• No results found

Literatuur, gesprekken en interviews

Bijlage 6 Wetteksten Wet oorlogsstrafrecht

Artikel 8

1. Hij die zich schuldig maakt aan schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie. 2. Gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt

opgelegd:

1°. indien van het feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten is; 2°. indien het feit een onmenselijke behandeling inhoudt;

3°. indien het feit inhoudt het een ander dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden; 4°. indien het feit plundering inhoudt.

3. Levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren, of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd:

1°. indien het feit de dood of zwaar lichamelijk letsel van een ander tengevolge heeft dan wel verkrachting inhoudt;

2°. indien het feit inhoudt geweldpleging met verenigde krachten tegen een of meer personen dan wel geweldpleging tegen een dode, zieke of gewonde;

3°. indien het feit inhoudt het met verenigde krachten vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken of wegmaken van enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort; 4°. indien het feit, in het voorgaande lid bedoeld onder 3° of 4°, wordt gepleegd met verenigde krachten;

5°. indien het feit uiting is van een politiek van stelselmatige terreur of wederrechtelijk optreden tegen de gehele bevolking of een bepaalde groep daarvan;

6°. indien het feit inhoudt een schending van een gegeven belofte, of een schending van een met de tegenpartij als zodanig gesloten overeenkomst;

7°. indien het feit inhoudt misbruik van een door de wetten en gebruiken van de oorlog beschermde vlag of teken dan wel van de militaire onderscheidingstekenen of de uniform van de tegenpartij.

Artikel 9

Met gelijke straf als gesteld op de in het voorgaande artikel bedoelde feiten wordt gestraft hij die opzettelijk toelaat, dat een aan hem ondergeschikte een zodanig feit begaat.

Uitvoeringswet folteringverdrag) [ Regeling is vervallen per 01-10-2003 ]

Artikel 1

1. Mishandeling gepleegd door een ambtenaar of een anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon in de uitoefening van zijn functie aan iemand die van zijn vrijheid is beroofd, met het oogmerk om inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen, hem of een ander vrees aan te jagen of te dwingen iets te doen of te dulden, of uit minachting voor diens aanspraken op menselijke gelijkwaardigheid, wordt, zo deze gedragingen van dien aard zijn, dat zij het beoogde doel kunnen bevorderen, als foltering gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

2. Met mishandeling wordt gelijkgesteld het opzettelijk teweegbrengen van een toestand van hevige angst of een andere vorm van ernstige geestelijke ontreddering.

3. Indien het feit de dood tengevolge heeft wordt de schuldige gestraft met levenslange gevangenisstraf of met tijdelijke van ten hoogste twintig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2

Met gelijke straffen als gesteld op de in het voorgaande artikel bedoelde feiten, wordt gestraft:

a. de ambtenaar of anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon die door een der in artikel 47, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen tot de in artikel 1 bedoelde vorm van mishandeling uitlokt of die opzettelijk toelaat dat een ander die vorm van mishandeling pleegt;

b. hij die de in artikel 1 bedoelde vorm van mishandeling pleegt, indien een ambtenaar of een anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon in de uitoefening van zijn functie zulks door een der in artikel 47, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht

Uitvoeringswet genocideverdrag [ Regeling is vervallen per 01-10-2003 ]

Artikel 1

1. Hij die met het oogmerk een nationale of etnische groep, een groep behorend tot een bepaald ras, dan wel een groep met een bepaalde godsdienst of levensovertuiging, geheel of gedeeltelijk, als zodanig te vernietigen, opzettelijk:

1°. leden van de groep doodt;

2°. leden van de groep zwaar lichamelijk of geestelijk letsel toebrengt; 3°. aan de groep levensvoorwaarden oplegt die op haar gehele of gedeeltelijke lichamelijke vernietiging zijn gericht;

4°. maatregelen neemt, welke tot doel hebben geboorten binnen de groep te voorkomen;

5°. kinderen van de groep gewelddadig overbrengt naar een andere groep

wordt als schuldig aan genocide gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

2. De samenspanning wordt gestraft gelijk de poging.

3. De uitdrukkingen samenspanning en zwaar lichamelijk letsel hebben in dit artikel dezelfde betekenis als in het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2

Met gelijke straf, als gesteld op de in het voorgaande artikel bedoelde feiten, wordt gestraft hij die opzettelijk toelaat dat een aan hem ondergeschikte een zodanig feit begaat.

Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, artikel 1F

“De bepalingen van dit Verdrag zijn niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen, dat:

(a) hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;

(b) hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;

(c) hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.”

(Bron: Verzameling Nederlandse Wetgeving, Studiejaar 2005/2006. Deel A. (A33 p527) Scu Uitgevers, Den Haag 2005)

Wet Internationale Misdrijven (WIM), artikel 2

Artikel 2

1. Onverminderd het te dien aanzien in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Militair Strafrecht bepaalde is de Nederlandse strafwet toepasselijk: a. op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de in deze wet omschreven misdrijven, wanneer de verdachte zich in Nederland bevindt; b. op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de in deze wet omschreven misdrijven, wanneer het feit is begaan tegen een Nederlander; c. op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de in deze wet omschreven misdrijven. 2. Met «een van de in deze wet omschreven misdrijven» als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een misdrijf, omschreven in een der artikelen 131 tot en met 134, 140, 189, 416 tot en met 417bis en

420bis tot en met 420quater van het Wetboek van Strafrecht, indien het strafbare feit of het misdrijf waarvan in die artikelen gesproken wordt, is een misdrijf als in deze wet

omschreven. 3. De vervolging op grond van het eerste lid, onder c, kan ook plaatshebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het misdrijf Nederlander wordt.

Samenvatting

Met de komst van oorlogsslachtoffers in Nederland, bijvoorbeeld vluchtelingen uit voormalig Joegoslavië of Rwanda, was de bestrijding van oorlogsmisdrijven geen ‘ver-van-mijn-bed-show’ meer. Oorlogsslachtoffers en verantwoordelijken voor de oorlog lopen beiden op Nederlandse grond rond. De toename van aandacht voor oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide (voortaan oorlogsmisdrijven) heeft nog meer achtergronden. Denk aan de oprichting van de ad hoc tribunalen voor voormalig Joegoslavië en Rwanda, het Internationaal Strafhof, en de totstandkoming van de Wet Internationale Misdrijven. In 1998 kwam het eerste opsporingsteam (NOVO) tot stand onder verantwoordelijkheid van het OM (WOS-team). De aanpak van oorlogsmisdrijven door deze teams is geëvalueerd (Beijer et al., 2001). Naar aanleiding van de resultaten is een Plan van Aanpak geformuleerd. De kernvraag van het tweede evaluatieonderzoek naar de aanpak van oorlogsmisdrijven in Nederland is of de in het Plan van Aanpak genoemde maatregelen en activiteiten hebben bijgedragen aan een meer doelmatige en doeltreffende opsporing en vervolging van oorlogsmisdrijven. Deze vraag is uitgewerkt in vier onderzoeksvragen:

1) In welke mate werden/worden de in het Plan van Aanpak geformuleerde maatregelen, afspraken en activiteiten in de praktijk gerealiseerd?

2) In hoeverre dragen de maatregelen, afspraken en activiteiten bij aan een meer doelmatige en effectieve opsporing en vervolging van oorlogsmisdrijven?

3) Voldoet de uitvoering van het Plan van Aanpak aan de verwachtingen zoals besproken in de Tweede Kamer?

4) Zijn nieuwe beleidsmaatregelen gewenst om doelmatige en effectieve opsporing en vervolging van oorlogsmisdrijven te realiseren? Indien ja, welke?

Deze samenvatting begint met een korte toelichting op de gevolgde methodologie en de juridische en organisatorische context. Daarna gaan wij in op de uitvoering van de

maatregelen en activiteiten in het Plan van Aanpak. Vervolgens komen de voorwaarden aan de orde voor een doelmatige en effectieve aanpak van oorlogsmisdrijven.