• No results found

03. PROBLEEMSTELLING 3.1 Aanleiding

5.1 Het wonen in de Bomenbuurt

De semi-gestructureerde diepte-interviews begonnen met vragen waar de respondenten vandaan komen, hoelang ze al in de Bomenbuurt wonen, waarom ze er wonen en wat ze van de buurt vinden. Het was belangrijk om de woongeschiedenis van respondenten in kaart te brengen zodat verdere antwoorden in een context geplaatst konden worden.

5.1.1 Woongeschiedenis en woonkeuze

De meeste respondenten komen oorspronkelijk uit Haarlem, waarvan een paar uit Haarlem-Noord, waarvan weer een enkeling uit de Bomenbuurt. Verschillende respondenten komen oorspronkelijk uit andere steden en dorpen. Respondenten die uit andere gemeenten komen, zijn via hun partner in de Bomenbuurt terecht gekomen. Muriel zei er het volgende over:

“Ik woon hier.... inmiddels.. uhhh 25 jaar. Jaa dat is best al lang zeg, jeetje.. Ik kom uit Katwijk aan zee.. en toen heb ik mijn man leren kennen.. en hij woonde hier al.. En toen.. ja dan ga je bij elkaar wonen.. Of tenminste.. ik ben bij hem ingetrokken.. En ikzelf werkte al in Zandvoort, toen al ja.. dus ik was al wel veel in Haarlem.. en dit is gewoon lekker dichtbij..” – Muriel, 48 (woont er 25 jaar)

Andere hoofdredenen voor de respondenten om in de Bomenbuurt te gaan wonen, werden ook genoemd. De eerste was dat het vorige huis te klein was. Men wilde groter wonen, soms vanwege het hebben van kinderen. Ten tweede wilden respondenten settelen omdat men een nieuwe levensfase betrad (samenwonen en/of kinderen krijgen). Een derde reden was dat men het vele groen/huis met een tuin erg gewenst vond. Ten vierde vonden respondenten het een

kindvriendelijke buurt. Ze achtten het veilig en waren tevreden over de hoeveelheid speeltuinen, parken en recreatie voor hun kinderen. Tot slot vonden de respondenten het een rustige buurt. Roos illustreert het hieronder.

“Drie maanden, ik kreeg het aangeboden via de woningbouw, via Ymere, dus zodoende. Hiervoor woonde ik in een studentenwoning via Ymere, ook in Haarlem. Maarre.. ik wilde wat groters...uhh en iets meer volwassen. Met een aparte slaapkamer enzo.. En dit huisje is perfect.. En zelfs met een tuin!” – Roos, 29 (woont er 3 maanden)

5.1.2 Woonervaringen

Hoewel iedereen over het algemeen positief is over de buurt, zijn er ook punten die men als negatief ervaart. Zij typeerden hun positieve woonervaring met woorden als 'prettig, prima, fijn, goed, leuk, lekker, heerlijk, ideaal en super'. Vervolgens noemden de respondenten 'de rust' als een positieve eigenschap van de buurt. Tevens waren zij zeer te spreken over het kindvriendelijke karakter van de buurt. Verder noemden ze de hoeveelheid groen als positief punt. Ook brachten respondenten het veiligheidsgevoel ter sprake als pluspunt. Bovendien werd de ligging van de buurt door respondenten als zeer positief ervaren.

En wij.. ja.. je bent zo in de stad. Dus dat is ook relax. Als je nog 's avonds uhh.. naar de stad gaat of uit eten ofzo.. en als je er dan vroeg in wilt.. dan ben je er ook zo. Dus ik vind de ligging hier wel echt ideaal.” – Elise, 39

(woont er 7.5 jaar)

Respondenten zeiden dat hun buren bijdragen aan de prettige woonervaringen in de Bomenbuurt. Dennis had er het volgende over te zeggen:

“Uhh jaa.. het is prima.. en het is een prettige en uhh.. een rustige buurt. Ik woon er fijn ja. En de buren zijn ook aardig..” – Dennis, 62 (woont er 12 jaar)

Opmerkelijk is het negatieve gevoel dat men over het Elzenplein heeft. Daar zouden asociale, volkse mensen wonen die niet altijd aansluiten bij de rest van de buurt. Zelfs Naomi en Hillary, die op het Elzenplein wonen, waren negatief over sommige buren. Arie en Elise daarentegen waren niet negatief over hun pleinburen.

