• No results found

Waarde van de retorische filosofie

In document Een Gevecht voor de Vorm (pagina 39-44)

De kracht van communicatie van bepaalde overtuigingen en inzichten is eerder een retorische dan een logische kracht. Argumenten wegen voor de één nou eenmaal zwaarder dan voor de ander. Het gewicht van een argument of de kracht van een overtuiging hangt samen met subjectieve

voorkeuren en een algehele ideologie van een individu. Mensen hebben voor zichzelf een bepaald begrippenapparaat waarmee ze nieuwe ervaringen en overtuigingen categoriseren. Zo wordt veelal bevestigd hoe en wat men toch al dacht.

7

Sociologische theorie eerder begrepen als meta-sociologie die vragen behandelt als wat is sociologie en hoe zou sociologie moeten functioneren.

- 40 - Het is aan de filosofie om dit patroon van oordelen open te wrikken en de grenzen van het

begrippenapparaat flink op te schudden. Op deze wijze wordt een openheid naar de wereld gecreëerd, een ruimte waarin de filosofie tot stand kan komen, waarin verandering mogelijk wordt en een nieuw perspectief op de dingen zichtbaar. Het is dus de kunst om de ander tot deze openheid te verleiden. Dit lijkt me zinvoller dan de ander proberen te overtuigen van een bepaalde

overtuiging, immers hiermee worden vooral diegenen bereikt die die overtuiging toch al hadden. De ander verleiden tot het ontwikkelen van zijn ontdekkende geest die nieuwe perspectieven, die eerst gedekt waren, ont-dekt. Deze wijze van het delen van kennis komt tot bloei in de essayistische en ook aforistische vorm. Een vorm die subjectiever en minder feitelijk is dan een betoog, een sterke neiging kent tot het stellen van open vragen en tot reflectie op een onderwerp zonder te

argumenteren en te debatteren. Een manier van communiceren die de lezer probeert aan te zetten tot denken, in plaats van het gehele denkproces in de vorm van een betoog kant-en-klaar te presenteren.

Niet alleen de vorm maar ook bepaalde stijlmiddelen kunnen worden ingezet om dit doel te bereiken, zo schrijft Gillian Rose in Melancholy Science. Hij beschrijft dat Adorno gebruik maakt van “stylistic strategies”, zoals ’shock’, exaggeration, fantasy, provocative formulation’. Later in de tekst kan Adorno een overdrijving relativeren door een ander aspect van het onderwerp te benadrukken, een ander perspectief zichtbaar te maken. Adorno is in zijn stijl dan ook sterk geïnspireerd door Nietzsche. (Rose, 1978, pp.12,13)

Richard Schacht schrijft in de Cambridge Companion to Nietzsche dat Nietzsche andere taken voor de filosoof heeft dan gebruikelijk en op vreemde wijze met zulke problemen omgaat. De gebruikelijke scholastische wijze van filosofie neemt een bepaald probleem als uitgangspunt en gaat vervolgens beargumenteren welke proposities waar en welke proposities onwaar zijn betreffende dit probleem. Meestal kent een dergelijk probleem van te voren al vaststaande oplossingen waarbinnen de filosoof zijn positie kan bepalen. Het meest klassieke voorbeeld is het vrije-wil debat waarbij de keuze valt tussen het zijn van een determinist, een compatibilist of een aanhanger van de vrije wil. Andere tekstboek voorbeelden die Schacht geeft zijn het bestaan van God, de realiteit van de externe wereld en de mogelijkheid van synthetische a priori kennis. (Schacht, 1996, p.156)

Voor Nietzsche is deze vorm van filosoferen ijdel en leidt het af van de werkelijke taak van de filosofie, dat is het analyseren van interpretaties en waarde schattingen, het zelf interpreteren en evalueren, de werkelijke motieven van een bepaalde filosofie zichtbaar maken en het opschudden van een vast geloof of dogma. De filosoof die Nietzsche voor ogen staat moet zichzelf niet laten vastzetten in een overtuiging, maar moet dansen over de hoofden van degenen die de debatten

- 41 - voeren. “Nietzsche suggests that his sort of philosopher must be a dancer rather than a plodder, adept at moving quickly from one stance to another, and so avoiding becoming frozen in any one of them and thus unable to bring a host of them into play.” (Schacht, 1996, p.159)

Dit wordt vaak als confronterend ervaren, precies om die reden dat mensen bevestigd willen zien hoe ze toch al dachten en niet op zoek zijn naar een nieuw perspectief. Dit heeft er ook mee te maken dat mensen hun identiteit ontlenen aan hun opvattingen en overtuigingen en ze zijn dan ook bereid om die te verdedigen. Maar niet zelden houdt de mens vast aan een ideologie die niet in hun eigen voordeel strekt, die de mens zijn potentieel niet laat verwezenlijken. Dit speelt zowel in de teksten van Nietzsche een grote rol (wanneer hij het nihilisme beschrijft), als in de marxistische traditie waar Adorno en de Frankfurter Schule onderdeel van zijn.

