• No results found

In pleidooien tegen de vluchtelingenstroom, was het niet ongebruikelijk om economische

argumenten te verbinden aan sociale argumenten. Beeldend voor deze koppeling, is de opmerking van de opvolger van Donner, minister Van Schaik (RKSP), in september 1933: ‘In deze tijd van (…) verstoord geestelijk evenwicht bij zoovelen, in deze tijd van werkloosheid, doen zich verschijnselen voor van politiek extreem optreden.’237 Belangrijk om te vermelden, is dat dit idee, dat de toestand

van werkloosheid een goede voedingsbodem was voor politieke onrust, in de jaren dertig ook niet bepaald denkbeeldig bleef. De onrust bestond reeds tientallen jaren aan de linkerzijde, in onder andere de gedaante van communisten en revolutionair-socialisten, die zich door Rusland lieten inspireren. Echter, begin jaren dertig kwamen daar van rechts nog enkele kleine fascistische en nationaalsocialistische partijen bij. In januari 1934 schreef De Graeff, de minister van Buitenlandse Zaken, zelfs dat hij een staatsgreep door de nationaalsocialistische organisatie in Nederland vreesde.238

De veronderstelling dat een te grote immigratie van vluchtelingen het politiek extremisme op Nederlandse bodem zou kunnen versterken, kan puur en alleen op basis van frequentie en draagvlak, onderscheiden worden als een sociaal hoofdargument in de discussies in de Eerste en Tweede kamer. Het argument had in 1933-1940 zowel betrekking op ultrarechtse politieke opvattingen in de gedaante van het fascisme, nationaalsocialisme en antisemitisme, als ultralinkse

235 Van Roon, ‘Het beleid van de Nederlandse regering’, 48. 236 Michman, ‘De joodse emigratie’, 98.

237 Handelingen, EK, 8e Vergadering, 15-09-1933, 1933-1934, 84. 238 Van Roon, ‘Het beleid van de Nederlandse regering’, 44-45.

40 politieke opvattingen. Voordat de uitwerking van dit gedachtegoed kan worden getraceerd in het beleid, moet eerst kort gereflecteerd worden op de grootste ‘extremistisch-linkse’ en ‘extremistisch- rechtse’ politieke partijen.239 Hierbij is het tevens belangrijk om kort te reflecteren op waar die angst

voor zowel links- en rechts-extremisme vandaan kwam. De reden hiervoor is dat er beter inzicht kan worden verkregen in het gegeven dat in de periode 1933-1940 deze angsten vaak in een onderling verband werden geplaatst.

Links-extremisme

Het linkse politieke spectrum heeft zich van meet af aan verzet tegen het nationaalsocialisme en antisemitisme. 240 Het linkse spectrum omvatte ongeveer 26 procent van Nederlandse bevolking en

omvatte een zeer divers gezelschap: onafhankelijke en revolutionaire socialisten, communisten, syndicalisten, anarchisten.241 De linkervleugel werd aanvankelijk hoofzakelijk gevormd door de

Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). De eerste stroming splitste zich reeds in 1909 af onder de naam van de Sociaal-Democratische Partij (SDP).242 De SDP veranderde in 1919 haar naam

naar Communistische Partij Holland (CPH en vanaf 1935 CPN), in navolging van de bolsjewieken, die na de revolutie hun naam veranderden van ‘sociaaldemocratisch’ naar de oudere term

‘communistisch’. De aanleiding voor de naamsverandering van de SDP was de aansluiting van de Nederlandse communisten bij de Derde Internationale (in het Russisch: Comitern) in 1919.243

In Nederland hadden de socialisten weinig inspraak, maar de communisten nog minder.244

Het wantrouwen naar links wortelde sterk in de gebeurtenissen in de periode 1917-1919. Het eenzijdig annuleren van leningen door Rusland na de revolutie van 1917, had in Nederland sterk bijgedragen aan een uiterst gereserveerde houding ten aanzien van het linker politieke spectrum. In Nederland waren het namelijk vooral particulieren afkomstig uit de elite, die geld geïnvesteerd

