zoo te spreken, wanneer zij
in Noorwegen of op IJsland strandde, dat zij zich naar gelukkig Arabië of naar een
der Moluksche eilanden, heen geduurd had. De waan maakte haar trotsch, stelde haar
bloot aan de bespotting van beter wetenden, en aan de afgunst van hare onnoozele
zusteren, die veilig langs de voorouderlijke kust bleven voortroeijen, en noch kracht,
noch moed bezaten om de ruimte te kiezen. Wat zegt mijn goede oom van zulk een'
beeldrijken briefstijl? maar ik weet, dat de scheepvaart, die gij zoo dagelijks voor
oogen hebt, uw lust is, daarom wilde ik die ter hulp roepen, om mijne gedachten te
helpen afteekenen, en sieraad bij te zetten. Ik wilde eenvoudig maar zeggen, dat eene
vrouw, die een weinig meer kundigheden bezat, dan vrouwen over het algemeen,
ieders opmerking tot zich trok; de goedhartigen onder uw geslacht, bewonderden
haar, vleijers noemden haar godinne, minder goedhartigen benijdden haar, omdat zij
hen overtrof, en omdat zij zelven te loom en te traag waren om met haar te wedijveren.
De verstandigsten konden hare waanwijsheid niet dulden; zij zelve zag op andere
vrouwen als op nietige beuzelachtige wezens neder, en deze, niet ongevoelig voor
die vernedering, vierden hare magtelooze wraak den vrijen teugel, dat wil zeggen,
zij zochten met valkenoogen hare gebreken op, stelden die met eenige bijvoegsels
ten toon, en konden niet genoeg dankbaar zijn dat zij geene geleerde vrouwen waren.
Zeg nu eens, lieve oom! heeft uwe nicht C
ELESTAniet heel knap in de tijden, die
reeds vóór hare geboorte vervlogen zijn, teruggezien? doch ik wil mij de eer daarvan
niet geheel toeëigenen; mijne dierbare pleegmoeder heeft nog een gedeelte dier tijden
beleefd, en zij heeft mij dat alles meer dan eenmaal beschreven. Dat men nu in onze
dagen minder klagten hoort, over zoogenaamde geleerde vrouwen, schrijf ik daar
vooral aan toe, dat ons geslacht over het algemeen meer in den rang der redelijke
wezens, zoo als de wijze Vader van het menschdom het ook gewild heeft, wordt
erkend. Men heeft eindelijk ontdekt, dat de zielsvermogens der vrouw, even vatbaar
voor ontwikkeling, wat zeg ik, welligt meer vatbaar daarvoor zijn dan die van het,
naar het ligchaam sterkere geslacht. Ik geloof zelfs, dat de zielskrachten der vrouw,
die van den man op eene zekere haar eigene wijze overtreffen; juist in die maat,
waarin hare ligchaamskrachten voor die van den man moeten wijken. De beide helften
van het menschdom, (dit vertrouw ik,) zijn, wanneer men alles tegen elkander kon
opwegen, volkomen gelijk bedeeld. Doch ik vrees dat mijn lieve oom mij welligt
voor al te eenzijdig zal houden; nu, dat zeggen wij van onzen kant ook wel eens,
wanneer mannelijke schrijvers hun geslacht een weinig ten koste van het onze
verheffen. Wij moeten dit aan elkander toegeven, maar ik blijf er bij, daar, waar
aanhoudend afgetrokken denken het zenuwgestel sterk vermoeit, daar, kan de man
het, met zijn sterker stoffelijk omkleedsel of ligchaam, beter en langer uithouden dan
de vrouw. Doch daar, waar het op vlugge bevatting, op juiste, fijne beoordeeling, of
gevoel van harmonie, en welluidendheid aankomt, daar zal de vrouw het van den
man
winnen. Doch ik heb reeds meer dan te lang mij met de zielskrachten bezig gehouden.
