• No results found

ZIJN HUISELIJK LEVEN

In document MAGISTER PHILIPUS MELANCHTHON (pagina 102-107)

Wanneer men een man van zulk een grote betekenis als Melanchthon nader wil leren kennen, moet men hem ook uit zijn openbaar in zijn huiselijk leven begeleiden. Daar ontwikkelt zich voor ons oog zijn inwendig leven.

Wij hebben reeds gehoord, dat Melanchthon zich in de echt verbond met een dochter van de burgemeester Crapp van Wittenberg. Reeds de 9e februari 1520 had Luther aan Spalatin geschreven: "Melanchthon wens ik reeds sedert lang een voor hem passende vrouw toe, daar hij zich in 't geheel niet om zijn lichaam en zijn huishouden bekommert; maar hij heeft volstrekt geen lust, om in de echt te treden." Spalatin noemde de naam van een jonkvrouw, maar Luther had de moed niet, over haar met zijn vriend te spreken.

Daar echter de telkens neervallende druppel ten laatste de hardste steen uitholt, gaf ook Melanchthon eindelijk aan de raad van zijn vrienden gehoor, door het voorbeeld van de bekende Agricola te volgen, die een huwelijk had aangegaan. Op de 15e augustus 1520 schreef de drie en twintigjarige hoogleraar: "Men geeft mij nu Catharina Crapp tot vrouw; ik kan niet zeggen, hoe onverwacht het mij is en hoe koel ik daarbij ben; maar het meisje heeft zulke goede zeden en zulk een teder gemoed, als ik maar zou kunnen wensen. Ik volg de raad van mijn vrienden op. Zij is voorzeker een betere man waard; maar Gods wil moge nu zo geschieden! Door de raad van mijn vrienden op te volgen en te huwen, moet ik mijn studiën, mijn enig genot, laten varen." En waar men Luther algemeen voor de oorzaak van deze stap hield, daar verklaarde deze in het openbaar, dat hij het ter wille van de man en het Evangelie had aangeraden. Philippus zou, naar zijn mening, langer leven, wanneer hij in de echt trad.

Om de lasteringen tot zwijgen te brengen, werd besloten, zo spoedig mogelijk het huwelijk te voltrekken.

Zo brak dan de 26e november 1520 voor de grote geleerde de bruiloftsdag aan. Luther en vele aanzienlijke, geleerde mannen woonden de bruiloft bij. Hijzelf kondigde haar zijnn toehoorders in het Latijn aan met het tweeregelig versje:

Vrolijk en gaarne rust van zijn studiën heden Philippus, Paulus' heilige leer draagt hij u heden niet voor.

Zo was dan Melanchthon ondanks zichzelf in de echt getreden. Maar hoe gelukkig gevoelde hij zich aan de zijde van zijn Catharina. Meer dan iemand verwacht had, betoonde hij zich een trouw en blijmoedig priester van het heiligdom van de echt.

"Het is", zo horen wij hem spreken, "een bewonderenswaardige zaak, dat de eerste liefde altijd een reine, kuise is, waarin zich de jongeling en de jonkvrouw als in een hemel bevinden en geen van beide het waagt, in de tegenwoordigheid van de ander een lelijk woord te zeggen of zelfs een onedele wens te koesteren. Gewis, de eerste liefde herinnert aan het verloren paradijs."

Over de diepte van de liefde van de geslachten in de door God geschapen natuur deelt Melanchthon twee luimige geschiedenissen mede, die beide getuigenis afleggen van zijn reine, kinderlijk vrolijke zin. "Een heremiet had eens zijn zoon mee naar de stad genomen en deze had daar voor het eerst jonkvrouwen gezien. Hij vraagt de vader:

"Wat zijn dat voor dieren?" De vader is verwonderd, dat hij dadelijk op de meisjes acht geeft en antwoordt: "Het zijn ganzen."

"Ach," sprak de zoon, "hadden wij ook maar zulke ganzen."

Voor nog diepzinniger verklaart hijzelf de andere geschiedenis. "Een jongeling zei eens tot een jonkvrouw, die hem voortdurend aanzag: "Ik bid u, vestig toch uw oog op de aarde."

