• No results found

‘C'est ça... vous revoilà...!’ zei verrast de kleine dokter Valency, toen hij, op een vooravond in Augustus de loge langs komend, daar Madame Legüenne alleen, in den armstoel aan het open raam vond zitten, als concierge. Hij hield er een uitgebreide theorie op na over de ziekte van het mensch, noemde haar een

hereditair-hysterico-peptonique, en benutte, zoo bij wijze van wetenschappelijk amusement, elke ontmoeting om zijn wat romantische diagnose te vergewissen.

Het laatst had hij haar gezien, ook de conciergevrouw vervangende, op een triestigen Junimorgen, maar zoo skelettig en afgeleefd, dat het wel leek of zij den avond niet meer halen zou; nu, in den zacht-zoelen Augustus-namiddag zag ze er fleurigjes en monter uit voor haar doen, verjongd in haar zomersch-frissche kleeren van beige linnen blouse en roode zijden das, die in zachten weerglans opscheen langs haar vale gezicht.

- ‘En nog altijd melkdiëet?’ vroeg dokter Valency, haar scherp monsterende. De eerst rustig-leêge blik der groote reeën-oogen vervaagde en versmolt,

verkwijnde als in overstelping van dankbaarheid; haar hoofd, naar den linkerschouder gezegen, schuin tot den vrager op, tuurde

zij als in plotselinge verrukking langs hem heen. Dan look zij diep de zware oogleden, boog zich over de in haar schoot grillig elkaar streelende vingers en trok den bleeken mond in het naïefverlegen lachen van een kind, dat bij een misdrijf wordt betrapt.

- Zij at ook wel een côteletje nu... en wat pâté... en een radijsje... - Radijs? vroeg dokter Valency, - verdroeg zij die?

Zij knikte, sentimenteel-verontschuldigend.

- En wat pommes frites... Alleen geen vruchten... volstrekt geen vruchten... één klein aarbeitje zou haar ziek maken... ze was wel ongelukkig, dat ze zoo heelemaal geen vruchten meer eten kon...

Haar oogen, groot-meewarig, staarden vaag omhoog in den kamerhoek.

- Vroeger had ze wel enkel van vruchten kunnen leven en van sla... maar die tijd was voorbij...

Dokter Valency had onder zijn dun zwart kneveltje een zelfvoldane mondtrekking van dat hij er nu al weer genoeg van wist: overdreven gelaatsmimiek, zelf-suggestie, verwaarloosde voeding in de jeugd, het kwam uit.

Dan lachte hij, omdat het mensch nog altijd met haar malle oogen de vliegen aan den muur zat te tellen, en hij gaf zijn instructies: als er een boodschap kwam van 't laboratorium... als ze van het hospitaal om hem stuurden...

- ‘Ah! oui oui!’ zei Madame Legüenne met een plotseling wufthoofdig-ijlen ernst, haar mond saamgetrokken, met rimpels in de wangen, en haar oogen, als in schrik gesperd, diep-zwart; - oui! oui! Monsieur le docteur kon gerust zijn!

En de dokter ging.

Het leek wel of op dien mooien avond het heele huis langs de loge kwam paradeeren; madame Giraud en haar jongetje gingen uit, monsieur Herz, en madame Bertin, en mademoiselle Villetard; zij groetten in 't voorbijgaan, of, het hoofd om de deur, zeiden zij even iets over een huissleutel, over een pakje, dat bezorgd zou worden...

Madame Legüenne, vóór in haar stoel genegen, groette kwijnend-lief terug of luisterde en antwoordde met lange, smachtende blikken, die als om vergiffenis baden, dat zij daar zat.

Wat later kwam nog madame Guillard. Die droeg als een vracht den dikken kater Ninouche, onderuit-gezakt tegen haar zij gedrukt; half in de deur vierde zij de knelling van haar arm, liet het dier zijn sprong nemen. Zij ging nog even een

avondwandelingetje maken, zei ze, en trok de deur weer dicht.

