Thema #4: Levensbeschouwing en waarheid
4. Levensbeschouwing en journalistieke duiding
Opiniejournalistiek is journalistiek die kennelijk bedoeld is om persoonlijke opinie publiek te maken. Niet het resultaat is het criterium in mijn definitie, maar de intentie die uit het resultaat spreekt. Daarbij zijn er twee soorten opiniejournalistiek: de journalistiek waarbij een journalist verschillende (expert)meningen bij elkaar brengt, volgens Skovsgaard et. al. de ‘public forum’-‐functie, en de journalistiek waarbij een journalist zelf op basis van argumentatie tot een conclusie komt, wat Skovsgaard et. al. de ‘public mobilizer’-‐functie noemt.
a. Levensbeschouwelijke dialoog
‘Public forum’ veronderstelt verschillende visies, zo niet verschillende levensbeschouwingen. Bij ‘public mobilizer’ wordt geprobeerd een groep van eigen opvatting te overtuigen, wat de schrijver alleen dan kan doen als hij bewust is van verschillende opvattingen en gezichtspunten. Beide zijn dus in essentie een dialoog van verschillende levensbeschouwingen met elkaar. Samengevat leert dit vierde thema dat de journalist zowel op interne als op externe wijze met levensbeschouwing in aanraking komt: intern, omdat hij of zij zelf levensbeschouwelijk is en extern omdat de
samenleving niet alleen levensbeschouwelijk is, maar ook levensbeschouwelijk divers. Het is in deze context interessant om af te ronden met de afscheidsrede van Van Peursen, waarmee ik dit hoofdstuk begon.
Van Peursen sluit de rede af met te betogen dat verschillende geïsoleerde
culturen door technologische ontwikkeling en globalisering uit dit isolement raken, een confrontatie noemt hij dit, waardoor er steeds gevarieerder culturele beïnvloeding plaatsvindt. Voor beoordeling van de politieke consequenties hiervan is naast The Clash
of Civilisations? van Huntington, die vooral geïnteresseerd is in beschavingen, ook The End of History?356 van politiek filosoof Francis Fukuyama interessant, hoewel beide tot
duidelijk verschillende conclusies komen.
Van Peursen kijkt vooral naar de consequenties op het gebied van kennis, waarbij hij concludeert dat de vraag naar het werkelijkheidsgehalte van ons kennen niet
theoretisch of filosofisch van aard is, dat er verschillende manieren van kennen zijn en
355 Ibidem, p. 78, 79
dat deze geïntegreerd dienen te worden.357 Niet de wiskunde of andere ‘zuivere’
wetenschappen brengen echte kennis over de werkelijkheid, maar juist contact met de gewone dingen.358 In die zin is zijn pleidooi vergelijkbaar met dat van Emanuel Rutten.
Dat is ook de wereld waar journalisten, als het goed is, zich veel mee bezig houden, dus het belang hier lijkt mij evident.
b. Veelzijdig benaderen
Deze alledaagse wereld blijkt, naarmate wij hier verder in doordringen,
veelzijdiger dan wij denken, betoogt Van Peursen verder, en daarom zijn verschillende manieren van kennen nodig om deze te begrijpen. Hiertoe rekent hij ook religieuze en metafysische kennis. Integratie is nodig omdat het tegen elkaar uitspelen van soorten kennis leidt tot verkokering en verbrokkeling, zoals hij al eerder in de toespraak zei, en tot een lager werkelijkheidsgehalte. “Religieuze kennis verwordt dan tot sociale pressie, instinctieve reactie of een irrationele sprong”, zegt Van Peursen, waar de diep
instinctieve reactie bijvoorbeeld kennis uit de natuurreligie is. Louter rationele kennis zorgt voor een “ragfijn net van desnoods wetenschappelijke kennis, dat echter de ware wereld aan het oog onttrekt.”359
De werkelijkheid is bij Van Peursen tamelijk narratief, de theoretische en zekere kennis is volgens hem te beperkt om veel over de werkelijkheid te kunnen zeggen. Het gaat hem om het vertellen van geschiedenissen:
“Consistente en overtuigende kennis ontstaat als men althans begint met werkelijke
gebeurtenissen op een rij te zetten om er zo iets naar voren te brengen dat onder alle tijden herkenbaar is.”
Daarbij is Van Peursen van mening, dat blijkt al enigszins uit het bovenstaande citaat, dat het hierbij niet alleen gaat over achtergrond voor wetenschappelijke kennis, maar ook om ethische overtuigingskracht. ‘Een taal die alleen beschrijft, sluit talloze andere beschrijven uit’, citeert Van Peursen Rosenzweig.360 Verhalen kunnen, anders
dan beschrijvingen, richtinggevend zijn voor denken en handelen.361 Van Peursen heeft
het hier nadrukkelijk niet over de journalistiek en zijn pleidooi voor verhalen kan niet direct gelezen worden als een betoog voor narratieve journalistiek.
