• No results found

Z ELFBEELD HOOFDREDACTEUR

In document D E KRANT , DAT IS EEN MIJNHEER (pagina 86-101)

Door zijn verschillende studies naar de journalistiek, zijn eigen praktijkervaring en die van zijn vader, heeft Ritter veel bijgedragen aan het beeld dat er van de hoofdredacteur bestaat. Ritter beschrijft de hoofdredacteur als leidinggevende van een krant. Zonder enige vorm van twijfel behoorde de hoofdredacteur de beginselen van het dagblad te verkondigen, zo schreef Ritter in zijn Journalistieke geheimen.295 Als intellectueel betreurde Ritter daarom de vercommercialisering van de journalistiek, waardoor de krant een “rendabel handelsobject” werd in plaats van een “ wapen in den strijd voor ideologieën.”296 Maar Ritter wist dat dit verschijnsel zich alleen maar verder zou ontwikkelen, omdat dit de wens van het publiek was.297 Hoofdredacteuren hadden zich hier lang tegen verzet, maar dat had niet mogen baten.

In Ritters tijd was Doe Hans voorzitter van de NJK. Hans, vanaf 1930 hoofdredacteur van de liberale De Avondpost, verbeterde het imago en daarmee ook de positie van de Nederlandse journalist na de Eerste Wereldoorlog.298 Waar Ritter de ontwikkelingen in de

292

Van Herpen, Met bestendig jeukende pen, 160-161; Scheffer, De dagbladonderneming 62; Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 202-206. 293 Scheffer, De dagbladonderneming, 62. 294 Ibid., 62-63. 295

Ritter, Journalistieke geheimen, 25. 296

Ibid., 28. 297

Ibid., 29. 298

journalistiek rationeel kon beschouwen, reageerde Hans veel emotioneler. De eerste niet-hoofdredacteur ten tijde van zijn benoeming tot voorzitter van de NJK beklaagde zich in die functie over de toegenomen invloed van directies in zijn beschouwing van de journalistiek. Terwijl uitgevers toekomst zagen in grotere redacties en schaalvergroting, was Hans een typische journalist die de ontwikkeling met lede ogen aanzag. Op technisch, sociaal, economisch en ideologisch gebied veranderde de journalistieke wereld zo snel en in dusdanige mate dat niemand zich hiertegen kon verzetten, merkte Doe Hans met enige ongerustheid op.299

Kopbladen en fusies zorgden volgens Hans voor een vermindering van het aantal journalisten. En niet alleen dat. De voorzitter van de NJK had ook een weerzin tegen het ontstaan van persbureaus, zoals het Algemeen Nederlandsch Persbureau (ANP) dat in 1934 werd opgericht door de NDP. Persbureaus verspreidden onwaardige artikelen die Hans tijdens een rede van de NJK bestempelde als ‘confectie-journalistiek’. Hij kon niet geloven dat er dagbladjournalisten aan meewerkten. Journalisten konden geen eer aan zulke uniforme berichtgeving verdienen, aldus Hans.300

Confectiejournalistiek, of ‘schablone’ in de woorden van Ritter, was niet alleen funest voor de journalist, maar ook voor de hoofdredacteur. “De grote, karaktervaste journalist die met fraaie pen en bezonken opvattingen leiding gaf aan zijn krant, was ten dode opgeschreven,” schreef Hans, die dan ook een ouderwetse vorm van dagbladjournalistiek prefereerde. “Hoofdartikel en kleine bijartikelen dienen allereerst het werk van den hoofdredacteur te zijn. Daarin legt hij het karakter van zijn blad vast. Daarmede geeft hij getuigenis van zijn beginselen en ideeën. Daarmede leidt hij. Zij vormen zijn vlag en zijn wimpels.”301 Hans was duidelijk geen voorstander van de professionalisering van de journalistiek, maar ook hij wist dat het proces onomkeerbaar was.