“Hmm mmm... ja kijk weet je.. ik heb met de buren niks te doen.. niks te maken.. Gekke buren die barbecuen voor de deur.. Moeten ze zelf weten hoor. De hele dag daar voor zitten.. Is heel volks.” – Naomi, 51 (woont er 23 jaar)

Wat verder ook opviel, was dat de oudere respondenten (62, 67, 69 en 70 jaar oud) zich zorgen maakten over de sociale samenhang in de buurt. Ze gaven aan dat als oude buurtbewoners komen te overlijden, er jongere mensen voor in de plaats komen die erg op zichzelf zijn en zich niet bezig houden met hun buren.

“Dus je heb gewoon met iedereen gewoon uhhh... Een dagcontact.. Dat je ze effe gedag zegt... En dat is met veel jongeren toch wel wat minder... ...Ja noujaa, we kennen er natuurlijk nog wel veel, maar minder dan vroeger. Er zijn nu natuurlijk ook heel veel mensen overleden...” – Jan, 69 (woont er 45 jaar)

Margot, Jan en Greet hebben een lange woongeschiedenis in de buurt, en daardoor is het niet verwonderlijk dat zij veranderingen opmerken. Völker (2005) gaf aan dat sociaal kapitaal een dynamisch begrip is. Dit komt tot uiting bij de oudere respondenten, omdat zij hun buurt hebben zien veranderen. Ze geven aan dat hun sociale kring vroeger groter was. Dit komt volgens hen omdat zij vroeger een eigen winkel in de buurt hadden en ze missen het sociale contact dat de winkel voortbracht. Ze vinden dat jonge, nieuwe bewoners een meer gesloten bestaan leiden, dit komt volgens hen ook doordat jonge mensen steeds meer werken.

“Ja, als mensen er nu komen wonen, niemand stelt zich meer voor. Het is dat ik er dan wel heen ga en dat ik zeg: 'Goh, zijn jullie de nieuwe buurtjes?' Omdat ik dat zo gewend ben van huis uit. En dan zijn ze allemaal hartstikke aardig hoor. En ze doen ook allemaal gedag zeggen. Dat wel. Maar ja dat is wel anders dan hoe het vroeger in de straat was. Ja en vroeger waren het voornamelijk wat ouderen mensen die aan de overkant woonden, en dat was wel anders. Nu zijn het jonge gezinnen die wat meer op zichzelf zijn en nu zijn wij de ouderen... En dat sociale

contact is gewoon heel belangrijk. Maar dat ik vind dat wel minder worden met jongere mensen die gewoon werken en het zit bij ons nog van vroeger in je.” – Margot, 67 (woont er 38 jaar)

Dit komt overeen met wat Putnam (2000) veronderstelde. Hij zei dat sociaal kapitaal kampt met een afname en verweet dit deels aan het feit dat vrouwen tegenwoordig veel werken. Daardoor zijn mensen vaker van huis en is hun buurtparticipatie kleiner. Ook Hulsman (2003) benadrukt dat een succesvol gemengd netwerk, bestaande uit oorspronkelijke en nieuwe bewoners, niet

vanzelfsprekend is. Lupi (2005) voegt hier aan toe dat jonge, hoogopgeleide mensen over minder functionele buurtbinding beschikken dan oudere, laagopgeleiden mensen. Jonge, hoogopgeleide mensen ondernemen veel buiten de buurt met vrienden, familie en collega's.

Margot mist verder het uitlaten van haar hondje, omdat die wandelingen tot veel

gesprekken leidden. Blokland & Nast (2014) kaartten dit ook aan, het hebben van een hond vergroot de publieke familiariteit op individueel niveau.

