• No results found

De aanleiding voor de kwestie Laren was dat tijdens een internationaal links-revolutionair jeugdcongres, dat op 24 februari 1934 plaatsvond in Laren, achttien vreemdelingen werden opgepakt waarvan de meerderheid in bezit was van een geldig paspoort.311 Vier hiervan werden in

de gevangenis in Laren gezet en de overige vreemdelingen werden wegens ruimtegebrek naar Amsterdam overgebracht. 312 Toen Tweede Kamerlid Sneevliet (RSP) – die vanuit de SDAP, via de

CPH, opgeschoven was naar uiterst links – op de hoogte werd gesteld van de zaak, stuurde hij direct het volgende telegram naar de minister-president :

‘Ondergeteekende bericht ontvangende aanhouding aantal buitenlanders jeugdconferentie Laren, van oordeel deze daad internationaal als schending tradities vrijheid en

verdraagzaamheid gezien zal worden, verzoekt tusschenkomst Uwe Excellentie vrijlating aangehoudenen bevorderen subsidiair uitwijzing over Duitsche grenzen, gelet politieke gezindheid betrokkenen in elk geval te voorkomen.’313

Daarnaast heeft de linkse intellectueel Benno Stokvis, die namens de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP) en de Revolutionair Socialistische Partij (RSP) optrad als raadsman in de kwestie, onmiddellijk de bemiddeling van de minister van Justitie ingeroepen.314

De bemiddeling mocht echter niet baten. De vreemdelingen die zich in Amsterdam bevonden werden over de Belgische grens gebracht, en de overige vier vreemdelingen in Laren werden over de Duitste grens bij Zevenaar uitgeleverd aan de Duitse autoriteiten.315 Naar aanleiding

van de zaak Laren stuurde de minister van Justitie, in maart 1934, een circulaire naar de procureurs-

311 De conferentie bestond uit vertegenwoordigers van de socialistische Jeugdvereniging (OSP), revolutionair

Jeugdbond (RSP), Socialistischer Jugend Verband Deutschland, en één lid van de Montag-partij in Noorwegen, een lid van de Noorse Onafhankelijke Arbeiderspartij en acht leden van de Internationale Kommunisten Liga.

312 In diverse krantenartikelen staat vermeldt dat het gebrek aan ruimte de reden was voor de overplaatsing

naar Amsterdam. Zie bijvoorbeeld: Algemeen Handelsblad, ‘Geheime bijeenkomst verstoord’, 26-02-1934, http://bit.ly/28jEucz, geraadpleegd op 02-05-2016; De Banier, ‘Buitenlanders aangehouden’, 26-02-1934, http://bit.ly/1Ph3fdH, geraadpleegd op 02-05-2016; Het Vaderland, ‘Achttien buitenlanders aangehouden’, 26- 02-1934, http://bit.ly/28jG5iG, geraadpleegd op 26-05-2016.

313 Dit telegram dat geen leestekens bevat, is gepubliceerd in diverse kranten. Zie bijvoorbeeld: Nieuwsblad

van het Noorden, ‘Achttien vreemdelingen tijdens een vergadering aangehouden’, 26-02-1934,

http://bit.ly/1TYoc4E, geraadpleegd op 26-05-2016.

314 Stokvis was een linkse advocaat en trad om die reden op als raadsman voor de opgepakte vreemdelingen.

Hij sloot zich later in het jaar 1934 aan bij de Communistische Partij Holland (CPH).

315 Uit onderzoek van politiek historicus Koen Vossen blijkt dat (de latere Duitse bondskanselier) Willy Brandt

zich onder de vreemdelingen bevond, die naar de gevangenis in Amsterdam werden gebracht. Brandt, die oorspronkelijk Herbert Frahm heette, had geluk omdat hij in plaats van zijn Duitse paspoort zijn Noorse verblijfsvergunning liet zien. Zie: K. Vossen, ‘Het lot werd geen Noodlot’, Trouw, 12-12-13,

52 generaal, waarin een iets betere omschrijving stond van het begrip ‘politieke activiteit’.316 In februari

had Tweede Kamerlid Vliegen (SDAP) al enkele vragen gesteld over de kwestie, maar omdat hij de antwoorden van de minister van Justitie zeer onbevredigend vond, vroeg hij op 25 april opnieuw een interpellatie aan in de Kamer over dit onderwerp.317