3.7CONCLUSIE

In het interbellum verdween langzaam het ‘Franse’ type hoofdredacteur. Journalisten zoals Doe Hans en P.H. Ritter hielden nog sterk vast aan dit idee van de leidinggevende van de redactie en wisten dat de rolverandering onvermijdelijk was. Nog steeds was de

299

Hans, Journalistiek, 108-109. 300

Hans, Economische toestanden en vooruitzichten, 18-19. Doe Hans, De tegenwoordige positie der pers: Rede van den heer D. Hans, voorzitter van den Nederlansdche Journalisten-Kring, uitgesproken in de alg. verg. van 24 oct. j.l. (’s Gravenhage: Nederlandsche Journalistenkring, 1936), ongenummerd.

301

hoofdredacteur een deftig man met vele contacten binnen en buiten de journalistiek. Niettemin zorgden de professionalisering van de journalistiek en de daarbij behorende schaalvergroting, mechanisering en het streven naar winst voor een ontwikkeling in de journalistiek, die van grote invloed was op de hoofdredacteur.

Op de relatief kleine krantenredacties tijdens het interbellum gaf de hoofdredacteur vanuit zijn kantoor leiding aan zijn redacteuren. De redactiechef verlichtte deze taak van de hoofdredacteur en kreeg een steeds grotere beslissingsbevoegdheid. Dat gaf de hoofdredacteur tijd om zich met meer directionele besluiten bezig te houden, maar zorgde er tegelijkertijd voor dat hij verder van de redacteuren kwam af te staan. Door de toegenomen commerciële belangen, raakten directie en redactie verder van elkaar verwijderd. Het werd belangrijker dat de hoofdredacteur het voor de redacteuren opnam, om massaontslagen zoals bij Het Nieuws van den Dag, of directionele inmenging met de redactionele inhoud, zoals bij Het Volk, te voorkomen.

Naarmate journalisten zich bewuster werden van hun positie, nam het aantal lidmaatschappen van beroepsorganisaties toe. De afstand tot de directie werd groter en directeur-hoofdredacteuren werden uitgesloten van lidmaatschap van de NJK. In onderzoeken werd daarnaast tot het belang van het officieel vastleggen van de positie van de hoofdredacteur als beschermheer van de redactie geconcludeerd. Deze aanbevelingen hadden alleen effect in theorie, want in werkelijkheid waren nog veel belangen verstrengeld. De meeste bedrijven in het interbellum bleven nog eigendom van families. Redacties waren met maximaal enkele tientallen redacteuren nog relatief klein. Verdergaande concernvorming en schaalvergroting deden pas na 1945 hun intrede.302 De ontwikkeling werd tijdelijk een halt toegeroepen door de Tweede Wereldoorlog.

De drie gekenschetste hoofdredacteuren in dit hoofdstuk ervaarden de veranderingen ieder op hun eigen manier. Johan Frederik Ankersmit onderhield zijn contacten in de politiek, maar was daardoor weinig aanwezig op de redactie. Hetzelfde gold voor Piet Aalberse. Door zijn financiële belangen in de uitgeverij van Het Centrum was hij teveel gelieerd aan de directie. Juist in deze periode, waarin redacties behoefte hadden aan een sterke leidinggevende die het voor hen opnam bij de directie, waren Aalberses belangen teveel verdeeld om aan deze wens te kunnen voldoen. Dat merkte de hoofdredacteur toen de redactie hem buitensloot. Tot slot had Ritter het meest last van de veranderende tijden. Ritter verpersoonlijkte daarmee de twee periodes die in deze scriptie zijn besproken, de

302

stijlvolle ‘Franse’ schrijver en de hoofdredacteur die de redactie vertegenwoordigt bij de directie.