Madame Legüenne keek boos; zij hield niet van Ninouche, vond het een griezelig beest, maar zij had toch niets durven zeggen; het was de gewoonte, dat madame Guillard haar kater dáár bracht, als ze hem opgeborgen wilde hebben; zij was zeer bevriend met de Carpentiers.

Ninouche, thuis in de loge, had even gesnuffeld in de hoeken bij den schoorsteen, was dan, wat plomp door zijn dikte, op tafel gehupt en zat daar aan den rand, zijn kop naar het raam gekeerd, zijn sluik-getrokken staart afhangend langs het kleed in een nerveuse kwispeling. De gele oogen, als twee spleetjes schuin-op in den ronden, muisgrijzen kop, en de vaal-viltige driehoekjes der ooren gluiperig omgeflapt over de rozig-blauwe binnenschelpen, begon hij met zijn nagelgespitste voorpooten te trappelen in het jutten tafelkleed en snorde wellustig.

Madame Legüenne stond op, schonk melk in een

schoteltje en zette dat naast het fornuis. Maar de kater neep zijn oogspleten nog verder dicht en bleef zitten trappelen.

Warm-broeierig ging door de stille kamer het spinnen en het nagelhaken in de hardvezelige stof. Madame Legüenne schoof achter in haar armstoel en sloot de oogen. Eens nog poogde zij, met een schrille handbeweging, den kater te verjagen; maar als het dier niet ging, sloot zij weer de oogen en bleef zoo zitten. Twee lichtroode vlekken kleurden, door de hoorngele huid heen, op de hoekige koonen.

Dien morgen was ze naar de Avenue Victoria geweest... twee franken afgedaan!... in haar galatoilet, zooals Legüenne het noemde... nu ja, zùlke rijkdommen hield zij toch niet over! zevenentwintig frankjes had ze nog beneden...!

Wat dàt een verluchting was geweest, na die angstweek in 't begin van Juli, het briefje van Monsieur Morland: het was hem gelukt, de zaak voor haar in orde te brengen; tot tweehonderd franken was haar boete verminderd, en zij mocht betalen zoo vaak en zoo veel haar omstandigheden 't haar toelieten... Wàt het een verluchting was geweest! Maar wàt ze tegelijkertijd een spijt had gehad over die in der ijl geleende honderd franken, welke ze juist den vorigen dag, met de vijfentwintig van Legüenne, naar het octrooi-bureau was wezen brengen!

Sinds was zij nu nog tweemaal wat gaan afdoen, een frank of wat... toen zij, de tweede maal, óver de drie weken was weggebleven, had zij een aanmaning gekregen, dat was al! Die zaak ging nu zoo rustig! 't Waren de andere honderd franken, van de Rue Réaumur, die haar het meest benauwden... wat was zij die in haar bangigheid ook

gaan opnemen! Een geluk bij een ongeluk was nog geweest, dat ze niet meer dan honderd franken had kunnen loskrijgen! Maar toch: zeven frank vijftig ineens afdoen, iedere veertien dagen, en dat bijna een jaar lang! Enfin, tegen dat het mannetje met de quitantie kwam, om den anderen Dinsdag, verstak zij al wat er een beetje netjes uitzag, en in haar ‘gala-toilet,’ haar oudsten afdanker, hield zij de kamer.

Morgenochtend zou het weer vertooning wezen; Legüenne was er Zondag al van tusschenuit geknepen. Woensdag kwam hij wel eens weer boven water... hij paste er voor, op ‘mardi-gras’ thuis te zijn, zei hij altijd.

Maar de comedie had tot dusver succes gehad. Het oude mannetje, dat gestuurd werd, had met haar te doen, dat merkte zij wel, en zij was er dan ook nog altijd met twee of drie franken afgekomen... hij deed een goed woordje voor haar op 't kantoor en zij was voor een halve maand weer vrij... 't Was wel achterop, dat laten staan en dan al die rente, die daar weer bij werd getrokken... maar kóm, wie dan leeft, die dan zorgt, en zij nam het er nu maar eens van.

Stilletjes zat ze zoo, vergenoegd, te soezen.

