• No results found

onderscheiden, wanneer een heel klein deel van een heel zwak Engelsch accentje op verblijf in Amerika duidde.’ Ze klapperde spelenderwijs in de telefoongids, sloeg

die open op de G., op

de Goe. ‘U bent thuis niet telefonisch te bereiken, zie ik. Ik kijk het onwillekeurig

na, ofschoon ik u nog niet als cliënte beschouw, want ik weet niet, wat ik voor u zou

kunnen doen. Men krijgt zoo zijn gewoontes in den loop der jaren.’

Ze hield rekening met twee mogelijkheden. Ofwel het door juffrouw Goedhart

vertelde verhaal berustte op waarheid, ofwel het deed alleen dienst als een smoesje,

om een bezoek te kunnen brengen en haar te leeren kennen. Ze stelde zich echter in

op het laatste, want daar had ze de zeer eenvoudige reden voor, dat het meisje loog.

Het nauwelijks waarneembare accent wees niet, zooals Thea haar in den mond

gegeven had, naar Engeland, doch naar Amerika. Was dit bezoek een spoor, dan zou

ze het zich niet laten ontglippen. Ze keek op haar horloge, maakte een schrikgebaartje.

‘Hemeltje-lief, dat zou ik bijna vergeten hebben. U excuseert me wel een oogenblik,

juffrouw Goedhart?’ Ze nam den haak van de telefoon, draaide het nummer van het

pension, waarin Andries Vierhouten zijn tent had opgeslagen. ‘Mag ik mijnheer

Vierhouten even aan het toestel?’ Tegen haar bezoekster, die zich niet terug kon

trekken en dus zou moeten hooren, wat Thea door de telefoon zei, langs de microfoon

glimlachend, verklaarde ze geruststellend: ‘Het heeft niets om het lijf, een afspraakje.

Ja halloo, Andries. Ik zou je voor twaalven opbellen, had ik beloofd. Het is goed

hoor, ik heb vanavond toch niets te doen. Laten we dan maar naar Victoria gaan.

Kom je me een uur

of half acht halen in Carlton? Dan reken ik er op, ga ik daar eten. Nee sukkel, niet

hotel Victoria, de dancing natuurlijk. Oké.’ En tot de bezoekster, na den haak

neergelegd te hebben: ‘Toen u belde of die telegrambesteller, was ik juist met de

koffie bezig. Kan ik er u mee dienen?’

Juffrouw Goedhart greep haar taschje van de tafel, stond op. ‘Het is heel vriendelijk

van u,’ zei ze, ‘maar als u toch niets voor me kunt doen, als u me toch niet helpen

kan, wil ik u niet langer ophouden.’

Thea twijfelde niet meer. Nu het bekend was, waar ze van avond te vinden zou

zijn, was verder onderhoud overbodig. Ze protesteerde daarom minzaam. ‘Toe nee,

blijft u nog even. Wie weet, misschien....’ Ze repte zich weg, de keuken in, kwam

weldra terug met twee kopjes koffie, warme melk en een schaaltje suiker. ‘Een

moeilijk geval geef ik nooit op, voordat ik het onder de knie heb. En zou ik dan niet

ook een oplossing voor u kunnen vinden? Alstublieft, bedien u zelf.’

De bezoekster kon moeilijk weigeren en nam opnieuw plaats. Thea had haar gezicht

aandachtig opgenomen en gedurende het oogenblik, dat zij staande spraken, haar

gestalte in het geheugen geprent. Thans nam ze de gelegenheid waar, te kijken naar

de handen. Slanke, doch krachtige handen waren het. Handen van een wilskrachtige

vrouw, niet van een schuchter twintigjarig meisje. Een smal gouden ring met een

onevenredig grooten topaas duidde op neiging tot het mondaine, evenals

haar geschoren wenkbrauwen en smal gesminkte lippen in het te bleeke, te zeer

gepoederde gezicht. Ook het gezicht zou dat van een dertigjarige kunnen zijn, door

welberekende make-up een tiental jaren verjongd. Haar gestalte was ongeveer gelijk

aan die van Thea: slank, lenig, van dezelfde lengte.

‘Eigenlijk ligt een oplossing voor u voor de hand,’ zei Thea. ‘Hebt u geld ter

beschikking? Nu ja, niet veel. Als het maar iets is, dat gestolen kan worden. Laat u

dat geld slingeren op uw kamer, tot het wordt weggenomen. Dan klaagt u bij uw

oom en dringt aan op een onderzoek.’

Juffrouw Goedhart hield het kopje, dat ze bijna aan den mond gebracht had, stil

en zette groote oogen op. ‘Dat ik daar niet eerder aan gedacht heb,’ verbaasde ze

zich. ‘Natuurlijk doe ik dat.’ De bedruktheid scheen van haar geweken voor de stellige

overtuiging, dat er nog niets verloren was. Als ze comedie speelde, deed ze het

verduiveld goed, dacht Thea, die haar met de opmerking over de onderscheiding van

Amerikaansch en Engelsch dialect reeds bedekt te verstaan had gegeven, dat ze

althans in één leugen doorzien was. ‘Ik doe het aanstonds, als ik thuis ben. Ziet u nu

wel, dat mijn kennisje het bij het rechte eind had, dat u wel iets voor me wist.’

‘In het minst geen verdienste,’ antwoordde Thea. ‘Het is immers zoo eenvoudig

als iets en ik kwam er niet eens direct op. Als het heelemaal goed was, zou ik al

moeten weten, wat u kwam doen, voordat u op mijn bel drukte. Enfin, wie

weet breng ik het ook nog wel eens zoover. Nu wist ik het niet, maar ik vind het toch

prettig, dat u gekomen bent. De anders zoo stille Zondagmorgen is voorbijgevlogen.

Zullen we nog een kopje?’

‘Nee dank u, werkelijk niet. Ik ga uw raad opvolgen.’ De bezoekster stond, nu

blijkbaar besloten, op. ‘U bent erg vriendelijk voor me geweest,’ zei ze. En dan

schalks, echt een meisje van twintig was ze zoo, met bewondering die de

onbescheidenheid goed moest maken: ‘U zult anders over stilte niet te klagen hebben,