• No results found

A.1 Algemene werkwijze effectbepaling

Alle berekeningen in de Proeve Plangebied DPR zijn gemaakt met één geïntegreerd spreadsheet. In dit spreadsheet is de informatie over kansen, kosten en gevolgen uit WV21 verzameld. Ook de berekeningen van het LIR worden in het spreadsheet gemaakt. Dit is mogelijk omdat uitgegaan is van hetzelfde schaalniveau als in WV21, waardoor ‘schalen’ van de resultaten van WV21 relatief eenvoudig is. Alleen het groepsrisico kan niet worden berekend met het spreadsheet, maar vereist het gebruik van een aparte groepsrisicotool. Daarom wordt in het spreadsheet alleen gecontroleerd of bij verschillende normopties aan bepaalde richtwaarden voor het groepsrisico per dijkring wordt voldaan.

Voor alle opties en strategieën zijn de effecten op het risico bepaald voor het zichtjaar 2050. Dit jaar is ook het zichtjaar voor de nieuwe normen zoals beschouwd in het deelprogramma Veiligheid. Er is geen rekening gehouden met fasering; er wordt verondersteld dat de maatregel wordt genomen in (of voor) 2050. Voor een onderlinge vergelijking van de normopties en strategieën lijkt dat in eerste instantie voldoende, maar in een later stadium dient door middel van fasering ook nagegaan te worden wat de robuustheid en flexibiliteit van verschillende strategieën zijn.

Er is geen doorkijk gemaakt naar de effecten voor het jaar 2100. Middels het spreadsheet is dat wel op een eenvoudige wijze mogelijk, maar de vraag is wat een zinvolle interpretatie van die resultaten zou zijn in het kader van de uitgevoerde Proeve Plangebied DPR.

A.2 Beschrijving effectbepaling

Met behulp van het spreadsheet zijn de volgende effecten voor het jaar 2050 bepaald:

• aantal slachtoffers alle dijkringen;

• slachtofferrisico;

• aantal inwoners met een bepaalde LIR-waarde groter dan …;

• dijkringen met een te hoge bijdrage aan het landelijke groepsrisico;

• totale schade alle dijkringenrisico;

• risico; en

• kosten.

A.2.1 Aantal slachtoffers alle dijkringen

Voor het berekenen van het aantal slachtoffers (per dijkring of voor alle dijkringen) is uitgegaan van basisschatting van het aantal slachtoffers uit WV21 (De Bruijn en Van Der Doef, 2011). Hierop zijn de volgende bewerkingen uitgevoerd:

• correctie voor hogere evacuatiefracties voor dijkringen 15, 16, 24 en 35;

• prognose voor 2050 op basis van bevolkingsgroei (in TM van 0,2% per jaar; uniform

voor alle dijkringen);

• bij waterrobuust gebouwde woningen wordt er vanuit gegaan dat er geen slachtoffers

• er is rekening gehouden met een toename van het aantal slachtoffers als gevolg van dijkverhoging. In WV21 zijn voor deze toename van de aantal slachtoffers geen extra analyses gedaan, maar wel voor extra schade als gevolg van dijkverhoging. De toename van de laatste is waarschijnlijk groter dan voor de eerste, omdat in veel dijkringen in het rivierengebied na een overstroming met meer dan 3 meter (gemiddelde diepte) de slachtofferfuncties nauwelijks meer stijgen, terwijl de schadefuncties doorlopen tot 5 à 6 meter waterdiepte. Daarom is aangenomen dat de toename van het aantal slachtoffers als gevolg van dijkverhoging 50% is van de toename van de schade. A.2.2 Slachtofferrisico

Aantal slachtoffers bij overstroming vermenigvuldigd met de overstromingskans(norm) per jaar.

A.2.3 Inwoners en LIR-waarden

De aantallen inwoners die in een gebied wonen met een LIR-waarde groter dan 10-5 of 10-6

zijn bepaald aan de hand van de resultaten van WV21 (Beckers en De Bruijn 2011). In WV21 zijn deze aantallen per buurt bepaald, voor zowel de eerste als tweede referentiesituatie. Voor de berekeningen in de Proeve Plangebied DPR is eerst een hulptabel samengesteld op basis waarvan de aantallen inwoners ook bij andere kansen en andere evacuatiefracties kunnen worden opgezocht. In de berekeningen zit geen aanpassing voor toename overstromingsdiepte bij dijkverhogingen, omdat hier geen gegevens over beschikbaar zijn. A.2.4 Schade bij overstromen

De schade bij overstromen is bepaald aan de hand van de resultaten van WV21 (De Bruijn en Van Der Doef 2011) per dijkringdeel. De bedragen uit HIS-SSM zijn achtereenvolgens vermenigvuldigd met een factor 1,4 (voor prijspeil en economische groei 2000-2011) en een factor 1,6 (vanwege ontbrekende schadebedragen in HIS-SSM en vanwege ‘risicoaversie’). De schadebedragen zijn inclusief de in geld gewaardeerde schade van slachtoffers (6,7 miljoen euro per dode en 12000 euro per getroffene). Voor toekomstige schade wordt uitgegaan van een economische groei van 1,9% per jaar.