Ninouche, gelijkmatig snorrend, had het hittige nagelhaken gestaakt. Bij het klare, bezonken licht van den vooravond, in de verkalmde lucht, klonken veraf en naderbij de straatgeluiden duidelijker en gedempter. Madame Legüenne hoorde 't niet; ze ervoer het alles als een zachte weldadigheid en een stille weelde, haar nieuw.

- ‘Bonsoir, ma belle!’ klonk plotseling een zware keelstem vlak aan het open raam, en twee armen, tot de ellebogen in wit-linnen morsmouwen, kwamen breed-uit in het vensterhekje geleund.

't Was de crémière van het tweede winkeltje uit het huis ernaast. Madame Legüenne schrikte op, had dan even een bescheiden gevleid lachje - ze wist wel, dat ze er voordeelig uitzag dien dag -; achter de neêrgehuifde oogleden gingen sidderend de pupillen omhoog: ‘O! nee, knap, dat was ze niet meer!’ zei haar gezicht.

Dan blikte zij weer kwijnend op, zag de weldoorvoede crémière aan en glimlachte in behaagzieke zelfvernedering.

- ‘Mager...’ zei ze, ‘enkel botjes... voel eens...’ en uit haar beige blouse stak zij den platten, bruinigharden pols naar de andere heen.

Die, paf-lui geleund, verroerde haar blozende, melk-malsche handen niet, liet ze bol over elkaar op den bruin houten richel van het vensterhekje liggen.

- Ja, dat kon dan wel zijn, zei ze, even oogkeurend de onder haar gezicht opgeheven tengere vingers, - zij mocht dan wat mager wezen, maar zij zag er toch kostelijk uit den laatsten tijd.

Madame Legüenne trok schuchter-langzaam den uitgestoken arm weer in, glimlachte nog wat zedigverlegen en ontwarde met kleine streekjes de franje van haar zijden foulard-strik.

- Dàt was het, meende de melkvrouw weer, roòd was haar kleur... ieder mensch had zoo zijn kleur... zij bijvoorbeeld moest altijd paars dragen... als ze uitging had ze altijd een ditje of een datje van paars aan 'r lijf, een bloemetje op 'r hoed, of een dasje of een heele blouse... maar Madame Legüenne moest rood dragen, dat maakte haar gezicht frisscher... had Monsieur Legüenne 'r dat nooit gezegd?... Nou, als die 'r zoo zag...!

- Legüenne? O! die was al in twee dagen weer

niet thuis geweest, zei wonderlijk half-vermaakt de vrouw; waar hij uithing wist ze niet... enfin... ze had dan meteen haar rust in huis... een man bij je gaf toch maar last en moeite...

En ze trok haar preutsch-onschuldig gezicht van verlegen meisje, met in den schielijk-schuinen oog-opslag iets van een oude cocotte.

- Ze moest maar veel versche boter en eieren eten, ried de crémière, dat gaf pit en frisch vleesch. De mannen hielden wel van een magere vrouw, maar van een mollige waren ze ook niet vies... de hare zou 'r geen onsje minder willen, en er zaten wat pondjes biefstuk aan haar bouten...! Welbehaaglijk schurkte zij de breede, ronde schouders in het spannend zwart-katoenen lijf.

- ‘En de haan?’ vroeg ze dan op eens, terwijl met een wat opdringerige vertrouwelijkheid zij verder het raamkozijn kwam binnengeleund.

- ‘Ah!... oui!... le coq...!’ zuchtte madame Legüenne. Haar oogen keken als in heimwee naar iets vaag-vers, dat tè heerlijk voor haar zou zijn.

Dan kwam ze rechtop in haar stoel zitten; een trek van groote begeerlijkheid trok om haar open, bleeken mond.

- ‘Oui!... oui!... le coq...!’ zei ze nog eens. Maar juist kwam Julie van mademoiselle Lefournier, haar smalle gezichtje rozig van stille opgeruimdheid, de loge binnen.

- Nou, je kon wel zien, meende dadelijk de melkvrouw, dat daarboven het hek van den dam was; een blouse met een lagen hals, 'r bloote hoofd... ze had het zich gemakkelijk gemaakt! Zoo zou zij zich ook niet durven vertoonen als Mademoiselle in de stad was!

