gaf F
INÈREzijn paard aan zijn' knecht over, en vraagde vrijheid om zich in de koets
te plaatsen, voorgevende, dat hij met duizeling in het hoofd gekweld was, doch toen
men op een klein dorp van paarden wisselde, en vervolgens met buitengewonen
spoed voortrende, begon D
OORTJEhare valssche vriendin te mistrouwen; zij gaf dit
met alle opregtheid bitter schreijende te kennen, gij misleidt mij, (zeide zij snikkende,)
ik moet, ik wil terug naar mijne ouders! De uitkomst zal mij regtvaardigen, was het
eenige antwoord, dat zij ontving. F
INÈREzat zwijgend, maar verhinderde haar met
kracht, het glas, dat men digt gesloten hield, te openen. Tegen den avond reed men
door eene digte eikenlaan, naar eene niet onbevallige landwoning, en zoo ras de
paarden stil stonden, droeg F
INÈREmijne weenende en sidderende T
HEODORAin
eene prachtig versierde kamer; hier viel hij haar te voet; en smeekte het bijna
wanhopend meisje om vergeving. ‘De teederste liefde,’ zoo sprak hij, ‘heeft mij tot
deze handelwijze gedrongen, en tegelijk ook mijn gekrenkt gevoel. Uwe ouders
hebben mij hun huis ontzegd, even alsof ik een gemeene snoodaard was; zoo iets
kan een man, die prijs op zijne geboorte en op zijne eer stelt, niet ongewroken dulden,
dit moest ik u belijden, dierbare T
HEODORA! wees om 's hemels wil gerust, hier zijt
gij meesteres. Het heeft mij veel gekost om A
UGUSTAmijn plan te doen goedkeuren,
doch zij weet, dat ik uw duurzaam geluk bedoel. Schenk mij vrijwillig uwe hand; nu
wij hier zijn, zullen uwe ouders onze nadere verbindtenis moeten goedkeuren.’
D
OORTJErukte zich van hem los, wrong de handen te zamen, en riep den hemel aan,
om ontferming, zij wilde A
UGUSTAniet zien, maar eene bejaarde goedaardige vrouw
geleidde D
OORTJEnaar een, voor haar geschikt vertrek, en bood haar alle mogelijke
dienstbetooning; D
OORTJEweigerde alles, wat men haar voorzette, zij verlangde
slechts alleen te zijn, en, toen de dienstvaardige vrouw haar nachtlicht had ontstoken,
en haar van alles, wat zij noodig dacht, had voorzien, wenschte zij, op een'
medelijdenden toon, D
OORTJEgoeden nacht, en floot de kamerdeur achter zich digt.
‘Wat ik toen
gevoelde,’ zegt mijn dierbaar kind, ‘laat zich niet beschrijven, mijne
ongehoorzaamheid aan liefhebbende ouders, mijne ondankbaarheid, mijne
ligtzinnigheid, al het onregt mijne dierbare, mijne getrouwe S
OPHIAaangedaan, dit
alles drukte op mijn geweten, als een vreesselijk zwaar gebergte. Neder geknield
smeekte ik vurig vergeving, en hulp, van het liefderijk Opperwezen, en het was mij
nu, alsof moed en kalmte mij de verhooring van mijn gebed verzekerden. Nu begon
ik eenigzins bedaard naar uitkomst rond te zien, gelukkig vond ik een middel om
mij uit het venster veilig neder te laten, aan een' gevaarlijken val dacht ik niet, maar
ik dankte God nooit zoo vurig, nooit zoo met mijne geheele ziel, dan toen ik de vrije
lucht inademde, den vasten grond betrad en bij het licht der maan voort vlugtte.’ Wat
verder met mijn D
OORTJEvoorviel, beste vriendin! heb ik u reeds gemeld. Wat zoude
van haar geworden zijn, indien zij niet had kunnen ontvlugten? wat zoude van haar
geworden zijn, wanneer zij door eenen ongelukkigen val weder in de magt van den
verachtelijken booswicht ware gekomen? ik mag daar niet aan denken, doch het
liefderijk, het alles overziend Opperwezen, zonder wiens toelating geen vogeltje op
de aarde neder strijkt, heeft over mijn kind gewaakt, en den engel der onschuld bevel
gegeven om haar te beschermen, ook toen de lieve ongelukkige, hare onschuld ten
koste van haar leven trachtte te behouden. Gij zult het mij vergeven, dat ik u zoo
lang met mijn geschrijf heb bezig gehouden, vriendin, doch nu is mijne lieve dochter
ontwaakt, de slaap heeft haar verkwikt, en ik geloof dat hare koorts veel minder is
dan gisteren. Vaarwel, mijne hartelijk geliefde vriendin! Nogmaals dankt u mijne
geheele ziel, voor uwe getrouwe waarschuwing, zoo doet ook mijn waarde R
EINHART;
ja dank zij ook uwe dierbare S
OPHIA! D
OORTJEverlangt onuitsprekelijk naar hare
geliefde, maar beleedigde vriendin; kan het zijn, kom met haar voor eenige dagen
bij ons, en deel in den ouderlijken wellust, dien het wederkeeren van ons afdwalend
kind, tot den weg der deugd, ons doet smaken. De harde les, die het lieve meisje
ontvangen heeft, zal welligt voor geheel haar leven nuttig zijn. Nogmaals vaarwel,
en schrijf mij spoedig, dat gij eerlang door uwe komst met S
OPHIA, de vreugd zult
vergrooten van uwe liefhebbende
C
ELESTA.’
N.S. ‘Ik heb nog vergeten u te zeggen, dat F
INÈREhet verblijf van mijne lieve
T
HEODORAbij de brave landlieden, reeds vroeg in den morgen na hare ontkoming
ontdekt had, en het afschuwelijk ontwerp smeedde om haar, (wanneer H
ENDRIK,
gelijk hij vooronderstelde, het lieve meisje naar huis zou brengen,) weder in zijne
magt te krijgen, doch deze helsche boosheid is, door uwe waarschuwing, mislukt.’
Aan C
ELESTA'
Swensch werd alras voldaan; T
HEODORAwas nog niet volkomen
In document
Petronella Moens, Legaat aan mijne vrouwelijke landgenooten · dbnl
(pagina 197-200)