomen en/of te beperken. In 2009 is bijvoorbeeld het project ‘Bestuurlijke Informatievoorziening Justitiabelen’ (BIJ) opgezet, met als doel maatschappelijk onrust, die door de terugkeer van zware gewelds- of zedendelinquenten kan ontstaan, zoveel mogelijk te voorkomen. Burgemeesters van aangesloten gemeenten krijgen voortaan een melding als een delinquent terugkeert in de gemeente en kunnen zo nodig maatregelen nemen in het belang van de openbare orde en/of de slachtoffers. Uit evaluatie blijkt dat burgemeesters zich gesterkt voelen door de BIJ-informatiestroom omdat ze zich hierdoor beter kunnen voorbereiden op mogelijke problemen (Schreijenberg, Tillaart & Homburg, 2012). Er worden echter ook knelpunten van het project benoemd in een rapport van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (2013). Een belangrijk eerste punt is dat bij de start van BIJ geen onderbouwing is gegeven aan de veronderstelling dat het risico op maatschappelijke onrust (alleen) zou plaatsvinden bij de delicten die thans de grondslag vormden voor de BIJ. De selectie van personen van wie wordt verwacht dat de terugkeer maatschappelijke onrust kan veroorzaken blijkt tot dusverre weinig gericht. Volgens het rapport leidt dit tot “schieten met hagel” (p. 5). De Raad adviseert daarom empirisch onderzoek uit te voeren naar de elementen die het risico

(10)

op verstoring van de openbare orde kunnen voorspellen, op grond van zowel dader- als omgevingskenmerken. Het is dus van belang om onderzoek uit te voeren naar eventuele voorspellers van collectief protest. Dit onderzoek tracht hieraan bij te dragen door een verkennend onderzoek uit te voeren naar eventuele factoren die verstoring kunnen voorspellen, waarbij de nadruk ligt op de ontvangende partij (de buurtbewoners) en niet op de ex-gedetineerde.

Het onderwerp ‘buurtprotest tegen een terugkerende ex-delinquent’ is tot op heden een vrijwel ontgonnen onderzoeksterrein. Toch is onderzoek binnen dit onderwerp van belang, aangezien de jaarlijkse recidivecijfers van bijvoorbeeld zedendelinquenten het hoogste zijn in de eerst drie jaar na de herintreding (Lussier & Gress, 2014). Er zijn een aantal Nederlandse onderzoeken die zich gericht hebben op het herintredingsproces van politiek gevoelige ex-gedetineerden (Weggemans & De graaf, 2015; Boone et al., 2014; Huls & Brouwer, 2011). Weggemans en De Graaf (2015) onderzochten welke factoren bijdragen aan een (on)succesvolle re-integratie van terrorismeveroordeelden. Ze voerden een empirisch onderzoek uit door middel van interviews met ex-gedetineerden en professionals waaruit bleek dat de herintreding voor sociale onrust kan zorgen. Het onderzoek heeft zich echter alleen gericht op de rol van professionals, met name de politie, in het minimaliseren van deze onrust en niet op de rol van buurtbewoners.

Huls & Brouwer (2011) onderzochten de bevoegdheden die burgemeesters hebben wanneer een ex-zedendelinquent terugkeert in hun gemeente. De auteurs voerden onderzoek uit naar de wettelijke mogelijkheden van beleidsuitvoerders binnen het herintredingsproces van ex-zedendelinquenten. Een ander onderzoek dat enkel gericht is op de herintreding van ex-zedendelinquenten is uitgevoerd door Boone et al. (2014). In dit onderzoek stonden negen situaties centraal waarbij de komst van een ex-zedendelinquent voor veel maatschappelijke onrust heeft gezorgd in de gemeente. De auteurs onderzochten een aantal crisissituaties vanuit verschillende perspectieven door interviews af te nemen met bijvoorbeeld de betrokken wijkagent, reclasseringswerker, burgemeester, de zedendelinquent en buurtbewoners. In tegenstelling tot de twee eerdergenoemde onderzoeken is in dit onderzoek aandacht besteed aan buurtprotest en werden de drijfveren van actievoerders ook beschreven per casus.

Kortom, uitgezonderd laatstgenoemd onderzoek is er tot op heden weinig bekend over de individuele drijfveren en motivaties van buurtprotest in Nederland

(11)

tegen de herintreding van een politiek gevoelige ex-delinquent. Het huidige onderzoek is een eerste stap in een groter onderzoeksveld, namelijk: hoe kan de herintreding van een ex-delinquent zo rustig mogelijk verlopen? Dit onderzoek tracht hier aan bij te dragen door de protestbereidheid van buurtbewoners te onderzoeken. Vernieuwend is hierbij de nadruk op de buurtbewoners in plaats van op de rol van beleidsuitvoerders en/of op de ex-gedetineerde zelf. Hiernaast wordt in dit onderzoek onderscheid gemaakt tussen drie groepen ex-delinquenten, namelijk een pleger van een levensdelict, een pleger van een terrorisme gerelateerd delict en een pleger van een seksueel delict. Door middel van de kwantitatieve onderzoeksopzet kan voor het eerst een vergelijking worden gemaakt tussen de protestbereidheid – en motivaties om te participeren - tegen de verschillende typen delinquenten.

(12)

2. Theoretisch kader

Dit hoofdstuk beoogt ten eerste inzicht te bieden in de literatuur omtrent de protestbereidheid van buurtbewoners tegen de terugkeer van een politiek gevoelige ex-delinquent. Vervolgens wordt getracht door middel van een literatuuronderzoek inzicht te verschaffen in het concept collectief protest en in de determinanten van dit protest.

2.1. Protestbereidheid tegen herintreding van politiek gevoelige ex-delinquenten

De steun voor politiek protest is in de afgelopen decennia flink toegenomen (Dekker & Posthumus, 2013). Nederlanders zien verantwoordelijkheidsgevoel en sociale betrokkenheid als kernpunten van goed burgerschap (Dekker, De Hart, de Beer, & Hubers, 2004). Buurtprotest is een manier om dit verantwoordelijkheidsgevoel en deze sociale betrokkenheid uit te dragen en lijkt de laatste jaren inderdaad steeds meer voor te komen. Buurtprotest tegen het herintreden van een ex-delinquent is in de Nederlandse wetenschappelijke literatuur echter nog redelijk onderbelicht. Veel onderzoeken die zich bezig hielden met het herintredingsproces van ex-delinquenten hebben zich alleen gericht op zedendelinquenten (Boone et al., 2014; Huls & Brouwer, 2011). Ook in het publieke debat krijgen de plegers van zware seksuele delicten veel aandacht (Van Beek, 2005). Volgens Van Beek (2005, p. 10) verspreid de media “gedetailleerde beschrijvingen, liefst met sensatiezucht bevredigende foto’s van angstaanjagende delicten … als belangrijke informatie”. Een begrijpelijk gevolg is een gevoel van angst en verontwaardiging onder de betrokken buurtbewoners. Hiernaast mengen politici zich vaak in de discussie op basis van politieke opportuniteit en doen populistische uitspraken. Een voorbeeld hiervan zijn “ongenuanceerde voorstellen om de maatschappij tegen dit ‘kwaad’ te beschermen” (Van Beek, 2005, p. 10). Seksuele delicten kunnen in de huidige Westerse samenleving inderdaad worden beschouwd als één van de meest verwerpelijke daden (Smid, 2014). In andere woorden, zedendelinquenten zijn de folk devils van de samenleving (Cohen, 1972).

