• No results found

Problemen en spanningen omtrent de stijl van Nietzsche en Adorno

In document Een Gevecht voor de Vorm (pagina 37-39)

Frank Fischbach spreekt over de heterogeniteit tussen de realiteit en het denken wanneer hij Adorno bespreekt. Denken is nooit een directe representatie van de werkelijkheid. Ook niet die vorm van rationaliteit die aan het particuliere betekenis toekent door het gelijk te stellen aan het universele. (Fischbach, 2014, pp.1172-1174) Deze vorm van ratio is het middel waarmee het bewustzijn de realiteit categoriseert (zie ook het begrip subsumeren bij Nietzsche), ook wel generaliseren genoemd. Nietzsche stelt dat deze wijze van de realiteit ervaren levensvatbaar is gebleken, maar Adorno laat juist zien dat deze vorm van denken totalitair kan worden en zodoende een

vernietigende werking heeft, verwijzend naar de totalitaire systemen in de geschiedenis.

Het verlichtingsdenken heeft deze wijze van denken nooit kritisch bevraagd, maar juist gebruikt om de natuur mee te beheersen. Wie het inzicht heeft in de vorm van denken die uiteindelijk zichzelf in de weg staat6, zal het particuliere als particuliere moeten kunnen aanvaarden, als uniek. Dit houdt dus ook in dat een bepaalde afstand bewaard moet blijven tot die realiteit en dat men moet accepteren dat niet alles beheersbaar en begrijpbaar is.

Zowel Nietzsche als Adorno hebben een eigen stijl in de filosofie die gestoeld is op een

epistemologische kritiek en op een kritiek op een traditioneel begrip van waarheid. In feite stellen beiden dat de werkelijkheid zich niet laat kennen zoals zij is, maar slechts zoals zij zich voordoet. Er is een heterogeniteit tussen werkelijkheid en hoe wij als mensen die werkelijkheid ervaren. Er zijn filosofen die een dergelijke opvatting als paradoxaal en incoherent beschouwen. Eén zo’n filosoof is Habermas, een vertegenwoordiger van de generatie na Adorno en Horkheimer in de Frankfurter Schule. Hij stelt dat Nietzsche aan de basis ligt voor de paradox die ook in Dialectiek van de

Verlichting is terug te vinden. De paradox luidt gesimplificeerd als volgt: Als er geen waarheid is, dan

kan de kritiek op waarheid ook geen aanspraak doen op waarheid. De kritiek is tandeloos.

(Habermas, 1982, pp.14,15) Volgens Habermas weet Nietzsche zich hieruit te redden door een kritiek

6

Het verlichtingsdenken droeg namelijk de belofte van emancipatie met zich mee, de belofte tot de

verwerkelijking van een vrije en rechtvaardige maatschappij. Het middel om deze verwerkelijking te realiseren is de instrumentele rede waarmee de natuur beheerst kan worden. Maar deze rede heeft de neiging om totalitair te worden, om al het unieke onder te brengen in reeds bekende universalia. Deze neiging geldt zowel op het niveau van het denken als op maatschappelijk niveau. In die zin staat het zichzelf in de weg, dat het naar een vrije maatschappij streeft, maar het tegendeel daarvan realiseert.

- 38 - te geven op de genealogie van de moraal. De kritiek op Adorno en Horkheimer is bovendien dat ze zelf gebruik blijven maken van de (instrumentele) rede die ze in hun boek bekritiseren. De auteurs blijven in de paradox hangen en dit zou volgens Habermas een zeer oncomfortabele positie zijn. (Habermas, 1982, pp.27-30)

De paradox is echter alleen een paradox als we een dergelijke uitspraak logisch analyseren, op een wijze waarop begrippen vaste definities krijgen toegewezen. Een uitspraak als: “Waarheid is een illusie die nodig is voor het overleven” is juist een uitspraak die die vaste definities los wil wrikken. Een logische analyse van een dergelijke uitspraak erkent de stijl van de auteurs niet en ziet niet in wat een dergelijke stijl betekent en waarom een dergelijke stijl gehanteerd wordt. Ook om deze reden is een antwoord op de vraag van de stijl nodig. Bovenstaande uitspraak krijgt zijn betekenis door te dansen tussen een traditioneel begrip van waarheid en een perspectivisch begrip. Een traditioneel begrip gaat uit van het gegeven dat een idee waar is wanneer dit idee correspondeert met een feit in de werkelijkheid. Filosofen als Nietzsche en Adorno geven hier een epistemologische kritiek op, maar beseffen dat dit traditionele begrip in de alledaagse praktijk van het leven nog steeds dominant is en zeer diep verankerd in ons bewustzijn.

