• No results found

waarschuwd, dat je wegging? Alleen de rekening herinnerde me eraan, dat ik niet alleen in de tent gezeten had.’

‘Was je dat blondje dan zóó gauw vergeten?’ vroeg ze lief deelnemend.

‘Als je geen bot gevangen hebt, weet ik het niet,’ antwoordde Andries. ‘Je bent

altijd een stekelvarken, maar gewoonlijk toch ook wel een beetje geestig. Nu niet.’

‘Als je het persé weten wilt, broertje, ja dan, ik heb me geërgerd. Niet over jou,

hoor,’ voegde ze er gul aan toe. ‘Over mezelf. Ik beloof beterschap. Is je krant al

klaar? Ja zeker?’

‘Heb je dan nog iets?’ Hij vroeg het gretig; er klonk een vertrouwen in zijn stem,

dat haar goeddeed.

‘Misschien morgen. Nu wou ik van jou iets hebben. Ik heb zoo'n idee, dat er

vannacht iets gebeurd is in Den Haag, een bankzaakje noemen ze het. En? Heb ik

het mis?’

‘Welke kranten lees jij behalve de mijne?’ vroeg hij.

‘Geen enkele, wees maar niet jaloersch. Ik heb zoo'n idee, dat is alles.’

‘Ik heb je al vaker gezegd, dat ik mijn slaafsche genegenheid aan je voeten leg,

Thea-lief, maar breng me niet op het slechte pad. Als ik weet, dat jij medeplichtig

bent, zàl ik het verzwijgen.’

‘Dus er was iets? Zie je nou wel, dat mijn ideeën

ook wel eens goed zijn. Maar dat wilde ik niet van jou te weten komen. Jij mag me

vertellen, of er bij dat zaakje arrestaties zijn verricht. Werd er iemand betrapt?’

‘Niemand. Maar er zijn vermoedens. Nee, niet betreffende de daders, doch

betreffende verband met andere bankzaakjes. Dat van vannacht lijkt namelijk verdacht

veel op die inbraak in Utrecht, tien dagen geleden. Als ze vingerafdrukken gevonden

hebben, zullen die wel identiek zijn, dunkt me, want de mededeelingen, natuurlijk

schaarsch, zijn nogal definitief. En dat zijn ze niet gauw. Kwam jij op dat spoor,

terwijl je zocht naar dien Anna Barends-man?’

‘Hoho, Andries, jongen,’ remde ze, ‘niet doordraven, want dan kan je je mond

niet houden. En dat moet nu toch heusch, eventjes maar, dat heb je me beloofd. Ja,

ik gelóóf, ik heb zoo'n pietsie geloof, dat er verband is ook in die richting. Ik heb

óók een pietsie geloof, dat ik het vanavond een beetje beter begrijpen zal. Hm... Wat?

... Ach niets bijzonders, nee heusch niet. Een autoritje op een bumper, in elkaar

gevouwen onder mijn jas, en toen nòg een autoritje in den kattebak, met den deksel

dicht. Leuk, kan ik je aanbevelen als je eens puzzlen wilt, waar je in een dik uur

terecht kan komen.... Oóó nee, niks hoor, geen gevaar of zoo.... Het ontróért me, zoo

bezorgd als jij voor me bent, brave makker. Nee, vandaag zie je me niet. Je hebt over

de laatste dagen anders niet te

klagen en ik moet meer menschen te vriend houden. Ja, morgenavond misschien.

Duikel jij alvast maar een leuk stel bij elkaar, dan kan ik altijd nog zien. En dan bel

ik nog wel. Ik belde nou eigenlijk alleen, omdat ik je gisteravond in den steek heb

gelaten. Ja, natuurlijk ook voor de bank-geschiedenis.... Zeg, luister es, dat blondje...’

Maar Andries Vierhouten had den haak neergelegd. Hij kon er niet tegen, als ze

plaagde met zijn Don Juan-allures, die hij heelemaal niet dacht te hebben. Thea lachte

er om, ofschoon niemand dat hooren kon. Ze lachte nog, toen ze den haak weer

opnam, want ze was er zeker van, dat Andries het nu reeds weer goed wilde maken.

Inplaats van Andries' stem klonk echter een meisjesstem in de microfoon. ‘Bent u

nummer....?’ De gewone vraag van de telefoniste, voor ze intercommunale aansluiting

geeft. Op Thea's bevestigend antwoord kwam even stilte, dan gekraak, dan de

verteekende stem van den onguren sinjeur.

‘Met juffrouw Zwart? Ja? Ik behoef u niet te zeggen, met wien u spreekt? Of je

ook snel veroveringen maakt, Thea. Hoe laat was het vannacht, dat ik je het laatst

zag? Zal dat niet zoo ongeveer half vijf geweest zijn? Nu, nu houd ik het al niet meer

uit, moet ik je iets vragen. Ik wou namelijk graag weten, hoe je daar kwam, op die

plaats van ontmoeting. Ik had je toch afgezet ergens bij Bennebroek? Je wou niet

meer mee. Hoe kwam dat dan, beste meid?’

‘Je hebt me er zelf gebracht, of liever, nog een stukje verder heb je me gebracht,

meer naar huis toe, als je het heel precies weten wilt. Jij had al je aandacht bij het

stuur, daardoor zag je natuurlijk niet, dat ik in den Dicky zat. Snap je het nu?’

‘Dus je ging mee, tot waar we stopten? Thea, Thea, het is niet verstandig, dat je

dat deed, maar het is nog onverstandiger, dat je het me nu ronduit vertelt.’

‘Daar vergis je je in,’ antwoordde ze rustig en overtuigend.

‘Vertel je het me dan niet ronduit?’ spotte de stem.

‘Je vergist je in die onverstandigheid. Want het maakt immers niets meer uit, of

je mij aan den dijk zet of niet! Gisteren had ik nog niets tegen je ondernomen; ik

vergezelde je alleen, uit belangstelling. Nu heb ik me een vesting gebouwd, voor het

geval je lastig zou worden. Ik ben wel eens grillig van aard en ook wel eens een

beetje overmoedig, maar ik ben niet dom, beste Ferdinand. Vandaar dan ook, dat ik

die vesting, snap je. Bovendien, ik moet toch ook wàt doen.’

‘Noodig is het wellicht,’ erkende de stem. ‘Maar of het doelmatig zal blijken?’

‘Je bedoelt, dat vestingen gesloopt kunnen worden. Dat is volkomen juist, voor

zoover het steenen of andere materieele vestingen betreft. Kijk eens, daar houd ik

me niet mee op. Ik geloof niet in de waarde van het materialisme. Mijn vesting is er

een van overbodigheid en daar kunnen onwelkome lieden zich alleen maar aan