Volgens Boone et al. (2014, p. 63) wordt in de literatuur inderdaad vaak verondersteld dat “de sociale reacties op onthullingen van pedofilie of seksuele delinquentie disproportioneel zijn en bovendien alle dezelfde kant uitgaan, namelijk in de richting van een scherpe veroordeling van de betrokken persoon”. De auteurs

(13)

bestudeerden negen situaties waarin onrust ontstond nadat bekend werd dat er een zedendelinquent woonachtig was - of zou komen wonen - in de buurt en onderzochten hiermee of bovenstaande inderdaad het geval was. Uit de bevindingen bleek dat een aantal van de reacties van buurtbewoners fel en overtrokken was en getuigde van angst voor de nieuwe situatie. Maar in plaats van enkel negatieve reacties was er grote diversiteit in de sociale reacties. Er werd ook bescherming geboden aan de zedendelinquent door mensen die begrepen dat “‘ook een veroordeelde zedendelinquent ergens moet wonen’, ‘iedereen een nieuwe kans verdient’ of ‘het opjagen van de zedendelinquent de kans op nieuw misbruik juist vergroot’” (p. 80). Toch herkenden de auteurs de kenmerken van morele paniek en behoren zedendelinquenten volgens Boone et al. (2014) inderdaad tot de folk devils van de samenleving.

De vraag blijft: hoe reageren buurtbewoners wanneer er een ander type delinquent terugkeert? In dit onderzoek ligt de nadruk, naast plegers van een pedoseksueel delict, immers ook op plegers van een terrorisme gerelateerd delict en plegers van een levensdelict. Weggemans & De Graaf (2015) voerden een onderzoek uit naar de re-integratie van personen die in hechtenis hebben gezeten op verdenking van gewelddadig extremisme, door het in kaart brengen van partijen en instanties die een belangrijke rol spelen in het re-integratieproces en die kunnen bijdragen een ‘zachte landing’ in de maatschappij. De auteurs stelden dat de herintreding van een terrorismeveroordeelde kan leiden tot “grote maatschappelijke onrust en sociale spanningen in de buurt” (p. 134). Een peiling van Radio 1 wees bijvoorbeeld uit dat 1006 van de 1142 respondenten de vrijlating ‘beangstigend’ vond (Stand NL, 2013). Toch constateerden de auteurs dat de ophef in de praktijk wel mee valt. Een soortgelijk geval speelde zich af toen Volkert van der G. terugkeerde in de samenleving. Hoewel er gevreesd werd voor demonstraties, werden er in zijn woonplaats Apeldoorn geen protesten gevoerd. De veronderstelde onrust onder omwonenden bleef uit. Buurtbewoners gaven aan “geen problemen te hebben met de komst van Volkert van der G. en begrip te hebben voor het besluit van de burgemeester” (Helsloot & In ‘t Veld, 2014, p. 26).

De doorgaans felle reactie op zedendelinquenten in vergelijking met plegers van een niet-seksueel delict is ook gevonden in een studie die is uitgevoerd in Amerika door Rogers & Ferguson (2011). De auteurs onderzochten de attitudes ten aanzien van een seksueel delict en een non-seksueel delict die op basis van ernst van

(14)

het delict overeenkomen met elkaar. Door middel van het voorleggen van een tekst waarin het gepleegde delict werd beschreven vonden de auteurs dat participanten een extremere houding hadden ten opzichte van de plegers van een seksueel delict in vergelijking met plegers van een niet-seksueel delict. Participanten vonden bijvoorbeeld dat plegers van een seksueel delict strenger gestraft moeten worden. Volgens de auteurs onderbouwen deze bevindingen de hypothese dat zedendelinquenten door de maatschappij worden gezien als ‘speciaal geval’ onder de delinquenten, zoals ze dat ook lijken te zijn in de media. De bevindingen van het onderzoek komen overeen met de voorgaande observaties die suggereren dat de publieke reacties op zedendelinquenten een morele paniek vertegenwoordigen die wordt gedreven door emoties.

Uit bovenstaande gevallen kan worden opgemaakt dat alle drie de typen delinquenten maatschappelijke verstoring genereren. Mensen reageren angstig, bang of verontwaardigd als ze te horen krijgen dat er een ex-delinquent in hun buurt komt wonen. Toch lijkt de terugkeer van ex-zedendelinquenten voor de meeste onrust te zorgen. Deze groep delinquenten wordt in de literatuur beschouwd als folk devils die voor morele paniek zorgen. Een logisch gevolg zou zijn dat de protestbereidheid van buurtbewoners hoger zou zijn als een pleger van een pedoseksueel delict terugkeert. Op basis van deze bevindingen kan de volgende hypothese worden geformuleerd:

H1: De bereidheid om te protesteren is hoger bij het herintreden van pedoseksuele delinquenten, dan bij andere typen ex-delinquenten.

Naast de mate van protestbereidheid spelen de motivaties om mee te doen aan protest een grote rol in deze scriptie. Met andere woorden, als mensen bereid zijn om te participeren, waarom doen ze dit? Voor we echter kunnen overgaan op het literatuuronderzoek omtrent drijfveren van protestparticipatie, is het van belang om eerst kort nader aandacht te besteden aan het concept ‘collectief protest’. In de volgende paragraaf kijken we daarom kort naar verschillende vormen van –en het proces naar – collectief protest.

2.2. Collectief protest

Collectief protest is een reactie op een situatie die actie oproept. Het is een middel om een bepaald doel te bereiken. In dit onderzoek is collectief protest een middel om de

(15)

terugkeer van een ex-delinquent tegen te houden. Er zijn verschillende vormen van collectief protest. De literatuur laat een breed scala zien aan protestgedrag dat individuen kunnen vertonen. Een onderscheid dat Wright (2009) maakt is enerzijds de relatief gematigd en niet-gewelddadige acties zoals het ondertekenen van een petitie of meedoen aan een legaal protest, en anderzijds de meer radicale vormen die sociale regels overtreden, zoals gewelddadige acties of illegale protesten (Tausch et al., 2011). Voor het onderzoeken van motivaties voor protestparticipatie is dit onderscheid belangrijk, omdat het niet zomaar kan worden aangenomen dat iemand die een petitie ondertekent ook gemotiveerd is om geweld te gebruiken (Van Stekelenburg & Klandermans, 2013). Deze scriptie richt zich op collectief protest in de vorm van gematigd en niet-gewelddadige actie van een groep individuen, dat is gericht op het keren of voorkomen van een bepaalde situatie die de gehele groep treft. Naast het feit dat protest in verschillende vormen voorkomt is het ook belangrijk om te benoemen dat het proces naar het daadwerkelijke protest in vier stappen opgedeeld kan worden. Dit zal in de volgende paragraaf verder worden uitgelicht.

