• No results found

Hoofdstuk 8 Conclusie en aanbevelingen

8.4 Conclusie en beleidsaanbevelingen: zijn nieuwe beleidsmaatregelen gewenst?

De vervolging van oorlogsmisdrijven is niet alleen complex vanwege de inhoud van het terrein, maar ook vanwege het grote aantal belanghebbende actoren, ieder met een eigen perspectief. Formeel ligt de regie over al die betrokkenen bij de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en het College van PG’s. In de praktijk van de uitvoering is er geen strakke regie; veel is afhankelijk van individuele personen en verhoudingen. Deze relatieve mate van ‘regieloosheid’ heeft een productieve ruimte gecreëerd om grenzen te verkennen en nieuwe werkwijzen te ontwikkelen.

Het algemene beeld is dat er voldoende juridische mogelijkheden zijn en dat ook

bevoegdheden geen probleem vormen. De betrokkenen ervaren de moeilijkheidsgraad van zaken, de problemen van het vinden van getuigen en het feit dat het om misdrijven gaat die lang geleden en in een ander land gepleegd zijn, niet als een blokkade. Ze menen eerder dat deze factoren een beroep doen op de kwaliteit van rechercheren. Dat is een ander geluid dan in het vorige evaluatierapport naar voren komt: dat benadrukte juist de (bewijs)problemen in dit soort zaken.

Op dit moment zijn de voorwaarden om succesvol te werken aanwezig. Dat wil zeggen, een goed draaiend team bij de politie en het OM, de aanwezigheid van deskundigheid,

competenties en pionierszin, een gevarieerd netwerk van samenwerkingspartners en

voldoende middelen en faciliteiten. De beschikbaarheid van deze voorwaarden is echter nog voor een groot deel afhankelijk van individuele personen en daarmee eerder het gevolg van een gelukkige samenloop van omstandigheden dan van bewust beleid. Daarom is de uitdaging de komende jaren om de ingezette weg voort te zetten, te verbeteren en te consolideren. Uit het onderzoek komt een aantal beleidsmaatregelen naar voren die de aanpak van oorlogsmisdrijven kunnen verbeteren. Deze zijn gerangschikt naar vier onderwerpen: 1. formatie, 2. deskundigheid, 3. samenwerking en netwerkvorming en 4. borging van de continuïteit.

1. Formatie

a. Het verdient aanbeveling om voor het ROM-team vast te houden aan de formatie van 32 Fte. Dat garandeert continuïteit bij meer complexe zaken. Daarnaast is het ROM-team daarmee minder kwetsbaar voor veranderende opsporingsprioriteiten en

personeelswisselingen.

b. Het verdient aanbeveling de CIE inzet structureel te versterken tot minimaal twee vaste medewerkers. De bijzondere en vernieuwende betekenis van de CIE in ROM-onderzoeken rechtvaardigt dit.

c. Het verdient aanbeveling om voor projectvoorbereiding vaste formatie aan te wijzen. De complexiteit van onderzoeken naar internationale en oorlogsmisdrijven maakt continuïteit in kwaliteit van projectvoorbereiding onontbeerlijk.

d. Het verdient aanbeveling om de samenstelling en formatie van de unit oorlogsmisdrijven bij het Landelijk Parket structureel te maken met minstens één voltijdse officier van justitie oorlogsmisdrijven, een deskundige internationaal (straf)recht en minstens één voltijdse parketsecretaris. Dit is nodig om de continuïteit te verzekeren, ook onder druk van

terrorismebestrijding, en om te zorgen dat het OM voldoende is toegerust als de huidige lijn zich voortzet en meer zaken daadwerkelijk voor de rechter komen

2. Deskundigheid

a. Het verdient aanbeveling een gericht personeelsbeleid te voeren, met oog voor expertise én competenties. Dit geldt zowel voor het OM als het ROM-team. Hierbij is een inzet op het vasthouden van ervaren en deskundige mensen van belang voor de continuïteit, gezien de specifieke ervaring en expertise die de aanpak van oorlogsmisdrijven vergt. Dit in

tegenstelling tot het huidige beleid bij de politie en het OM dat vooral gericht is op doorstroming van medewerkers.

