schoonen, dien voortreffelijken zieleadel, waarop het eeuwig voortdurend wezen,
waarmede het mijne zoo naauw vereenigd is, roemen mag. Mijne E
MMAvordert in
haren nu ongelukkigen toestand, kan het zijn, nog meer liefde, nog meer teederheid,
dan ik haar immer toedroeg; ik moet haar vertroosten, ik moet haar lot op alle
mogelijke wijzen verzachten, dit is mijn heiligste pligt. De voltrekking van ons
huwelijk, is een maatschappelijke en door de godsdienst geheiligde pligt, die ons de
vrijheid geeft om zonder schending der goede orde, om zonder kwetsing van eenige
welvoegelijkheid, als echtgenooten te zamen te leven; doch het eigenlijk verbond
der liefde is gesloten in hetzelfde oogenblik, waarin wij met hart en mond verklaarden,
dat wij elkander beminden en getrouw zouden zijn. Deze verklaring werd toen door
den overaltegenwoordigen God verstaan, en ons huwelijk de vereeniging van ons
bezield menschelijk wezen, was in den hemel gesloten. Niets, volstrekt niets kan dus
op aarde dit heilig verbond verbreken. Ware ik bedelarm, mijn vader! en volstrekt
buiten staat om mijne geliefde E
MMAin haren hulp- en reddeloozen toestand naar
eisch te verzorgen; kon ik met geene mogelijkheid haar ongeluk verzachten, en stortte
ik haar door de voltrekking van ons huwelijk in de diepste ellende; verzwaarde ik
hierdoor haar lijden, ja dan, mijn vader! zoude ik van onze uitwendige, of wettige
verbindtenis afzien, maar
eenmaal gesloten verbond, mijne getrouwheid aan de ongelukkige E
MMA, zoude
daarom niet wankelen. Het dierbaar meisje kan mij daarvan niet ontslaan. Maar dank
zij de zorg van Hem, die ons lot bestuurt, ik bezit tijdelijke goederen in overvloed,
om het leven van eene hulpelooze gade met alle mogelijke genoegens te doorweven.
Dat moet, dat wil, dat zal ik doen. E
MMAzal aan mijne zijde, al haar leed vergeten,
want het zal mijn hoogste wellust zijn, haar geluk uit te breiden, en al het bittere, dat
voor haar in den levenskelk gemengd is, te verzoeten. En is het mogelijk dat
gevoelloozen mij bespotten! (want zelfs het heiligste, waarvan wij ons een denkbeeld
kunnen vormen, wordt bespot,) welnu, zulke ellendige kleine zielen zijn ver beneden
mijne opmerking, ik stel mijn' roem daarin, dat ik mijne E
MMAhet reinste levensgenot
door mijne teederste liefde kan aanbieden, en wie haar met eenige minachting kan
behandelen, zal ik voor een onmensch houden. De hemel behoede mij, dat ik ooit
zoo iets gewaar worde. Maar neen, de ligtzinnigste zelfs is meêdoogend; het koudste
hart wordt bij het zien van lijdende natuurgenooten door medelijden verwarmd, en
zelfs de meest verharde booswicht eerbiedigt het ongeluk. Vaarwel, mijn vader! gij
hebt mij eenmaal tot uw' schoonzoon aangenomen, toen gij mij de hand van uwe
dochter gaaft, gij kunt die dierbare hand niet terugnemen, gij kunt mij den rang van
uwen schoonzoon niet betwisten, neen, u gehoorzamend en liefhebbend, blijf ik uw
zoon
W
ILLEM.’
J
ULIUSgenoot onder het lezen van dezen brief eene vreugd, die zich niet laat
beschrijven. Hij brandde van verlangen, om zijne lieve E
MMAalles te verhalen. Met
zijn' brief en ook dien voor E
MMAin de hand, spoedde hij zich om zijne dochter in
de bekoorlijke vallei, aan welker ingang de landelijke woning stond waar zij toen
hun verblijf hielden, op te zoeken. En hij vond het beminnenswaardige meisje, dat
in de hut van eene arme kranke weduwe eenige verkwikking had gebragt, onder een'
eikenboom, waar eenige lammeren graasden, van hare gedane wandeling vermoeid
nederzitten, met het beschrijvende lofdicht op Zwitserland, door onzen
Vaderlandschen dichter
H.
H.
KLYN, voor haar open geslagen. J
ULIUSplaatste zich
nevens haar op den zodenbank, en toonde haar het opschrift van het briefje aan haar
gerigt; ‘O, van mijn' W
ILLEM!’ (riep zij,) ‘lieve vader!’ en wilde hem den brief
ontnemen. - ‘Neen, zoo niet E
MMA!’ (hernam hij, lagchend,) ‘ik moet u eerst den
sleutel geven, die u den inhoud van dit kleine blad papier zal ontsluiten.’ En nu
verhaalde hij zoo kort mogelijk, op welk eene wijze hij de liefde van haren W
ILLEMbeproefd had. ‘Deze liefde is als goud in het vuur gelouterd,’ (voegde hij daarbij,)
en liet haar nu het afschrift van zijn' brief aan W
ILLEMlezen, en vervolgens ook, met
zelfvoldoening op het vaderlijk gelaat, des jongelings antwoord. Heldere
vreugdetranen blonken in de oogen van het meisje, zij zonk aan de borst van haren
vader, en zuchtte: ‘wat ben ik toch gelukkig! O, mijn vader! wat
deedt gij! maar het is goed; om uwen wil, ik dank u.’ Zij opende nu het aan haar
gerigtte briefje, en las het volgende:
‘M i j n e e e n i g d i e r b a r e E
MMA!
Gij zoudt dan waarlijk de banden die ons voor eeuwig vereenigen, willen verbreken?
neen, dat kunt gij niet. Even weinig als uw of mijn aanwezen vernietigen. Wat ook
mijne bruid, wat ook de uitgekozene gezellin mijns levens moge overgekomen zijn,
ons lot is en blijft voor tijd en eeuwigheid vereenigd, vreugd en leed moeten wij te
zanten dragen: de Allerhoogste is getuige, dat wij ons hiertoe verbonden hebben. Ik
heb mijne bezigheden zoo weten te schikken, lieve E
MMA! dat ik mij na weinig dagen
op reis kan begeven; dan vlieg ik naar Zwitserland, daar sluit ik u aan mijn hart, daar
wil ik u vertroosten en helpen, en u de geneesmiddelen toedienen, daar wil ik met u
lijden, God bidden om uw behoud, en u mondeling verzekeren, dat ik hier, en aan
gene zijde van het graf, eeuwig ben uw liefhebbende
W
ILLEM.’
E
MMAbesproeide deze regelen met tranen, die eene mengeling van gewaarwordingen
In document
Petronella Moens, Legaat aan mijne vrouwelijke landgenooten · dbnl
(pagina 162-165)