2.2.1. Vier stappen naar protest

Hoewel een bepaalde situatie grote verontwaardiging kan oproepen bij individuen, kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat alle betrokkenen ook altijd daadwerkelijk deelnemen aan een collectief protest. Zoals is beschreven in het begin van dit hoofdstuk resulteert de terugkeer van een ex-delinquent niet altijd in protest, maar kunnen buurtbewoners wel verontwaardigd of angstig zijn. Klandermans & Oegema (1987) hebben een vier stappen model van protest participatie gecreëerd om te verklaren wanneer men actief deelneemt aan protest (zie figuur 1). Het meedoen aan protest is volgens dit model, dat gebaseerd is op sociaalpsychologisch onderzoek, het resultaat van het actiemobilisatieproces. Dit proces kan worden opgebroken in vier verschillende stappen. In de eerste stap wordt een individu een sympathisant, en dus een potentie voor de mobilisatie; in de tweede stap wordt het individu een doelwit voor mobilisatie; in de derde stap raakt het individu gemotiveerd om daadwerkelijk te participeren; en ten slotte worden eventuele barrières overkomen in de vierde stap. In deze laatste stap wordt overgegaan van intentie naar feitelijke deelname.

Het model laat zien dat intentie om mee te doen aan – of een positieve attitude hebben ten opzichte van - protest niet altijd leidt tot feitelijke deelname. In eerdere studies kozen onderzoekers er inderdaad voor om zich te richten op een bepaalde stap

(16)

uit het model. Van Stekelenburg (2006) voerde bijvoorbeeld een veldonderzoek uit door interviews af te nemen tijdens een demonstratie. Het feit dat de respondenten al aan het demonstreren waren betekent dat de verkregen data van toepassing is op de vierde stap van het model van Klandermans & Oegema (1987). De studie van Shi et al. (2015) richtte zich meer op de eerste stap van het model, door individuen van benadeelde groepen te bevragen over hun intenties om mee te doen aan collectief protest. Kortom, wanneer een verklaring wordt gegeven over het participeren in collectief protest, is het van belang om rekening te houden met het mobilisatieproces. Het feit dat iemand de intentie heeft om mee te doen betekent niet per se dat diegene een participant wordt.

Figuur 1. Het proces naar protest participatie van Klandermans & Oegema (1987).

Concluderend hebben we in het begin van dit hoofdstuk gevonden dat vooral zedendelinquenten worden gezien als de folk devils van de samenleving. Waar de andere typen delinquenten ook voor maatschappelijke verstoring en verontwaardiging onder buurtbewoners kunnen zorgen, lijkt vooral de terugkeer van de eerstgenoemde groep te leiden tot collectief protest. In de tweede paragraaf hebben we gekeken naar verschillende vormen van -en het proces naar - collectief protest. Hieruit bleek dat er een breed scala aan protestgedrag is en een onderscheid gemaakt kan worden tussen relatief gematigd en meer radicalere vormen. Verder bleek dat iemand die een sympathisant is van een bepaald protest niet per se daadwerkelijk zal deelnemen aan dat protest. Tussen het zijn van een sympathisant en een participant zitten namelijk nog een aantal stappen. Het is daarom belangrijk om de vier stappen naar protest goed

(17)

te onderscheiden. In de volgende paragraaf zullen we dieper ingaan op de literatuur omtrent motivaties van protestparticipatie.

2.3. De drijfveren van protest participatie

Sinds vele jaren zijn sociaal psychologen geïnteresseerd in de vraag wat mensen beweegt om mee te doen aan collectief protest (Tausch, Becker, Spears, Christ, Saab, Singh, & Siddiqui, 2011). In deze paragraaf gaan we ons specifiek richten op de determinanten van protest. Waarom participeert een individu in collectief protest? De afgelopen drie decennia zijn sociaal psychologen begonnen met het onderzoeken van individuele participatie in protest (Van Stekelenburg, 2006). In het algemeen beginnen veel onderzoeken met de aanname dat protest een reactie is op een objectieve staat van benadeling. In het huidige onderzoek is dit de herintreding van de ex-delinquent in de buurt. Hiernaast is tijdens de afgelopen drie decennia het aantal sociaalpsychologische onderzoeken, dat zich meer richt op de individuele perceptie van een situatie als determinant van protest participatie, flink gegroeid (Van Stekelenburg, 2006). Deze onderzoeken hebben volgens Wright (2009) belangrijke inzichten gegeven in de processen die collectief protest aansporen of juist ondermijnen. In het hedendaags sociaalpsychologisch onderzoek naar collectief protest liggen drie theorieën ingebed: de relatieve deprivatie theorie, de ‘resource mobilization’ theorie, en de sociale identiteitstheorie. In deze sectie zullen deze theorieën en de determinanten die uit elk van de theorieën voortkomen, achtereenvolgens worden besproken.

2.3.1. Relatieve deprivatie theorie

De traditionele veronderstelling dat objectieve deprivatie leidt tot collectief protest heeft tijdens de afgelopen drie decennia plaats gemaakt voor de veronderstelling dat perceptie ook een cruciale rol speelt. Studies begonnen zich meer te richten op het onderzoeken van de rol van relatieve deprivatie om te verklaren waarom objectieve deprivatie niet altijd kan voorspellen in hoeverre individuen misgenoegen voelen over een bepaald lot. Uit deze onderzoeken ontstond de relatieve deprivatie theorie, welke stelt dat gevoelens van deprivatie, zoals benadeling of onrecht, ontstaan door een vergelijking tussen individuen en/of groepen (Van Zomeren, Postmes, & Spears, 2008).

Binnen de relatieve deprivatie theorie wordt onderscheid gemaakt tussen de cognitieve component van onrecht, bijvoorbeeld de waarneming van onrecht, en de

(18)

affectieve component van onrecht, bijvoorbeeld de gevoelens van misgenoegen of emotie. Eerdere onderzoeken hebben gevonden dat de laatstgenoemde een betere voorspeller is van de protestbereidheid. Dit betekent dat de waarneming van collectieve benadeling niet voldoende is om te resulteren in protest, men moet daadwerkelijk misgenoegen of emotie voelen naar aanleiding van de vergelijking met een groep of een individu (Shi et al., 2015). De affectieve component van onrecht ligt ten grondslag aan de ‘intergroup emotions’ theorie. Deze theorie stelt dat percepties van onrecht, in vergelijking met een andere groep, kunnen leiden tot groeps-gebaseerde emoties. Deze groeps-groeps-gebaseerde emoties kunnen op hun beurt leiden naar protest participatie (Mackie & Smith, 2002).

Een emotionele route naar protest

De emotionele route naar protest komt voort uit de affectieve component van onrecht binnen de relatieve deprivatie theorie. Individuen moeten daadwerkelijk emotie voelen, in plaats van enkel onrecht waarnemen. Verschillende onderzoeken toonden aan dat (groeps-gebaseerde) emoties een belangrijke motivatie zijn voor collectief protest (Van Zomeren et al., 2008). Deelnemen aan collectief protest via deze route is gericht op het reguleren van de emoties die de specifieke situatie oproept. Participatie in collectief protest kan dus worden gezien als een uitlaatklep van de emotie die een bepaalde situatie oproept. In andere woorden, participanten protesteren om de emotie te zuiveren door expressie. Dit maakt dat participatie in collectief protest een op zichzelf staand doel wordt, waarbij het veranderen van de situatie niet per se een doel is (Van Stekelenburg, 2006). Hoewel onderzoekers het met bovenstaande veelal eens zijn, is er geen algehele overeenstemming over wat deze emotie precies voor gevoel is. Van Zomeren, Spears, Fischer, & Leach (2004) kozen bijvoorbeeld om boosheid als emotie te toetsen, maar wezen ook op de mogelijkheid dat een andere emotie relevanter is binnen een andere context. Inderdaad zijn er ook onderzoeken binnen de relatieve deprivatie theorie die gerelateerde emoties zoals frustratie, wrok of angst toetsen. Van Zomeren, Spears, & Leach (2010) vonden bijvoorbeeld dat angst een grotere voorspeller was dan boosheid in de context van collectief protest tegen klimaatverandering. Een verklaring die zij hiervoor gaven was dat er binnen deze context geen partij was om de boosheid op te richten. Dit is bijvoorbeeld wel het geval wanneer een bepaalde groep wordt gediscrimineerd door een andere groep. De auteurs veronderstelden daarom dat angst voor de situatie een grotere rol zou spelen.