239 Een korte toelichting bij het ‘extremistisch-links’ en ‘extremistisch-rechts’. Ten eerste is hier gekozen voor

het adjectief ‘extremistisch’ vanwege het feit dat beide zijden zich kritisch opstelden ten aanzien van de burgerlijke maatschappij. Ten tweede wordt het begrippenpaar ‘links’ en ‘rechts’ hier niet gebruikt in de zin van ‘niet-confessioneel’ en ‘confessioneel’. Veeleer wordt gedoeld op vooruitstrevend en (soms

revolutionair)en conservatief (soms reactionair). Hoewel deze omschrijving nog tamelijk vaag is omdat de vraag kan worden gesteld in hoeverre conservatief/vooruitstrevend inderdaad synoniem kan staan voor ‘recht/links, wordt getracht moeilijkheden te vermijden door zo goed mogelijk te differentiëren om welke groepen het gaat.

240 Vlak nadat Hitler tot Rijkskanselier werd benoemd, was op een protestbijeenkomst van de SDAP in 1933 al

stellig verwoord dat de sociaaldemocratie in het verleden ´de toeverlaat voor Joden´ geweest was maar ook in de toekomst ´zal blijven´. Zie: Ursula Langkau-Alex, ‘Bijvoorbeeld Amsterdam. Aspecten van de sociaal- democratische Duitse emigratie’ in: Kathinka Dittrich en Hans Würzner ed., Nederland en het Duitse Exil, (Amsterdam 1982) 109-126, aldaar 115-116.

241 J. C. H. Blom, De muiterij op de Zeven Provinciën. Reacties en gevolgen in Nederland (Bussum 1975) 31. 242 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, ‘De sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)’,

http://bit.ly/28JaOMm, geraadpleegd op 11-01- 2016.

243 Ibidem. 244 Ibidem.

41 hadden in Rusland. Het ging niet bepaald om een klein bedrag; de Nederlandse particuliere

beleggers hadden in 1917 voor zo’n f 940,- miljoen uitstaan in Rusland.245 Daarnaast werd deze

houding versterkt door de ‘vergissing’ van Troelstra. Hoewel de SDAP geen

medeverantwoordelijkheid droeg, heeft deze gebeurtenis toch bijna twintig jaar lang de politieke verhoudingen beïnvloed en werd de vergissing door tegenstanders keer op keer aangedragen als toonbeeld voor onbetrouwbaarheid van de sociaaldemocratie.246

De antibolsjewistische sentimenten uit de jaren na de Eerste Wereldoorlog, leefden sterk op nadat er in februari 1933 een muiterij plaatsvond op het oorlogschip de Zeven Provinciën. De

bemanningsleden kwamen in opstand tegen de harde bezuinigingspolitiek. De SDAP werd als schuldige aangewezen: socialistische ‘agitatoren’ zouden de bemanningsleden hebben opgeruid.247

De muiterij, waarvoor de communisten en de SDAP begrip hadden getoond, maakte dat er een besluit werd genomen dat militairen een lange tijd geen lid mochten zijn van links-revolutionaire partijen (inclusief de SDAP). 248 Zeer exemplarisch voor de verhoudingen in de eerste maanden van

1933, was dat het NSB-lidmaatschap aanvankelijk geen probleem was.249 In 1934 was het

bezuinigingsbeleid wederom een aanleiding voor een oproer. Nadat de steunbedragen werden verlaagd voor werklozen, vond er in de Jordaan een opstand plaats tussen enerzijds de werklozen en aan de andere kant het leger, de politie en de Marechaussee.250 Ditmaal kregen de communisten de

schuld. Het Jordaanoproer werd in de jaren dertig, onterecht, als een communistische opstand beschouwd.251

Met oog op het politieke klimaat in Nederland, met daarin de toename van de

antibolsjewistische spanningen als gevolg van de muiterij en Jordaanoproer, is het misschien niet zo opmerkelijk dat Nederland één van de weinige landen was die in 1934 tegen de Volkenbond-

toetreding van de Sovjet-Unie zou stemmen.252 Toen de SDAP halverwege de jaren dertig haar

standpunten ten aanzien van de monarchie en nationale ontwapening matigde, werd het

wantrouwen minder. Pas in 1939 zouden twee sociaaldemocraten zitting nemen in de regering.253

245 Knapen, De lange weg naar Moskou, 62-63.

246 Paape, ‘Nederland en de Nederlanders’, 16-17, 30-33. 247 Paape, ‘Nederland en de Nederlanders’, 24-27. 248 Blom, De muiterij op de Zeven Provinciën, 22.