C

ONCLUSIE

“Het begrip hoofdredacteur is niet te definieeren -- er zijn er, die zelf veel schrijven en die zelf in het geheel niet schrijven; er zijn er, die alle journalistieke bezigheden verrichten; er zijn er, die leiding geven (waarvoor eigenschappen vereischt worden, welke niets specifieks journalistieks hebben); er zijn er, die louter zetbazen zijn. Tusschen de ,,groote” en de ,,kleine” pers bestaat in dit opzicht een aanmerkelijk onderscheid, en evenzeer binnen de grenzen van groote en kleine pers.”

- Lambertus Plemp van Duiveland.303

Zoals is gebleken uit voorgaande hoofdstukken en zoals Lambertus Plemp van Duiveland, oprichter en oud-hoofdredacteur van De Nieuwe Courant en op dat moment voorzitter van de NJK, mooi samenvat, had iedere hoofdredacteur een andere werkwijze. Welke positie de hoofdredacteur in de vroegmoderne journalistiek innam, is daarom een ingewikkelde kwestie. Elke hoofdredacteur hanteerde zijn eigen stijl van schrijven en leidinggeven en onderscheidde zich daarmee van zijn collega’s. Toch is juist deze functieomschrijving, de redactie geestelijk leidinggeven via het hoofdartikel, zo kenmerkend voor de hoofdredacteuren in de Nederlandse dagbladjournalistiek in de periode voor de Tweede Wereldoorlog.

Tussen 1869 en 1940 zijn twee ontwikkelingen van invloed op de rol en positie van de hoofdredacteur, namelijk de verzuiling en de professionalisering van de journalistiek. De verzuiling was kenmerkend voor de gehele samenleving aan het begin van de twintigste eeuw en verdeelde de maatschappij in vier ideologische bevolkingsgroepen: socialisten, katholieken, protestanten en liberalen. Daarbij aangetekend dat liberalen zichzelf niet zagen als zuil. Hoewel een dergelijke simpele indeling van de samenleving te simplistisch is en de zuilen onderling zeer verschilden, verkondigde de pers over het algemeen de standpunten van de partij, beweging of kerk. Hoofdredacteuren van verzuilde dagbladen hadden bovendien een hoge positie in de zuil waartoe ze behoorden en stonden daarmee in directe verbinding met de politiek en de kerk. Deze personele unies waren formeel of informeel geregeld. Vaak had de hoofdredacteur zijn baan ook te danken aan belangrijke verdiensten

303

die hij had geleverd voor de zuil. Door deze nauwe banden droeg de hoofdredacteur het standpunt van de partij, kerk of beweging uit in zijn krant.

De tweede ontwikkeling die over de gehele periode plaatsvond en de hoofdredacteur beïnvloedde, was de geleidelijke professionalisering van de journalistiek. Dit proces begon bij de afschaffing van het dagbladzegel in 1869, die het drukken van kranten goedkoper maakte en oplages deed toenemen. Stijgende welvaart en emancipatie van arbeiders zorgden voor een groter publiek dat de krant las die door de zuil werd aanbevolen. De journalistiek werd daarnaast beïnvloed door Amerikaanse uitvindingen, zoals de radio en de bioscoop. Ook de kranten zelf veranderden en kregen geleidelijk meer kenmerken van de huidige journalistiek. Deze verandering van vorm en stijl waaide eveneens over vanuit de Angelsaksische wereld. Berichten werden georganiseerd op nieuwswaardigheid en werden op een andere wijze geschreven. Nieuwe genres, zoals het interview, deden hun intrede en foto’s werden als illustraties bij het nieuws geplaatst. Er kwamen ook aparte pagina’s voor vrouwen en kinderen, om een groter publiek te bereiken. In het interbellum deden de eerste persconcentraties zich voor. Dagbladen namen elkaar over, kochten elkaar op of integreerden in hetzelfde bedrijf.

In deze context dient de ontwikkeling van de hoofdredacteur te worden geplaatst. Zijn houding is over de gehele periode min of meer hetzelfde gebleven, zijn positie maakte daarentegen een verandering door.