(19)

In een onderzoek van Boone et al., (2014) stonden negen zaken centraal waarin de terugkeer van een zedendelinquent tot woede en angst onder buurtbewoners leidde. De auteurs deden onder andere onderzoek naar de drijfveren en motieven van actievoerders en maakten onderscheid tussen drie groepen actievoerders: actievoerders die uit morele overwegingen handelen, actievoerders die handelen uit eigenbelang, bijvoorbeeld iemand “die het negatieve imago van de zedendelinquent gebruikt om een urgentieverklaring te krijgen om te kunnen verhuizen” (p. 65), en tot slot actievoerders die bang zijn voor recidive en demonstreren omdat ze vinden dat de delinquent bijvoorbeeld te dicht bij een speeltuintje woont. Angst is dus voor een deel van de actievoerders een motivatie om mee te doen aan protest. Ook onderzoek van Den Elzen en Van Gooswilligen (2013) heeft uitgewezen dat burgers niet altijd een reële risicoperceptie hebben en dat buurtbewoners fel kunnen reageren op de komst van een pedoseksueel in hun woonomgeving uit angst voor herhaling. Weggemans en De Graaf (2015) vonden dat buurtbewoners ook angstig en boos reageerden wanneer zij ontdekten dat terrorismeveroordeelden in hun buurt komen wonen. Er is in de twee laatstgenoemde studies echter niet onderzocht of deze emoties ook daadwerkelijk leidden tot deelname aan protest. Op basis van deze bevindingen kunnen de volgende hypothesen worden gesteld:

H2: Hoe sterker de gevoelens van angst, hoe hoger de protestbereidheid van buurtbewoners tegen herintredende politiek gevoelige ex-delinquenten.

H3: Hoe sterker de gevoelens van boosheid, hoe hoger de protestbereidheid van buurtbewoners tegen herintredende politiek gevoelige ex-delinquenten.

De relatieve deprivatie theorie kwam onder vuur te liggen rond 1970, toen onderzoekers stelden dat het gevoel van relatieve deprivatie niet voldoende reden was om te participeren in protest. Kritiek op de relatieve deprivatie theorie was vooral gebaseerd op het argument dat sociale ongelijkheid en discriminatie in bijna alle samenlevingen bestaan, en relatieve deprivatie daarom een te algemene verklaring geeft voor collectief protest (Van Zomeren et al., 2008). Individuen die ongenoegen voelen doen inderdaad niet altijd mee aan protest (Van Stekelenburg & Klandermans, 2013). Om deze discrepantie te kunnen verklaren weken onderzoekers uit naar de ‘resource mobilization’ theorie.

(20)

2.3.2. Resource mobilization theorie

De ‘resource mobilization’ theorie gaat ervan uit dat een protest bestaat uit een groep rationele actoren die hun individuele of collectieve doelen en belangen willen nastreven. Deze theorie benadrukt hiernaast het belang van factoren op mesoniveau. Dit zijn de middelen die nodig zijn om een collectief protest uit te voeren. Zonder de benodigde middelen kan protest immers niet worden uitgevoerd. Collectief protest is vanuit dit perspectief dus een strategische zet om belangen na te streven tegen een betaalbare prijs, in plaats van een gevolg van een gevoel van misgenoegen. Met de komst van deze theorie verschoof de nadruk van subjectieve motieven naar objectieve sociaal structurele variabelen die werden gezien als ‘input’ voor de beslissing om mee te doen aan protest (Van Zomeren et al., 2008). Als reactie op deze verschuiving van subjectieve naar objectieve variabelen, poogde Klandermans (1984) sociologische elementen te integreren in de ‘resource mobilization’ theorie door te stellen dat individuele motieven voor collectief protest gemeten kunnen worden aan de hand van de ingeschatte effectiviteit van het protest. Deze inschatting van de effectiviteit van collectief protest (‘zullen we met dit protest ons doel bereiken?’) speelt hedendaags een grote rol in onderzoeken naar het voorspellen van protest.

Een instrumentele route naar protest

De instrumentele route naar protest komt voort uit sociaalpsychologische uitbreiding van de ‘resource mobilization’ theorie van Klandermans (1984), waarin gesteld werd dat individuele motieven voor collectief protest gemeten kunnen worden aan de hand van verwachte effectiviteit van het protest. In andere woorden, protest participatie kan worden gezien als rationele keuze die volgt op de verwachting dat de doelen daadwerkelijk bereikt kunnen worden met het protest. Op groepsniveau betekent dit dat individuen participeren in collectief protest als ze het idee hebben dat de groep genoeg middelen heeft om effectieve collectieve actie uit te voeren, zodat relevante doelen kunnen worden bereikt (Shi et al., 2015). In tegenstelling tot eerdergenoemde motivatie, namelijk om emoties te ventileren, wordt collectief protest in dit opzicht gezien als een strategie om de situatie van de groep daadwerkelijk te verbeteren (Van Stekelenburg, 2006). Wanneer participanten de instrumentele route naar protest nemen hoeven zij dus niet per se gevoelens van misgenoegen of een andere emotie te voelen.

(21)

Onderzoek van Van Stekelenburg, Klandermans, & Van Dijk (2009) heeft uitgewezen dat de verwachte effectiviteit van een protest niet altijd een voorspeller is van deelname. De auteurs voerden onderzoek uit naar de determinanten van protest tegen bezuinigingen van de overheid tijdens twee verschillende demonstraties. De eerste demonstratie werd georganiseerd door het samenwerkingsverband ‘Keer het Tij’, een platform dat zich keerde tegen het neoliberale beleid van kabinetten-Balkenende I en II. De tweede demonstratie werd georganiseerd door een arbeidersbeweging. De auteurs noemden de eerste demonstratie ‘value’ georiënteerd, en de tweede ‘power’ georiënteerd en veronderstelden dat de twee verschillende soorten sociale bewegingen zouden leiden tot verschillende paden naar protest. De resultaten lieten inderdaad zien dat de verwachte effectiviteit alleen relateerde aan protest in de context van de arbeidersbeweging. Hieruit werd geconcludeerd dat verwachte effectiviteit voor de leden van de vrouwenbeweging geen motivatie was om te participeren in protest.

