• No results found

De geestelijk begeleider en zingevingsvragen in de GGz

5.4 De patiënt is eerst en vooral mens

Met een verwijzing naar de Duitse psycholoog Bock geeft Kal (2001, 84) een hou- ding naar de patiënt aan die mij erg aanspreekt en die zeker ook voor geestelijke begeleiding geldt: ‘Bock bepleit uitingen van patiënten even ernstig en onbevoor- oordeeld tegemoet te treden als uitingen van een gezonde gesprekspartner. Het is belangrijk uitingen van patiënten niet als bizar van de hand te doen; geprobeerd moet worden te begrijpen naar welke belevingswereld ze verwijzen’. De menselij- ke betrekking met de patiënt staat hier voorop, en de beleving van diens ervaringen en situatie mogen zeker door de geestelijk begeleider niet geïnterpreteerd worden

als deel of als symptomen van diens stoornis. Hoe belangrijk dit is, laat de volgen- de casus zien, die zich afspeelde in een verpleeghuis.

Mevrouw H.

Mevrouw H. is een vierenzeventig jarige, zeer onafhankelijke en eigenzinnige da- me, die na een ingrijpende operatie terecht is gekomen in een verpleeghuis om te revalideren. Zij voelt zich nog zeer zwak en niet in staat om aan wat dan ook mee te doen dat richting revalidatie gaat. Ze is van begin af aan evenwel een niet door- snee patiënt, eigenwijs, en het personeel weet niet goed hoe ze moeten omgaan met haar in hun ogen erg claimende gedrag. Ze zou moeten opknappen, maar komt niet uit bed, iets dat tegen het revalidatie programma ingaat. Maar mevrouw H. klaagt veel over pijn, het lukt haar eenvoudig niet om op te staan, en haar zorgafhanke- lijkheid vreet aan haar waardigheid. De geestelijk begeleider gaat regelmatig bij haar langs, bij haar kan ze klagen. De arts vindt geen oorzaak voor haar klachten. Wel is in het meegeleverde dossier teruggevonden dat zij ‘bekend is met de psy- chiatrie’, en mogelijk een borderline stoornis heeft, evenwel zonder dat dit ooit tot een diagnose heeft geleid. Haar gedrag wordt daaraan toegeschreven, hoewel een ingeroepen psychiater ‘niet echt’ iets weet te constateren. De pijn zit ‘tussen de oren’ en negeren van dit aandacht trekken lijkt de remedie.

Het verplegend personeel wordt in een speciaal georganiseerde bijeen- komst geïnstrueerd door de psychologe ‘hoe om te gaan met dit soort patiënten’. Een strak regime wordt ingesteld, geen ontbijt als ze daarvoor niet uit bed ‘wil’ komen, en korte neutrale aandacht verspreid over de dag. Voor de niet zo ervaren verpleging een prettig houvast, de meer ervaren mensen varen op eigen koers. De geestelijk begeleider mag haar eigen plan trekken. Mevrouw H. zegt dat die de eni- ge is die haar pijnklachten serieus neemt, en hoewel die de klachten niet kan weg- nemen, zijn de gesprekken tussen hen de lichtpuntjes tijdens het verblijf. Mevrouw H. knapt niet op, is sinds de operatie vijfentwintig kilo afgevallen. Maar ze gaat toch naar huis en verwacht op te knappen als ze van het strenge regime af is.

Vier weken later krijgt de geestelijk begeleider een telefoontje van haar. Ze ligt in het ziekenhuis, er is een groot abces ontdekt in haar buik, maar ze is te veel verzwakt om geopereerd te worden. De geestelijk begeleider gaat bij haar op be- zoek.

Het verhaal van mevrouw H. blijft een medisch vraagteken, ook als er wel geopereerd is, de pijnklachten en de infecties komen terug, men weet het niet. En ook in een volgend verpleeghuis is ze ‘de lastige vrouw met borderline’. Zelfs de (humanistisch!) geestelijk begeleider daar denkt onmiddellijk te zien dat zij hem

zal gaan claimen, typisch borderline problematiek… Ze heeft daar het onderwerp euthanasie aangekaart, want zo wil ze niet verder leven. Na weer een ingreep om een drain weg te halen, belt ze onverwacht op met de uitroep ‘het is voorbij!’ Ze is van de pijn af en voelt dat de levensenergie aan het terugstromen is in haar li- chaam, het is inmiddels bijna een jaar na de eerste operatie. Het is een kwestie van aansterken geworden. De geestelijk begeleider bezoekt haar, treft een gelukkige mevrouw H. aan, ze drinken samen koffie met taart, er is iets te vieren.

Analyse

Mevrouw H. is een eigenzinnige vrouw en in wat zij over zichzelf vertelt komt een excentrieke persoon naar voren. Niet zoals de meeste patiënten. Mét de onver- klaarbare pijn wordt dit gekoppeld aan een vage notitie in een dossier. Dit schrikt het verplegend personeel af en al snel neemt nauwelijks nog iemand haar serieus. Zij krijgt een door de psychologe geadviseerde behandeling, wat de situatie er niet beter op maakt.

In deze casus kan de eerder aangehaalde Bock niet méér gelijk krijgen: als de ui- tingen van deze patiënt serieus waren genomen, was haar ongetwijfeld een deel van haar lijdensweg bespaard gebleven. Maar haar pijnklachten werden gezien als ui- ting van een stoornis. Voor de begeleider was het contact vooral een kwestie van het door Jorna benadrukte uithouden geworden. Het contact met de geestelijk bege- leider was er één zonder voorbehoud, de meeste andere zorgverleners schrokken terug voor de confrontatie met deze mevrouw, die anders was dan ze gewend wa- ren. Duidelijk in deze casus is, hoezeer een – niet eens officieel gestelde – diagnose van invloed kan zijn op iemands leven. En hoezeer behandelaars houvast zoeken bij zo’n diagnose, alsof daarmee de mogelijkheden vergroot en de klachten minder zouden worden. Er was hier een fysiek probleem waar geen verklaring voor was, maar door andere factoren mee te laten spelen, werd dit voor de patiënt een pro- bleem op bestaansniveau.

Een rol die een geestelijk begeleider zou kunnen hebben, en die in deze casus tot uitdrukking kwam, is het nuanceren van beelden die bestaan over mensen met psychiatrische problematiek. Die beelden zijn hardnekkig. Volgens Arends (2003, 128) roepen mensen met een psychiatrische handicap bij velen nog steeds angst op, en dat was duidelijk het geval in de casus van mevrouw H. Deze angst betreft niet alleen onwetende buitenstaanders, maar zelfs mensen in de hulpverle- nende sector.

5.5 De geestelijk begeleider en de ‘evidence based’ praktijk