Tot de Tweede Wereldoorlog was de hoofdredacteur een deftige, wijze, gerespecteerde heer. Zowel op de krantenredactie als daarbuiten genoot hij veel aanzien. Van origine had hij een carrière als journalist achter zijn rug. Zijn schrijfkunsten waren door zijn redacteuren niet te evenaren. Een hoofdredacteur die geen schrijvend verleden had, dankte zijn baan aan een belangrijke functie binnen de zuil. Of hij succesvol was, hing af van zijn eigen leiderschapskwaliteiten. De hoofdredacteur hield zich met name bezig met het uitdragen van het karakter van de krant aan de redacteuren en aan de lezers. Dagelijks schreef de hoofdredacteur een of meerdere hoofdartikelen en opiniestukken. In een kamer afgezonderd van de overige redacteuren gaf hij vol overgave op schriftelijke wijze leiding aan de redactie en hield hij toezicht opdat redacteuren hun werk naar behoren deden. Af en toe liet hij hen zijn waardering blijken. Hoewel de hoofdredacteur lezersbrieven ontving, las en beantwoordde hij die niet altijd zelf. Daarvoor had hij, zeker als hij bij een van de grotere dagbladen werkzaam was, een secretaris in dienst.

De vroegmoderne hoofdredacteur bestuurde de redactie op een ‘Franse’ manier. Hij gaf leiding door te schrijven, had een herkenbare schrijfstijl, hield zich nauwelijks bezig

met de gang van zaken in het dagbladbedrijf, maar had wel een grote algemene en politieke kennis die redacteuren en lezers bewonderden. Aanzien en statuur maakten deze hoofdredacteur tot een gerespecteerd boegbeeld van de redactie. Hij wist echter te weinig van het bedrijf om op elk moment in te kunnen springen. In zekere zin leken de ‘Franse’ hoofdredacteuren dus niet op de fabrikant die Rimmer van der Meulen omschreef en die volgens Van der Meulen precies wist hoe het dagbladbedrijf in elkaar zat. De hoofdredacteuren die deze rol aannamen, waren voornamelijk directeur-hoofdredacteur en in die hoedanigheid op de hoogte van de bedrijfsvoering. Deze dubbelfunctie genoot dan ook de voorkeur van Van der Meulen.

De positie van de hoofdredacteur werd voor de Eerste Wereldoorlog bepaald door het soort krant waar de hoofdredacteur werkzaam was. Bij een verzuilde krant was de hoofdredacteur de belangrijkste persoon en was de directie er alleen om de krant te financieren. Indien de hoofdredacteur niet al onderdeel uitmaakte van de directie, dan was hij wel goed bevriend. Bij commerciële bladen kende de directeur een machtiger positie. Een potentaat als H.M.C. Holdert van De Telegraaf had alle beslissingsbevoegdheden in handen, wat ten koste ging van de hoofdredacteuren en zijn redacteuren. Afhankelijk van het karakter van de krant kende de hoofdredacteur dus een sterke of zwakke positie ten opzichte van de directeur.

In het interbellum raakte de hoofdredacteur zijn sterke positie kwijt. Niet langer was de hoofdredacteur leidinggevende van de partij en de krant tegelijkertijd. Daarvoor waren beide taken te veelomvattend geworden. Een functie in de politiek en een voorzitterschap hier en daar viel nog wel te combineren, maar meerdere banen tegelijkertijd werd teveel. Hendrikus Colijn, minister-president en hoofdredacteur van De Standaard, was hier een goed voorbeeld van. Waar het nog normaal was dat Abraham Kuyper verschillende functies in de politiek en journalistiek combineerde, vond Colijn ze onverenigbaar. Opvallend aan deze periode was dat hoofdredacteuren, zoals P.H. Ritter jr. en Piet Aalberse, dit zelf beseften en klaagden over de hoeveelheid tijd die het hoofdredacteurschap hen kostte. Hun baan bestond niet langer uit puur schrijven en vertegenwoordiging van de krant bij de politiek, maar ook uit directionele taken.