In het geval van herintredende ex-gedetineerden hebben we gezien dat angst en boosheid, in ieder geval wanneer het zedendelinquenten betreft, een grote rol speelt in de reacties van buurtbewoners. Het onderzoek van Boone et al. (2014) liet echter ook rationele motivaties voor protest participatie zien: actievoerders die handelen uit eigenbelang. Bijvoorbeeld iemand die “het negatieve imago van de zedendelinquent gebruikt om een urgentieverklaring te krijgen om te kunnen verhuizen” (p. 65). Iemand die uit dergelijke motieven handelt zal kosten en baten afwegen, en alvorens te participeren bedenken of het protest effectief zal zijn gezien zijn of haar eigenbelang. Deze bevindingen leiden tot de volgende hypothese:

H4: Hoe groter de verwachte effectiviteit van een protest, hoe hoger de bereidheid van buurtbewoners om mee te doen aan protest tegen herintredende politiek gevoelige ex-delinquenten.

2.3.3. Sociale identiteitstheorie

Naast de ‘resource mobilization’ theorie ontstond het derde sociaalpsychologisch perspectief op collectief protest ook rond het jaar 1970, in de vorm van de sociale identiteitstheorie (Van Zomeren et al., 2008). Deze theorie veronderstelt dat de mate waarin een individu zich identificeert met het collectief van invloed is op de mate waarin diegene gemotiveerd is om te participeren in collectief protest.

(22)

Een sociale identiteitsroute naar protest

Steeds meer werd sociale identiteit gezien als belangrijk element dat participatie in protest stimuleert (Van Stekelenburg & Klandermans, 2013). Deze voorspeller refereert naar de mate waarin men zich identificeert met de rest van de betrokkenen. Individuen nemen niet alleen deel aan protest vanwege de gestelde doelen of om emoties te ventileren, maar meer omdat ze zich identificeren met de rest van de deelnemers (Shi et al., 2015). Tajfel en Turner (1979) lieten in hun studie bijvoorbeeld zien dat sociale categorisatie, volgens criteria zoals de ‘blauwe’ of ‘rode’ groep, voldoende aanleiding was participanten te laten voelen, te laten denken, en te laten handelen als een groepslid (Van Stekelenburg & Klandermans, 2013). In de sociale identiteitstheorie ligt de nadruk niet op wat de individu wil maar op wat de groep wil. Deelname aan collectief protest wordt gezien als een manier om te laten zien wie ‘wij’ zijn en waar ‘wij’ voor staan (Van Stekelenburg, 2006).

In het huidige onderzoek staat buurtprotest centraal. Het is mogelijk dat er in een bepaalde wijk een gevoel van een gedeelde identiteit heerst en dat buurtbewoners daarom eerder geneigd zijn mee te doen aan protest. Buren die al langere tijd naast elkaar wonen kunnen zich verbonden voelen met elkaar. De steun voor maatschappelijk protest is in de afgelopen twee decennia flink toegenomen en Nederlanders beschouwen verantwoordelijkheidsgevoel en sociale betrokkenheid als kernpunten van goed burgerschap (Dekker, De Hart, De Beer, & Hubers, 2004). Op basis van deze bevindingen kan de volgende hypothese worden gesteld:

H5: Hoe hoger de mate waarin een buurtbewoner zich identificeert met de buurt, hoe hoger de protestbereidheid tegen herintredende politiek gevoelige ex-delinquenten.

Een ideologische route naar protest

Naast sociale identiteit komt er nog een tweede voorspeller voort uit de sociale identiteitstheorie, namelijk ideologie. Hoewel er relatief weinig empirisch werk beschikbaar is over ideologie als voorspeller van protest, heeft de variabele recentelijk steeds meer aandacht gekregen (Van Stekelenburg, 2006). Het ideologische pad naar protest participatie refereert naar de (schending van) normen en waarden van mensen. Een situatie die indruist tegen iemands normen en waarden spoort mensen aan om hun mening te geven. Protesteren is vervolgens een manier om dit te doen. De normen en waarden van mensen zijn dus van invloed op in hoeverre situaties worden beschouwd

(23)

als onjuist, oneerlijk, en dus gewoonweg fout. Hoe groter de discrepantie tussen de actuele en ideale situatie, hoe sterker men gemotiveerd zal zijn om zijn of haar mening te geven of zelfs te gaan protesteren. Participatie in collectief protest via deze route kan worden gezien als manier om waardigheid te verhogen door morele expressie (Van Stekelenburg et al., 2009).

Zoals is beschreven in het begin van dit hoofdstuk speelt morele paniek, vooral bij de terugkeer van zedendelinquenten, een grote rol. Volgens Boone et al. (2014) willen de actievoerders die uit morele overweging handelen geen concrete oplossingen. In één van de casussen refereren Boone et al. naar een actievoerster die stelt dat zij “uit ‘walging’ ageert tegen zedendelinquenten” (p. 65). Deelnemers die handelen uit morele overwegingen kunnen zich niet vinden in het uitgangspunt dat een delinquent na het uitzitten van zijn of haar straf het recht heeft om terug te keren naar de samenleving (Boone et al., 2014). Dit leidt tot de volgende hypothese:

H6: Buurtbewoners die in hoge mate het gevoel hebben dat de terugkeer tegen hun principes ingaat, vertonen een hogere protestbereidheid tegen herintredende politiek gevoelige ex-delinquenten.

Samengevat kunnen vier routes worden afgeleid uit de drie grootste sociaalpsychologische theorieën omtrent collectief protest. Ten eerste de instrumentele route, welke individuen nemen als ze participeren omdat ze een kans zien de situatie waarover ze misgenoegen voelen te veranderen tegen een betaalbare prijs. Ten tweede de sociale identiteitsroute, welke individuen nemen als ze participeren omdat ze zich identificeren met de andere betrokkenen. Ten derde de emotionele route, welke individuen nemen als ze participeren om hun emoties te ventileren. De vierde en laatste route is de ideologische route, welke individuen nemen als ze participeren om hun normen en waarden willen uitdrukken.

Na een tijdperk van geïsoleerde theorievorming en empirisch onderzoek waarin bovenstaande verklaringen zijn ontstaan, kan het onderzoek naar collectief protest sinds de afgelopen twee decennia worden gekarakteriseerd als ‘tijdperk van integratie’ (Van Zomeren, Leach, & Spears, 2012, p. 181). Recent werk heeft zich bewogen buiten traditionele theoretische grenzen om een integratie van verklaringen te produceren. Deze integrerende verklaringen die voortkomen uit verschillende theoretische tradities worden niet meer gezien als concurrerend maar als

(24)

complementair, wat suggereert dat een verklarend model met meerdere determinanten meer variatie in protest participatie zal verklaren dan elk motief afzonderlijk (Van Stekelenburg, 2006). Kortom, wetenschappers zijn nu op het punt gekomen dat ze de verschillende motieven samenbrengen tot één model. Echter, zoals we in de volgende sectie zullen zien, is er nog volop discussie wat betreft de samenstelling van deze integrerende modellen.

