Thema #2: Filosofie, opiniejournalistiek & waarheid
4. Waarheid in de voor-‐kantiaanse filosofie
In de vorige sectie heb ik laten zien hoe filosofische ontwikkeling en
journalistieke historie in elkaar grijpen. Het hoofdthema van deze scriptie, waarheid, heb ik grotendeels laten liggen. Ook daarvoor is het nodig om een stuk van de
filosofische ontwikkeling opnieuw naar boven te brengen, om te beginnen een hele grove schets van de filosofie tot Immanuël Kant en de zoektocht naar waarheid binnen die filosofie. Hans Joachim Störig schetst in zijn Geschiedenis van de filosofie een goed beeld van de ontwikkeling van de filosofie, al in de vroege oudheid, en de rol van waarheid binnen deze filosofie. Ik schets eerst een beeld van de ontwikkeling van het denken over waarheid binnen de filosofie en laat daarna zien hoe dit zich verhoudt tot het denken over waarheid binnen de journalistiek.
a. Plato en Aristoteles
Het voorbeeld van Pilatus uit de inleiding laat zien dat waarheid al sinds de oudheid een belangrijk thema is. De vroege Griekse filosofie houdt zich veelvuldig bezig met de ‘oergrond’, veelal oerstof genoemd.130 Het was gebruikelijk bij de vroege Griekse
filosofen om te proberen de gehele werkelijkheid tot één vaststaand principe terug te brengen, of dat nu water was (Thales van Milete131) of mathematische principes
(Pythagoras132). Buiten de eigen periode hebben deze filosofen maar weinig invloed
gehad op het denken over waarheid. De Middeleeuwen kunnen, qua filosofie, grofweg gekarakteriseerd worden als een strijd tussen Plato en zijn leerling Aristoteles, beide uit de Griekse tijd. Plato neemt van de sofisten over dat de mens altijd een soort filter vormt om tot kennis te komen, dat een mens slechts een verschijning van de werkelijkheid ziet. Achter die verschijning van de werkelijkheid ziet Plato de Ideeën: ethische zaken als gerechtigheid, maar ook mathematisch zuivere vormen, die juist omdat zij door onze zintuigen niet gekend kunnen worden, zuiver zijn.133
Plato’s leerling Aristoteles systematiseert het denken over waarheid. Hij legt de basis voor een groot deel van de laatmiddeleeuwse filosofie en wetenschap,
voornamelijk door zijn werken over onder meer logica (Organon), natuurwetenschap 129 Deuze, M. (2005), p. 444 130 Ibidem, p. 114 131 Delfgaauw, B. (1969), p. 10 132 Ibidem, p.11 133 Störig, H. J. (1972), deel 1, p. 149-‐151
(Physica en De Anima) en metafysica (gelijknamig).134 Zijn leer over de logica vertelt
vooral hoe redeneren mogelijk is en welke categorieën bestaan, maar houdt zich afzijdig van de inhoud van de werkelijkheid. Belangrijkst voor de zoektocht naar waarheid is zijn wet van de non-‐contradictie: a kan niet tegelijkertijd niet-‐a zijn.135 136 Ook
ontwikkelde Aristoteles de wetenschappelijke methode van de inductie, waarbij door het onderzoeken van individuele gevallen algemene wetten gezocht worden.
Anders dan Plato ontkent Aristoteles het bestaan van een ideeënwereld. Volgens Plato zijn de ideeën het werkelijke en de afzonderlijke zaken slechts een afschaduwing daarvan. Aristoteles zegt juist dat de idee, Störig gebruikt als voorbeeld de idee ‘boom’, niet los kan bestaan van de afzonderlijke dingen, in dit geval bomen.137 Plato blijft tot
halverwege de Middeleeuwen de belangrijkste inspirator van de filosofie.138
In de tweede helft van de Middeleeuwen, als de zogenaamde scholastiek tot ontwikkeling komt neemt de rol van Aristoteles, min of meer vergeten139 tijdens de tot
‘patristiek’ gedoopte eerste helft van deze periode, langzaamaan toe.140 Dat komt vooral
doordat het Europese christendom via moslimgeleerden (en dat weer via de Kruistochten141) opnieuw in aanraking komen met de andere Griekse filosofen,
voornamelijk Aristoteles, waarvan moslimgeleerden kopieën hebben bewaard.
b. Begrip en zaak
De belangrijkste denker uit de scholastiek, Thomas van Aquino, sluit aan bij Aristoteles met: ‘Veritas est adaequatio intellectus et rei’, dat vertaald kan worden met ‘waarheid is de overeenstemming tussen begrip (of: verstand) en zaak’.142 Een licht
gewijzigde vorm hiervan (‘Veritas est adaequatio rei est intellectum’, dus: Waarheid is de overeenstemming tussen zaak en kennis) is volgens Martin Heidegger, in zijn essay
On the Essence of Truth, de traditionele definitie van waarheid.143 Popper, die een hele
belangrijke rol speelt bij het laatste thema hangt een variant van deze stelling aan, die de correspondentietheorie genoemd wordt.144
Dit waarheidsbegrip laat al enige ruimte voor een vorm van relativisme:
waarheid is niet een abstracte idee die onafhankelijk van de dingen bestaan zou of een feitelijke situatie die slechts op de dingen toepasbaar is, maar een kijk op de dingen door het filter van het menselijk verstand. Beter gezegd: De overeenstemming tussen een zaak en wat men van een zaak denkt moet altijd gezocht worden. Wel wijst Thomas van Aquino alle filosofie die in de werkelijkheid slechts een voortbrengsel van de geest ziet af.145
134 Delfgaauw, B. (1969), p. 28 135 Störig, H. J. (1972), p. 168, 169
136 Zie ook Emmet, E. R. (1970), p. 46-‐50 voor een uitleg van de wet van non-‐contradictie 137 Störig, H. J. (1972), deel 1, p. 170 138 Ibidem, p. 224 139 Ibidem, p. 209 140 Ibidem, p. 226, 227 141 Ibidem, p. 239 142 Heidegger, P. (1978), p. 115 143 Ibidem, p. 120 144 Popper, K. R. (1978), p. 150 145 Störig, H. J. (1972), deel 1, p. 245
Descartes, vaak tot de vroege Verlichtingsfilosofen gerekend, twijfelt aan alle waarheden, maar ziet twijfel en de denkarbeid die daaraan ten grondslag ligt wel als waarheid waar hij op bouwen kan.146 Hij grijpt hiermee terug, mogelijk zonder het zich
te realiseren, op Augustinus, voor wie het eigen denken eveneens het onwrikbare
uitgangspunt van zijn filosofie vormt.147 Ervaring en experiment zijn voor Descartes veel
belangrijker dan voor Augustinus, echter: hij zoekt grond om de ervaring te kunnen funderen in het denken. Kritiek op Descartes is dat zijn twijfel niet oprecht is, dat hij nooit werkelijk getwijfeld heeft aan de ervaring of aan God.
Volgens sommigen valt Descartes onder de vroege verlichters, anderen menen dat de Verlichting later begint. De Verlichting valt te karakteriseren als een periode waarin de filosofie ‘seculariseert’, dat wil zeggen: steeds meer onafhankelijk wordt van de kerk. Uiteindelijk vormt Immanuël Kant volgens Störig het sluitstuk van de
Verlichting,148 van waaruit de recentere ontwikkeling van het denken over waarheid
beschouwd kan worden.