Degenen die zichzelf aan een zijde van een debat plaatsen met bijbehorende standpunten en overtuigingen zijn als het ware gesloten voor andere en grotere perspectieven. Dit in tegenstelling tot het essayistische project dat een onderwerp in een krachtenveld wil laten zien, waardoor begrip voor andere perspectieven mogelijk wordt. Zodoende wordt er een openheid gecreëerd. Vaak worden dansende (of essayistisch schrijvende) filosofen als Nietzsche en Adorno van inconsequentie beticht en zeer waarschijnlijk komt dit voort uit hun stijl. Deze stijl wordt gekenmerkt door het idee dat een object, onderwerp of concept het best wordt weergegeven door het vanuit verschillende (en soms dus tegengestelde) perspectieven te observeren en te beschrijven. 8 (Rose, 1978, pp.12,13) Maar deze problematiek van kennisvergaring waarbij de werkelijkheid zelf dubbelzinnig is en slechts

begrepen kan worden door deze dubbelzinnigheid te omarmen en te dansen, wordt nog complexer

wanneer ook de taal die die werkelijkheid beschrijft dubbelzinnig is. In de Cambridge Companion to

Nietzsche wordt beschreven wat Nietzsche over taal zegt in het essay On Truth and Lies in a

Nonmoral Sense uit zijn vroege periode (uit 1873). Nietzsche’s these is dat taal altijd metaforisch is,

maar dat de mens dit gegeven al snel vergeet en zich zijn eigen constructies van taal en werkelijkheid verbeeldt als “permanent fixtures” (Huhn, 2004, p.29). Realiteit is niet in taal te vangen. “Truth, on this view, amounts ultimately to a mode of retoric.” (Huhn, 2004, p.30)

Wat als waarheid wordt geaccepteerd door een persoon of door een gemeenschap is zo bekeken afhankelijk van retorica, de leer van welsprekendheid. Wie deze overtuigingskunst bezit zal anderen kunnen overtuigen van de waarheid van een bepaald gedachtegoed of kan een ander laten denken zoals het hem uitkomt. Waarheid, kennis en communicatie ervan is dan ook een machtsspel. In die

8

Als we het vrije wil debat bekijken zien we iets dergelijks gebeuren. De deterministen bekijken het probleem vanuit een wetenschappelijk perspectief en stellen dat de wil onvrij is, want die wordt bepaald door wetmatige processen in het brein. Aan de andere kant zijn er de mensen die stellen dat de wil vrij is vanuit het perspectief van de menselijke ervaring. Beide opvattingen zijn waar en mogelijk waardevol binnen hun eigen perspectief.

- 42 - zin is waarheidsvinding en filosofie ook altijd politiek. Nietzsche is zich hiervan bewust en maakt dan ook veel gebruik van retorica. Een stijlmiddel van Nietzsche is de overdrijving waarmee hij de lezer probeert te provoceren, te prikkelen zodat de lezer geïrriteerd raakt en vanuit dat affect zelf gaat nadenken over een onderwerp. Nietzsche is niet zozeer bezig met de lezer te overtuigen van een bepaalde stelling, maar eerder met het uit de tent lokken van de lezer. Hij wil een reactie oproepen, vaste perspectieven opschudden.

Dit idee, dat taal altijd metaforisch is en dus op meerdere manieren kan worden opgevat (en niet zelden meerdere betekenissen bevat) staat ook aan de basis van het aforisme. Een waarheidsspreuk moet niet alleen gelezen worden, maar ook ontcijferd. Het vereist van de lezer een subjectieve verbeeldingskracht, waardoor de lezer zelf ook schrijver is. Nietzsche probeert de potentiele filosofen van de toekomst te inspireren tot het aangaan van het filosofische onderzoek en het filosofische leven.

Dit zegt de Cambridge Companion to Nietzsche over Voorbij Goed en Kwaad: “Nietzsche proposes a new direction for philosophy, and a different kind of person as philosopher. Philosophers, on this view, should be free spirits and great experimentalists, as opposed to the mere “philosophical laborers” that are often thought to be philosophers.” (Huhn, 2004, p.40) Dit is om twee redenen relevant in onze tijd. Ten eerste is er het wegvallen van ongeveer 2000 jaar christendom (dit geldt uiteraard voor het westen), waardoor mensen opnieuw kaders voor zichzelf moeten scheppen waarin de grote levensvragen worden beantwoord (of in ieder geval bevraagd). Ten tweede wordt het besef dat de aarde uitgeput begint te raken steeds dominanter en lijkt een nieuwe houding ten opzichte van de natuur noodzakelijk voor het overleven op deze planeet.

En met Adorno is hopelijk ook duidelijk geworden dat een nieuwe houding ten opzichte van natuur in relatie staat tot een nieuwe houding ten opzichte van kennis, wetenschap en waarheid.