Geestig antwoordde zij: "U bent uit de aarde genomen, daarom moet u veel meer de blik op de aarde richten. De vrouw is van de man genomen; waarom zou ik dan niet de stof aanzien, waaruit ik ben voortgekomen?"

Welk een oneindig menselijker en tevens Goddelijker beschouwing van het huwelijk hadden toch de vaderen van de Evangelische Kerk, dan die van de Rooms-Katholieke, die het echteloos leven voor volkomen en heilig, maar het huwelijk voor de oorzaak van alle treurige lotgevallen van het leven hielden.

Melanchthons huwelijk was gelukkig. Hun wederkerige liefde was bovenmate teder en innig, omdat beider harten overeenstemden. Zij deelden in elkaars geluk en vreugde. Daarom droegen zij ook samen de lasten en zorgen van het leven. Allerlei ziekheden, waarmee beide bezocht werden, knoopten de band slechts des te vaster.

Catharina schonk hem twee dochters en twee zoons: Anna en Magdalena, Philippus en George. Zij waren hun bovenmate dierbaar. Op zekere dag zat hij in de kinderkamer, in de ene hand het wiegetouw, in de andere een studieboek. Daar trad een Frans geleerde de kinderkamer binnen. Hoe verwonderde zich deze, de beminde man op zulk een plaats met zulk een werk bezig te vinden! Daar begint echter Philippus de plicht van het familieleven en de dank van de kinderen jegens God op zulk een wijze te roemen, dat de geleerde vreemdeling beschaamd het vertrek verlaat.

Hij zag in de kinderkamer en de familiekring de "kleine kerk". Als hij in één van zijn werken over de tederheid spreekt, die de ouders jegens hun kinderen is ingeplant en daarbij het voorbeeld van Arguzilaus aanhaalt, dan wordt men onwillekeurig aan hemzelf herinnerd. Hij zegt: "Zie, wanneer wij kinderen hebben, kussen wij hen. Hoe dwaas stellen wij ons dan aan!

Als een Stoïcijn dat zag, zou hij er zich over ergeren of tenminste denken: "Welk een gek is toch die man!" Bekend is het voorbeeld van Arguzilaus. Een vorst kwam op zekere dag tot hem, toen hij reeds een grijsaard was en zich juist vermaakte in het spelen met zijn zoon Archidamus. De oude vader reed met zijn zoon op een stok en leerde hem paardje-rijden. Toen de ander dit spel verwonderd aanschouwde, zei Arguzilaus: "Ik bid u, zeg niemand iets, eer uzelf zonen zult hebben."

Daarmee gaf hij te kennen, dat men de genegenheid, die de vader voor zijn kinderen koestert, niet van anderen kan eisen.

Voorwaar, Germanië's leermeester was een kindervriend en een gelukkig huisvader.

Wie kon gelukkiger zijn dan zijn echtgenoot? En aan wie kon hij zich hier op aarde met meer vertrouwen overgeven dan aan haar, die hem onvermoeid en onzelfzuchtig diende? Aldus toch schildert zijn vriend Camerarius de echtgenote van Melanchthon:

"Zij was een zeer vrome vrouw, die haar man innig liefhad; een werkzame en boven-mate vlijtige huismoeder; mild en weldadig jegens allen; voor de armen op zulk een wijze bezorgd, dat zij bij het uitdelen van de gaven, zonder onderscheid, niet slechts haar vermogen en haar krachten overschatte, maar ook bij anderen somwijlen met volharding en dringende voorbede voor hen tussenbeide trad. De grootste onberispelijkheid van het leven en de zeden was haar eigen. Bij de bestendige zorg voor vroomheid en eerbaarheid gaf zij niets om kostbare maaltijden of voorname kleding." En dat zij die lof verdient, heeft zij zowel in zonnige als in donkere dagen bewezen. Evenals haar echtvriend, had zij een zwak lichaamsgestel. Zij leed veel aan koortsen en aan de lever, terwijl de steenziekte ook haar, evenals Melanchthon, plaagde. Hoe dierbaar was haar in zulke dagen het Woord van God! Hoe krachtig beurde haar alsdan het gebed van haar Philippus op! Zo het Woord van God niet beider troost ware geweest, zij waren schier vergaan in hun ellende, want beide hebben het in rijke mate ervaren, dat het leven hier een kruisschool is!