De SDAP’er begon zijn interpellatie met het toelichten van de verouderde staat van de vreemdelingenwetgeving, iets wat volgens de minister ook al in 1927 door het Eerste Kamerlid Van der Emden (VDB) was aangekaart. 318 Problematisch was volgens Vliegen dat de Vreemdelingenwet

verschillende eisen stelde aan de vluchteling. Zo kon een vreemdeling bijvoorbeeld alleen als een ‘toegelaten vreemdeling’ gekwalificeerd worden, wanneer deze naast genoeg middelen van bestaan, ook in bezit was van een geldige reis- en verblijfspas. Een heikel punt was echter dat deze passen niet meer uitgereikt werden sinds de komst van het spoorwegennetwerk in de tweede helft van de negentiende eeuw.319 Juist dit gegeven had volgens Vliegen een toestand van willekeur en

rechteloosheid gecreëerd.320 Want was het niet zo dat artikel 9 van de Vreemdelingenwet

voorschreef dat vreemdelingen die geen reis- en verblijfspas konden tonen, over de grens moesten worden gebracht? 321 Bovendien stelde artikel 12 dat vreemdelingen die ‘gevaarlijk voor de publieke

rust’ werden geacht, direct uitgezet moesten worden.322

Daarnaast was Vliegen het niet eens met het gegeven dat de minister van Justitie de bijeenkomst in Laren als ‘heimelijk congres’ had bestempeld.323 Er kon moeilijk ‘van iets heimelijks’

gesproken worden, immers, lichtte Vliegen toe: ‘in heel Laren was bekend, dat het congres zou plaatsvinden.’324 Daarnaast, ook wanneer aangenomen werd dat deze vreemdelingen

staatsgevaarlijk waren, gold nog steeds de laatste alinea van artikel 12: ‘Hij wordt dan verwijderd, zoo mogelijk, over de grens, welke hij zelf zou aanwijzen.’325 Het penibele aan de zaak was echter dat

aan de vier vreemdelingen te Laren geen keuze was gegeven en dat zij – dus tegen hun wil in – door

316 Deze instructies, werden op 30 mei vertaald in een circulaire aan de politie- en grensbewaking. Zie voor

uitgebreide analyse van de meicirculaire in 1934 Hoofdstuk 1; Moore, Refugees, 150.

317 Zie voor de vragen van Kamerlid Vliegen en de antwoorden van de minister van Justitie: Aanhangsel TK,

nummer 98, 1933-1934, 123. Zie voor interpellatie op 25-04-1934: Handelingen, TK, 55e Vergadering, 25-04-

1934, 1933-1934, 1730-1751.

318 Het klopt dat dit in 1927 door Van der Emden (VDB) werd aangekaart. Hij maakte zich destijds zorgen over

het hoge aantal uitzettingen (2710 in 1926 = 8 per dag) en de toestand van rechteloosheid waar vluchtelingen in verkeerden; Handelingen, EK, 27e Vergadering, 1-04-1927, 545-547.

319 Handelingen, TK, 55e Vergadering, 25-04-1934, 1933-1934, 1730. 320 Ibidem, 1730-1731.

321 Wet van 13-08-1849 ‘tot regeling der toelating en uitzetting van vreemdelingen’ (Stbl. 39). Geciteerd uit:

Van Lier, Maatregelen tot beperking van den arbeid, 18-21.

322 Ibidem.

323 Aanhangsel, TK, nummer 98, 1933-1934, 123; Handelingen, TK, 55e Vergadering, 25-04-1934, 1731. 324 Handelingen, TK, 55e Vergadering, 24-04-1934, 1730-1733.

325 Wet van 13 augustus 1849, Staatblad 1849, nummer 39. Zie ook: Handelingen, TK, 55e Vergadering, 25-04-

53 de Nederlandse politie waren uitgeleid via de Duitse grens. Juist dit laatste had aldus het linkse Kamerlid ‘publieke opinie het meest (…) getroffen’.326 Het incident in Laren liet volgens de SDAP’er

zien op wat voor een punt Nederland was aanbeland, namelijk ‘dat iedere burgemeester de bevoegdheid heeft om niet naar iemands woorden of daden, maar naar iemands denkbeelden of naar een etiket, dat men hem maar opplakt, te beslissen’ of de vreemdeling wel of niet toegelaten moest worden.327 Het Kamerlid vroeg zich kritisch af of deze ‘enorme bevoegdheid’ wel veilig was ‘in

handen van iederen burgemeester?’.328

De minister van Justitie, Van Schaik (RKSP) reageerde op Vliegen door te stellen dat de vier vreemdelingen ‘op ergerlijke wijze’ gebruik hadden gemaakt van de Nederlandse gastvrijheid.329 Van

