• No results found

Waarom een participatiesamenleving?

6. Zorgethische inzichten ten aanzien van het overheidsbeleid

7.1 Waarom een participatiesamenleving?

In hoofdstuk 5 hebben we gezien dat de overheid in de vorige eeuw een steeds grotere invloed kreeg. Clarijs (2013) beschrijft dat deze verstatelijking ontstond vanuit waarden rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en rechtvaardigheid. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw was de

verzorgingsstaat op haar top en besteedde Nederland een groot deel van haar bruto binnenlands product aan overheidsuitgaven. Als in dezelfde tijd de overheidsfinanciën in een zorgelijke situatie komen, vindt men de overheidsuitgaven te groot en is dit reden voor de overheid om marktprincipes, gebaseerd op de waarden efficiency, effectiviteit en eenvoud, te gaan hanteren. Er wordt

gedecentraliseerd, afgeslankt en bestuurlijk ondernemerschap wordt geïntroduceerd. Van Montfoort (2012) beschrijft hoe de burger vooral vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw steeds meer buiten spel raakt waar het de opvoeding van kinderen betreft. De overheid trekt steeds meer

Ouderschap en Opvoederschap. Gezinsopvoeding of Staatsopvoeding? Pagina 62

verantwoordelijkheid voor het beleid en de uitvoering naar zich toe. Volgens Von Bóné (1992) heeft de toenemende professionalisering op het terrein van de kinderbescherming en de gezinsproblemen, de verwanten en omstanders (vrienden, buren) als “niet-deskundigen” buiten spel gezet. Waar het tot de jaren tachtig primair draaide om de verhouding overheid – burger, ging het vanaf de jaren tachtig vooral om de verhouding overheid – markt. De burger kwam buiten spel te staan.

Het is niet per definitie zo dat marktwerking in de publieke sector goed werkt. Mol (2006) en van der Zijden (2009) zeggen daarover dat publieke dienstverlening geen helder, goed afgebakend en beprijsbaar product is. Het is een proces, geen product. Van Montfoort en Tilanus (2007:107) schrijven: de kern van professionele dienstverlening is dat die op maat, in dialoog met hulpvragers, gemaakt wordt. Van de Donk (2006) stelt dat we in de zorg in het algemeen en in de jeugdzorg in het bijzonder helemaal niet over klanten kunnen spreken, want de hulpvragers zijn afhankelijk van hun hulpverleners. Van der Zijden (2010:21) beschrijft het verschil tussen een dienst en een product: Een product is altijd tastbaar en een dienst is niet aan te raken. Producten kunnen op voorraad worden gehouden en diensten niet. Diensten worden bijna gelijktijdig geproduceerd en

geconsumeerd; hierdoor beïnvloeden de dienstverlener en de dienstontvanger elkaar voortdurend waardoor de kwaliteit van de dienst meebeweegt door die beïnvloeding. Producten daarentegen zijn meestal van consequente kwaliteit en worden ver van klanten geproduceerd. Bij velen leeft de veronderstelling dat het fysieke product vertegenwoordigt wat is afgesproken. Dus gaan we er automatisch van uit dat gelijksoortige afspraken moeten worden gemaakt over te leveren diensten. Maar diensten zijn zeer afhankelijk van het gedrag van de dienstverlener en van de dienstontvanger, dus afhankelijk van het moment van het toeval en zullen altijd worden gemeten aan de beleving, de ervaring die de klant heeft. Van der Zijden verbindt daar vergaande conclusies aan: Essentieel voor kwaliteit in dienstenorganisaties is het leren omgaan met fouten door herstel- en reactievermogen op het moment dat de dienst wordt gecreëerd. Dat betekent in de praktijk dat denken, beslissen en doen niet van elkaar gescheiden mag worden georganiseerd (Van der Zijden, 2010:22).