249 De NSB kwam aanvankelijk niet op deze lijst voor, pas op 28 oktober 1933, wordt de NSB van Mussert

toegevoegd; Moeyes, De sterke arm, 397.

250 Het verlagen van de steunbedragen voor werklozen was ene hoeksteen van het economische beleid van het

Kabinet Colijn II, dat in het teken stond van aanpassing: kunstmatige verlaging van prijzen en lonen. J. TH. J van den Berg en J. J. Vis, De eerste honderdvijftig jaar. Parlementaire geschiedenis van Nederland 1797-1946 (Amsterdam 2013) 657.

251 Langeveld, ‘De troosteloze jaren dertig’, http://bit.ly/1SYbEXe. 252 Knapen, De lange weg naar Moskou, 62-63.

253 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, ‘De sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)’,

42 Hoewel de confessionele partijen het ‘rode gevaar’ in de eerste helft van de jaren dertig weinig nuanceerden – door zowel communisten en sociaaldemocraten onder dit begrip te scharen – is het wel belangrijk op te merken dat deze politieke groeperingen alles behalve eensgezind

waren.254 Opvallend is dat de veroordeling van het nationaalsocialisme en fascisme door de

communisten en sociaaldemocraten vaak gepaard ging met onderlinge beschuldigingen. Zo liet de communistische partij in 1933 weten dat de SDAP ‘den weg voor het fascisme bereid [had], den weg gelegd waardoor de fascisten aan de macht konden komen’.255 De SDAP schaarde op haar beurt de

communisten en fascisten onder hetzelfde ongewenste extremisme door beide politieke stromingen aan de wijzen als de brandhaard voor ‘geestelijke en politieke verwildering’.256

Rechts-extremisme

Het extremistisch-rechtse politieke spectrum, dat hoofzakelijk werd gevormd door nationaalsocialisten en fascisten, heeft zich jarenlang fel verzet tegen de communisten en sociaaldemocraten omdat zij deze groeperingen beschouwden als een bedreiging voor het staatsgezag. Naast wat kleinere rechts-autoritaire en fascistische partijen, bleek de in 1931 opgerichte Nationaal Socialistische Beweging (NSB) de meeste potentie voor groei te hebben.257

Hoewel de NSB zich vanaf het begin heeft verzet tegen de vluchtelingenstroom, is het wel belangrijk dat hier wel de kanttekening gemaakt wordt dat de hoofdstroming van de partij over het algemeen niet antisemitisch was.258

De aanhangers van de NSB vormden in de jaren dertig ongeveer 2 procent van de

Nederlandse bevolking.259 In april 1935 boekte de partij voor het eerst hele grote verkiezingswinst

van ongeveer 8 procent van de stemmen.260 De voorspoed bleek echter van korte duur: bij de

verkiezingen in 1937 behaalde de NSB een schijnoverwinning van vier zetels.261 Het ledenaantal

254 Opgemerkt moet worden dat ook andere historici tot de conclusie komen dat er in de periode 1933-1935

door de confessionele partijen weinig gespecificeerd werd in het ‘rode gevaar’. Zo concludeert bijvoorbeeld H. van Galen Last over Colijn dat hij ‘weigerde te onderscheiden tussen sociaal-democraten en communisten’; H. van Galen Last, Nederland voor de storm. Politiek en literatuur in de jaren dertig (Bussum 1969) 32; Zie ook: Blom, De muiterij op de Zeven Provinciën, 22.

255 Opmerking van CPH-lid De Visser. Zie: Handelingen, TK, 6e vergadering, 01-06-1933, 1933-1934, 47. 256 Opmerking van SDAP-lid Albarda. Zie: Ibidem, 35.

257 A. A. de Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland. Voorgeschiedenis, ontstaan en ontwikkeling (Den

Haag 1968) 69.

258 Sterker nog, Joden mochten officieel nog tot 1938 lid worden van de NSB; Ibidem, 91-93; Michman, ‘De

joodse emigratie’, 100-102.