b. Het verdient aanbeveling zorg te dragen voor deskundigheidsbevordering op maat, afgestemd op de specifieke behoeften van het ROM-team.

c. Het verdient de voorkeur om per onderzoek met een vast, multidisciplinair team te werken. Experts uit andere disciplines kunnen daarbij ook ingezet worden in operationele rechercheonderzoeken. Deskundigheid, ervaring en het hebben van netwerken is niet zonder meer uitwisselbaar, overdraagbaar of op ad hoc basis in te lenen. Daarom is een

tijdsinvestering in het opbouwen van deze deskundigheid op een gespecialiseerd terrein als oorlogsmisdrijven, zowel doelmatig als doeltreffend.

d. Het verdient aanbeveling meer prioriteit te leggen bij het structureel evalueren van zaken en het intern vastleggen van de opgedane kennis. Dit kan onder meer door het werken met kennissystemen.

e. Onderzocht moet worden of een apart expertisecentrum oorlogsmisdrijven gewenst is om kennis en deskundigheid beter te verankeren in de organisatie van politie en OM.

3. Samenwerking/netwerkvorming

a. Wat betreft de samenwerking met de IND verdient het aanbeveling het verouderde Protocol te actualiseren dat de informatie-uitwisseling regelt tussen de IND en het OM/ROM-team. Daarbij zou specifiek gelet moeten worden op de beperkingen in de Wet bescherming persoonsgegevens, vooral waar het gaat om informatie-uitwisseling over mogelijke getuigen en slachtoffers.

b. De samenwerking tussen BIRS en het OM/ROM-team vergt speciale aandacht. Bij het zoeken naar oplossingen voor het spanningsveld tussen beide is het aanbevelenswaardig helder onderscheid te maken tussen volkenrechtelijke vereisten en politieke noodzaak of wensen. Daarbij moet worden gewaakt voor een te vergaande inperking van de operationele ruimte van het CIE/ROM-team.

c. Het verdient aanbeveling te streven naar een meer structurele samenwerking met de tribunalen en het ICC. Zo is de (internationaal rechtelijke) kennis die daar aanwezig is beter te benutten.

d. Voor het bereiken van mogelijke getuigen en slachtoffers is het aan te bevelen actief en persoonlijk contacten en netwerken op te bouwen in de gemeenschappen van de betrokken bevolkingsgroepen in Nederland. Dat vergroot ook de aangiftebereidheid van mogelijke slachtoffers.

4. Borging van de continuïteit

a. Gegeven het belang dat Nederland hecht aan de bestrijding van oorlogsmisdrijven, verdient het aanbeveling om een langetermijnbeleid te ontwikkelen over het type zaken en daders waarop Nederland zich wil richten. Daarbij is het aan te raden binnen het Europese netwerk de mogelijkheden te onderzoeken voor een zekere taakverdeling tussen Europese

landen. Hierdoor is expertise gerichter op te bouwen en kan kennis en deskundigheid beter worden vastgehouden.

b. Tevens is het aan te raden een beleid te ontwikkelen voor het omgaan met slachtoffers en voor de bescherming van (bedreigde) getuigen. Vooral waar deze zich in het buitenland bevinden. Dit is belangrijker naarmate meer operationele onderzoeken plaatsvinden en er meer zaken voor de rechter komen.

c. Het verdient aanbeveling het huidige systeem van voortgangsrapportages te handhaven. Op die manier houdt men een vinger aan de pols of de huidige positieve ontwikkelingen zich voortzetten. Bovendien kan dit bijdragen aan het politiek in de aandacht houden van het resultaatgebied oorlogsmisdrijven.

d. De periode van dit evaluatieonderzoek is vrij kort. Daardoor is de invloed van een aantal factoren nog niet te overzien, zoals de invoering van de WIM en het ter zitting voeren van zaken. Het verdient daarom aanbeveling om na een aantal jaren opnieuw een

Bronnen