Schaik onderbouwde zijn stelling door zich te beroepen op het politieke verbod voor vluchtelingen van juli 1933.330 Daarnaast wilde de minister van Justitie ook Vliegen attenderen op het

Vestigingsverdrag met Duitsland uit 1906, ‘waarin zeer uitdrukkelijk de bevoegdheid van de regeering om de Duitscher het land te ontzeggen is nedergelegd’.331 Verder plaatste minister Van

Schaik op de eerste plaats vraagtekens bij het gegeven dat Vliegen de terugleiding naar Duitsland ‘gevaarlijk’ had genoemd. Op de tweede plaats stond volgens de minister van Justitie niet vast of deze vreemdelingen politieke vluchtelingen waren.332 ‘Een van de Duitschers had aangegeven dat hij

in Duitschland geen ‘Existenz’ meer had. Dat noem ik géén politieke vluchteling!’ stelde Van Schaik.333

Bovendien waren er volgens de minister op het ogenblik ‘nog tal van revolutionairen, die ook in Duitschland rustig kunnen leven’.334 Tot slot kwam Van Schaik nog even terug op het

asielrecht omdat hij het niet eens was met de gekozen definitie. Volgens hem moest dit recht gezien worden als:

‘(…) een recht van een Staat om vreemdelingen, die in het buitenland bedreigd worden met vervolging, hechtenis of gevangenisstraf wegens misdrijven, waarvoor zij niet kunnen worden uitgeleverd, (…) schuilplaats aan te bieden’.335

326 Handelingen, TK, 55e Vergadering, 25-04-1934, 1738. 327 Ibidem, 1730-1733. 328 Ibidem. 329 Ibidem, 1746-1747. 330 Ibidem, 1733- 1734.

331 Ibidem, 1735; Zie voor vestigingsverdrag (1906): Staatblad 1906, nummer 279, 1-8, http://bit.ly/1UGtPOT,

geraadpleegd op 22-12-16.

332 Het is moeilijk te controleren of de minister dit echt niet wist. Wel bekend is dat omstreeks 14 maart de

Independent Labour Party aan het blad Het Vaderland heeft bericht, dat deze vreemdelingen niet in Duitsland

waren gedomicilieerd — zoals eerder werd geschreven — maar gevlucht waren uit Duitsland. Zie bijvoorbeeld:

Het Vaderland, ‘De te Laren uitgewezen vreemdelingen’, 14-03-1934, http://bit.ly/22OLMkx, geraadpleegd op

26-05-2016; De Banier, De te Laren uitgewezen vreemdelingen’, 14-03-1934, http://bit.ly/1Ye827b, geraadpleegd op 26-05-2016.

333 Handelingen, TK, 55e Vergadering, 25-04-1934, 1735-1747. 334 Ibidem.

54 Dat wil, aldus de minister van Justitie, dus zeggen dat op het moment ‘lang niet alle Duitschers politieke vluchtelingen zijn, die zich met recht op het asielrecht kunnen beroepen.’336 Deze

opmerkingen van Van Schaik laten zien dat hij de Duitse nieuwkomers veeleer als economische migranten beschouwde dan als daadwerkelijke vluchtelingen. De minister bevestigde tevens in het debat voorzichtig dat de Vreemdelingenwet inderdaad een ‘beetje verouderd’ was, al kwam dit volgens hem juist ‘de tegenwoordige houding tegenover vreemdelingen ten goede’. ‘Immers,’ vervolgde Van Schaik: ‘de positie van de vreemdelingen kon onmogelijk beter worden, en dreigt zelfs slechter te worden dan zij nu is.’337

Hoe reageerden de andere Kamerleden dan op de kwestie? Kamerlid Westerman, lid van het rechtse Verbond voor Nationaal Herstel (VNH), reageerde fel op de verklaring van de minister van Justitie dat de Vreemdelingenwet ‘een beetje verouderd’ was. Volgens de VNH’er was dit

eufemistisch uitgedrukt: de Vreemdelingenwet was immers ‘niets meer dan een museumstuk’.338

Juist nu Nederland werd ‘overstroomd met elementen’ die het voorzien hadden op ‘de rust en orde’ in het land, moest, aldus Westerman, de Vreemdelingenwet vernieuwd worden.339 Liberaal Kamerlid