Door dagbladfusies en vercommercialisering van de journalistiek werd de hoofdredacteur de ware vertegenwoordiger van de redactie bij de directie. Hij raakte daardoor zijn onbetwiste positie binnen het dagbladbedrijf kwijt. Redacties stonden machtelozer ten opzichte van de commerciële invloed van de directies. Geleidelijk drong dit tot de redactieleden door en kwam er vraag naar medezeggenschap en

vertegenwoordiging bij de directie. Toch zou de hoofdredacteur als sterkste uit deze strijd komen, toen de posities eenmaal vastgelegd werden op papier.

Ondanks de spanning tussen de beschikbare tijd en de uitgebreide functie bleven veel hoofdredacteuren in het interbellum vasthouden aan de eigenschappen van de ‘Franse’ hoofdredacteur. Door de veranderingen in de journalistiek werden leidinggevende kwaliteiten van de hoofdredacteur echter belangrijker, zeker toen de dikkere kranten een grotere oplage kregen en het aantal redacteuren toenam. Enkelen pasten hun positie, al dan niet met tegenzin, aan het veranderende tijdperk aan. Zo ontstonden de rollen die Leon de Wolff beschrijft. P.H. Ritter van het Utrechtsch Dagblad was bijvoorbeeld een echte natural. Hij vertegenwoordigde de redactie bij de directie en behandelde de redacteuren goed en met eerbied. Ook besteedde de natural veel aandacht aan de inhoud van de krant, zodat deze aansloot bij het standpunt van de partij, vereniging of kerk. Dit type hoofdredacteur voelde zich meer een primus inter pares dan een leidinggevende die boven zijn redacteuren stond. Ook Johan Frederik Ankersmit, hoofdredacteur van Het Volk, onderhield contacten in de politiek, was verantwoordelijk voor het nastreven van de socialistische richting van het dagblad en schreef veel voor de krant. Hij gaf leiding op een natuurlijke manier totdat hij in de positie van ‘Franse’ hoofdredacteur werd gedrukt door directeur IJ.G. van der Veen. Leidinggeven aan de redactie deed hij daarom niet. Zeker toen de krant opging in De Arbeiderspers, was redactiechef Johan Winkler verantwoordelijk voor de gang van zaken op de redactievloer.

De andere rollen van De Wolff, zoals de ‘monarch’ en de ‘jonge hond’, komen eveneens voor in de geschiedenis van de hoofdredacteur, maar deze types waren in het interbellum minder succesvol. De ‘monarch’ die weinig aanwezig was op de redactie en vooral contacten met de elite en politiek onderhield, zoals Aalberse bij Het Centrum en Schlichting bij De Tijd, was onvoldoende geïntegreerd op de redactie om deze te leiden en had daarvoor een redactiesecretaris of –chef in dienst. Bij De Telegraaf werden in de jaren twintig enthousiaste en gemotiveerde ‘jonge honden’ aangenomen als hoofdredacteur. Helaas kregen J.V.L.M. Verbiest en G.J. van Heuven Goedhart onvoldoende respect van de redactie en uiteindelijk de directie, wat hen het leidinggeven bijna onmogelijk maakte. De impulsieve ‘straatvechter’ is minder voorkomend in de vroege journalistieke geschiedenis.

Het Nederlandse hoofdredacteurschap maakte tussen 1869 en de Tweede Wereldoorlog een ontwikkeling door. De periodisering mag dan enigszins arbitrair zijn gekozen – de scheidslijn zou ook een paar jaar eerder of later kunnen liggen – de twee periodes laten wel een duidelijk ander type hoofdredacteur zien. Toen de commercie steeds

grotere invloed kreeg op de journalistiek, redacties zich bewust werden van hun positie en vanuit Amerika nieuwe genres en technieken hun intrede deden, veranderde langzaam het beroep van hoofdredacteur. De hoofdredacteur in het interbellum onderscheidde zich door zijn verminderde aandacht voor de redactie en noodzakelijkerwijs toegenomen activiteiten met de directie. Schrijven en contact onderhouden met de politiek en de zuil bleven tot de belangrijkste werkzaamheden van de hoofdredacteur behoren.