2.4. Tijdperk van integratie

We hebben tot nu toe vier determinanten van collectief protest gezien: boosheid en angst, verwachte effectiviteit, sociale identiteit en ideologie. Zoals hierboven is beschreven zijn onderzoekers in het huidige tijdperk vooral bezig met het integreren van deze verklaringen in één model. Deze modellen laten zien dat het goed is om meerdere elementen tegelijk mee te nemen in de verklaring van collectief protest. In deze sectie zal aandacht worden besteed aan een aantal van deze integrerende modellen. Het doel van deze sectie is niet om een compleet overzicht te geven van alle modellen die te vinden zijn in de literatuur. De bedoeling is te onderzoeken waarom wetenschappers ervoor kozen bepaalde determinanten wel of niet mee te nemen in hun model. Hiertoe worden drie modellen beschreven die de achterliggende informatie bieden om het conceptueel model te begrijpen dat in het empirisch gedeelte van deze scriptie zal worden getoetst.

2.4.1. Integrerende modellen

Simon, Loewy, Stürmer, Weber, Freytag, Habig, Kampmeier, & Spahlinger (1998) poogden als een van de eersten een integrerend model te creëren dat kan voorspellen wanneer individuen overgaan tot collectief protest. Het zogenaamde ‘dual path’ model bestaat uit twee paden naar collectief protest: een berekende route, als resultaat van een kosten-baten analyse - waaronder de verwachte effectiviteit valt - van de deelname; en een identiteitsroute, als resultaat van het identiteitsproces met andere betrokkenen. Het ‘dual path’ model is opgezet en voornamelijk getoetst in de context van structurele benadeling, bijvoorbeeld in verschillende sociale bewegingen zoals de ‘fat acceptance movement’ en de ‘gay movement’ (Stürmer & Simon, 2004). De variabelen emotie en ideologie vormen in dit model geen direct pad naar protest. De argumentatie van de auteurs is dat onrecht, in de context van structurele benadeling zoals discriminatie op basis van etniciteit, vaak een constante is en geen variabele.

(25)

Daarom zou emotie niet kunnen worden gezien als directe aanleiding voor een collectief protest. Sociale identiteit is in het model wel een directe voorspeller van protest omdat leden zich in een sociale beweging vaak al verbonden voelen met elkaar en daarom eerder zullen meedoen aan protest dat is georganiseerd door de sociale beweging waar zij lid van zijn.

Van Zomeren et al. (2004) stelden een ‘dual path’ model voor waarin instrumentaliteit en groeps-gebaseerde emotie twee routes naar protest participatie zijn. Beide dual path modellen omvatten instrumentaliteit dus als directe voorspeller. Waar het model van Simon & Stürmer (1998) sociale identiteit echter beschouwt als pad, ziet het model van Van Zomeren et al. (2004) groeps-gebaseerde emotie als voorspeller. Het laatstgenoemde model is opgezet in een context van incidentele benadeling. De auteurs veronderstelden dat een gevoel van sociale identiteit in deze context niet noodzakelijkerwijs aanwezig is, en dus geen direct pad naar protest is. Wel veronderstelden ze dat sociale identiteit van invloed is op emotie en beschouwden groeps-gebaseerde emotie daarom als brug tussen het gevoel van sociale identiteit en protest participatie.

Samengevat kan worden gesteld dat bovenstaande modellen allebei benadrukken dat instrumentaliteit een directe voorspeller is van collectief protest in de context van zowel structurele als incidentele benadeling. De modellen verschillen echter op de variabelen emotie en sociale identiteit. Volgens Simon et al. (1998), Stürmer & Simon (2009), en Stürmer & Simon (2004) is emotie geen voorspeller als de context bestaat uit structurele benadeling. Volgens Van Zomeren et al. (2004) is sociale identiteit geen directe voorspeller van collectief protest, als de context bestaat uit incidentele benadeling. Omdat de literatuur veelal verschillende resultaten laten zien omtrent de integratie van de theoretische verklaringen, hebben van Zomeren et al. (2008) een meta-analyse uitgevoerd. Het model dat hieruit voortkwam zal in de volgende paragraaf worden besproken.

2.4.2. Social Identity Model of Collective Action

Van Zomeren et al. (2008) voerden een kwantitatief onderzoek uit waarin zij in totaal 182 effecten van onrecht (waarin de variabele emotie is opgenomen), identiteit en effectiviteit op collectieve actie synthetiseerden. Uit de bevindingen bleek dat alle drie de voorspellers onafhankelijk van elkaar een causaal effect hebben op collectief protest. Het model dat hierbij ontstond noemden zij het ‘social identity model of

(26)

collective action’ (SIMCA). Zoals beschreven in de vorige sectie maakten de twee ‘dual path’ modellen een onderscheid tussen structurele en incidentele benadeling. Van Zomeren et al. (2008) namen dit onderscheid ook mee in hun meta-analyse en vonden, in tegenstelling tot het model van Van Zomeren et al. (2004), dat sociale identiteit collectief protest tegen zowel incidentele als structurele benadeling voorspelde. Hiernaast vonden Van Zomeren et al. (2008) dat ook de variabele emotie collectief protest tegen zowel incidentele als structurele benadeling voorspelde, in tegenstelling tot het model van Simon et al. (1998) en Stürmer & Simon (2009). Ten slotte vonden de auteurs dat verwachte effectiviteit collectief protest tegen zowel incidentele als structurele benadeling voorspelde.

Concluderend kan worden gesteld dat SIMCA het model van Simon et al. (1998) uitbreidt door de variabele emotie mee te nemen in het model. Ook breidt SIMCA het model van Van Zomeren et al. (2004) uit door te stellen dat de variabele sociale identiteit een uniek effect heeft op collectief protest. Alle drie de modellen vonden bewijs voor het voorspellend vermogen van verwachte effectiviteit.

2.5. Conclusie

In het eerste deel van het theoretisch kader is een literatuuronderzoek uitgevoerd naar buurtprotest tegen de herintreding van verschillende ex-gedetineerden, waarin onderscheid werd gemaakt tussen plegers van een pedoseksueel delict, van een terrorisme gerelateerd delict en van een levensdelict. Hieruit kon worden opgemaakt dat alle drie de groepen ex-gedetineerden zorgen voor maatschappelijke verstoring. Toch ontstaat niet altijd collectief protest. Vooral ex-zedendelinquenten worden in de huidige Westerse samenleving gezien als folk devils. Op basis van de literatuur kan worden verondersteld dat de protestbereidheid hoger is wanneer de terugkerende delinquent een pedoseksueel delict heeft begaan. Vervolgens is gekeken naar het concept ‘collectief protest’. Op basis van de literatuur is gesteld dat het van belang is om het concept ‘collectief protest’ goed af te bakenen, omdat collectief protest in verschillende vormen voorkomt. En dat iemand bereid is om een petitie te ondertekenen betekent niet dat diegene ook gemotiveerd is om geweld te gebruiken.

Hiernaast kan het proces naar protest worden opgedeeld in vier stappen. Dat iemand de intentie heeft om te participeren betekent niet dat diegene daadwerkelijk mee zal doen aan protest. In het tweede deel van het theoretisch kader zijn de voorspellers van

(27)

de bereidheid om in actie te komen beschreven: gevoelens van boosheid en angst, een hoge verwachte effectiviteit van het protest, een gevoel van sociale identiteit en ideologie. Het onderzoek naar collectief protest kan sinds de afgelopen twee decennia worden gekarakteriseerd als ‘tijdperk van integratie’. Determinanten worden daarom niet meer los van elkaar getoetst maar samen in één model. Er is echter nog volop discussie wat betreft de samenstelling van deze integrerende modellen.