Boon (Vrijheidsbond) stemde in met de stelling dat de Vreemdelingenwet verouderd was en stelde vervolgens voor om de ‘aloude reputatie van Nederland’ te beschermen door een circulaire uit te vaardigen die plaatselijke gezagsdragers dwong om zich eerst tot de minister van Justitie te wenden.340 Daarnaast wilde hij nog enkele vragen stellen over de uitlevering aan Duitsland:

‘Is de Minister [Van Schaik] dan zo Weltfremd, dat hij niet zou weten, dat wanneer Duitsche communisten hier samen zijn voor een revolutionair congres en zij worden door de

autoriteiten geboeid aan de Duitsche autoriteiten overgeleverd, dit voor hen onaangename gevolgen moet hebben in Duitsland?’.341

Deze retorische vraag van Kamerlid Boon laat zien dat hij niet alleen kritisch tegenover het regeringsbeleid stond, maar ook ten aanzien van de situatie in nazi-Duitsland. Liberaal Kamerlid Joekes (VDB) vond de toelichting van Van Schaik over de uitleiding ook zeer onbevredigend. ‘Indien inderdaad de Duitsche politie, toen de jongelieden over de grens kwamen, klaar stond hen in

336 Handelingen, TK, 55e Vergadering, 25-04-1934, 1735-1747. 337 Ibidem. 338 Ibidem, 1740-1741. 339 Ibidem. 340 Ibidem, 1740. 341 Ibidem, 1739-1940.

55 ontvangst te nemen, welk reëel verschil is er dan in dit geval tussen uitzetting en uitlevering?’ vroeg het Kamerlid zich af.342

Sneevliet sloot zich hierbij aan. Het RSP-lid was van mening dat er een immense schade aangericht ‘aan wat men pleegt te noemen: de Nederlandse naam en traditie.’343 Dit was de reden

waarom hij wél (en de minister van Justitie niet) direct op zondag een telegram over de kwestie naar Colijn had gestuurd. Het linkse Kamerlid sneerde naar Van Schaik dat in de gehele kwestie ‘de stem van menschelijkheid’ belangrijker was dan de inachtneming van de zondagsrust.344 Communistisch

Kamerlid Wijnkoop (CPH) voegde daaraan nog toe dat een nieuwe Vreemdelingenwet onmogelijk betere toelatingseisen kon realiseren: ‘(….) wij denken er niet aan om deze Regeering te vragen: geef nu eens een model-Vreemdelingenwet, want dat zou er een model naar worden!’.345

Vanuit de confessionele hoek was er beduidend minder kritiek op de minister van Justitie. Partijgenoot Goseling (RKSP) benadrukte in het debat vooral dat hij genoeg vertrouwen had in de ‘scherpzinnigheid’ van de minister van Justitie. Daarnaast liet hij weten dat hij zich ‘gaarne’ achter de stelling van Van Schaik schaarde: ‘Vreemdelingen geen politieke activiteit of anders eruit!’.346 Ook

het protestantse Kamerlid De Geer (CHU) wilde ‘uitdrukkelijk voorop stellen’ dat hij ‘inzake de queesties’ betreffende de ‘noodzakelijke uitwijzing’ van de vreemdelingen en de houding van de overheid ten aanzien van het ‘geheime congres’, volledig aan de kant ‘van den minister van Justitie’ stond. 347 Het debat werd afgesloten met de melding van de CPH, dat gebleken was dat drie van de

vier Duitsers terecht waren gekomen in een concentratiekamp.348

De instructies die direct naar aanleiding van de kwestie waren opgesteld in maart 1934, werden op 30 mei vertaald in circulaire aan de politie- en grensbewaking. Net als de instructies in maart, zijn de voorschriften in de meicirculaire tamelijk vaag.349 Zo staat er over vluchtelingen, die

reeds in het land verblijven, dat uitleiding ‘voorshands’ niet plaatsvindt. Maar dan volgt:

‘Onverlet blijft de bevoegdheid der politie den vreemdelingen op politieke of justitieele gronden verder verblijf hier te lande te ontzeggen; hieronder vallen b.v. de revolutionaire elementen, vreemdelingen met crimineele antecedenten enz.; voor zover vertrek uit ons land van revolutionaire elementen op aanmaning niet plaats vindt – hetgeen uiteraard 342 Ibidem, 1744-1745. 343 Handelingen, TK, 55e Vergadering, 25-04-1934, 1740-1741. 344 Ibidem. 345 Ibidem, 1743. 346 Ibidem, 1745-1747. 347 Ibidem, 1735-1747.