“Dat is nu heel anders dan 10 jaar geleden. Er is wel heel veel veranderd. Mijn sociale leven in de buurt is niet meer zo groot. Mijn buurt is kleiner geworden omdat ik geen hondje meer heb. Ik ben een stuk minder sociaal dan vroeger. Vroeger liep je een rondje met je hondje en dan hoorde je van de mensen en waar ze mee zaten.. en ik heb vroeger ook een winkel gehad en daar kennen mensen je ook van. Wij hadden hier bij de Stuyvesant een melkwinkel en dan ken je zoveel mensen... Ja en vroeger waren het voornamelijk wat ouderen mensen die aan de overkant woonden, en dat was wel anders. Nu zijn het jonge gezinnen die wat meer op zichzelf zijn en nu zijn wij de ouderen. En dat sociale contact is gewoon heel belangrijk. Maar dat ik vind dat wel minder worden met jongere mensen die gewoon werken en het zit bij ons nog van vroeger in je.” – Margot, 67 (woont er 38 jaar)

Verder waren respondenten negatief over de verkeerssituatie in de buurt. Ze gaven aan dat er op de brede wegen te hard gereden wordt, dat mensen tegen het verkeer in rijden en dat er te weinig parkeergelegenheid is. Het was opvallend dat de respondenten die in de Acaciastraat wonen dit vooral naar boven brachten.

“Ook qua veiligheid enzo.. dat is eigenlijk ook wel prima. Ja umhh, nouja.. behalve ja die brede wegen hier.. daar wordt soms wel hard op gereden.. En mensen rijden af en toe tegen het verkeer in..” – Jeroen, 44 (woont er 10 jaar)

Tot slot vonden respondenten de opzet van de buurt wat aan de krappe kant, maar dat werd vervolgens weer goed gepraat door het feit dat ze zulke fijne buren hebben. In 5.4 wordt verder uitgewijd over buren en interacties. Eerst gaat het dagelijks buurtgebruik besproken worden in 5.2.

5.2 Dagelijks buurtgebruik

Om inzicht te krijgen in het dagelijks buurtgebruik van de respondenten is gevraagd waar zij veel komen. Ze komen bijvoorbeeld bij buren over de vloer en ze maken gebruik van voorzieningen in de buurt. Veel respondenten ervaren het Elzenpleincomplex als een 'minibuurt', gelegen in de

Bomenbuurt. Dit blijkt uit de narratieve kaarten die ze getekend hebben. Het schaalniveau was over het algemeen zeer laag (een tot twee straten). Bovendien gaven respondenten dit verbaal ook aan.

“Dus in zo'n buurt heb je uhh..he een miniwoonwijkje...” – Sandra, 44 (woont er 15 jaar)

Kaart van Hillary. Ze gebruikt een laag schaalniveau en ze heeft weinig getekend. Op nummer 56 wonen buren waar ze erg goed bevriend mee is. Daarmee gaat ze ook wel eens op vakantie.

Dit hoofdstuk gaat over het gebruik van voorzieningen en plaatsen waar men elkaar tegenkomt. Het dagelijks leven van de respondenten speelt zich maar deels af in de buurt. De buurtvoorzieningen die de respondenten noemden die overeenkwamen met die van Curley (2010) en Tersteeg & Pinkster (2015) waren: scholen, supermarkten, winkels, recreatieplekken, parken, speeltuinen en sportclubs. Deze worden in dit hoofdstuk uiteengezet.

Eerst wordt het gebruik van de straat besproken, daarna boodschaplocaties, recreatie, scholen en overige faciliteiten.

5.2.1 De straat

De respondenten maken allen op hun eigen manier gebruik van de straat. Sommige leven er, andere gebruiken het alleen om bij hun voordeur te geraken. De straat is onderdeel van de publieke ruimte. Wessendorf (2014) stelt dat men er meer onbekenden dan bekenden tegenkomt op straat. Voor het Elzenpleincomplex geldt dit niet uitgaande van de uitspraken van de respondenten. Daarmee fungeert de straat dus al semi-publieke ruimte. Veel interactie vindt op straat plaats. Respondenten geven aan dat hun kinderen of kleinkinderen voor de deur/op straat/op het plein spelen.

“En met dat pleintje voor de deur. Toen ik daar kwam met mijn kids, ja toen dacht ik: echt ideaal. Dat plein is gewoon afgerasterd weetje, een omheining eromheen.. Dus ja ik kon ze gewoon met een gerust hart buiten laten. Geen zorgen over drukke straat en veel auto's enzo. Ze wisten gewoon dat ze binnen de omheining moesten blijven dus jaa.. heerlijk gewoon. Nee ja echt ideaal. Ik heb namelijk ook vier kinderen, maar die zijn allemaal het huis uit nu. Dus die plein heb ik niet meer nodig haha. Nou ja.. wel voor mijn kleindochter dan weer. Ik heb dus ook een kleinkind, van drie jaar oud. En zij is ook veel bij mij. En dan speelt ze net als mijn kinderen vroeger, op het pleintje. Ja als zij bij mij is dan roept ze gelijk: spelen! En dan loop ik met haar mee naar buiten, en gelukkig kan ze zichzelf dan heel goed vermaken. Ja nee, het is een heerlijke buurt hier hoor, ik zou het echt niet willen verruilen, voor geen goud.” – Naomi, 51 (woont er 23 jaar)