Niet zonder gevaar voor haar leven bracht zij in januari 1525 haar zoon ter wereld.

Zeer zwak naar het lichaam, zag zij haar moedertrouw rijkelijk beloond. Haar Philippus ontwikkelde zich voordelig, werd rechtsgeleerde en stierf de 9e augustus 1603 op hoge leeftijd te Wittenberg met de bede op de lippen: "Ik begeer ontbonden te worden en met Christus verenigd te zijn."

Donkere dagen braken voor het echtpaar aan. Door allerlei droevige omstandigheden gevoelde zich Melanchthon zeer aangegrepen. Slapeloosheid kwelde hem voortdurend. Welk een zorg drukte toen op de schouders van de vrouw en hoe werd haar angst vermeerderd, toen haar echtgenoot zowel in 1526 als in 1527 op de rand van het graf werd gebracht. Hij herstelde en kon zelfs een visitatiereis ondernemen.

Daar brak echter de pest te Wittenberg uit. Eén van Catharina's dienstmaagden werd door die ziekte aangetast en stierf. Zij vluchtte met haar kinderen naar Jena, waarheen de universiteit was verplaatst. Daar werd zij moeder van een zoon, die de naam George ontving. Zo groot echter de vreugde van de ouders was bij zijn geboorte, zo diep was ook beider smart, toen het kind hun na weinige maanden van het hart werd gescheurd. Ja, wel behoefde zij het geduld en de lijdzaamheid van de heiligen, waar zij haar man hoorde klagen: "Met geen woorden kan ik beschrijven, welk een slag mij zijn verlies is."

Terwijl Melanchthon bezig was met de apologie van de Augsburgse Confessie te schrijven, schonk hem zijn vrouw de 10e juli 1531 een tweede dochter, Magdalena.

Het was hun laatste kind en het scheen wel, dat met haar geboorte een tijd van de verkwikking en van de vreugde zou aanbreken. De uitwendige levensomstandigheden verbeterden. Maar ook in die goede dagen ontbrak het niet aan onrust, arbeid en zorg, die door beide echtgenoten samen werden gedragen. Een blijde dag was het in hun woning, toen de eerste dochter Anna de 6e november 1536 met George Sabinus in de echt trad. Maar hoe kort zou die vreugde duren! Deze verbintenis werd, helaas, voor de ouders een bron van diepe zielesmart. Sabinus toonde weldra een ijdel en eergierig mens te zijn, bovenal bars en nors tegen zijn vrouw gezind. In 1538 ontving Sabinus van de keurvorst Joachim van Brandenburg een roeping als hoogleraar van de schone wetenschappen naar Frankfort aan de Oder. Roemzuchtig van aard, verlangde hij naar een schitterender werkkring. Dat de zachte, bescheiden Anna zich niet gelukkig gevoelde, laat zich licht begrijpen, te meer, daar Sabinus ook een verkwister was.

Voor hij naar Königsberg vertrok, vertoefde Anna met haar kinderen in het ouderlijk huis. Hoe gelukkig gevoelden zich de ouders in het bijzijn van hun dochter en kleinkinderen!

Haar droevig lot ging hun echter zeer ter harte. Zo schreef Melanchthon aan Camerarius: "Mij bereidt de reis van mijn dochter zeer veel verdriet en zorg. Ik bid echter tot God, dat Hij op onze tranen acht moge slaan. Kon u eens zien, hoe goed onze dochter altijd thuis geweest is. Zij is stil, bescheiden, matig, niet twistgierig en helder van verstand." Niet lang zou deze lijdensschool echter voor haar duren, want reeds in maart van 1547 nam de Heere haar tot zich. Hoe smartelijk deze slag voor de ouders ook was, toch was het hun een rijke vergoeding, dat Sabinus op Melanchthons dringend verzoek aan de grootouders vier van zijn kinderen ter opvoeding overliet.

Deze kinderen waren zonnestraaltjes in het door lijden zwaar bezochte huis. Catharina leed de ondragelijkste steen-smarten. Geen van de vele middelen hielp. De arme vrouw klaagde en schreeuwde het uit van smart. In die toestand moest zij, wegens de nadering van de keizerlijke troepen, naar Nordhausen vluchten.

