• No results found

Hoofdstuk 6 Versterking deskundigheid en uitbreiding formatie Het Plan van Aanpak voorziet in uitbreiding van formatie zowel bij het OM als het KLPD,

6.6 Continuïteit en institutionele inbedding 58

Het OM/ROM-team lijkt zowel binnen de DNR als binnen het OM weinig structureel ingebed. Het goed functioneren van het team is sterk afhankelijk van personen. Zo geeft het ROM-team aan dat zij het idee hebben meer waardering te krijgen vanuit de politiek, het buitenland, Interpol en NGO’s dan vanuit de eigen organisatie. Bovendien is er weinig vastgelegd. Het ROM-team vraagt zich af waar de dienstleiding naar toe wil. Het team vreest dat de dienstleiding geen enkele visie heeft op het resultaatsgebied. Naar hun ervaring is het functioneren van het ROM-team het afgelopen jaar met het opgaan in de DNR moeilijker geworden. Ideaal in hun ogen zou een vast team zijn waar je op kunt rekenen, met experts die flexibel ingehuurd kunnen worden en met goede randvoorwaarden waarbij vooral het product telt, in plaats van procedures.

In dezelfde lijn merkt de CIE op dat zij de indruk hebben dat de korpsleiding eigenlijk niet precies weet wat zij doen en hoe zij werken. Ook is er nog steeds discussie over wat wel of niet een CIE-taak is en waarom de CIE binnen het resultaatgebied oorlogsmisdrijven een dergelijk zware rol moet hebben. Wel heeft men de indruk dat de nieuwe werkwijze

langzaam meer geaccepteerd wordt, vooral doordat gezien wordt dat het resultaten oplevert, en door de steun van het OM.

De UOE merkt op dat het gebrek aan continuïteit en inbedding samenhangt met het ad hoc karakter van de organisatie en het feit dat de politieorganisatie sterk incident gestuurd is. Hoe belangrijk het ROM gevonden wordt hangt af van hoe zaken draaien, hoe groot de politieke druk is en van de ontwikkelingen op het gebied van terrorisme.

Ook binnen het OM lijkt het resultaatgebied oorlogsmisdrijven kwetsbaar te zijn voor de druk door terrorismebestrijding, getuige de verschuiving in taken van zowel de parketsecretaris als de overgebleven officier het laatste halfjaar.

Zowel het OM als het ROM-team wijzen op het belang van een politiek draagvlak voor het ROM-team. De indruk heerst dat dit draagvlak onder de kabinetten Balkenende I en II verminderd is. Ook de druk vanuit de Tweede Kamer lijkt minder groot met het vertrek van enkele actieve kamerleden die als een soort ‘luis in de pels’ functioneerden.

6.7 Tussentijdse conclusies

De uitbreiding van het ROM-team van 12 fte naar 32 fte heeft niet plaatsgevonden. Dit was in eerste instantie het gevolg van onduidelijkheid in de financiering. Na een aanvankelijke uitbreiding naar 28 fte werd in de loop van 2004 echter om politieke redenen besloten de formatie terug te brengen naar 22 fte. Het is niet duidelijk of deze 22 fte inderdaad gehaald worden. De inschatting van betrokkenen verschilt en harde cijfers zijn niet te krijgen. Dit vloeit onder andere voort uit de nadruk die wordt gelegd op flexibiliteit en

multi-inzetbaarheid. In de praktijk lijkt de inzet wel om en nabij de 22 fte te liggen, waarbij aangetekend moet worden dat de druk vanwege terrorismebestrijding groot is. Deze wordt het sterkste gevoeld bij projectvoorbereiding: de aan het team toegevoegde

projectvoorbereider is uitgeleend aan terrorismebestrijding waardoor, althans naar de mening van het ROM-team en de UOE, de continuïteit in gevaar komt.

De uitbreiding van het ROM-team met specifieke deskundigheid heeft wel plaatsgevonden: een deel van de nieuw aangetrokken deskundigen maakt deel uit van het team, een ander deel wordt per keer ingeleend. Bijzonder is de inzet van deskundigen bij het operationele recherchewerk, een dergelijke vorm van multidisciplinair werken is niet gebruikelijk bij de politie. Het ROM-team benadrukt, naast de noodzaak van expertise, het belang van

competenties van rechercheurs binnen het team. Naar hun indruk bestaat hier binnen de

58

politieorganisatie te weinig oog voor. De voorgenomen leergang oorlogsmisdrijven is niet van de grond gekomen.

Het OM is uitgebreid met een tweede zaaksofficier, een specialistisch parketsecretaris en een deskundige op internationaal recht. Het is nog niet duidelijk of de laatste ook na december 2005 aangesteld kan blijven. Bovendien is er intussen geen aparte voor oorlogsmisdrijven gelabelde officier meer. De nieuw aangetrokken tweede officier is overgeplaatst. De parketsecretaris houdt zich voor een deel van haar tijd met terrorismebestrijding bezig. Daarbij moet aangetekend worden dat met het daadwerkelijk voor de rechter brengen van zaken het beroep op specifieke expertise bij het OM zal toenemen.

Op dit moment lijken de voorwaarden voor succesvol werken redelijk aanwezig. Men is tevreden over de kwaliteit van het team en er worden resultaten geboekt. De vraag is of dit zo blijft. Een risicofactor is dat zowel het OM-team als het ROM/CIE-team weinig ingebed lijken te zijn in het Landelijk Parket dan wel de DNR. Het goed functioneren van het totale ‘oorlogsmisdrijventeam’ (OM-ROM-CIE) is sterk afhankelijk van personen en het aanwezig zijn van politiek draagvlak. Vanuit de korpsleiding wordt weinig steun ervaren en er is weinig vastgelegd.

Een probleem vormt de borging van deskundigheid. Dit heeft gedeeltelijk te maken met personeelsbeleid en het daarmee samenhangende personeelsverloop, deels met het onvoldoende vastleggen van expertise en deels met het ontbreken van goede

evaluatiemechanismen. Wel is een aantal initiatieven genomen om expertise beter vast te houden, maar deze zijn vooralsnog niet doorgezet. Wel wordt gesteld dat het bewustzijn over het belang van expertise bij de korpsleiding is toegenomen. Hoewel momenteel

expertisecentra worden ingericht op diverse aandachtsgebieden, valt ‘oorlogsmisdrijven’ hier buiten, formeel omdat het hier een resultaatgebied en geen aandachtsgebied betreft.

Betrokkenen opperen de vraag of dit terecht is, gezien de specifieke expertise die dit gebied vraagt.

Op dit moment bestaat een redelijke continuïteit in het ROM-team. Voor het OM en de CIE geldt dit minder. Een ‘vast team’ met daarnaast mensen die op specifieke expertise worden ingeleend lijkt een belangrijke succesfactor. Tegelijkertijd is dit een factor die zich slecht verhoudt met de politieorganisatie en het vigerende personeelsbeleid. Binnen de

politieorganisatie in het algemeen is continuïteit een probleem, mede door het beleid van multi-inzetbaarheid, flexibiliteit en roulatie van mensen, nog afgezien van de voortdurende reorganisaties. Een van de belangrijke factoren in de omslag die in de onderzoeksperiode heeft plaatsgevonden, is ‘de juiste persoon op de juiste plaats’. De (sterke) indruk bestaat dat dit eerder een kwestie is van toevalstreffers dan van bewust beleid.

Hoofdstuk 7 Verbetering van de samenwerking en