- 43 -

4. Conclusie

Ik heb in deze scriptie de filosofen Nietzsche en Adorno als uitgangspunt genomen om te

onderzoeken wat de relatie is tussen de stijl waarin de filosofie wordt gepresenteerd en de inhoud van die filosofie. Deze twee filosofen staan bekend om hun essayistische en poëtische stijl, wat in contrast staat met het stille gebod in de filosofie: wees systematisch en verpak de filosofische ideeën in een logische uiteenzetting. Met behulp van deze twee auteurs heb ik getracht de vraag te

beantwoorden wat een dergelijk gebod zegt over de filosofie en wat mogelijke alternatieven zijn voor de presentatie van filosofische ideeën. Bovendien wordt het met behulp van deze scriptie gemakkelijker te begrijpen waarom deze filosofen zo lastig te lezen zijn en gebruikmaken van een bepaalde stijl. Het lezen van deze twee denkers wordt namelijk vaak als moeilijk ervaren, wat vooral komt door de onsystematische stijl waarbij de lezer zelf de argumenten moet (her)construeren. Om de vraag naar de stijl te beantwoorden heb ik voor beide denkers in een apart hoofdstuk uiteengezet welke filosofische kritiek aanleiding is voor het schrijven in een dergelijke stijl. In het hoofdstuk over Nietzsche is de nadruk op de poëtische en provocerende stijl komen te liggen die appelleert aan de affecten en het gevoelsleven, begrippen die een centrale (voor zover mogelijk in het werk van Nietzsche) rol spelen in zijn filosofie. In het hoofdstuk over Adorno ging het vooral over de legitimatie en het waarom van de essayistische stijl, mede omdat hij hier zelf nadrukkelijk over heeft geschreven in onder andere zijn essay Essay als Vorm. Om bepaalde begrippen in dit essay beter te begrijpen heb ik een groter kader geschetst van Adorno’s denken door gebruik te maken van

Dialectiek van de Verlichting. In het derde hoofdstuk heb ik gereflecteerd op de inzichten uit de

eerste twee hoofdstukken. Eerst problemen en spanningen omtrent deze alternatieve stijl benadrukt en vervolgens de waarde ervan ingeschat. De spanning betreft zowel een spanning in het denken zelf als de receptie van dit denken ten aanzien van de filosofische en maatschappelijke norm.

De poëtische stijl is voor Nietzsche een stijl die beantwoordt aan de hartstocht en aan het instinct, die zeer bepalend zijn voor rationaliteit en waarheid. Niet het juiste of beste argument is het doorslaggevende criterium voor waarheid, maar de wil met zijn gehele psychologische huishouding. Adorno laat zien dat de essayistische vorm een nieuwe vorm van begrijpen met zich meebrengt, doordat niet een definitie wordt gegeven maar een constellatie waarin het begrip of onderwerp wordt weergegeven.

- 44 -

5. Literatuur

Adorno, T.W. (1974). Het essay als vorm, opgenomen in De kunst van kritiek Adorno in context (2015). Octavo publicaties.

Busch, P. (2000). Nietzsche’s Political Critique of Modern Science. Perspectives on Political Science, 29(4), pp. 197-208.

Dews, P. (2008). Idea of Evil. Blackwell Publishing

Fischbach, F. (2014). Adorno and Schelling: How to ‘Turn Philosophical Thought Towards the Non- Identical’. British Journal for the History of Philosophy, 22(6), pp. 1167-1179.

Habermas, J. & Levin, T.Y. (1982). The Entwinement of Myth and Enlightenment: Re-Reading Dialectic of Enlightenment. New German Critique (26).

Horkheimer, M. & Adorno, T. W. (2007). Dialectiek van de Verlichting. Filosofische fragmenten. Boom, Amsterdam.

Huhn, T. (2004). The Cambridge Companion to Adorno. Cambridge University Press.

Laderoute, K.W.L. (2013). Between Modern and Postmodern: Nietzsche on Truth and Knowledge. Magnus, B. & Higgins, K. (1996). The Cambridge Companion to Nietzsche. Cambridge University Press.

Müller-Doohm, S. (2004). The Critical Theory of Society as Reflexive Sociology. The Cambridge

Companion to Adorno, pp. 279-301. Cambridge University Press.

Nietsche, F. (2011). Voorbij goed en kwaad. Arbeiderspers, Amsterdam. Nietzsche, F. (2014). De vrolijke wetenschap. Arbeiderspers, Amsterdam.

Schacht, R. (1996). Nietzsche’s kind of philosophy. The Cambridge Companion to Nietzsche, pp. 151- 179. Cambridge University Press.

Rose, G. (1978). Melancholy Science. An introduction to the thought of Theodor W. Adorno. Columbia University Press, New York.

Wendel, S. (2004). Adorno over de mogelijkheid van metafysica. Tijdschrift voor Filosofie (4), pp. 627- 648. Peeters Publishers.

In document Een Gevecht voor de Vorm (pagina 39-44)