Korte tijd daarna was haar nog een vreugde bereid, daar de tweede dochter Magdalena zich met de arts Casper Peuter verloofde. Het was haar vergund, zelf alles voor haar

kind in orde te kunnen brengen en bij het huwelijk tegenwoordig te zijn. Na Melanchthons dood werd Peucer de eerste hoogleraar aan de universiteit te Witten-berg en lijfarts van de keurvorst van Saksen. Deze echt was een zeer gelukkige en met kinderen rijkelijk gezegend.

Toen hij later met andere collega's de Calvinistische leer in het geheim aankleefde, waarom men hen Crypto-Calvinisten noemde, moest hij twaalf jaren lang in de gevan-genis doorbrengen. Gedurende die tijd stierf zijn vrouw. Uit de kerker verlost, leefde hij, met diepe smart in de ziel, te Zerbst, waarheen hij zich had teruggetrokken.

Na het huwelijk van hun dochter Magdalena volgde de ene ramp op de andere. Een nieuwe vlucht naar Torgau, wegens de te Wittenberg uitgebroken pest, het sterven van Catharina van Bora, met wie zij zoveel lief en leed hadden gedeeld, maar bovenal het zalig heengaan van de getrouwe huisknecht Johann Koch, die de Hervormer en zijn gade vier en dertig jaar trouw had gediend, schokten beide ten zeerste.

Van deze toch getuigde Melanchthon: "Hij begeleidde ons op al onze wegen in tijden van oorlog en pest en heeft al mijn arbeiden en bekommernissen gezien. Daar hij trouw was in het lezen van de Schrift en in het gebed, schitterde in hem de Zoon van God, de Zon der gerechtigheid en werd in hem het licht van ware vroomheid ont-stoken. Hij was ons niet slechts een trouw familielid, maar ook een goede raadsman en zeer verstandig in het beoordelen van aangevochten leerstellingen. Hij had de eenheid van de kerk zozeer lief, dat niets hem zo smartte, dan de twisten van de laatste vijf jaren. Deze smart heeft ook zijn krachten ondermijnd. Nu is hij, als in de Heere gestorven, zalig. Ons is echter een diepe wonde geslagen."

Zulk een trouwe dienaar te verliezen was voor Melanchthons vrouw zeer zwaar, te meer, daar hij altijd bij haar was, als haar man zich op reis bevond. Zij werd door de koorts aangetast en op de rand van het graf gebracht.

Enige weken worstelde zij met de dood, zodat Melanchthon in die dagen aan een van zijn vrienden schreef: "Mijn vrouw teert langzaam uit, en slechts dit verzacht mijn smart, dat haar geest helder en kalm is, zodat zij dikwijls spreuken opzegt en bidt."

Hoewel de koortsen haar verlieten, deden zich verschijnselen van de waterzucht voor, zodat hij in de lente van 1557 aan Camerarius schreef: "Mijn vrouw zegt, dat zij liever uit dit leven wil scheiden, dan nog langer met voortdurende ziekheden sukkelen.

Medelijden en smart", zo gaat hij voort, "vervullen mijn hart bij haar aanblik, maar het is toch altijd mijn troost, dat zij voortdurend kalm is. En wanneer zij bidt en zich in de vertroostingen van de Heere verdiept, spreekt zij zó, dat men haar vast gegrond in de kennis van de Zoon van God en in de hoop op een eeuwige gemeenschap met de hogere wereld weet."

Nog eenmaal herstelde zij een weinig, maar slechts, om onder het kruis nog volkomener tot de ingang in de heerlijkheid bereid te worden. Zij oefende zich in geduld. Het psalmboek was voor haar een rijke bron van troost. Men hoorde menigmaal van haar lippen het gebed uit de 71e Psalm: "Verlaat mij niet, o God, nu de ouderdom en de grijsheid daar zijn."

En God verliet haar niet. Tijdens het verblijf van haar man te Worms werd zij zó ziek, dat zij haar einde voelde naderen. Na het heilig Avondmaal genoten te hebben, bad zij tot haar Heere om geduld. Dit gebed werd verhoord. Geheel bereid zag zij haar laatste uur tegemoet.