Nicholas Wolterstorff wijst op de verantwoordelijkheid in het denken en
handelen voor wetenschappers, maar dit geldt net zo goed voor journalisten, in De rede
binnen de grenzen van religie, waarin hij betoogt dat de mens in bepaalde kennis en niet
zonder deze kennis, en dat is niet noodzakelijke zuivere wetenschap, zijn bestemming vindt.362 Sterker, volgens Wolterstoff heeft ook de wetenschapper om een bijdrage te
leveren aan ‘shalom’, dus strijden tegen armoede en onderdrukking. Wetenschappers mogen niet doen alsof de ‘culturele bestemming van de mens’ bereikt kan worden zonder de worsteling om die bestemming van de mens te verbinden met het verbreken van ‘ketenen van armoede en onderdrukking’.363
357 Van Peursen, C. A. (1985), p. 13 358 Ibidem, p. 14 359 Ibidem, p. 15 360 Ibidem, p. 16 361 Ibidem, p. 17 362 Wolterstorff, N. (1993), p. 94 363 Ibidem, p. 104
De werkelijkheid veelzijdig benaderen kan ook door middel van dialoog, zoals bij Emmet, en hangt samen de vorming van een groepsoordeel, zoals beschreven door Dalkey en Rourke en zoals uitgebreider behandeld in het vorige hoofdstuk.
5. Conclusie
Wolterstorff en Van Peursen hebben duidelijk een norm voor ogen ‘hoe het zou moeten zijn’, een norm voor de orde van de samenleving, een norm voor hoe mensen met elkaar om zouden moeten gaan, een norm voor hoe mensen zouden moeten kunnen leven. Het is ondenkbaar dat deze normen wel voor wetenschappers zouden gelden, maar de journalistiek, in het bijzonder de opiniërende journalistiek die het publiek zou moeten mobiliseren, hieraan voorbij zou gaan. Deze normen zijn niet toevallig; een vergelijking met ethische normen binnen andere culturen, zoals C.S. Lewis heeft gemaakt, geeft in grote lijnen hetzelfde beeld, al verschillen details en zijn er graduele verschillen.
Deze min of meer objectieve ethische normen, zoals in het vorige hoofdstuk naar voren gekomen, en de geschiedenis van waaruit de journalisten gevormd zijn, vormen het paradigma van waaruit journalisten werken, van waaruit zij een oordeel kunnen vellen. De cultuur van waaruit journalisten werken is bepalend voor hun oordeel over allerlei zaken.
Taal, ethische normen, esthetische normen en allerlei gebruiken komen uit cultuur voort. Cultuur, zegt Girard, komt voort uit religie. Zelfs als hij geen gelijk heeft, blijkt religie en levensbeschouwing niet te ontwijken voor journalisten, al was het maar omdat religie en levensbeschouwing grote invloed hebben op politiek, conflicten en gedrag. Dat wil niet zeggen dat er sprake is van een cultureel determinisme, een kleine groep of een vasthoudend individu kunnen grote invloed hebben op de verandering van een cultuur en van ethische normen door vasthoudend gedrag. Journalisten komen vanuit ethische normen en geschiedenis niet noodzakelijk tot een goed oordeel.
a. Vooroordelen
De ethische normen van vroeger kunnen, door bijvoorbeeld dat
trekkersmechanisme, onacceptabel worden. Dan worden onjuiste ethische oordelen gezien als vooroordelen. Vooroordelen, zo zegt het vorige hoofdstuk, blijven vaak onzichtbaar als vooroordeel omdat zij gezien worden als echte kennis.
Oplossingen voor vooroordelen die als echte kennis worden gezien zijn onder andere het lezen van oude boeken naast nieuwe boeken, zoals Lewis zegt, en het gebruik maken van verschillende soorten kennis, niet alleen ‘zuivere kennis’, maar ook
ervaringswijsheid, metafysische en religieuze kennis, zoals Van Peursen aanraadt. Veel in de werkelijkheid verandert, de journalist krijgt pas zeebenen als hij of zij zicht krijgt op die zaken die niet veranderen. Op die manier kan het oordeel van de journalist verbeteren. Door steeds te zoeken naar andere gezichtspunten en steeds in dialoog te zijn met andere opvattingen, van nu en van vroeger, kan de journalist eigen
vooroordelen deels herkennen en zo voorkomen.
Het varende schip van kennis kan niet zomaar in één keer vervangen worden, het is alleen te veranderen vanaf het schip en de eigenschappen die het tot schip maken kunnen nooit veranderen. Wil een journalist dus goed functioneren, dan is het nodig dat hij zich bewust is van zijn geschiedenis en van de vaste eigenschappen van kennis en moraal. Om zeebenen te krijgen binnen de veranderende samenleving moeten
journalisten zicht op de horizon krijgen, op dat wat niet verandert. Religie, moraal en zuivere kennis hebben elk eigen zwakheden, om tot een goed oordeel over de
werkelijkheid te komen dienen deze met elkaar in dialoog te zijn. Op die manier kan de journalist binnen zijn levensbeschouwing en steeds in dialoog waarheid benaderen.