259 Michman, ‘De joodse emigratie’, 103.

260 Van den Berg en Vis, De eerste honderdvijftig jaar, 659.

261 Omdat het stemmenpercentage daalde van 7,94 % naar 4,22%, was de teleurstelling van de oprichter van

NSB, Mussert, zo groot, dat hij zelf geen zitting in de kamer wilde nemen; Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, ‘Kabinet Colijn III 1935-1937’, http://bit.ly/28IVu7u, geraadpleegd op 01-02-2016.

43 werd gehalveerd en de partij werd als ‘on-Nederlands’ aan de kant geschoven.262 Een factor die

ongetwijfeld een rol speelde bij forse daling in het stemmenaantal, was dat de Nederlandse economie met ingang van het jaar 1937 langzaam aan het herstellen was.

Een ander argument dat nauw verbonden was aan de angst voor het nationaalsocialisme, was het idee dat de komst van Duits-Joodse vluchtelingen het antisemitisme in Nederland zou aanwakkeren. Door zowel de liberale VDB als de confessionele partijen werd dit argument in discussies over het vluchtelingenvraagstuk opgeroepen ter bescherming van de ‘Joodsche medeburgers’.263 Zo stelde minister-president Colijn bijvoorbeeld in zijn redevoering na de

Reichskristallnacht dat wanneer men ongelimiteerd een stroom van ‘vreemdelingen’ zou

binnenlaten, een ‘noodzakelijk gevolg’ zou zijn dat ‘de stemming in ons eigen volk ten opzichte van de Joden een ongunstige kentering zou kunnen ondergaan’.264 Minder voor de hand liggend is dat

het argument in de tweede plaats, ook gebruikt werd bescherming van het gehele Nederlandse volk. Het idee dat hieraan ten grondslag lag was dat het antisemitisme zich op een gegeven moment ook kon gaan richten tegen andere religieuze stromingen. Zo stelde de katholieke minister van Justitie, Goseling in november 1938 over antisemitisme vast: ‘Het blijft niet bij de Joden, maar het gaat zich ook richten tegen de Christenen, hetzij van Protestantsche religie, hetzij van Katholieke religie’.265

De relatie tussen links- en rechts-extremisme

De reactie van de confessionele partijen op het sociaaldemocratisch-liberale initiatief ‘Eenheid door Democratie’ is een goed voorbeeld om de verhoudingen tussen de angst voor het communisme en nationaalsocialisme te schetsen. De organisatie, die ‘Mussert noch Moskou’ wilde, kon op weinig bewondering rekenen van de confessionele partijen.266 Zo berichtte bijvoorbeeld de

antirevolutionaire krant De Standaard dat communisten en socialisten nooit het nationaalsocialisme zouden kunnen bestrijden omdat hun ideologie, net als bij het nationaalsocialisme, gestoeld was op ‘revolutiebeginselen’.267 Uit diverse opmerkingen in de Eerste en Tweede Kamer blijkt dat de

confessionele partijen het communisme leken te beschouwen als een andere zijde van dezelfde munt.

Soms werd er door de ARP, RKSP en CHU zelfs een verband tussen het communisme en

262 De Jong, ‘De uitdaging van nieuw rechts’, 36-37.

263 Zie bijvoorbeeld: Handelingen, TK, 17e vergadering, 12-09-1933, 1933-1934, 328. 264 Handelingen, TK, 18e Vergadering, 15-11-1938, 1938-1939, 262.

265 Naast minister Goseling, trekt VDB-lid Wendelaar ook deze conclusie. Zie: Handelingen, TK, 16e Vergadering,

18-11-1938, 1938-1939, 383.

266 De leus van de organisatie ‘Mussert noch Moskou’ was een spottende verwijzing naar de slagzin van de

NSB: ‘Mussert of Moskou’; Langeveld, ‘De troosteloze jaren dertig’, http://bit.ly/1SYbEXe.

