• No results found

Handleiding KLIC-III test offline versie

5) Je wilt dat juf tijd heeft voor jou (A)

(1 = nooit, 2 = soms, 3 = bijna altijd, 4 = altijd)

Uitleg:

Op dit plaatje is de juf bezig, ze heeft even geen tijd voor jou. En hier heeft juf… wel tijd voor jou.

Vraag 5A:

Wil je dat juf aldoor tijd voor je heeft (rechts aanwijzen)? Of vind je het niet erg als juf met andere dingen bezig is (links aanwijzen)?

Vraag 5B:

Bij het linkerplaatje: Vind je het soms of nooit erg als juf … met andere dingen bezig is?

Bij het rechterplaatje: Wil je dat juf altijd of bijna altijd tijd voor jou heeft?

6r) Juf geeft jou zomaar de schuld (C)

(1 = altijd, 2 = bijna altijd, 3 = soms, 4 = nooit) Meisjesvraag:

Uitleg:

Op dit plaatje (links) heb je een blokkentoren gebouwd, maar de jongen duwt ‘m om. Zie je dat? Juf geeft jou zomaar de schuld. Op dit plaatje geeft juf… w el de jongen de schuld.

Vraag 6A:

Geeft juf… jou wel eens zomaar de schuld?

Vraag 6B:

Bij het linkerplaatje: Geeft juf.. jou altijd of bijna altijd zomaar de schuld?

Bij het rechterplaatje: Geeft juf… jou soms of nooit zomaar de schuld?

Jongensvraag:

Uitleg:

Op dit plaatje (links) heb je een blokkentoren gebouwd, maar het meisje duwt ‘m om. Zie je dat? Juf geeft jou zomaar de schuld. Op dit plaatje geeft de juf w el het meisje de schuld.

Vraag 6A:

Geeft juf… jou wel eens zomaar de schuld?

Vraag 6B:

Bij het linkerplaatje: Geeft juf... jou altijd of bijna altijd zomaar de schuld?

Bij het rechterplaatje: Geeft juf… jou soms of nooit zomaar de schuld?

7r) Je vertelt jouw juf dingen (N)

(1 = altijd, 2 = bijna altijd, 3 = soms, 4 = nooit)

Uitleg:

Op dit plaatje vertel je iets aan juf... En hier niet.

Vraag 7A:

Vertel jij juf… wel eens dingen?

Vraag 7B:

Bij het linkerplaatje: Vertel jij altijd of bijna altijd dingen aan juf...?

Bij het rechterplaatje: Vertel jij soms of nooit dingen aan juf…?

8r) Je luistert (niet) als juf zegt dat je moet wachten (C: positief geformuleerd) (1 = nooit, 2 = soms, 3 = bijna altijd, 4 = altijd)

Uitleg:

Juf heeft gezegd dat je bij de deur moest wachten. Hier luister je niet, zie je dat? En hier? Hier luister je wel naar juf… Zie je dat?

Vraag 8A:

Op welk plaatje lijk jij het meest?

Vraag 8B:

Bij het linkerplaatje: Als juf zegt dat je moet wachten luister je dan soms of nooit?

Bij het rechterplaatje: Als juf zegt dat je moet wachten, luister je dan altijd of bijna altijd?

9) Je wilt in de buurt van juf blijven tijdens het buitenspelen (A) (1 = nooit, 2 = soms, 3 = bijna altijd, 4 = altijd)

Uitleg:

Je bent aan het buiten spelen. Op dit plaatje (links) ben je niet in de buurt van juf…Op dit plaatje (rechts) wil je wel in de buurt van de juf blijven tijdens het spelen.

Vraag 9A:

Op welk plaatje lijk jij het meest?

Vraag 9B:

Bij het linkerplaatje: Wil je nooit of soms bij juf… in de buurt blijven tijdens het spelen?

Bij het rechterplaatje: Wil je altijd of bijna altijd bij juf… in de buurt blijven tijdens het spelen?