(28)

3. Onderzoeksopzet

3.1. Conceptueel model

Om het empirisch onderzoek uit te voeren is gekozen voor een experimentele opzet, door drie verschillende groepen respondenten met drie verschillende scenario’s van delinquenten te confronteren. Het eerste doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de protestbereidheid van buurtbewoners tegen de herintreding van een politiek gevoelige ex-delinquent. De belangrijkste vraag is: zorgen plegers van een pedoseksueel delict echt voor meer onrust? Hiervoor vergelijken we de reactie op de terugkeer van drie groepen ex-delinquenten met elkaar. Hiernaast zal worden gepoogd meer inzicht te krijgen in de determinanten van dit protest. De rode draad in het model zal worden gevormd door de sociaalpsychologische predictoren van protest. De literatuur biedt een theoretische basis voor de determinanten sociale identiteit, verwachte effectiviteit, boosheid en angst, en ideologie als voorspellers van protest. Zowel vanuit de theorie en empirie zijn deze predictoren het meest direct van invloed op protest (Postmes et al., 2013). Zoals in het theoretisch kader is beschreven zijn onderzoekers in het huidige tijdperk vooral bezig met het integreren van deze verklaringen in één model. Deze modellen laten zien dat het goed is om meerdere elementen tegelijk mee te nemen in de verklaring van collectief protest. In dit onderzoek worden daarom alle vijf de determinanten meegenomen in het conceptueel model dat zal worden getoetst in het empirisch gedeelte van deze scriptie (zie figuur 2).

Figuur 2. Conceptueel model.

Buurt-protest Boosheid Verwachte effectiviteit Sociale identiteit Ideologie Angst

(29)

3.2. Onderzoeksontwerp

Creswell (2013) adviseert een kwantitatieve aanpak wanneer men poogt een verband te leggen tussen één of meerdere onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele. Om de centrale vraagstelling van het huidige onderzoek te kunnen beantwoorden is daarom gekozen voor een kwantitatieve onderzoeksstrategie. Het onderzoek heeft een quasi-experimentele opzet. Respondenten werden ondervraagd over hun bereidheid om mee te doen aan protest tegen een maatschappelijk relevante situatie. Manipulatie vond plaats door de respondenten willekeurig toe te wijzen aan één van de drie condities. Deze condities verschilden van elkaar op basis van het type delict dat was gepleegd waartegen men zou protesteren. Hierin werd onderscheid gemaakt tussen een pleger van een levensdelict (conditie 1), van een terrorisme gerelateerd delict (conditie 2) en van een pedoseksueel delict (conditie 3). Dit creëerde een uniek en natuurlijk experiment, dat de onderzoekster in staat stelde te toetsen of er variatie zat in het verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen in de verschillende condities. Hiernaast kon door deze opzet een vergelijking worden gemaakt tussen de protestbereidheid in de verschillende condities.

3.3. Onderzoekspopulatie en steekproef

Het onderzoek werd verricht onder individuen en vond dus plaats op microniveau. De onderzoekspopulatie bestond uit de bewoners van de Haagse wijk Mariahoeve (zie tabel 1 op pagina 30 voor de kenmerken van de populatie). Het onderzoek is uitgevoerd in één buurt, zodat de omgevingsfactoren constant bleven en hierdoor het onderzoek niet konden verstoren. Er is specifiek voor de wijk Mariahoeve gekozen omdat de onderzoekster reeds toegang tot de bewoners van deze wijk had. De totale onderzoeksgroep bestond uit 177 respondenten. Een aantal respondenten bleek niet in de wijk Mariahoeve te wonen, waardoor 164 bruikbare enquêtes overbleven. Hiervan vulden 57 respondenten het vignet in waarin een levensdelict werd beschreven, 53 respondenten het vignet waarin een terrorisme gerelateerd delict werd beschreven en 54 respondenten het vignet waarin een pedoseksueel delict werd beschreven.

Respondenten zijn onder andere via de sneeuwbalmethode en al bestaande (online) netwerken gevonden. Hiernaast zijn de schriftelijke enquêtes uitgedeeld in het winkelcentrum, in buurthuizen, op het treinstation en op sportclubs. Deze enquêtes zijn uitgedeeld op doordeweekse avonden en overdag op zaterdagen, om zo

(30)

ook de werkende populatie en bewoners zonder internet te kunnen bereiken. Het doel van het onderzoek is om de respons van de drie groepen participanten met elkaar te vergelijken. Zoals te zien is in tabel 1 op de volgende pagina zijn de groepen op basis van geslacht, leeftijd, en opleiding redelijk gelijk aan elkaar. Door middel van chi-kwadraat toetsen is onderzocht of de drie steekproeven significant vergelijkbaar zijn op basis van de variabelen geslacht, leeftijd en opleidingsniveau.3 De chi-kwadraat toetsen voldoen niet allemaal aan de voorwaarden van de toets. Daarom is in deze gevallen gebruik gemaakt van de Fisher’s Exact Test. Met p-waardes van >,05 bleek dat de groepen niet significant van elkaar verschillen op basis van hun geslacht, leeftijd en opleiding.

Tabel 1

Achtergrondkenmerken onderzoekspopulatie en steekproef (2015).

Onderzoeks- Populatie N = 13.252 Steekproef n=164 Conditie 1 n = 57 Conditie 2 n = 53 Conditie 3 n = 54 N % N % N % N % Sekse* Mannen 6.238 47 23 40 26 49 21 39 Vrouwen 7.014 53 33 58 27 51 33 61 Onbekend 1 2 Leeftijd* t/m 24 2.879 22 4 7 3 6 3 6 25 t/m 49 4.904 37 25 44 21 40 20 37 50 t/m 74 3.744 28 21 37 25 47 26 48 Vanaf 75 1.725 13 6 10 4 7 5 9 Onbekend 1 2 Opleiding** Lager onderwijs - 30,8 13 23 14 26 17 32 Middelbaar onderwijs - 27,7 20 35 21 40 13 24 Hoger onderwijs - 34,8 21 37 17 32 24 44 Onbekend - 6,6 3 5 1 2 * Bron: Buurtmonitor (2015)

** Bron: Veiligheidsmonitor (2014). De categorie ‘lager onderwijs’ omvat zowel lagere school als lbo, mavo en vmbo. In mijn enquête zijn deze twee groepen gescheiden, maar om te kunnen vergelijken zijn ze in deze tabel samengevoegd. Absolute cijfers omtrent opleidingsniveau zijn niet bekend.