267 De Standaard geciteerd uit: J.P. Stoop, Om het volvoeren van een Christelijke Staatkunde. De Anti-

44 nationaalsocialisme gesuggereerd door het idee te opperen dat een zwak optreden naar

extreemlinks, extreemrechts zou bevorderen. Een goed voorbeeld voor deze houding is de uitspraak van Kamerlid De Savornin Lohman (CHU) in 1933 dat een ‘leniënt optreden ten aanzien van

revolutionaire gedragingen van links’ het fascisme en nationaalsocialisme in Nederland

aanwakkert.268 Ook ARP-lid Terpstra was in 1934 van mening dat ‘niets den aanwas der fascistische

groepen meer zou bevorderen dan een al te zachtmoedig optreden der Regeering tegenover communistische woelingen’. Kamerlid Kortenhorst (RKSP) liet in 1935 zelfs weten dat de

nationaalsocialisten ‘voortreffelijke leerlingen’ waren van de communisten en dat zij nu ‘precies dezelfde’ activiteiten ontplooiden als de communisten hadden gedaan in de jaren na de oorlog.269

Na de Neurenberger Rassenwetten en de verkiezingsoverwinning van de NSB in 1935, gingen de confessionele partijen zich kritischer opstellen ten aanzien van het nationaalsocialisme. In 1936 werd door de Nederlandse bisschoppen een mandement uitgevaardigd waarin het fascisme en nationaalsocialisme principieel werden afgewezen.270 De generale synode van de gereformeerde

kerken vaardigden een verklaring met een soortgelijke inhoud uit.271 Toch moet opgemerkt worden

dat de afwijzing weinig af deed aan de felheid waarmee het communisme bestreden werd. In 1937 verklaarde de minister van Justitie Goseling nog dat het communisme door ‘zijn wisselwerking op andere stroomingen’ als een ‘primair en actueel infectiegevaar’ voor het Nederlandse volk beschouwd moest worden.272

Nu gereflecteerd is op de aard van de angst voor links- en rechts-extremisme kan er vastgesteld worden welke uitwerking dit gedachtegoed heeft gehad op de ontwikkeling van het vreemdelingenbeleid. In algemene zin kan worden opgemerkt is dat de angst voor politiek

extremisme in de jaren dertig resulteerde in een strikt vreemdelingenbeleid. Dit blijkt op de eerste plaats uit de toelichting van minister Van Schaik in 1934:

‘De geesten zijn onrustiger dan vroeger; dit blijkt in woord en geschrifte, waarin meer buitensporigheden voorkomen. Het een lokt het ander uit. De spanningen groeien; het einde kan noodlottig worden. De ervaring leert (…) dat streng ingrijpen noodzakelijk is. Laat men begaan, dan zijn de geesten weldra niet meer te bezweren.’273

268 Handelingen, EK, 8e Vergadering, 15-09-1933, 1933-1934, 79. 269 Handelingen, TK, 19e Vergadering, 21-11-1935, 1935-1935, 519. 270 De Jong, ‘De uitdaging van nieuw’, 37.

271 Ibidem.

272 Handelingen, TK, 15e Vergadering, 24-11-1937, 1937-1938. 372.

273 Friesch Dagblad, ‘Min. Van Schaik over Justitie’, 08-12-1934, http://bit.ly/1YgQuaj, geraadpleegd op 01-04-

45 Op de tweede plaats blijkt ook uit het feit dat dat de eerste twee aanpassingen in het

vreemdelingenbeleid, in september 1933 en maart 1934, gericht waren op het indammen van politiek extremisme. Zo werd in 1933 een algemeen verbod van politieke actie voor vreemdelingen afgekondigd en in maart 1934 besloten dat ‘rode elementen’ onder de Duits-Joodse

vluchtelingenstroom geweerd moesten worden.274

Daarnaast heeft de angst voor politiek extremisme ook geleid tot het formuleren van een preventief beleid in mei 1934. In de aanloop naar dit beleid lichtte de minister van Justitie toe, dat ‘(…) juist in de huidige tijdsomstandigheden, met die massa-invasie van vreemdelingen, waaronder veel goeds zit, maar ook veel kwaads, het dan toch wel zeer gewenscht zou zijn, een nauwgezet preventief onderzoek te verrichten’.275 Dat preventieve onderzoek was dan naast het controleren of

een vreemdeling in bezit was van genoeg middelen van bestaan, vooral gericht op het vaststellen van hoe ‘schoon’ het politieke verleden van een vreemdeling was. Het doel was om zoveel mogelijk te voorkomen dat politieke extremisten het groeiend aantal werklozen in Nederland zouden kunnen infecteren met een vreemde ideologie.276