10r) Als je verdrietig bent dan komt juf je troosten (N)

(1 = altijd, 2 = bijna altijd, 3 = soms, 4 = nooit)

Uitleg:

Je bent verdrietig. Op dit plaatje (links) komt juf je troosten. Hier (rechts) komt juf je niet troosten.

Vraag 10A:

Op welk plaatje lijkt juf… het meest?

Vraag 10B:

Bij het linkerplaatje: Troost juf…… jou altijd als je verdrietig bent of bijna altijd?

Bij het rechterplaatje: Troost juf…jou soms of nooit als je verdrietig bent?

11r) Je wacht tot juf het voordoet (A)

(1 = altijd, 2 = bijna altijd, 3 = soms, 4 = nooit)

Uitleg:

Je bent aan het tekenen, maar je weet niet goed hoe het moet. Hier (links) wacht je tot juf… het voordoet, zie je dat? Op het andere plaatje begin je zelf te tekenen.

Vraag 11A:

Op welk plaatje lijk jij het meest?

Vraag 11 B:

Bij het linkerplaatje: Wacht je altijd of bijna altijd tot juf …. het voordoet?

Bij het rechterplaatje: Wacht je soms of nooit tot juf … het voordoet?

12r) Juf vindt het erg als je iets verkeerd doet (C) (1 = nooit, 2 = soms, 3 = bijna altijd, 4 = altijd)

Uitleg:

Kijk, je hebt de stiften laten vallen. Hier (links) vindt juf… het niet erg. Op het andere plaatje vindt juf… het wel erg en wordt ze boos.

Vraag 12A:

Op welk plaatje lijkt juf… het meest?

Vraag 12B:

Bij het linkerplaatje1: Vindt juf… het nooit of soms erg als je zoiets doet?

Bij het rechterplaatje: Vindt juf… het altijd of bijna altijd erg als je zoiets doet?

13r) Je voelt je fijn bij juf (N)

(1 = heel erg, 2 = een beetje, 3 = niet zo erg, 4 = helemaal niet)

Uitleg:

Op dit plaatje (links) voel jij je fijn bij juf... Op het andere plaatje voel jij je niet zo fijn bij juf...

Vraag 13A:

Op welk plaatje lijkt jij… het meest?

Vraag 13B:

Bij het linkerplaatje: Voel jij je… een beetje of heel erg fijn bij juf?

Bij het rechterplaatje: Voel jij je… niet zo erg fijn of helemaal niet fijn bij juf?

14) Als je een werkje maakt, vraag je aan juf of het wel goed is (A) (1 = nooit, 2 = soms, 3 = bijna altijd, 4 = altijd)

Uitleg:

Hier ben je alleen een werkje aan het maken. En hier (rechts) vraag je aan juf… of het wel goed is.

Vraag 14A:

Op welk plaatje lijk jij het meest?

Vraag 14 B:

Bij het linkerplaatje: Vraag je nooit of soms aan juf… of het wel goed is?

Bij het rechterplaatje: Vraag je altijd of bijna altijd aan juf… of het wel goed is?

15r) Als de juf zegt dat het niet mag doe je het toch (C) (1 = altijd, 2 = bijna altijd, 3 = soms, 4 = nooit)

Uitleg:

Je staat bij de tafel van juf… Ze heeft gezegd dat je niet aan haar pen mag komen. Hier (links) doe je het toch.

En hier (rechts) doe je w el wat juf… zegt.

Vraag 15A:

Op welk plaatje lijk jij het meest?

Vraag 15B:

Bij het linkerplaatje: Als juf… zegt dat het niet mag, doe je het dan toch w el altijd of bijna altijd?

Bij het rechterplaatje: Als juf… zegt dat het niet mag, doe je het dan soms toch of nooit?

16r) Je vindt het leuk als juf een spelletje samen met je doet (N) (1 = altijd, 2 = bijna altijd, 3 = soms, 4 = nooit)

Uitleg:

Je bent samen met juf… het spelletje aan het spelen. Hier (links) vind je het leuk om met juf… een spelletje te doen. En hier niet.

Vraag 16A:

Op welk plaatje lijk jij het meest?