Julie, dadelijk strakker, verdedigde zich: ze was

maar gauw even naar beneden gewipt om haar ‘petit suisse’ voor het avondeten te halen; maar anders, durven, daar was hier geen sprake van... ze zou het niet willen; je moest ook in je dracht je meesters respecteeren... Mademoiselle was het altijd in de puntjes gewend... ze had het geluk van nu al twaalf jaar in een deftigen dienst te zijn!

Madame Legüenne knikte vaag-instemmend; maar de crémière keek stuursch en alsof haar een persoonlijke beleediging was aangedaan. Dan kreeg toch haar belustheid om van alles uit haar eigen en de aangrenzende huizen zooveel mogelijk op de hoogte te zijn, de overhand, en, de gelegenheid aangrijpende, informeerde zij:

- Was het toch werkelijk waar, dat Mademoiselle Lefournier nu al bijna vijftig jaar in ‘le cent dixhuit’ woonde?

- Ja, zeker, ze was er geboren, vertelde Julie, weer bijgetrokken en spraakzamer dan gewoonlijk, - de ouders van Mademoiselle waren ééns van appartement veranderd, toen Mademoiselle nog heel jong was; zij hadden eerst gewoond waar monsieur Gros nu woonde, maar de mama van Mademoiselle had liever een paar verdiepingen hooger willen zijn, voor de gezonde lucht. Dat was alles al lang voor haar tijd gebeurd; 't was nu twaalf jaar geleden, dat zij in de familie kwam, en in die twaalf jaar was alles precies bij hetzelfde gebleven, ook na den dood van de oude Mevrouw... ja, dat was wat geweest... geen kopje had er anders in de kast mogen gezet worden, geen stoel verplaatst. En toen het huis een tijdlang zoo achteruit was gegaan en zulke onaangename bewoners kreeg, had Mademoiselle daar veel verdriet over gehad, maar zij was toch niet te bewegen geweest om te

huizen: haar moeder had hier geleefd en was hier gestorven... alles moest bij het oude blijven, zei ze maar.

Doch de melkvrouw meende, dat ze toch wel eens gehoord had van een verbouwing bij mademoiselle Lefournier, verleden jaar.

- ‘Ja,’ zei Julie, ‘het boudoir... het Japansch boudoir.’

Madame Legüenne, rechtop achter in haar stoel geleund, met welbewustheid de smalle, bleeke handen gestrekt op de roode kussentjes der armleuningen, voelde zich zeer behaaglijk gezeten tusschen de weerszij van haar staande vrouwen; zij keek, haar oogen wat onderuit, met kleine hoofdwendingen van de melkvrouw aan het raam naar Julie bij de tafel en van Julie weer naar de melkvrouw.

Ninouche, moe van zijn amoureuze aanvechting, lag in elkaar gerold op een stoel te slapen.

- Maar als Mademoiselle dan had laten verbouwen om een boudoir voor zich te hebben, dan had zij toch nièt alles willen laten zooals het bij het leven van haar moeder was, - vond koppig de melkvrouw; waarop Julie bits uitviel, dat zij nog nooit iemand had gekend, die zóó de nagedachtenis van een moeder in eere hield als Mademoiselle. Had zij in die vier jaar ooit haar rouwkleeren willen afleggen? en wist de melkvrouw misschien, hoeveel missen Mademoiselle nog ieder jaar voor de gestorvene lezen liet? Zij praatte verder tegen Madame Legüenne, vermijdend de andere aan te zien... - En dat deden niet veel menschen, iedere maand heel naar Père Lachaise gaan, mèt je meid, om daar stof af te nemen in het grafkapelletje en de bloemen te verfrisschen... En wat dat boudoir aanging, daàr zou toch wel niets in steken, als er

toch een leegstaand kamertje was, een hokje waar je niets mee deedt, om dáár dan iets van te maken, wat je graag hadt... Een Japansch boudoir was het... erg mooi... alles rood en geel... Mademoiselle had zelf de borduurwerken ervoor gemaakt... en het oude familie-porcelein hing er. Tusschen de groote achterkamer en het kleintje hadden ze den muur uitgebroken... twee reepen hadden ze laten staan, dat waren nu de zuilen... daartusschen hingen draperieën en die zuiltjes waren ook bekleed...