                                                                                                               

3  Zie  appendix  3  voor  de  resultaten  van  de  chi-­‐kwadraat  toetsen    

(31)

3.4. Data verzamelingsmethoden

Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van een enquête die zowel online werd afgenomen als offline schriftelijk uitgedeeld en direct ingevuld.4 In de enquête werd gebruik gemaakt van de vignettenmethode. Deze techniek bestaat uit het voorleggen van een bepaald scenario, waarna respondenten worden gevraagd aan te geven hoe zij zouden reageren als ze zelf zouden worden geconfronteerd met de omstandigheden in het scenario (Bryman, 2012). De manier waarop een situatie in een vignet wordt beschreven heeft effect op hoe individuen de ernst van deze situatie beoordelen (Rogers & Ferguson, 2011). De omstandigheden in de situaties die zijn beschreven in de vignetten zijn daarom zoveel mogelijk constant gehouden. De uitgezeten gevangenisstraf is bijvoorbeeld in alle drie de vignetten zes jaar. Alleen het type delict varieerde tussen de drie vignetten. Om de vignetten zo geloofwaardig mogelijk te maken werden de situaties beschreven in de vorm van een krantenartikel, gevolgd door een brief van de ‘burgemeester van Den Haag’ over de huisvesting van de ex-gedetineerde. Deze brief was gebaseerd op de brief die de burgemeester van Apeldoorn verspreidde aan de bewoners na de terugkeer van Volkert van der G.5

Participanten werden voor het invullen van de enquête verzekerd van hun anonimiteit, om zoveel mogelijk privé attitudes te kunnen beoordelen en invloed van de publieke opinie in de antwoorden te voorkomen. Als participanten opmerkingen en/of suggesties hadden konden ze dit in een apart tekst vak neerzetten. Hiernaast is de vragenlijst vooraf getest door drie personen uit de onderzoekspopulatie, om te kijken hoeveel tijd de test in beslag zou nemen en of er andere problemen waren waar participanten tegen aan konden lopen.

3.5. Variabelen en operationalisering

Voordat concepten kunnen worden getoetst in een enquête moeten ze meetbaar worden gemaakt. Zodra ze meetbaar zijn kunnen concepten in de vorm van onafhankelijke of afhankelijke variabelen worden gebruikt in een analyse (Bryman, 2012). De variabelen die gebruikt zijn voor het huidige onderzoek zijn gebaseerd op eerder onderzoek om er zeker van te zijn dat ze relevante items bevatten. Deze items waren in stellingvorm met als antwoordmogelijkheid een 7-punt Likertschaal. Hierbij                                                                                                                

4 Zie appendix 1 voor de enquêtes

(32)

was 1 ‘helemaal niet’ of ‘zeker niet’ en 7 ‘helemaal wel’ of ‘zeker wel’. Om de interne betrouwbaarheid te testen zijn crohnbach’s alpha testen uitgevoerd voor elke variabele in elk van de drie condities. Resultaten lieten zien dat de items betrouwbare schalen vormden.

3.5.1. Onafhankelijke variabelen6

Sociale identiteit. Drie items zijn gebruikt om sociale identiteit te meten (crohnbach’s alpha: 1=,916; 2=,842; 3=,830): Ik identificeer mezelf als bewoner van mijn buurt/ voel een connectie tussen mij en mijn buurtbewoners/ word graag gezien als bewoner van mijn buurt.

Boosheid. Drie items zijn gebruikt om boosheid te meten (crohnbach’s alpha: 1=,925; 2=,946; 3=,917): Naar aanleiding van de terugkeer van de delinquent voel ik mij: boos/verontwaardigd/furieus.

Angst. Drie items zijn gebruikt om boosheid te meten (crohnbach’s alpha: 1=,948; 2=,938; 3=,948): Naar aanleiding van de terugkeer van de delinquent voel ik mij: ongerust/angstig/bang.

Ideologie. Eén item is gebruikt om ideologie te meten: Het voorstel om de delinquent terug te laten keren in de buurt waar het delict gepleegd is gaat tegen mijn principes in.

Verwachte effectiviteit. Twee items zijn gebruikt om de verwachte effectiviteit te meten (crohnbach’s alpha: 1=,933; 2=,683; 3=,928): Ik denk dat we samen (de buurt) de beslissing van de burgemeester kunnen beïnvloeden/ Ik denk dat we samen (de buurt) in staat zijn om deze situatie (de terugkeer van de delinquent naar onze wijk) te veranderen.

Controlevariabelen. In dit onderzoek zijn geslacht en opleiding als controlevariabele opgenomen. Volgens Van Stekelenburg et al. (2009) zijn geslacht, leeftijd en opleiding doorgaans de meest belangrijke demografische voorspellers van protest participatie. Om de verhouding van onafhankelijke variabelen ten opzichte van het aantal respondenten valide te houden is ervoor gekozen om enkel geslacht en opleiding als controlevariabelen mee te nemen in de analyses.

                                                                                                               

(33)

3.5.2. Afhankelijke variabele

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat gedragsintentie een betrouwbare indicator is voor daadwerkelijk gedrag en dat intenties om mee te doen aan collectief protest goede voorspellers zijn van daadwerkelijke participatie (Tausch et al., 2011). De afhankelijke variabele werd daarom als volgt geoperationaliseerd:

Protestbereidheid. 2 items zijn gebruikt om de intentie te meten (crohnbach’s alpha: 1=,825; 2=,839; 3=,868): Ik zou meedoen aan een demonstratie tegen de terugkeer van de delinquent/ Ik zou mijn handtekening zetten onder een petitie tegen de terugkeer van de delinquent.

3.6. Methoden van analyse

De hypothesen zullen worden getoetst door middel van verschillende analysetechnieken. Hypothese  één stelt dat de bereidheid om te protesteren hoger is bij het herintreden van pedoseksuele delicten, dan bij andere typen ex-delinquenten. Om deze hypothese te toetsen zal gebruik worden gemaakt van een variantieanalyse met één factor. Om hypothesen twee tot en met vijf te toetsen zullen meervoudige lineaire regressieanalyses worden uitgevoerd. Deze methode maakt het mogelijk om de invloed van meerdere onafhankelijke variabelen op een afhankelijke variabele te toetsen. De hiërarchische methode zal worden toegepast, waarbij in het eerste blok de onafhankelijke variabelen worden ingevoerd en in het tweede blok de controlevariabelen. Deze methode zal voor alle drie de condities worden uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten kunnen uitspraken worden gedaan over de sterkte en richting van de verbanden tussen de voorspellers en de afhankelijke variabele.

Om betrouwbare toetsen uit te voeren is het belangrijk dat de data aan een aantal vooronderstellingen voldoen (Field, 2009). Voordat we kunnen overgaan op de hypothesetoetsting worden daarom in de volgende paragraaf eerst de controles van de aannames van de chi-kwadraat toets, van de variantieanalyse met één factor en van de meervoudige regressieanalyses beschreven.

3.7. Controle vooronderstellingen analysetechnieken

De chi-kwadraat toetsen voldoen niet allemaal aan de voorwaarden.7 Daarom is in deze gevallen gebruik gemaakt van de Fisher’s Exact Test. Voordat de                                                                                                                

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

als leidinggevende opneemt en bijdraagt tot een warme en dynamische omgeving waar medewerkers betrokken zijn, met betere resultaten als rechtstreeks

Deze trend zet zich in versterkte mate door in het eerste kwartaal van 2005: goedkoper voer en hogere prijzen voor de slachtkoeien en nuchtere kalveren. Hiertegenover staan

onderwijsgebied. Zij was en is in dit opzicht schoolpartij, omdat zij was en is politieke partij in de ware betekenis van het woord, omdat haar uitgangspunten waren en zijn gelegen

Ook voor andere personen worden deze gegevens in de RNI bijgehouden, het is echter niet altijd duidelijk waar deze wijzigingen doorgegeven kunnen worden.. Oplossingen met

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

- vertegenwoordigers van gemeente, gemeentelijke diensten, politie; (bij de personele invulling van de vertegenwoordigers van de gemeentelijke instellin- gen zal zoveel