Het is mij genoeg, dat de algemeene beschaving en volksverlichting in ons land zoo
ver gevorderd is, dat die krachten ook in het zwakkere, of gaarn zoude ik, indien het
mijn' lieven oom niet ergerde, zeggen: in het minder beligchaamde, maar meer
bezielde geslacht, naar waarde geschat worden dan voorheen. Dit maakt dat de meisjes
eene geheel andere opvoeding genieten, hare zucht naar algemeene kennis wordt
tegenwoordig opgewekt en bevredigd, zij worden aan de beoefening van nuttige
wetenschappen gewend, zoo gemakkelijk zoo weinig vermoeijend als zij voorheen
alleen aan het leeren kennen der letteren, en aan het spellen in haar A B boek gewend
werden. Een aankomend meisje, dat heden op de kaart, of op de wereldglobe alle
landen, bergen, rivieren, meren en oceanen weet aan te wijzen, dat de vaderlandsche
geschiedenis van de vroegste eeuwen, meer of min kent, ja dat ons weet te vertellen,
in welke landen de thee, de koffij, de suiker, en de specerijen groeijen, waar de
kinaboom wast, en waar het meeste vershout geteeld wordt, die ons kan zeggen waar
het vaderland is van den olifant, den tijger, den leeuw, den ijsbeer, en het sabeldier,
waar de parelen meestal van den bodem der zee gehaald worden, waar het meeste
goud, zilver, ijzer, en andere metalen uit den schoot der bergen gegraven worden;
zulk een meisje, zeg ik, munt niet uit boven hare speelgenooten, of opgroeijende
vrindinnen. Ook dan niet wanneer zij, om hare denkbeelden goed te leeren
regelen en aaneengeschakeld voort te brengen, kleine verhalen, zamenhangende
brieven, enz., door hare onderwijzers heeft leeren opstellen, zoo weinig, als wanneer
zij hare moedertaal zuiver spreekt en schrijft, en eenige andere levende talen in den
grond verstaat. Neen, ik herhaal het, zulk een meisje munt niet boven anderen uit.
Want voorondersteld zijnde dat geene buitengewone omstandigheden, kinderen uit
den beschaafden burgerstand verhinderen, kunnen alle meisjes zonder onderscheid
in dat alles hedendaags onderwezen worden en meer of min vorderingen maken, naar
dat zij leergraag of vlug van begrip zijn. Deze algemeene oefening, in kennis nu,
behoedt het ijverig lerende en verstandige meisje voor die hatelijke trotschheid en
waanwijsheid, en doet den naam van geleerde vrouw allengs geheel verdwijnen.
Maar ook het meer geoefende verstand der hedendaagsche meisjes, maakt haar bekend
met hare bestemming voor den huisselijken kring, en met al de pligten, die zij daarin
te vervullen hebben, ja daar zij op hare zoogenaamde geleerdheid niet trotsch kunnen
zijn, kunnen zij ook niet met verachting op het vervullen van die pligten nederzien,
of zich vrouwelijke bezigheden schamen. Zij zijn overtuigd, dat zij niet bestemd zijn
om op de hoogeschool, zich tot volksleeraars, geneesheeren, regtsgeleerden, of
filosofen te vormen, en zij zijn met haren stand volkomen tevrede. En eene vrouw,
die de rol van geleerde wilde spelen, zoude in de ziel van ieder welopgevoed en met
algemeene kundigheden verrijkt meisje, even zoo veel afkeer verwekken, als oudtijds
in de ziel van den waren
geleerde. Inderdaad mijn lieve oom! ik heb u te lang bezig gehouden, maar ik had
mij nu eenmaal verstout om u zoo duidelijk mogelijk mijne gedachten te doen weten;
en het eene woord volgde zoo al uit het andere. Doch is het lezen van mijn' brief u
te vermoeijend? leg hem dan maar ter zijde, veel gewigtigs bevat hij toch niet. Eer
ik eindig, moet ik evenwel iets van mijne bedoeling in het opvoeden van mijne
dochter zeggen.
Gelukkig dat mijne lieve pleegmoeder over mijne liefde voor het eenig van den
In document
Petronella Moens, Legaat aan mijne vrouwelijke landgenooten · dbnl
(pagina 123-128)