De schade is in een aantal gevallen aangepast:

• voor opties / strategieën waar uitgegaan wordt van waterrobuust bouwen is

verondersteld dat door waterrobuust te bouwen de toename van de schade door nieuwbouw volledig kan worden voorkomen;

• in opties / strategieën waar uitgegaan wordt van andere evacuatiefracties dan in de

referentie is de schade lager doordat er minder dodelijke slachtoffers vallen;

• door dijkverhoging zal de schade in de dijkring toenemen.

A.2.5 Risico

Het overstromingsrisico is opgebouwd uit kans en schade als gevolg van overstromen (bij een dijkdoorbraak) en (aanvullend) met kans en schade als gevolg van overloop (bij Deltadijken). Het jaarlijkse risico in 2050 is contant gemaakt met behulp van een discontovoet van 5,5 procent.

Voor Deltadijken is voor grote dijkringen uitgegaan van schade als gevolg van overloop bij 10 l/s/m van 10% van de schade bij overstromen. Voor kleine dijkringen (36a, 37, 39) en voor de dijkringen langs de Limburgse Maas is dat 40% (op basis van Asselman e.a., 2012). Deze situatie treedt op net voor het moment dat er van uitgegaan wordt dat de Deltadijk faalt (bij een 100 x kleinere kans dat de normfrequentie). De schade als gevolg van overloop bij een normkans van 1/1250 zal aanmerkelijk kleiner zijn. Hier is een aanname gemaakt dat deze 1% bedraagt van de schade bij een dijkdoorbraak.

De schade als gevolg van overloop neemt dus toe bij meer extreme omstandigheden. Onder de aanname van een lineair verloop zou de schade gemiddeld zo’n 5% zijn voor grote dijkringen (Figuur A.1, links) en 20% voor kleine dijkringen (Figuur A.1, rechts). Bij een aangenomen exponentieel verloop zou dat zo’n 4% zijn voor grote dijkringen en zo’n 10% voor kleine dijkringen. Met deze laatste percentages is in de Proeve Plangebied DPR gerekend. De onderbouwing daarvan verdient in het vervolg meer aandacht, alhoewel het onwaarschijnlijk is dat door een betere onderbouwing de conclusies over het generiek toepassen van Deltadijken zoals die geformuleerd zijn in de Proeve Plangebied DPR zullen veranderen.

Figuur A.1: Aangenomen lineair en exponentieel verloop van de overslagschade bij Deltadijken als % van de schade bij een dijkdoorbraak bij verschillende overstromingskansen, links voor grote dijkringen en rechts voor kleine dijkringen.

A.2.6 Kosten dijkversterking

De kosten van de dijkversterking zijn bepaald met behulp van kostenfuncties. Deze zijn opgesteld in het kader van WV21 (Zie de Grave en Baarse, 2011). In de Proeve zijn de kostenfuncties voor de tweede referentie gebruikt (dwz., rekening houdend met nieuwe inzichten in piping). De kosten voor de benodigde dijkversterking zijn bepaald zonder rekening te houden met overhoogte, zonder robuustheidstoeslag en zijn precies gedimensioneerd op het jaar 2050. De kosten zijn prijspeil 2009 en exclusief BTW.

De werkwijze waarop de kosten zijn bepaald, volstaat voor het doel van de Proeve (onderlinge vergelijking van strategieën/normopties) maar zijn minder geschikt voor budgetteringsdoeleinden.

A.2.7 Totaal kosten en risico

Het totaal van kosten van maatregelen en risico (als contante waarde) geeft een beeld van hoe goed de opties scoren vanuit economisch perspectief. Zoals al is uitgelegd in de

0 2 4 6 8 10 12 0 0,0001 0,0002 0,0003 0,0004 0,0005 0,0006 0,0007 0,0008 0,0009 overstromingskans per jaa r

s c h a d e o v e rs la g a ls % v a n d e s c h a d e b ij o v e rs tr o m e n 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 0 0,0001 0,0002 0,0003 0,0004 0,0005 0,0006 0,0007 0,0008 0,0009 overstromingskans per jaa r

s c h a d e o v e rs la g a ls % v a n d e s c h a d e b ij o v e rs tr o m e n

hoofdtekst, geldt hoe lager dit totaal bedrag, hoe beter de optie vanuit economisch oogpunt scoort.

B Economisch optimale overstromingskansen en