Naomi zei eerder dat ze niet houdt van het leven op straat, maar ziet dat voor kinderen blijkbaar anders. Andere respondenten gaven aan wel te houden van stoep-vertoef. Ze komen daar met mooi weer af en toe (op bankjes) bij elkaar voor een kop koffie, thee of een borrel.

“Het speelt zich veel op straat af. Ja en nouja de straat.. bankjes van buren enzo. Als we elkaar op straat zien dan denk ik: oja! en dan komt het praatje en dan blijf ik soms ook langer.” – Sandra, 44 (woont er 15 jaar)

Respondenten geven aan ook te wandelen in de buurt. Daarvan hebben sommige respondenten een hond die ze moeten uitlaten en anderen lopen gewoon een gezondheidsrondje. Dit is wat Jan er over zei:

“We gaan wel als het effe kan alle dagen effe een endje wandelen en dan lopen we naar de Cronjé (winkelstraat). Omdat we een beetje beweging moeten hebben. Dus dan lopen we een stukje door de buurt heen.. Jan, 69

(woont er 45 jaar)

Kaart van Jan. Hij kent de buurt goed omdat hij er al 45 jaar woont. Hij had vroeger een groentezaak en bewoners kwamen vanuit heel de buurt naar hem toe. Hij loopt met zijn vrouw wel eens een gezondsheidsrondje door de buurt. Tegenover nr. 9

heeft Jan de visboer getekend. Hij is zeer te spreken over de kwaliteit hiervan. Buren komt hij daar wel eens tegen, en dan wordt er een praatje gemaakt. Hij is een van de weinige geweest die meerdere straten getekend heeft, zijn schaalniveau ligt hoger dan die van de rest.

Alle respondenten geven aan dat ze hun buren op straat gedag zeggen. Bijna iedereen is bereid om een gesprek(je) met hun buren aan te gaan. Respondenten zeggen het volgende over de praatjes op straat:

“En vooral s 'ochtends. Dat je goeiemorgen zegt enzo. Het is bijna een camping hier. Uh ja en als ik bekenden tegenkom is het even een praatje of uhh heey halloo hoe is het?” – Jeroen, 44 (woont er 10 jaar)

“Ja ik zeg altijd wel iedereen gedag, of ik ze nu ken of niet.. En degene die ik ken.. daar maak ik als ik tijd heb wel een praatje mee. Dan vraag je effe naar de kids.. en andere dingen.. En dan heb ik natuurlijk nog Keesie (hond)... jaa en dan praat je altijd wel met mensen, maar die ken ik niet zo goed hoor. Dat zijn niet de mensen waarmee ik dat pilsie doe..” – Arie, 46 (woont er 10 jaar)

5.2.2 Boodschappen

Wessendorf (2014) categoriseert de supermarkt en winkels onder de semi-publieke ruimte. Hier komt men bekenden tegen en worden verschillen besproken en erkend. Dit lijkt aan de hand van de gevonden resultaten ietwat overdreven. Men begroet elkaar wel tijdens het boodschappen doen, maar diepere interacties blijven uit.

Respondenten doen wel eens een boodschap in de buurtsupermarkt om de hoek (de Coop). Maar dat doen ze alleen als ze snel even wat nodig hebben, of wat vergeten zijn bij de grote supermarkt.

“Ja bij de Coop kom je wel buren tegen ja.. Daar kom je altijd wel iemand tegen die ook even een boodschapje

aan het doen is..” – Muriel, 48 (woont er 25 jaar)

Alle respondenten doen elders hun grote (week-) boodschappen. Respondenten geven aan hun boodschappen buiten de buurt, maar wel dichtbij, te doen op het Soendaplein (Albert Heijn).