348 Van Merriënboer, ‘Vluchtelingen voor Hitler ongewenst in Nederland’, 40-41; Uit onderzoek van Vossen

blijkt dat zeker één van de drie het Duitse gevangenschap niet zou overleven. Vossen, ‘Het lot werd geen Noodlot’, http://bit.ly/1UymiX0.

349 Die onduidelijkheid in het citaat heeft niet enkel betrekking op de vraag wat die politieke en justitiële

56 controle van de politie op dit vertrek niet uitsluit – zal het Departement van Justitie in officiële uitleiding naar Duitschland vooraf te kennen zijn’.350

Voor nieuwe aankomende Duitse vluchtelingen golden echter andere richtlijnen. Zij konden uitsluitend toestemming krijgen voor een verblijf van twee weken; een langer verblijf kon alleen worden toegestaan mits zij hun levensgevaar aannemelijk konden maken. Daarnaast stond voorgeschreven dat zij niet naar andere staten dan Duitsland zouden worden uitgeleid.351

Belangrijker nog, is dat in deze gevallen Justitie niet bij uitleidingen per se ingelicht hoefde te worden, enkel ‘indien het geval daartoe aanleiding geeft’, kon er een overleg worden ingepland met de Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee.352

Dit laatste voorschrift was de directe aanleiding voor de petitie, die in de eerste week van juni 1934 aan het adres van de minister van Justitie werd gericht. In de petitie keerde een divers gezelschap: onder andere de liberale hoogleraar Staatsrecht F. J. A. Huart, de wethouder van Amsterdam, G. C. J. D. Kropman (RKSP), en Eerste Kamerleden: D. van Embden (VDB), M. Mendels (SDAP) en R. Pollema (CHU), zich tegen de ‘uitwijzing’ en ‘overlevering’ van de vier vreemdelingen aan de Duitse politie. 353 Om gevallen als Laren in de toekomst te voorkomen, verzochten de

ondergetekenden de minister – net als Kamerlid Boon al eerder had gedaan – om de uiteindelijke beslissing voor het uitleiden van vreemdelingen, in plaats van bij de plaatselijke politionele autoriteiten, volledig bij de regering te laten berusten.

In het voorlopig verslag van november 1934, werd deze petitie aangegrepen om bij de minister van Justitie erop aan te dringen dat er geen vreemdelingen meer zonder voorkennis van de minister werden uitgeleid.354 Omdat de minister van Justitie dit voorstel had afgedaan als ‘ondoenlijk

en onnoodig’, werd in december 1934 wederom dezelfde vraag gesteld door SDAP-leden. 355 Ook

VDB’er Bakker Nort uitte haar ontevredenheid: ‘De minister zegt dat hij dan overladen wordt met

350 Zie voor de Meicirculaire, 30-05-1934: Van Lier, Maatregelen tot beperking van den arbeid, 44-46. 351 Ibidem.

352 Anders dan tegenwoordig, had de minister van Justitie tijdens het interbellum geen zeggenschap over de

Koninklijke Marechaussee (KM). In de jaren dertig berustte het beheer over de organisatie uitsluitend bij de Minister van Defensie; H. Roozenbeek, ‘200 jaar Koninklijke Marechaussee in vogelvlucht’, Militaire Spectator 183 (2014) 468-479, aldaar 470.

353 Er is hier gekozen voor ‘onder andere’ omdat in de petitie het volgende staat: ‘Met dit adres hebben tal van

landgenooten, uit allerlei kringen en van velerlei richting, instemming betuigd.’ Zie: Bredasche Courant, ‘Rechtsbescherming voor Vreemdelingen. De les van Laren’, 05-06-1934, http://bit.ly/1UIXIyc, geraadpleegd op 02-06-2016; In het Friesch Dagblad werd de gehele brief niet afgedrukt maar werd er wel naar verwezen;

Friesch Dagblad, ‘Telegrammen. De uitwijzing van vreemdelingen’, 04-06-1934, http://bit.ly/1tmo4jQ,

geraadpleegd op 26-06-2016. De petitie wordt tevens genoemd in het voorlopig verslag van de rijksbegroting voor 1935 (Justitie): Kamerstuk, TK, nummer 2 IV, ondernummer 8, 1934-1935, 8.