Zij ontsliep de 11e oktober 1557 in haar zestigste levensjaar, na zeven en dertig jaren in de echt verbonden te zijn geweest. Een oud bericht deelt ons mede: "In gehoorzaamheid aan God en in voortdurende gebeden tot de Zoon van God, is zij in

Christus zó vreedzaam ingeslapen, dat de omstanders het nauwelijks bemerkten."

Melanchthon was het niet vergund, haar te zien sterven of bij haar begrafenis tegenwoordig te zijn. Eerst na drie jaar mocht hij haar volgen naar het vaderhuis.

Zelf leed hij veel aan slapeloosheid, terwijl de hevigste steen-smarten hem veel pijn veroorzaakten. Maar hij had zich de strengste levensorde aangewend. In de morgen om twee of drie uur vond men hem, zowel in de winter als in de zomer, op zijn studeerkamer. Dagelijks gaf hij drie of vier colleges, woonde de bijeenkomsten van de hoogleraren bij en arbeidde dan tot aan het avondeten. Doorgaans ging hij om negen uur ter ruste. Hij brak geen brief meer in de avonds open, om niet door zorgen in de slaap gestoord te worden. Zijn levenswijze was zeer matig. Hij at dagelijks hoogstens tweemaal. Onder tafel beminde hij vrolijkheid en gepaste scherts.

Zijn gehele leven droeg de stempel van innige godsvrucht. Al zijn bezigheden begon hij in Gods naam, voor Zijn aangezicht. De grondgedachte van zijn leven was het woord van Paulus: "In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij."

Dikwijls hoorde men van zijn lippen de korte bede: "Onze Heere God helpe ons en zij ons genadig." Na in de morgen te zijn opgestaan, bad hij: "Almachtige, eeuwige God, Vader van onze Heere Jezus Christus, Schepper van hemel en aarde, te prijzen met Uw Zoon, onze Heere Jezus Christus, Uw Woord en Evenbeeld, en met Uw Heilige Geest! ontferm U onzer en vergeef ons onze zonden om Uws Zoons wil, Die U naar Uw wonderbaar raadsbesluit ons tot Middelaar hebt gegeven; heilig en regeer ons met Uw Heilige Geest, Die over de apostelen is uitgestort! Verleen ons, dat wij U in waarheid erkennen en prijzen tot in alle eeuwigheid."

Na het gebed las hij een gedeelte uit de Heilige Schrift en sloeg dan een blik in de kalender, om zich de mannen te herinneren, die in Christus' kerk voor Zijn zaak geleefd en gestreden hadden. Na zich zo door woord en gebed gesterkt te hebben, ging hij aan de arbeid. Wanneer hij de gehoorzaal binnentrad, waar honderden studenten aanwezig waren, dan werd zij hem onwillekeurig tot een kerk.

Hij zegt daarover: "Boven de ingang van vele oude kerken staat de spreuk: "Mijn huis is een bedehuis." Dit opschrift moeten ook de scholen en gehoorzalen dragen, omdat de scholen een deel van de openbare godsdienstoefening zijn en men daarin de waarheid onderwijst en leert. Dezelfde gemoedsstemming, waarmee wij de tempel betreden, moeten wij ook in de school medebrengen, namelijk, om Goddelijke dingen te leren en aan anderen mede te delen. Komt iemand in de school, om wat geleerdheid naar huis mede te nemen, opdat hij daarmee pronke, dan wete hij, dat hij de heiligste tempel van de wetenschap ontwijdt." "Alles tot eer van God!" dat was één van zijn hoofdgedachten. "Een nuttig werktuig van de kerk van Christus te zijn en steeds meerder te worden" stond hem zijn gehele leven voor ogen.

Merkwaardig is het, dat deze man veel waarde toeschreef aan dromen en de stand van de sterren. Hij droomde zelf zeer veel; en in zijn brieven sprak hij dikwijls over

Merkwaardig is het, dat deze man veel waarde toeschreef aan dromen en de stand van de sterren. Hij droomde zelf zeer veel; en in zijn brieven sprak hij dikwijls over

In document MAGISTER PHILIPUS MELANCHTHON (pagina 102-107)