Madame Legüenne keek wat verveeld; zij stelde nooit veel belang in 't geen anderen betrof, en zij had al meer over dat boudoir gehoord; maar als zij het gretig luisterende gezicht der melkvrouw zag, zei ze toch met een kwijnende opleving, dat Mademoiselle rijk was... je moest rijk zijn om zoo iets te doen... zij zou zich nog geen fauteuiltje van twintig francs in de St. Thomas kunnen koopen...

- ‘En dáár zullen wel andere fauteuils dan van twintig francs staan,’ zei de melkvrouw, als een zijdelingsche uithooring, tegen Madame Legüenne. Haar wakkere kleine oogen blikten snel op en neer om ongemerkt Julie aan te zien.

Maar Julie ging er niet op in: er stonden zeer eenvoudige meubelen in dat boudoir, van roodgelakt hout en riet... zij dacht, dat de anderen dat niet kostbaar genoeg zouden vinden.

- Mademoiselle had de geheele verbouwing zelf moeten betalen, vertelde zij alleen; de proprio wilde er geen cent bij passen; 't was nog met moeite geweest, dat monsieur Carpentier de toestemming had verkregen.

- O! natuurlijk, zei de melkvrouw, voor mademoiselle Lefournier zou Carpentier wel zijn best hebben gedaan. Maar anders, hij was altijd op de hand

van den eigenaar, altijd tegen de huurders... daar zou zij verhalen over kunnen doen... - ‘Monsieur Carpentier is iemand, die graag zijn plicht doet,’ zei Julie.

Dan zwenkte zij voorgoed het gesprek om: - Wanneer of het laatste van die twaalf hemden nu af kwam, die Mademoiselle bij haar besteld had?... was dat geen extra goeie voor haar geweest?

Madame Legüenne knikte met een vage bevestiging, maar haar gezicht was klaaglijk-ernstig van voorbehoud. - Je moest wel heel pietluttig-netjes werken om 't Mademoiselle naar den zin te maken...

- ‘Maar ze betaalt er dan ook naar,’ zei Julie; Madame Legüenne moest nog noodig niet tevreden zijn; zij had de laatste maand wel vijftig francs van hen getrokken!

Dan bezon zij zich op eens, dat zij naar beneden was gekomen om een ‘petit suisse’ voor haar avondeten te halen, en zij maakte aanstalten van heen te gaan.

- Mademoiselle Julie zou haar wel niet kwalijk nemen, dat zij niet meeging, zei de melkvrouw, wat uit de hoogte op haar beurt, - 'r dochtertje was in den winkel. En dan toch weer bezorgd over de klandizie, zei ze, als Julie de voordeur uitkwam, met een bizonder vriendelijk lachje achteròm: 't was leerzaam voor een jong ding, om de serieuze klanten te helpen...

Als Julie voorbij was, pinkte de vrouw eens spottend tegen Madame Legüenne: -ja, díe kon gemakkelijk goed van iedereen praten... die had een leventje! - er was haar verteld, dat Mademoiselle Lefournier 600 francs loon betaalde... en wat ze zeker wist, Julie had nog niet lang geleden een huisje met een bunder grond bij Argenteuil gekocht... en ze

zou nog wel een vet spaarbankboek hebben bovendien!

- Maar Madame Legüenne, die scheen de vijftig franken anders ook te verdienen of het niets was... gauwer dan zij... ja, ja, zij zag haar tegenwoordig wel iederen morgen voor haar côteletje naar den overkant gaan!... als zij weer op de wereld kwam werd ze ook dienstmeid of naaister... nu kon zij vóór zessen al bij de dozijnen haar melkflesschen hebben volgeschonken en dichtgeplakt... Nou, en zij werkte zich niet