Er ontstond meer en meer kritiek op marktwerking in de zorg en welzijn. De overheid hoopte dat na de verzorgingsstaat, de markt de sociale orde zou regelen, goedkoper en beter. Maar Boutellier (2011:24) zegt daarover: Maar de commercialisering werkte eerder ontwrichtend dan ordenend voor de sociale verhoudingen. In de zorgmarkt staat concurrentie op gespannen voet met duurzame samenwerking, zowel met de cliënt als met de organisaties waarmee vanwege de zorgketen juist intensief moet worden samengewerkt. De vermarkting in de zorg leidt tot een groeiende

ongelijkheid (Trappenburg, 2011:41) omdat er nadrukkelijker een onderscheid gemaakt wordt tussen noodzakelijke en wenselijke zorg en laatstgenoemde overgeheveld wordt uit het publieke domein naar het commerciële. En Heijne (2013:2) constateert een verband tussen de opkomst van het marktdenken en de uitholling van het publieke debat. Zoals eerder gememoreerd is kenmerkend aan het New Public Management dat de overheid zich als steering people beperkt tot het beheer van de

Ouderschap en Opvoederschap. Gezinsopvoeding of Staatsopvoeding? Pagina 63

overheidsmiddelen en tot processturing op de resultaten. Daardoor hebben de instellingen, als rowing people en ondernemers in zorg en welzijn, de ruimte om te bekijken hoe ze de resultaten halen. Dat heeft tot gevolg dat de inhoudelijke kennis maar ook het beleidsgeheugen bij ambtenaren is verdwenen. Dit leidt tot uitholling van het publieke debat zoals we eerder hebben gezien. Zowel het concept van een terugtredende overheid als het concept van wenselijke opvoeding en daarbij passende opvoedingsondersteuning is niet gethematiseerd en uitgedacht.

De overheid erkent dat de kosten voor zorg en welzijn te hoog oplopen als zij alle

verantwoordelijkheden en uitvoering op zich neemt. Ze heeft getracht hier door invoering van marktprincipes verbetering in te brengen maar is inmiddels wel overtuigd dat dit niet de juiste weg is. Zowel het gebruik als de kosten van zorg en welzijn is sinds de invoering van marktwerking zeer sterk toegenomen. Tevens is sprake van perverse bijeffecten zoals zojuist genoemd. Het

Wetenschappelijk Instituut voor het CDA (2009:134) zegt daarover: waar vraag en aanbod elkaar in de armen vallen, regeert op de markt de prijs, en niet het recht…….behoeft de markt dus op een aantal punten correctie; zij heeft immers van zichzelf geen moraal en bovendien een kort geheugen. Post schrijft daarover Dat door de markt de samenhang in de zorg tegengewerkt wordt, leidt tot een versterking van de ondoelmatigheid (Post, 2009:24). De Leeuw (2001:10) stelt zelfs dat

(quasi)marktwerking sociaal kapitaal en sociale cohesie vernietigd. Velthuis c.s. komen tot de conclusie dat meer markt meer overheid vereist (Velthuis, 2013:27) omdat de overheid als geweten moet optreden, de markt heeft geen moraal die past bij het publieke domein.

Verstatelijking leidde tot een te omvangrijke overheid die ook niet in staat bleek alle verwachtingen adequaat in te lossen. De overheid koos er voor, in navolging van het bedrijfsleven, om over te gaan tot het introduceren van marktprincipes. Van de negatieve uitwerking van deze keuze op het

publieke domein is in deze thesis al uitgebreid verslag gedaan. Momenteel grijpt de overheid naar de derde pijler onder de samenleving, naast overheid en markt, en dat is de burger. Met als gevolg dat we nu verkeren in de transitie van een verzorgingsstaat naar een participatiestaat.

De Thesaurus Zorg en Welzijn4 omschrijft de participatiestaat als volgt: staatsvorm, opvolger van de verzorgingsstaat, waarin de overheid niet meer de burgers van de wieg tot het graf verzorgt, maar ze stimuleert en ruimte geeft om te participeren op de arbeidsmarkt en een vangnet garandeert als het mis gaat; van burgers wordt eigen verantwoordelijkheid en participatie aan de samenleving verwacht.

Verstatelijking en vermarkting hebben geleid tot een veelheid aan voorzieningen op het gebied van gezondheid en welzijn maar tegelijkertijd tot een grote inmenging door de overheid in het leven van burgers enerzijds en een grote mate van afhankelijkheid en consumentisme bij de burger anderzijds.

4

Ouderschap en Opvoederschap. Gezinsopvoeding of Staatsopvoeding? Pagina 64

Nu blijkt dat overheid en markt niet de oplossing kunnen bieden krijgt de burger een heel

belangrijke rol toebedeeld. Meer eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid worden door de overheid gezien als de sleutel voor betere kwaliteit en lagere kosten.