Kon ik toch óók doen? Want goed beschouwd, je mag me dan zeggen dat je van de
politie ben, maar hoe bewijs je me dat? En dan nòg: waar is de reden, laat staan het
bevel tot huiszoeking? Als die nette huurders toch wat op hun geweten zouden hebben,
dan kan ik daar immers nog niks aan doen?’
‘Waarom hou je me zoolang aan den praat, als je toch niets zegt?’ vroeg ze
voorzichtig.
‘Omdat ik te netjes ben, om je dadelijk de deur te wijzen en ook omdat ik me een
beetje verveelde, zoo'n heelen avond alleen. En ook omdat het plezierig is, tegenover
een moedig vrouwmensch te zitten. Want je ben me d'r eentje, neem me niet kwalijk,
moederziel alleen in de rimboe een huis in te dringen, waarin je nota bene zelf denkt,
dat een stelletje bandieten zit. Je mag van geluk spreken, dat je het mis heb, juffie.’
‘Komen ze nog terug vannacht?’
Hij haalde de schouders in vraaggebaar op. ‘Het is een heele ruk door het donker,
naar Antwerpen heen en terug. En ze zullen allicht bij de ouders van die Belze blijven
plakken.’
‘Hoe heet je zelf?’
‘Hoor es hier, als je het persé weten wil, zal je het toch wel uitvisschen, is het niet?
Dat zeg ik nou lekker eens niet. Niet omdat ik me ergens voor hoef te geneeren, maar
omdat ik er niet heelemaal
een verhoor van wil laten maken. Zeg liever eerst eens, wie jij ben.’
‘Ik ben Thea Zwart, als je het weten wil. Veel zegt het je misschien niet.’
‘Ho lala,’ hij schudde met ontzag het hoofd. ‘Ben jij Thea Zwart? Maar dat zegt
me een heeleboel. Drommels, wat een eer valt me te beurt. En dat net nou ik heelemaal
niks gedaan heb om die eer te verdienen. Tjonge, maar dat is wat. En je ben in den
regel nooit zoover de plank mis, is het niet? Zou er dan toch een luchtje zijn aan die
nette menschen, die dat meisje te logeeren hadden?’ Hij grijnsde bewonderend;
misschien ook een beetje om zichzelf, want Thea zou niet vaak zoo in de maling
genomen worden, dacht hij wellicht.
‘Nou schijn ik die plank toch een heel eind mis te slaan,’ zei ze met zelfkritiek.
‘Of misschien toch niet, hè? Zou ik misschien toch wat gevonden hebben?’
‘Bij de doorzoeking van die nette-menschenboedel? Best mogelijk, ik ben er niet
bij geweest.’
‘Neen, dat bedoel ik niet. Hier, in deze kamer, terwijl we zoo genoegelijk zitten
te keuvelen. Niet dat ik het nu al weet, maar later komen er herinneringen boven,
chut man, je weet nooit waar opeens weer zoo'n herinnering vandaan komt en dan
zeg je bij je zelf: zie je nou, had ik dat toen geweten, dan had ik hem mat gezet.’
‘Genoegelijk keuvelend kan je je natuurlijk wel eens verspreken,’ erkende hij.
‘Maar als je je verspreekt, moet je iets te verbergen hebben gehad
en ik heb nou eenmaal niets te verbergen sedert ik mezelf uit de bajes wil houden.
We praten integendeel heel openhartig, ik tenminste. Ik heb eerlijk gezegd, dat ik
leven wil van wat ik verdien en verder geen gemodder. Ik heb gehoord, dat je kwaad
denkt van mijn huurders, nou goed, wat ga je nou verder doen? Ze komen vannacht
niet meer terug, denk ik, want in het donker en dan zoo'n eind en dan nog eerst
plakken bij die familie. Wou je nou toch wachten, tot je ze hier zag?’
‘Ik wou dat meisje opzoeken, die Anna Barends, die hier gelogeerd heeft, vriendje.
Jij weet daar natuurlijk niets van, maar ik heb boven haar taschje gevonden en dus
is ze hier geweest.’
‘Had ik dàt geweten,’ grijnsde hij. ‘Is er een belooning uitgeloofd voor
terugbezorging?’
‘En als ik haar gevonden heb, dan breng ik haar even thuis, zonder belooning,’
ging Thea voort. ‘Mijn belooning zal een negatieve zijn, namelijk de straf voor
degenen, die haar hebben ontvoerd.’
‘O juist ja. Dus die huurder van mij, die had zooveel respect voor je, dat hij op je
schoot? Een heel magazijn leeg nog wel?’
‘Je bent te zeker van je zaak, mannetje. Ik maak me sterk dat ik hier niets tegen
je vinden zou, al zocht ik op mijn gemak alle hoeken en gaten leeg.’ Zijn tevreden
grijns bevestigde haar, dat ze het bij het rechte eind had. ‘Zoo gek ben ik trouwens
niet, dat ik telkens onder dat pistool door wil kruipen. Ik zal dus te gelegenertijd wel
eens
komen voor dit deel van het huis en intusschen opletten, dat je hem niet te ver uit de
buurt smeert. Ik weet zeker, dat je me graag verdonkeremanen zou, als je maar heel
zeker wist, buiten schot te blijven, niet? Daar blijkt de opvoedende, althans de
beschermende kracht van de gevangenisstraf uit. Je hebt er niets op tegen, dat ik je
thans alleen laat? Ons genoegelijk onderhoud zal onvergetelijk voor mij zijn, maar
het heeft nu lang genoeg geduurd.’
‘Dat beteekent zeker een vraag of ik je niet neer zal schieten als een inbreker,
wanneer je probeert je hielen te lichten,’ grijnsde hij. ‘Ik heb het niet gedaan toen je
kwam, waarom zou ik het doen nu je me eindelijk met rust wil laten. Ga in vrede en
zondig niet meer. Dat zei de gevangenisdominee altijd, als hij voor het laatst bij je
kwam. Ik zal je daarbij uitlaten en achter je sluiten. Hoe heb je in vredesnaam kans
gezien, de deur open te krijgen?’
‘Door de keukendeur ben ik gekomen. Die had ik opengemaakt toen ik door de
voordeur was binnengeglipt, terwijl jij je nette huurders een eind gezelschap hield
op de treeplank.’
Ze ging de kamer uit en de gang door naar buiten, gevolgd door den man, die
langzaam sloffend met groote passen haar op de hielen bleef. Tot bij de deur, daar
stond hij stil en leunde tegen de post. ‘Het is hier maar dunnetjes bewoond,’ zei hij,
‘en een eeuwig eind loopen voordat je aan het station Den Hoek ben. Maar bang ben
je niet
en dus bied ik maar niet aan, met je mee te gaan. Wat mij betreft, ik ga naar bed, als
ik de deuren overnieuw gegrendeld heb. Dag juffie, ik wensch je het goeie.’
Ze hoorde het verschuiven der grendels, ze stond alleen, voor een nog langen
nacht. Eenmaal had ze een lange nachtwandeling gemaakt terwille van Ferdinand
en Betty, voor een tweede voelde ze niets. Ze moest haar wagentje op gang zien te
krijgen, al zou ze op de velgen van hier naar Amsterdam gaan. Het two-seatertje van
Ferdinand passeerend, kreeg ze een goeden inval. Het bracht een hoop werk met
zich, doch den grinnikenden bewoner zou er een hak door gezet worden.
In document
Sonja Surink, Het verdwenen meisje · dbnl
(pagina 174-178)