Nederland moet ‘vóór alles zichzelf blijven’

Een ander belangrijk sociaal argument tegen de vluchtelingenstroom was het idee dat een te grote invloed van vreemdelingen – met hun vreemde taal en cultuur – afbreuk zouden doen aan de inheemse cultuur. In 1937 lichtte de minister van Justitie, Goseling het belang van deze overweging toe:

‘(…)voortdurend voor oogen te houden, dat zeker in de tegenwoordige omstandigheden de eerste en de hoogste norm moet zijn het belang van onze eigen Staatsgemeenschap, dat culmineert in den uitdrukkelijken van de overgroote meerderheid van ons volk, dat Nederland vóór alles zich zelf moet blijven.’277

In de jaren dertig werd dit idee ook wel aangeduid met het Duitse woord ‘Ueberfremdung’.278 De Latijnse uitdrukking ‘nomen est omen’ lijkt hier niet misplaatst, want de term – die toch op zeker

274 Zie voor verbod voor politieke actie: Handelingen, TK, 17e Vergadering, 12-09-1933, 1933-1934, 327;

Handelingen, TK, 55e Vergadering, 24-04-1934, aldaar 1733-1734; Zie voor besluit in maart 1934: Briefwisseling

Colijn aan Van Schaik, 15 maart 1934 (ARA ministerraad, nr. 298). Geciteerd naar: Leenders, Ongenode Gasten, 243; De Jong, Voorspel, 451-453.

275 Handelingen, TK, 55e Vergadering, 25-04-1934, 1933-1934, 5.

276 Het is mogelijk om dit doel nog verder op te rekken, door naast de communisten en socialisten, ook het

nationaalsocialisme (en fascisme) onder het begrip vreemde ideologie te scharen, wanneer gewezen wordt op het - reeds besproken - verband tussen het links- en rechtsextremisme.

277 Handelingen, TK, 15e Vergadering, 24-11-1937, 1937-1938, 372.

278 In Duitsland werd de term in verband met de Joden voor het eerst gebruikt in de (eerste versie van) de wet

van 26 april, die bepaalde dat het aantal niet-arische leerlingen op hoge scholen niet groter mocht zijn dan anderhalf procent; Reichsgesetzblatt, 26-04-1933, deel 1, nr. 43, http://bit.ly/1P4f0UV, geraadpleegd op 31-

46 invloed van nazistische ideeën duidt – werd gedurende jaren dertig hoofzakelijk gebruikt in het verband met het Duits-Joodse vluchtelingenvraagstuk.279 Een contemporaine definitie is terug te

vinden in het proefschrift De rechtspositie van de den vreemdeling in Nederland uit 1938 van rechtsgeleerde Robert Geuljans. Hij omschrijft Ueberfremdung als: ‘de toevloed van personen, die tot een zoodanige bevolkingsgroep behoren [en die] ernstige gevaren voor het Nederlandse volkskarakter meebrengen.’280

In 1938 werd het besluit om over te gaan op de ontwikkeling van een kampenbeleid onder andere onderbouwd met het argument van Ueberfremdung. Het liberale Kamerlid Bierema reageerde op het betoog van Colijn door te stellen dat hij het eens was met zijn stelling dat de Nederlandse bevolking niet in staat zou zijn grote groepen vluchtelingen te assimileren. Maar volgens het Kamerlid was het ‘gevaar voor een groot gedeelte (..) afgewend’ wanneer de

vluchtelingen ondergebracht zouden worden in kampen.281 Reflecterend op het regeringsbesluit om

het centrale kamp ergens op een kale vlakte in Drenthe te stichten, moet toegegeven worden dat het een effectieve methode was om een groot deel van de vluchtelingen te weren uit het publieke domein. Aangezien het argument het vaakst werd aangehaald, indien de huwelijks- en

naturalisatiekwestie in verband werd gebracht met de Duits-Joodse migratie, is het belangrijk hier wat langer bij stil te staan.

In 1934 werd er door ARP-lid Van Citters voor het eerst aandacht vragen voor het gegeven dat het aantal Duitsers dat genaturaliseerd werd in Nederland ‘onevenredig groot’ was.282 Van

Citters lijkt niet te overdrijven: uit de documenten blijkt dat ongeveer 74 procent van de