Nu de ideeën van Nietzsche en Adorno betreffende de relatie tussen filosofische inhoud en vorm enigszins verduidelijkt zijn, kunnen we reflecteren op de vragen naar de rol en de zin van filosofie in zowel de academische gemeenschap als in de samenleving zelf. De filosofie is zijn dominante rol in de academische wereld kwijtgeraakt naarmate het wetenschappelijke verlichtingsdenken deze dominante rol heeft overgenomen. Bovendien hebben de wetenschappen zich in verschillende richtingen gespecialiseerd en is filosofie zelf een vakgebied geworden binnen deze specialisaties. Met Adorno hebben we kunnen zien dat een bepaalde vorm van wetenschapsfilosofie die

uiteindelijk, volgens Adorno, zijn hoogtepunt heeft bereikt in het logisch-positivisme, zijn rol vervult als wetenschap in een grotere maatschappelijke context van natuurbeheersing die zich uit in een militair-industrieel complex. Alle vormen van kennis die niet passen binnen deze context, worden afgedaan als onzinnig gebabbel of misschien als kunst. Maar niet als zinvolle kennis. Hoewel het logisch-positivisme (en dan vooral zijn bekende school Der Wiener Kreis) veel bekritiseerd is en zijn dominante positie verloren heeft, is de invloed ervan in de analytische filosofie en ook in hedendaags beleid duidelijk zichtbaar. Denk bijvoorbeeld aan de geesteswetenschappen die mondiaal bedreigd worden. En de geesteswetenschappen zijn natuurlijk bij uitstek de plek waar de producten van de geest behandeld worden zonder dat deze direct hun economische waarde (oftewel hun nut) tonen in het groter maatschappelijk proces.

- 39 - Bovendien kan gesteld worden dat in de hedendaagse politiek de vraag naar hoe te leven steeds meer wordt vervangen door een economisch-wetenschappelijk jargon dat pretendeert zonder politieke overtuigingen op een logische manier bestaande economische problemen op te lossen. Ethiek wordt zo verbannen uit het politieke discours. Althans, de discussie erover wordt verbannen, want werkelijk zonder ethiek is het natuurlijk niet. Dat is immers niet mogelijk, net zoals (en dat is hopelijk duidelijk geworden in deze scriptie) het wetenschappelijke discours pretendeert objectief te zijn, maar dit niet is.

De tekst van Stefan Müller-Doohm behandelt de sociologische7 en kritische theorie van Adorno in relatie tot Adorno’s ideeën over esthetiek en dan met name over muziek. Het richt zijn pijlen op productie, reproductie en receptie van creatief werk. Toch denk ik dat deze ideeën ook te vertalen zijn naar stijl van de filosofie (wanneer filosofie begrepen wordt als uiting van creatief werk, wat zeker geldt voor auteurs als Adorno en Nietzsche). Hij begint zijn tekst met wat volgens Adorno de “origin of society’s inner antagonism” is: “All products of human action are subjugated to the anonymous rule-mechanisms of exchangeability by the universality of the capitalist production of goods. Thus a conflict arises between the structurally determined special dynamic of the unshackled movement of capital and the requirements of the individual to realize him- or herself in creative work.” (Müller-Doohm, 2004, p.280) Er is dus een spanning tussen de dynamiek van het geld en het creatieve werk van een individu die zichzelf hierin wil realiseren. Ook hier speelt het idee van “social mediaton” een belangrijke rol. Het subject staat niet los van een grotere sociale context die hem mede vormgeeft. Wanneer filosofie wordt opgevat als persoonlijke zoektocht waarin men

onderzoekt wie hij of zij zelf is, hoe de wereld is en welke positie hij of zij in deze wereld heeft, dan is ook filosofie een vorm van zelfrealisatie, wat dan een vorm van creatief werk vereist. Zo bekeken is er ook de spanning tussen de dynamiek van het kapitaal en de filosofie. Dit zien we des te meer terugkomen in de bedreiging van de geesteswetenschappen.

In document Een Gevecht voor de Vorm (pagina 37-39)