Van grote invloed op de veranderende positie van de hoofdredacteur waren technische ontwikkelingen die vanuit de Verenigde Staten overwaaiden. Nieuwe druktechnieken en uitvindingen zoals de radio zorgden ervoor dat het nieuws sneller gebracht werd, dat nieuwe genres hun intrede deden en kranten van uiterlijk veranderden. Ondanks protesten vanuit de Nederlandse journalistiek, zoals van Doe Hans, was de invloed op de journalistiek en op de hoofdredacteur onvermijdelijk. Receptie, perceptie en implementatie van de technische ontwikkelingen vragen om nader onderzoek.

De Tweede Wereldoorlog riep de ontwikkelingen in de maatschappij en in de journalistiek, zoals concentratievorming, tijdelijk een halt toe. Na 1945 kwam de ontzuiling geleidelijk op gang en het proces versnelde in de jaren zestig. De eensgezindheid tijdens de oorlog had de maatschappelijke verbintenis binnen zuilen minder belangrijk gemaakt. De journalistiek veranderde snel mee. Het familiebedrijf verdween of ging op in een andere uitgeverij. Schaalvergrotingen en toenemende prestatie-eisen waren aan de orde van de dag en het modelredactiestatuut legde in de jaren zeventig definitief de verhoudingen op de redactie en in het dagbladbedrijf vast. Naarmate de journalistiek zich professionaliseerde en hoofdredacteuren en journalisten zich beroepsmatig gingen organiseren tegenover de directie, kreeg de hoofdredacteur een meer zelfstandige positie. Daarnaast werd de televisie een steeds belangrijker medium en deden enkele decennia later ook internet en daarbij behorende nieuwe media hun intrede in de journalistiek, met verstrekkende invloed op de dagbladpers. Welke invloed deze ontwikkelingen hadden en hebben op de positie, rol en taak van de hoofdredacteur is interessant om in nader onderzoek uit te werken.

Ook het hoofdredacteurschap tijdens de Tweede Wereldoorlog vormt een aantrekkelijk onderzoeksveld dat nog onvoldoende is belicht. In deze periode draaide het minder om de positie die de hoofdredacteur innam in de dagbladwereld, als wel om zijn rol in de samenleving. Welke standpunten kozen de hoofdredacteuren, hoe overwogen ze deze keuze, en wat waren de gevolgen daarvan?

Deze scriptie vormt een uitgangspunt voor toekomstig onderzoek. Belangrijkste conclusie is dat dé hoofdredacteur niet bestond, al waren er onderling sterke

overeenkomsten. Stijlen, rollen en opvattingen van het hoofdredacteurschap zijn dan ook niet aan een periode gebonden, maar vloeien in elkaar over en maken van de hoofdredacteur een bijzondere man in de journalistiek. Van Wickefoort Crommelin zei het al: “Een van ’s hemels grootste wonderen is de hoofdredacteur.” De hoofdredacteur in de vroegmoderne Nederlandse journalistiek is ‘Frans’ van stijl en een ware mijnheer. C’était un vrai monsieur.

B

IBLIOGRAFIE

Literatuur

Ankersmit, Johan Frederik. Een halve eeuw journalistiek. Amsterdam: Em. Querido’s uitgeversmaatschappij, 1937.

Asscher L.F. Het redactiestatuut bij dagbladen. Apeldoorn: Het Spinhuis, 2006.

In document D E KRANT , DAT IS EEN MIJNHEER (pagina 86-101)