• No results found

Zorgverleners en zingevingsvragen in de psychiatrie Hoe zorgverleners in de reguliere psychiatrie staan tegenover zingevingsvragen die

zingeving en existentiële vragen

2.4 Zorgverleners en zingevingsvragen in de psychiatrie Hoe zorgverleners in de reguliere psychiatrie staan tegenover zingevingsvragen die

zij van patiënten krijgen, komt in de literatuur op diverse plaatsen terug. Hutsche- maekers (2004) stelt dat waar in de algemene gezondheidszorg zingevingsvragen vooral overgelaten worden aan geestelijk begeleiders, dit in de geestelijke gezond- heidszorg anders is (p. 15): andere hulpverleners krijgen er net zozeer mee te ma- ken. In de casus van meisje L. was het een begripvolle psychologe die haar ‘zag’ in haar spirituele interesse. Geestelijk begeleider in de GGz Cor Arends (2003, 142) stelt dat geestelijk begeleiders niet het monopolie op zingeving hebben, maar zegt daarbij dat er geen aandacht is voor samenwerking met andere disciplines. Van welke kant dit gebrek aan aandacht komt of dat dit wederzijds is zegt hij niet. An- dere disciplines waaronder psychotherapie, houden zich ermee bezig, en eigenlijk is het nog breder, zegt Arends: ‘in de gesprekken zelf met cliënten, bij wie zinbele- ving vaak afhangt van kleine ervaringen, is dit iedere dag aan de orde. Daar oog voor hebben is een taak van íeder die werkt in de ambulante GGz”.

Door zijn ervaring als psychotherapeut zegt Van Heeswijk (2009, 11): ‘re- ligieuze en zingevingsaspecten “duiken op” tijdens de behandeling’. Zinvragen kunnen daarom niet weggehouden worden uit de behandeling of daarvan geschei- den worden, vooropgesteld dat dit altijd ten dienste is van de patiënt. Betekenisge- ving, het kunnen begrijpen van dat wat je overkomt, is van grote invloed op het psychisch functioneren en daardoor relevant voor de behandeling. In het rapport

Cliënten en hun omgeving over GGz –programma’s, uitgebracht in 2002 door GGz

ving van de ziekte wordt door hulpverleners vaak onderbelicht. Er is weinig of geen ruimte om samen met hulpverleners de betekenis van psychotische ervaringen te onderzoeken. Er is onvoldoende aandacht voor zingevingsvragen. Hulpverleners verwijzen cliënten onvoldoende door naar geestelijk begeleiders’ (Hutschemae- kers, 2004, 8). Er wordt hier ook gerefereerd aan onderzoek dat in die jaren gedaan is vanuit het KSGV onder cliënten van de ambulante en intramurale GGz, waaruit onder andere naar voren kwam dat veel therapeuten vinden dat het hen ontbreekt aan vaardigheden op dit terrein. Ook cliënten melden hierin een ontevredenheid over het ingaan op zingevingsvragen en levensbeschouwelijke zaken. Hutschemae- kers wijst erop dat de door beleidsmakers (waarvan hij er een is) zo belangrijk ge- vonden vraagsturing in de zorg in de praktijk dus niet helemaal opgaat. De vraag van de cliënt zou hier gehonoreerd moeten worden.

Geestelijk begeleiders zijn in het algemeen de eerst aangewezen personen om zingevingsvragen met patiënten te verkennen, maar het aandeel dat deze heb- ben binnen de geestelijke gezondheidszorg verschilt nogal. Op veel plaatsen zijn uren wegbezuinigd, er wordt van uitgegaan dat patiënten met hun vragen ook bij andere hulpverleners terechtkunnen. Maar hulpvragen van patiënten in de GGz zijn vaak onduidelijk, voor de hulpverlener maar ook voor de patiënt zelf. De zinge- vingsdimensie, zoals problemen met (keuzes in) het leven, moeite met het leven in het algemeen en niet weten hoe verder te gaan, moet erin ‘gelezen’ worden. Luiste- ren naar iemands letterlijke woorden is wat dat betreft maar één niveau van ver- staan, het ‘van binnenuit’ beluisteren van datgene wat mensen bezighoudt, is niet vanzelfsprekend een competentie van iedere zorgverlener. Van Loenen (2005) geeft aan dat patiënten niet alleen voor de vraag staan hoe ze beter worden, maar ook hoe te leven. Behalve genezing is hier dus ook de vormgeving en invulling van hun leven in het geding. En zeker niet elke hulpverlener kan en wil iets met deze vragen, maar zij zouden wel een signaalfunctie kunnen hebben. Mooij (1998, 17) zegt evenwel ‘er zal een zeker wantrouwen heersen wanneer een cliënt of patiënt met nadruk problemen over de zin van het leven stelt’. Dit wordt ook door Zock genoemd (Zock & Glas, 2001, 17): behandelaars blijven vaak argwanend wat be- treft het aansnijden van grote vragen als die naar de zin van het leven. Zij zien het als een soort van cognitief afweermechanisme, als een manier om de confrontatie met persoonlijke conflicten of falen te vermijden. Zock erkent dit als mogelijkheid en zegt dat geestelijk begeleiders hierop alert moeten zijn. Het is volgens haar nog geen reden om vragen naar de zin van het leven als irrelevant voor de behandeling te zien. Zij zegt: ‘het cognitief kunnen plaatsen van wat je overkomt is essentieel om grip te krijgen op het leven’. En dit greep hebben op het eigen leven is precies een van de genoemde basisvoorwaarden van Baumeister. Eerder is al genoemd, naast de argwaan voor ‘grote vragen’, dat behandelaars een gebrek aan zinbeleving

of het vragen naar zin juist nogal eens zien als uiting van psychopathologie, als symptoom. Hierdoor staat de patiënt die dergelijke vragen heeft, zoals we ook za- gen bij ‘meisje L.’, in de kou. Kal (2004, 39) constateert juist dat heel wat hulpver- leners, inclusief sommige psychiaters, de miskenning van het betekenisaspect van psychiatrische symptomen aanklagen en dat niet wordt gevraagd naar de inhoud van de beleving. De oorzaak daarvan zou zijn ‘de alleenheerschappij van de huidi- ge biomedische benadering, die de dialoog met de patiënt naar de achtergrond doet verdwijnen’. Over die benadering gaat het volgende hoofdstuk; Kal vermeldt niet of de door haar bedoelde hulpverleners wél kunnen of willen ingaan op grote le- vensvragen die patiënten stellen.

2.5 Zingevingsvragen binnen alternatieve denkrichtingen