• No results found

Toen zei ik boud: ‘Kunt U zich voorstellen Mijnheer Hagedoorn, dat dàt mijn broer is?’

Hij lachte. Witte, ongelijke tanden had hij. Maar ze stonden niet zo konijnig naar

voren als de mijne. ‘Tja,’ zei hij, ‘dat kan ik niet beoordelen. Ik heb geen zusters.

Alleen een oudere broer. En die tracht mij nog te knechten, al ben ik al vijfentwintig.’

‘Zo zie je.’ Gijs keek mij even beschermend aan. ‘En, vertel nu eens, wat is dit

hier voor een gelegenheid? En waar

is de baby. En van wie is de baby? Van U?’ Hij keek vragend naar Luuk.

‘Nee, zo ver heb ik het nog niet gebracht.’

‘Doe niet zo bespottelijk,’ zei Non opeens. ‘Gelegenheid! Je kunt niet overal

studentikoos zijn, Gijs.’

En Gijs, hij bloosde. Hij knipte met zijn ogen, hij trok zijn das recht. Non streelde

even vlug zijn hand. Ja, Non zou Gijs wel goed opvoeden. Non, met haar fluwelen

ogen en haar fluwelen stem, zou wel zorgen, dat Gijs vlug afstudeerde. En, dat er

gauw de twee borden zouden komen aan hun toekomstig huis.

‘Heb je niks lekkers?’ vroeg Gijs. Hij keek nog een beetje onhandig.

‘Natuurlijk heb ik niks lekkers,’ zei ik. ‘Stel je voor, in een vreemd huis.’

‘In een vreemd huis?!’ Gijs hapte.

‘Maar laat het mij dan uitleggen,’ smeekte ik bijna.

Luuk keek op zijn armbandhorloge. ‘En het is ook te laat, om nog iets te halen.

Of is er hier een automaat in de buurt?’

Ja, dat wist ik ook niet. ‘Och, het doet er toch niets toe,’ zei Non. ‘Vertel nu Pim.’

Ik trachtte op niet te duistere wijze het echtpaar Boom, Schiphol, de baby, en de

vriendschapsbetrekking, die er tussen het echtpaar Boom en Mijnheer Hagedoorn

bestond, uit te leggen. En ik proestte bijna, toen ik bij deze nuchteren uitlegging, de

komische teleurstelling las op Gijs' bewegelijk gezicht.

‘Ah, zit het zo,’ begon hij. ‘Ik dacht al...’

‘Interesseert ons niets,’ zei Non. ‘Kom nu gezellig zitten Pim.’

Wat was het, dat deze avond zo'n wondere bekoring gaf? Ik weet het niet. Maar

ik schrok op, als uit vreemde, heerlijke

dromen, toen om 10 uur een auto schor en aanhoudend loeide voor ons huis.

‘Daar zul je Feen hebben,’ zei Gijs. Hij was al over mij heengesprongen in de

erker. ‘Hallo!’

‘Hallo.’

‘Ben je d'r uitgetrapt?’

‘Ja. Kom jullie nog?’

‘Subiet. Kom hart, Feen ziet eruit als een zelfmoordenaar.’

‘Vrij gevaarlijk,’ vond Non, ‘om ons dan aan hem toe te vertrouwen.’

Luuk stond op. ‘Ik ga nu ook maar meteen.’

In de gang zei Gijs: ‘Zeg, Frans heeft ook een meisje.’

‘Neeeeee.’

‘Ja,’ triomfeerde Gijs. Hij wendde zich tot Luuk. ‘Frans is onze brave broeder.

Studeert ook in Utrecht voor dokter. Is mij m'n hele leven lang als voorbeeld gesteld.’

Ze waren al op de trap, toen gilde ik nog: ‘Wat is het voor een meisje?’

‘O, een gehaaide. Niet Non? Lelijk. Maar schatrijk.’

‘En hoe heet ze?’

‘Een dubbele naam. Wisse van Rutterskerke, of zo wat.’

‘Ze heet Rutters van Wissekerke,’ zei Non. ‘Ja, ja. Zeg Pim, je bent vanavond

gewoonweg opgebloeid.’

Luuk op het overloopje keek naar boven. Hij glimlachte. ‘Uw broer schijnt U goed

te doen, juffrouw Heze.’

‘Ja, asjeblieft.’ Ik schudde mijn haar, dat te schudden was, langs mijn oren.

‘Wij komen wel gauw eens weer,’ beloofde Gijs bij de buitendeur. ‘Bye bye

stoetel.’

‘Dag Pimmie.’ ‘Juffrouw Heze.’

En als een kromme haas schoot Heze terug in de erker. Ze aanzag het vlotte afscheid

tussen Luuk en Gijs en Non. Ze zag ook, hoe de zelfmoordenaar nog werd voorgesteld,

die zelfs een diep-vermoeide blik naar boven wierp, waar ik stond, met als achtergrond

de rozen. Dan kwam er een knorrige beweging in de auto, Non, die nog wuifde, en

een wagen, die plotseling wegschoot. En als de lange, slanke, rechte athleet, die hij

was, liep Luuk de Schuytstraat uit, zwaaide de Parkweg op. Maar hij keek niet meer

om. Toen ik van het raam weer in de kamer stapte, schoot mijn elleboog tegen de

vaas op het tafeltje. De geur van rozen, die opeens doordringend werd. Water, dat

luidruchtig op de grond droop. Ik holde naar de keuken, vond een aanrechtdoekje,

dweilde het water op. Teder en behoedzaam zette ik de rozen weer in de vaas. En

opeens ontdekte ik, dat ik zong met de afschuwelijk lage stem, die ik bezit:

Sarie Marijs is zo ver van mijn hart...

-Een week ging voorbij. -Een taaie, onbelangrijke week. Het was Donderdagavond,

en ik stond in de keuken te vaatwassen. Haag was weggeschreden naar een

vergadering. Kuyt kwam de gang inlopen. Ze bleef even staan bij de parapluiebak,

en keek daar dwaas en afwezig naar. Dan zei ze:

‘Mien?’ ‘Ja juffrouw.’

‘Mien, Mijnheer Benard komt aanstonds. Wil jij hem dan meteen maar bovenlaten?’

‘Ja, goed juffrouw.’

‘En heb jij... moet jij... heb jij nog wat te doen vanavond? Je kunt best uitgaan.’

‘Ik heb nog zoveel kousen te stoppen. Ik ga gezellig in de eetkamer zitten.’

‘Goed... goed. Ik zal wel voor de thee zorgen.’

‘Best juffrouw.’

Dan werd er gebeld. Kuyt verdween spoorslags in de huiskamer. En ik liet

behoedzaam Benard boven. Thans zonder snor. Maar met een parapluie. Ik nam zijn

demie aan, en zijn kaas. Het was mij, of hij even aarzelde bij de deur van de