354 Kamerstuk, TK, nummer 2 IV, ondernummer 8, 1934-1935, 8.

355 Zie voor het antwoord van minister Van Schaik op het voorlopig verslag: Kamerstuk, TK, nummer 2 IV,

ondernummer 9, 1934-1935, 20-21; Zie voor nieuwe vragen over dit onderwerp: Handelingen, TK, 22e

57 arbeid, maar dit mag geen reden zijn om deze pijnlijke leemte in ons recht te laten voorbestaan’.356

Hoewel de minister van Justitie bij zijn standpunt bleef, was hij wel bereid om een concessie te doen aan het voorstel van SDAP-lid Vliegen, om in ieder geval voor de personen die op grond van gevaar voor de publieke rust of veiligheid uitgezet dreigden te worden, voor te schrijven dat zijn inlichting een vereiste is.357

Reactie in binnen- en buitenland

De verschillende Kamerleden die hadden aangedragen dat de kwestie Laren de Nederlandse naam en traditie hadden geschaad, lijken wel degelijk gelijk te hebben wanneer gereflecteerd wordt op de reactie in het buitenland. Daar werd de kwestie namelijk in diverse kranten- en tijdschriftartikelen scherp veroordeeld. Naast enkele Franse kranten en het Deense blad Politiken, hebben ook de Engelse dagbladen Daily Herald en Manchester Guardian een artikel gewijd aan de kwestie.358 Het

buitenlandse protest beperkte zich echter niet alleen tot de pers. De zaak werd zelfs op de agenda gezet van een gezamenlijke bestuursvergadering tussen de Britse vakbond Trade Union Council en de linkse Labour Party.359 Daarnaast werd er een protestbrief – ondertekend door 150 Deense

intellectuelen, journalisten, leerkrachten en kunstenaars – naar de Nederlandse regering gestuurd.360

Hoe werd er dan door de Nederlandse pers gereageerd op de zaak? Opvallend is dat de stellingname in de verzuilde pers grotendeels vergelijkbaar is met die van de politieke partijen in de Kamer. Niet geheel verrassend riep het communistische weekblad De Tribune op tot een protest tegen de ‘schandelijke daad’, ‘die een slag in het gezicht der Hollandschen arbeiders is’.361 Het

356 Handelingen, TK, 22e Vergadering, 04-12-1934,1934-1935, 9.

357 Dit voorstel van Vliegen is precies hetzelfde voorstel als wat de liberaal Boon had gedaan in de 55e

Vergadering van de Tweede Kamer op 25-04-1934. Zie: Handelingen, TK, 24e vergadering, 6-12-1934, 1934-

1935, 847.

358 De buitenlandse artikelen in de Franse kranten en het Engelse Daily Herald worden in de volgende

vergadering vermeld: Handelingen, TK, 55e Vergadering, 25-04-1934, 1933-1934, 1741; In diverse Nederlandse

kranten wordt verwezen naar de artikelen in Manchester Guardian en het Deense blad Politiken. Zie: Nieuwe

Apeldoornsche Courant, ‘De over de grenzen gezette Duitschers’, 29-05-1934, http://bit.ly/1TYUVkV,

geraadpleegd op 24-05-2016.

359 Dit heeft ‘Londen’ gemeld aan Het Vaderland. Zie: Het Vaderland, ‘De te Laren uitgewezen vreemdelingen’,

14-03-1934, http://bit.ly/22OLMkx, geraadpleegd op 26-05-2016.

360 In diverse kranten wordt naar de brief verwezen. De reden dat zaak in Denemarken tot zoveel

verontwaardiging leidde, was dat tot het de Duitse onderwijzer Franz Bobzien behoorde, die een Deense verblijfsvergunning had. Bobzien is nooit teruggekeerd naar Denemarken; hij werd veroordeeld tot vier jaar tuchthuisstraf en overleed in de gevangenis. Zie: Leeuwarder Courant, ‘De uitwijzing van vier Duitschers te Laren; Een Deensch protest’, 23-04-1934, http://bit.ly/1PO6Aqc, geraadpleegd op 24-05-2016; Het Vaderland, ‘De uitwijzing van vier Duitschers te Laren; Een Deensch protest’, 23-04-1934, http://bit.ly/1YhrZtS,

geraadpleegd op 24-05-2016; Van Galen Last, Nederland voor de storm, 53; IISG, Collectie Nederland, kleine archieven en losse stukken, ARCH01748, inv.nr. 120-121, ‘Het Larense geval’.