Vraag 16 B:

Bij het linkerplaatje: Vind je het altijd of bijna altijd leuk om met juf … een spelletje te spelen?

Bij het rechterplaatje: Vind je het soms of nooit leuk om met juf … een spelletje te spelen?

17r) Je bent bang als juf er niet is (A)

(1 = altijd, 2 = bijna altijd, 3 = soms, 4 = nooit)

Uitleg:

Juf… is weg. Hier (links) ben je bang als juf… weg is. En hier niet.

Vraag 17A:

Op welk plaatje lijk jij het meest?

Vraag 17 B:

Bij het linkerplaatje: Ben je altijd of bijna altijd bang als juf… er niet is?

Bij het rechterplaatje: Ben je soms of nooit bang als juf… er niet is?

18r) Je krijgt wel eens straf (C)

(1 = altijd, 2 = bijna altijd, 3 = soms, 4 = nooit)

Uitleg:

Op dit plaatje (links) heb je straf, je zit uit de kring. Zie je dat? En hier heb je geen straf.

Vraag 18A:

Op welk plaatje lijk jij het meest?

Vraag 18 B:

Bij het linkerplaatje: Krijg je altijd of bijna altijd straf van juf…?

Bij het rechterplaatje: Krijg je soms of nooit straf van juf…?

19r) Je luistert (niet) als juf je iets vraagt (C: positief geformuleerd) (1 = nooit, 2 = soms, 3 = bijna altijd, 4 = altijd)

Uitleg:

Juf… vraagt of je het kopje aan wilt geven. Op dit plaatje (links) luister je niet naar juf. Op het andere plaatje doe je wat juf vraagt.

Vraag 19A:

Op welk plaatje lijk jij het meest?

Vraag 19 B:

Bij het linkerplaatje: Luister je… nooit of soms als juf je iets vraagt?

Bij het rechterplaatje: Luister je… bijna altijd of altijd als juf je iets vraagt?

20) Je vindt het erg als juf een ander kind aardiger vindt dan jou (A) (1 = nooit, 2 = soms, 3 = bijna altijd, 4 = altijd)

Uitleg:

Hier vindt juf… een ander kind aardiger dan jou. Op deze foto vind je het niet erg (links). Op deze foto (rechts) vind je het wel erg.

Vraag 20A:

Op welk plaatje lijk jij het meest?

Vraag 20 B:

Bij het linkerplaatje: Vind je het nooit erg of soms erg als juf… een ander kindje aardiger vindt?

Bij het rechterplaatje: Vind je het altijd of bijna altijd erg als juf… een ander kindje aardiger vindt?

21r) Juf en jij zijn boos op elkaar (C)

(1 = altijd, 2 = bijna altijd, 3 = soms, 4 = nooit)

Uitleg:

Hier zijn juf… en jij boos op elkaar. En hier? Hier niet.

Vraag 21A:

Op welk plaatje lijken jullie het meest?

Vraag 21 B:

Bij het linkerplaatje: Zijn juf… en jij altijd of bijna altijd boos op elkaar?

Bij het rechterplaatje: Zijn juf… en jij soms of nooit boos op elkaar?

22r) Juf luistert als je iets wil vertellen (N) (1 = altijd, 2 = bijna altijd, 3 = soms, 4 = nooit)

Uitleg:

Je wilt iets vertellen. Op dit plaatje (links) luistert juf… wel als je iets wilt vertellen. En op dit plaatje? Dat klopt juf… luistert hier niet.

Vraag 22A:

Op welk plaatje lijkt juf… het meest?

Vraag 22 B:

Bij het linkerplaatje:Luistert juf … altijd of bijna altijd als jij iets wilt vertellen?

Bij het rechterplaatje: Luistert juf … soms of nooit als jij iets wilt vertellen?

Aan deze versie van de KLIC-III test en handleiding hebben meegewerkt : Josien de Gelder-Koster, Marjolijn Fuchs-van Dijk, Helma Koomen, Debora Roorda, Jantine Spilt, Titia van Zuijen en Käthe Zimmerman.

2012, Research Institute of Child Development and Education, UVA, Amsterdam.