“Bij de Coop umhh.. ongetwijfeld dat ik ze wel van gezicht ken. Maar niet een zodanige herkenning dat ik zeg van: hey hallo. Dus daar kom ik meer onbekenden tegen. Ik kom meer bekenden bij Albert Heijn tegen omdat daar.. mijn dochter zat op de Planetenlaan (net buiten de Bomenbuurt) op school. En heel veel mensen die komen daar dus kom ik eigenlijk meer mensen tegen dan bij de Coop..” – Hillary, 52 (woont er 11 jaar)

Andere respondenten noemen andere grote supermarkten net buiten de Bomenbuurt. Respondenten maken gebruik van de Cronjéstraat, een winkelstraat net buiten de Bomenbuurt, voor overige boodschappen. Men doet dus buiten de buurt boodschappen omdat de keuzemogelijkheden daar groter zijn (Van Doorn, 1955). De respondenten komen graag bij de visboer om te hoek, men is daar zeer tevreden over.

“Umhh nou ik doe mijn boodschappen bij de Albert Heijn op het Soendaplein.. maar dat is eigenlijk ook al buiten

deze buurt. Maar brood, en als ik wat vergeten ben, even naar het Coopje. En de visboer.. jaa dat is wel een goeie. Altijd even kijken 'is het druk, zo niet? Hup naar binnen'!. Ja daar kom ik wel geregeld mensen tegen.” –

Jeroen, 44 (woont er 10 jaar)

Bekenden, waaronder buren, komen ze tegen in de Albert Heijn, de Coop en bij de visboer. 5.2.3 Recreatie

Wessendorf (2014) beschouwt parken als publieke ruimten en gaat er van uit dat men daar meer onbekenden dan bekenden tegenkomt. Maar de respondenten geven aan juist bekenden tegen te komen met de hond of kinderen. Ze komen er zelfs intiem bijeen om een feestje te vieren. Het Zaanenpark zou in dit geval een semi-publieke ruimte kunnen zijn.

Respondenten met een hond komen veel in het Zaanenpark om hun hond uit te laten. Daar komen zij veel in contact met andere hondenbezitters (uit de buurt).

“En vooral als je naar het Zaanenpark gaat. Dan kom je natuurlijk ook regelmatig dezelfde mensen tegen die ik niet ken maar wel vanuit het Zaanenpark. En dan maak je dan ook weer een praatje mee en uhh dat zal niet een vriendschap worden maar als je er dan de volgende keer weer komt dan weet je wel van: ohh ja dat is die en die. En dan kan je wel weer een gesprekje aangaan.” – Hillary, 52 (woont er 11 jaar)

Andere respondenten gebruiken het Zaanenpark voor andere doeleinden. Bijvoorbeeld om te skeeleren met de kinderen of om een feest te geven. Verder werden er nog andere parken genoemd door respondenten, waaronder het park bij de molen aan de rand van de Bomenbuurt. De

respondenten en hun kinderen maken ook gebruik van de sportvelden in de buurt, om bijvoorbeeld te voetballen. Tevens wordt er door de kinderen gebruik gemaakt van speeltuinen. Een deel van die kinderen speelt op het Elzenplein en anderen elders. Tot slot zijn er respondenten die wel eens hardlopen, ook in de Bomenbuurt. Maar daarbij is buurtcontact niet per se gewenst.

“En en, maar ik ben geneigd om dan als iemand op zondagochtend, als ik net hardgelopen heb, zegt 'koffie bij mij?' Dan is het antwoord 'nee'. 'Nee want ik moet nog ontbijten', en dan kap ik het dus wel weer af. Nee want dat zit dan niet in mijn systeem.” - Sandra, 44 (woont er 15 jaar)

5.2.4 Basisscholen

Een aantal respondenten hebben jonge kinderen die nog op de basisschool zitten. Andere

respondenten hebben pubers die op de middelbare school zitten. Vervolgens zijn er respondenten waarvan de kinderen al het huis uit zijn en zijn er respondenten die geen geen kinderen hebben. De middelbare school zorgt niet of nauwelijks voor contact tussen ouders. De basisschool daarentegen wel. De basisschool is een semi-publieke ruimte waar men in contact komt met elkaar en eventueel relaties opbouwt (Wessendorf, 2014). De meeste kinderen van de respondenten zitten niet op een

school in de Bomenbuurt, maar wel in Haarlem-Noord. Ze hebben hier contacten aan over gehouden, ook binnen de Bomenbuurt. Opvallend is dat de respondenten die oudere kinderen hebben nog wel praten over het contact dat ze hebben opgedaan met andere ouders op de